De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 22 januari pagina 3

22 januari 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

' F' ", i i Ho Bi* DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. taak op aarde besloot. Moeielijker dan de Binfonie en de 2e mis vonden deze werken weg naar de harten van de toehoorders. Zij a dan ook de overweldigende macht en glans, doch zy, ontsluiten ons daarentegen de binnenjMtter va» Bpethoven's geest en gedachten, want m«er dan ooit stelt Beethoven zich hier boven en conventie. De grillige wendingen van ?stemmingen, de droomen van een reuzenworden u hier geopenbaard. Hoe Iqnrecht staat daar de 8ste simfonie tegen«ver. Ben jeugdig frisch werk in hoogst beknopten en klaren vorm. , In het jaar 1850 op 17 Dec. trad Ferdipand Hiller, alvorens hjj aanving een concert ter eere van 's meesters geboortedag te dirigeeren. naar voten en sprak een Proloog uit, die aldus aanving: Erhaben ber der irdischen Macht Der Machtigsten, thronet der Genius Machtiger denn sie alle! t. Er allein entzündet die Herzen, Er ist der König der Geister Weit ber Land und Meer Dringt sein Wort, Durch Jahrtausende tont sein Lied, Begeisternd wirkt der Klang seines Namens. Het is de genius der kunst die ons toeroept: Ontleed toch niet wat een reuzengeest uit een genie schiep. Aanvaard het dankbaar en geniet! Waartoe al dat classificeeren, ziften en vitten? Dit houdt my dan ook terug van commentaar " «f verdere bespiegeling. Ik genopt zeer van de 8ste simfonie, omdat de heer Kes ons over het geheel eene frissche, gezonde en schoone vertel ling schonk; ik genoot zeer van het cismolkwartet, omdat de uitvoerders eene interpretatie gaven, veel schooner dan de eerste maal (al was dan ook nog niet overal de hoogte bereikt die men hier mag eischen). ,} Bij de uitvoering van de achtste simfonie merkte ik «en bejaard toehoorder op, die blijkbaar tot de Beethovenvereerders van den ouden stempel behoorde. Hij begroette ieder gedeelte als een ouden bekende en keek alleen ontevreden wanneer alles niet werd opgevat zooals hy het jarenlang gewend was te hooren. Z\jne dochter, een meisje van ongeveer 17 jaar, zette een meer kritisch gezicht en zeide na den tweeden Satz: Pa, wat is dat tweede deel toch kort! Wat kort? zeide papa. Het is juist zooals het wezen moet! prach tig hoor! Ne pa, dat moet u nou niet zeggen: het is snoezig, doch het is uit voor je er aan denkt! Ja maar zie je kind, zeide hij eenigszins ver legen : Je moet goed bedenken dat Beethoven er naar verlangde aan de negende te beginnen; daarvoor had hij.heel veel tijd noodig en daar om, zeide hjj triomfantelijk, is nu de achtste zoo kort. Die opvatting is oorspronkelijk en verrassend, dacht ik. Ik wil er de lezers van het Weekblad gelukkig mede maken. Za] ik nu nog verhalen dat de violist Gregorovitsch een sterk virtuoos is, die verrassende flageolettonen en een zeer sterk ontwikkelde techniek ten beste gaf en wiens voordracht gelukkig niet veel effectbejag verried ? Zal ik u nog verhalen dat de kamermuzieksoirée voortreffelijk besloten werd met eene glansrijke uitvoering van Schumann's klavierkwartet ? Ik wil dit evenmin doen, als er nog bij stilstaan dat de heer Krüger bij het voorspel 3e acte uit Tristan und Isolde, den herderssolo op Engelsch hoorn zoo schoon en echt muzikaal vertolkte. Lohengrinis in de Ned. Opera weder gegeven. Het belangrijkst waren de heeren Pauwels (Lohengrin) die verrassende vorderingen in die partij had gemaakt, en de heer Orelio (Telramund) die, al beheerschte h\j nog niet alle deelenvan zijne partij, omdat hij die voor het eerst zong, een interpretatie gaf, die groote belofte inhield. De heer Van der Linden had zich zeer veel moeite gegeven en wist met het orkest meer te doen dan ik verwacht had. Voor het koor echter een hartely'k gemeend: Foei! In de hersteld Luthersche gemeente gaf het klein koor a capella eene avonduitvoering onder leiding van den heer Averkamp. Dit koor hoorde ik tot nu toe uitsluitend in de Ronde Luthersche kerk,waar alles zoo heerlijk klinkt en waar het voor het publiek onzichtbare koor op de bovenste galerij als uit den hoogen tot ons komt. Daar is alles poëzie, hier was alles proza en hetgeen nog erger is, geen al te beste acoustiek. Het koor voelde zich dan ook blijkbaar niet tehuis, want eerst onder en na het vijfde nummer begon ik dit zoo uitstekende koor te herkennen. Van toen af kon ik weer het goede opmerken dat ik vroeger over deze uitvoeringen schreef. Dit concert heeft dus bewezen dat men ver standig doet zich te bepalen tot de zoozeer ge waardeerde middaguitvoeringen in de Ronde Luthersche Kerk. Daar klonk niet alleen alles beter, doch daar werd ook beter gezongen, want niets drukt meer op de uitvoerders dan ongunstige plaatsing en minder geschikte localiteit. Over de andere uitvoeringen van deze week in een volgend artikel. v. M. mm' iiiiiiiiiiiMiiliiiijiiiiiiini IIIIIIIIIIIIIIIHI iiiiiiimiiiiiuini Carl Hill. De zoo bekende en alom gevierde baritonzan ger Carl Hill is dezer dagen in het krankzin nigengesticht Sachsenburq te Schwerin overleden, in den ouderdom van 6ii jaren. In ons land was hjj overal, evenals in Duitschland, de lieveling van het publiek. In het jaar 1865 hoorde ik hem voor het eerst te Rotterdam in Handel's Alexanderfest. Toen trof mij reeds zijn heerlijk orgaan, zijn geacheveerde en toch zoo warmgevoelde voordracht. Sedert dien tyd is hij tallooze malen ten onzent \ opgetreden. Zoowel op de vroegere Leidsche i Muziekfeesten als op het Middelburgsche Muziek feest in 1873, waar hij Nicolaï's Bonifiiciwi zoo ieerlijk vertolkte, evenals te Rotterdam in 1867 de barytonparty in Heinze's Avferstehuwg, deed hjj zich hooren, doch in de liederconcerten die hij van tijd tot tijd gaf, verraste hij allen door eene geheel oorspronkelijke wyze van voordragen. Aan hem heeft men veel te danken in dit opzicht, want nog steeds is die invloed merkbaar. Het merkwaardigste van Hill's talent was, dat hy in iederen stijl uitmuntte: Zoowel van oudere als nieuwere oratoria, zoowel in opera's van Mozart als muziek-drama's van Wagner gaf hij steeds iets buitengewoons, steeds iets groots. Men herinnere zich slechts hoe hij voor eenige jaren te Rotterdam den Piznrro in Fidelio zong. Men had aldaar altijd gedacht dat deze partij wel moeielijk, doch uiterst ondankbaar was. Door Hill's interpretatie ging voor het eerst het ware licht er over op. Op de eerste Wagner-uitvoering alhier in 1884 evenals die in 188!) (voor hem de laatste!) trad hij met glans op. Te Rotterdam zong hij ook den Amfortax in Parxifal. Ieder die hem den cyclus An die ftrne Geliebte van Beethoven of Dichterliebe van Schumann heeft hooren zingen, zal dit niet licht vergeten. De eerste cyclus vooral was hem zelf zeer dierbaar. Toen ik daarover eens met hem sprak, zeide hij: Das muss ich doch noch einmal bei Ihtten ningen! Sie ist noch immer da! Hill's stem en voordracht bleven jong evenals zijn uiterlijk, en toen op het laatst beiden hem gingen begeven, wist hij het eerste te maskeeren door zijne voortreffelijke wijze van zeggen en het laatste door een zeer jeugdig coiffeur. Hill was oorspronkelijk voor postambtenaar opgeleid, doch de muziekdirecteur Kühl te Frank fort a'd Oder (waar Hill geplaatst was) wist hem over te halen zich als zanger to ontwikkelen onder zijne leiding, en liet hem ook aldaar op treden. Toen deed hij zich spoedig overal hooren, terwijl hij in 1868 door den Groothertog Friedrich Franz II levenslang werd benoemd tot hof operazanger te Schwerin. Hier ontwikkelde zich zijn dramatisch talent zeer spoedig op schit terende wijze, zoodat Wagner hem in 1873 uitnoodigde de Alb'r-ich-partii in de NiMunqen te vervullen. Met deze vertolking dweepte Wagner. Carmen Sylva, die verrukt was over zijne liedervoordrachten, wijdde hem vele geest driftvolle verzen. Hill was een voorkomend vriendelijk man, die zich zyn talent volkomen bewust was en in de wijze van dit te toonen eene zekere beminnelijke naïeveteit openbaarde. Ik herinner mij nog, te Bayreuth zijnde, bij de eerste Parsifalvoorstellingen, dat ik Hill ontmoette die mij zijn spijt betuigde dat hij juist dien avond den K'ingmr niet zong. Sif. werden nber, zeide hij. einen Hlchtigen jungen Mensch horen, einen gewisfcn Fucha, der mich ganz C'ipirt. Men zal Hill ook in ons land niet spoedig vergeten! Hij was een groot kunstenaar! v. M. Zoowel Weenen als Berlijn heeft jaarlijks eene prijsuitloving voor het boste speelbare Dnitsclie drama. Te Berlijn is het de Schillerprijs, te Weenen de Grillparzerprijs. Te Weenen is de som maar 1500 mark; in de jury zitten vertegenwoordigers van de Academie van Wetenschappen, het Burg theater, de Concordia, de Oostenrijksche en de Rijksduitsche schrijverswereld, ieder een. Twee maal is de prijs niet toegewezen; nu zal hij weer niet uitgereikt worden. Een der leden is name lijk ziek en de anderen deelen zich in twee groepen, waarvan de eene op de uitdrukking in de statuten dat het stuk »het relatief beste" moet zijn, de andere daarop dat het «blijvende litte raire waarde" moet hebben, den meesten nadruk legt. De vier stukken die in aanmerking zou den komen, zijn: Gracchup, van Wilbrandt, Harold, van Wildenbruch, Hetmg'funden, van Anzengunber en Der Meister von Palmyra van Wil brandt. iilMMimiiiiMiiiiiiimiumiiiiiiiiiiiiiii De voor Chicago bestemde collectie Hollandsche schilderijen enz., zal niet vóór haar vertrek, in Pulchri worden geëxpozeerd, omdat de zaal er bij lange na niet groot genoeg voor zou zijn. Nu ziet ook niemand haar, zelfs de medebe stuurderen van den heer Mesdag in Pulchri niet. Het is nog onzeker of de heer Mesdag zelf meegaat naar Chicago, maar op een platte grond van de localiteit daarginds, is, in teekening, de heele verzameling al gehangen, zeer uitvoerig, tot drie hoog toe. De heer Hubert Vos schijnt ook aan deze ten toonstelling zijn zorgen te zullen wijden, on houdt in Chicago voordrachten over Hollandsche (niet over Engelsche) kunst. Een goed deel van de Hollandsche inzending is opgekocht door de firma Preyer & ('o. te Amsterdam. De heer Preyer gaat zelf mee. Een ander deel behoort aan de firma Goupil. Er gaan vijf werken heen van den heer Israëls : de groote Vrouwen in het duin (verleden jaar in Arti), de groote schilderij van den Schelpenvisscher (1883), hot meesterstuk dat de heer Mesdag van Israëls bezit (keuze tentoonstelling), en twee kleinere toebehoorend aan het huis Goupil. Men roemt zeer een damesportret van Albert Xeuhuijs. Donderdagavond was in Pulchri Studio in don Haag een kunstbeschouwing van de leden van het genootschap, niet erg stevig van gehalte. Gewone inzending van dilettanten-werk, en daartusschen meer of min goede specimens der aquarelleerkunst van de stamgasten W. Roelofs, J. H. Weissenbruch, Gabriël, den heer en me vrouw H. W. Mesdag, Blommers, Van der Weele, enz. Van jongeren een paar eigenaardige teekeningen door dzard Koning, eenigszins het kader van Steinlen, kurieuze probeersels van Moulijn, studies van Van Hoytema, die de vogels observeert, een veelbekeken groote teekening van Etienne Bosch, volgens sommigen te eigen zinnig, doch naar ik meen juist nog niet koppig genoeg, twee eminente etsen van Bauer, die uit de rijke confuzie van zijn vlotte strepen tot deftige composities van meer gearreteerde figuren komt, en een aquarel van Haverman, apart, vol karakter, fijn en zeer kompleet, het beste misschien wat hij zien liet. Voor het tijdschrift Van Nu en Straks hebben zich zooveel inteekenaren opgegeven, dat de uitgave nu mogelijk is. Het eerste nummer met een prent van Henri de Groux zal spoedig verschijnen. In de Fliegende Bldttrr van 15 Februari vindt men weer eens een eerstenrangs-Oberlander, een van zijn dingen die klassiek zullen blijven: Ein Gaunerstreicli oder Die i-eranderte Auslnge, voorstelling in drie tafereelen. Genottelijk vooral daarin is, geloof ik, die wonder-lummelachtige subtiliteit van zijn teekenen, waarmede leuk, zoo ver van grotesk als mogelijk, zonder eenige gui tigheid, doodbedaard, met toegewijden ernst, maar bijna hautain, het onmogelijke genre van de.n B envitz opgevoerd werd tot in haar soort waarlijk groote kunst. Waarom toch treft men zoo weinig in ons land de voortreffelijke Oberlander-albums aan ? In het begin van April zal door de firma Frederik Muller & Co. te Amsterdam een ver zameling onder den hamer worden gebracht, zooals er in ons land al zelden een werd gevormd, de collectie Japansche en Chineesche kunstvoor werpen in de laatste jaren bijeengebracht door den heer Dr. J. Tit^ingh in den Haag, bestaande uit groote verscheidenheid van oud porcelein, aardewerk, brons, ivoor, lakwerk, netsukés enz., meerendeels van uitnemende kwaliteit, en ver scheidene stukken er onder van groote kunst waarde. De heer Titsingh , wiens gezondheid te wenschen overlaat, zoozeer dat hij aan het ordenen van al zijn Japansch te weinig zorg meer kon besteden, is van plan zijn verzamelkracht te concentreeren op zijn fraaie kleinere collectie schilderijen, die hij dagelijks om zich heen kan Het Bestuur van den Haagschen Kunstkring heeft het goede plan, binnenkort een tentoon stelling te organiseeren van tapijten door Colen brander, Dat kan een revelatie geven, want on geveer niemand kent deze prachtige stukken werk. Als men met n naam zou hebben te bewijzen, dat in onzen «beschaafden" tijd, in ons land men een groot artiest kan hebben, dien men uit dom heid en bekrompenheid eemoudig links heeft laten liggen alsof hij een onnoozele was, een artiest die tegen alle moeielijkhedon in getoond heeft het koninklijke wat hij in zijn mars had, omrlat men een artiest van zijn ras met alle over macht' niet dooddrukken kan, dan zou die ne naam wel Colenbrander zijn. Van de collectie voor de verloting van den Haagschen kunstkring bleven mij bij schetsen in olieverf van Willem Maris en Jakob Maris, etsen van Israëls, teekeningen van Bosboom, een de Bock, een Floris Verster, een bekoorlijk teekeningetje van Toorop, een krabbel van Henry van de Velde, een zeer fraaie ets van Van Rijsselberge, en aantrekkelijke Japansche prenten. Er is een nieuwe editie verschenen, vermeer derd met nog weer brieven van den snedigeri Jimmy, van de GtnÜe Art of Makitig enemies. Er is sprake van dat Jozef Israëls voor de Academie van Wetenschappen een portret zal schilderen van wijlen professor Opzoomer. Ook is de heer Israëls bezig het portret te schilderen van Dr. J. de Jong, maar dit is nu geloof ik niet voor een huldeblijk. V. Bij de firma E. J. van Wissnlingh & Co., Kalverstraat, is geëxposeerd een olieverf-studie van A. Mauve. Over gepoiutilleerde schilderijen en nog iets. Hoe dwaas stellen men^chen zich aaia wanneer zij lachen om dingen die ze niet begrijpen; dingen waar ze naar kijken met open mond; lachen om hun verlegen domheid te hergen; giegelende boudoirlacltjes achter stinkend geparfumeerde zak doekjes. 't Is ook zoo gek al die stippels, maar toch ook aardig hè; ga maar wat verder afstaan ; zie je wel! O ja een hoorn, hc hoe aardis! en van dicht hij zie je niks als stippels, allemaal stippels; 't is toch gek; ja ja die nieuwe richtinsr, dat wil wat. Anderen zijn slimmer, kijken heel bedenkelijk, kuchen eens, etc., afin, menschen die wel willen maar niet kennen. Weer anderen kennen wel maar maken zoo'n rare pap van hun opmerkingen, dat de beste kok er zijn verstand hij verliezen zou. Zoo zijn er die beweren dat de kracht van een gepointilleerd schilderij in 't stippelen schuilt; hoe dwaas. Immers het pointilleeren is een manier van doen, die even als 't onderwerp geheel buiten het in nerlijk wezen van de kunst staat. En wanneer ik sommige gepointilleerde schilderijen mooi of min- j der mooi vindt, dun is dat niet omdat ze gestip- ! peld ziju, maar om geheel andere redenen. Evenmin ! als een mooi gepointilleerd schilderij leelijk kan zijn, omdat het gepointilleerd is. Dit is, dunkt mij, zoo duidelijk, dat verdere explicatie overbodig is. Eu dau praat men van nieuwe, nieuwere of aller nieuwste richting, alsof we hierna nog iet.» anders te wachten zouden hebben. Dat men toch wete, er slechts een richting is, nl. de ware. Dat er verschillende opvattingen zijn is duidelijk. Voor veel knoeiers is 't echter een troost, wanneer zij kunnen zeggen dat hun werk geen succes meer heeft, omdat er tegenwoordig weer een andere richting is. Lucas van Leyden, Rogier v. d. Weyde, Titiaan, Da Vinci, Rembrandt, Hals, Israëls, de Marissen, enfin, alle groote kunstenaars, zij waren verschil lend in hun uiting, maar allen hadden dezelfde beginselen, hetzelfde doel, dezelfde richting. De verschillende uitingen of opvattingen zoo ver mogelijk uit te breiden, is de taak van elk artist. Veel, zeer veel hebben wij in dit opzicht te dan ken aan IsraMs, Thijs, Willem en Jacob Maris. Wij kunnen niet genoeg doordrongen zijn van de grootheid dezer vier machtig individueele uitingen. Zij toch zijn de eerste geweest, met Bosboom en Mauve, die zich hebben weten te ontworstelen uit den band, waarin het Pienemantijdperk onze kunst dreigde te verstikken en hebben daardoor den jongeren den weg aangewezen, dien zij te vol gen hadden. Het streven der jongeren is een gevolg, een aan sluiting aan hun kunst, evenals de hunne een voort zetting is van de kunst van Rembrandt en Frans Hals. Maar van de jongere artist en, voortgaande op den weg, dien zij voor ons gebaand hebben, mogen wij verwachten, de ontwikkeling dier kunst zoover mogelijk uit te breiden en voort te zetten. Gelukkig zijn er reeds enkelen, wier ernstig streven in die richting tot goede resultaten leidt. Zij ziju namelijk van idee, dat niet alleen een wezenlijk artist, individueel, oorspronkelijk moet zijn (wat een compleet artist vanzelf is), maar ook dat elk ding wat hij voortbrengt op zichzelf zoo individueel mogelijk zij. Immers evenzoo als dezelfde gemoedstemming zich iederen dag op verschillende wijze aan ons opdringt, eveuzoo als dezelfde dingen, die ons om ringen, voortdurend veranderen door nieuwe tegen stellingen, waarvan de onderlinge verhoudingen tot in het oneindige afwisselen, evenzoo m et elke nieuwe uiting, welke immers aan die dingen ont leend is, frisch, geheel nieuw worden weergegeven. Daaruit volgt echter niet dat, wanneer verschil lende uitingen door een en denzelfden artist worden weergegeven, al die werken daarom kunstwerken zouden zijn. Evenmin als het een verdienste kan zijn dat men den schilder uit zijn werk kan herkennen; immers uit zeer veel inférieure schilderijen kan men den maker herkennen. Gustave Flaubert heeft daar reeds vroeger aan gedacht, wanneer hij zegt: /,1'auteu.r dans son oeuvre doit utre comme Dieu dans l'univers. présent partout, et visible nulle part." En Joseph Caraguel zegt nog kiasser, sprekende van Balzac, aiue, de broeders de oucourt, Zola, Flaubert, //qui emploieiit chacun des moyens de réalisati'm peisoimels. Ceux de Flaubert varient me.iiie a vee les oeuvrcs, ainxi qu'il conviei/t. Gardes qu'un artiste a uue maniere, il s'imite lui meute: et c'est aussi iufécoud, ou plus, que si un autre l'imitait." Hieruit spreekt, geloof ik, duidelijk wat ik be doel, en ik uit den weusch, dat die artisten, welke den moed hebben dat doel te bereiken, hun vol hardend streven mogen beloond zien. Volgt hieruit dat het een gebrek is van Israëls eti de Marissen (ïliijs heeft twee uitingen : zijn vroeger en later werk), wanneer er tusschen hun werk, elk afzonderlijk onderling, zoo weinig ver schil is van toneukleur en lijnopvatting? Immers neen. Zij zijn consequent gebleven in hun ontwikkeling; zij zijn voortgekomen uit een gruwelijk tijdperk van verval, waar zij nu zijn, daar zijn zij door een logische ontwikkeling der kunst toe gekomen. Zij hebben hun doel bereikt en lang nog zullen hunne namen in de geschie denis onzer kunst schitteren. Wanneer ik deuk aan Jacob Maris, dan komt al wat mooi is mij voor den geest. Hooge luciilen, dun, ijl, verweggaand en rook en damp, waaruit hier en daar masten en rompen van schepen in matgrijze. vormen naar voren drin gen ; heel in de verte grijsrose mist, krachtiger tegen de lucht aan, huizenrijen zonder eind. Of wel: donkere plekken schitterend groen, bruiuzwarte diepte van boomen en struiken, waar achter helder lichtend een lucht. En langs het water, dat zich rimpelt in ontelbare plooien, een jager met zijn paard ; eentonig hoefslaggeluid, heel in de verte zacht gegons, dat zich oplost in de avondschemering. Wanneer ik aan Jacob Maris denk, dan voel ik den frisschen zeewind, die mij aan 't strand tegenwaait, het strand, dat zigzaggewijze, languit voor mij weggaat, met groote plassen blauwe lucht spiegeling. Dan zie ik de groote ruimte in en mijn blik verliest zich in 't oneindige. Zoo zijn gewoonlijk zijn onderwerpen; maar de uiting in die vormen weergegeven! wat een zeg gingskracht, wat een heerlijke helderheid van kleur, wat prachtige lijubuigingen, wat een geheel vol rijke diepheid van toon. Zijn werk is juichend en jubelend, vol heerlijke geluiden. Wanneer ik aan Israëls denk, dan denk ik aan ellende en stilte en treurigheid. Dan hoor ik de droefgeestige geluidgolvingen van een Requiem Mis; doffe klanken, kreten van smart en rouw. Dan hoor ik de zangerige woordzeggingen van den ouden priester met zwart en zil ver omhangen, luid voor zich uit met melodieus gebroken stem z: n lied zingend. Dan zie ik het altaar, hoogopgaaud in rouwfloers gehuld, met hier en daar sterk glimmende glimlichten van mat zilverglaus. En de plechtige stilte, die dan volgt op het klagend ,/requiem in pace", dat in zachte ge luiddeiningen wegsterft, grijpt mij aan, en droef zijn de gedachten, droef de herinneringen aan de duiaren die geweest zijn. Wanneer ik aan Israëls denk, dan hoor ik gesnik en weegeklaag van menschen, die hijgend onder smart en leed en armoede en ellende hun leven voortslepen; hun leven vol smart ea leed en armoede en ellende. Dan zie ik sjouwen en tobben menschen in lom pen gekleed, scheef geschouderd met slependen gang

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl