De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 22 januari pagina 6

22 januari 1893 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.813 f; 'T» ,14 Uit Dr. GANNEFs Studeerkamer. (Het autewsrecht voor den inhoud van deze bladzijde wordt verzekerd volgens de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Dr. 6ANNEP. Teerzkhtig Parjjseh bediende in eea Teel bewogen ti|jd. De eenige senator en de eenige afgevaardigde, die bij de Panama-schandalen niet betrokken zijn. «D'oranjebloesemkrans siert waardiglijk hun schedel. Te zwaar geladen. »Wat is dat voor een pak, dat je daar in 't v tytoig stopt, Baptiste?" ' ?Meneer s pantoffels, een nachthemd, en een JÉfr «fe foie gras.... Meneer gaat immers naar r: «|«n rechter van instructie, en komt mogelijk van f, .ftacht niet tehuis." Als het vet van den ketel is. Duitsch bankier, ah Franschman genaturalibeerd, tot gyn wederhelft: »Nu er hier toch niets meer te verdienen is, moesten we maar weer Duitschers worden!" Eerste voerman (v. CAPRIVI): Ik vrees, dat we Tweede voerman (Minister VON KAM'EMSORN afnemen." er zoo niet doorkomen." 5TACHAI'): »Ja, we zullen er een vrachtje moeten Apropos, zeide een deftig uitziend heer in 't zwart, als u mijn naam vermeldt bij dat, ongeluk, dan kunt u zeggen : Dr. Curans werd er bij geroepen en zorgde dat de gebroken arm terstond gezet werd, of zoo iets. Let u er op, dat u mijn naam goed spelt. Hier is mijn kaartje. Dank u, zei de reporter, het kaartje bekij kend. Dr. Curans ... Ik zie u woont naast Dr. Rybold ; kent u hem ? Neen, mijnheer, antwoordde Dr. Curans stijf; wij erkennen Dr. Ilybold niet als een lid van ons college. Hij adverteert. Ik zal nooit, vergeten, lieve, hoe je er uit zaagt op het oogenblik dat ik mijn declaratie deed. Wat had ik dan aan, man V Laat eens zien. Je had t een japon aan van de eene of andere zachte lichte stof, wit of iets anders, dat weet ik niet meer. En een hoed, opgemaakt zooals de meeste hoeden dat jaar op gemaakt waren; en laarsjes . . . . of waren het schoentjes of muiltjes ? In ieder geval ik zal nooit vergeten hoe je er uitzag, al word ik honderd jaar oud. Na de verwerping van het Fransch-Zwitsersch handelstractaat. \' f,; De heer MÉLINE (leider der Fransdie $rOtectionisten): »Enfin seuls!" »Ge hebt toch uw handelsreizigers-kaart niet bij u? Daarmee wordt ge in Zwitserland niet toegelaten." »Wel, patroon, ik heb me een costuum Wilhelm Teil aangeschaft; nu zal het wel gaan." Een redmiddel. (Aan de Zwitsersche grens). »\Vat! moet ik invoerrechtbetalen voor mijn bébé'i'' > Driehonderd fvancs, Mevrouw '. Fransch fabrikaat." Franciscus van Engelen, berucht novellist, door zeven literaire tijdschriften uitgekleed, door acht en twintig couranten medelijdend beoordeeld men had slechts den druk en het bind werk van zijn bundels geprezen bevond zich in den toestand van een Haagsch burgemeester tijdens een meeting de arme jongen was radeloos. Hij zat op een vlieringkamertje ; de ruiten waren deels gebroken, deels met papier be plakt, het tochtte er als in den Parkschouw. Durg, het potkacheltje was leeg en stuk, in een hoek lag een stroóleger, de stoel waarop hij zat waggelde op ziin drie pooten, kortom het kamertje was geheel in den stijl, dien arme novellisten in elk hunner verhalen minstens eenmaal beschrijven. Het was koud. Franciscus was koud en had honger; sedert het ansjovisje, dat hij voor zijn gezondheid eiken morgen op zijn nuch tere maag gebruikte, had hij dien dag nog niets geproefd hij die zooveel van proe ven hield, zelfs van drukproeven. Hoe zou hij dien dag aan wat eten komen ? Naar debedeeling gaan ? Hij behoorde tot geen be paald kerkgenootschap. Naar de brood- en koffieuitdeeling op den Singel? Dat liet zijn fatsoen niet toe. Maar in den strijd tusschen honger en fatsoen deed het scherpe zwaard van den eerste wonderen en zoo ging Theobaldus naar het uitdeelings-lokaal. Toch lang zamerhand voelde hij onderweg de schaamte weder in zich opkomen en voor het lokaal zakte de moed hem in de schoenen, die, zeefvormig als zij waren, den moed geheel lieten verdwijnen. Hij keek eens naar de queue van armen, en kreeg op eens een idee. Ach, ideeën nog nooit hebben die menschen tot hongeren gedwongen, indien ze er op de juiste wijze munt wisten uit te slaan. »Zoo ik," aldus dacht Franciscus, »eens schoon en aandoen lijk beschreef 't geen ik hier zie?" Hij ging huiswaarts, nam papier, stelde een keurig stuk, wees er daarin op hoe hij, welgevoed, warm gekleed in een dikke pels, zijn welingerichte woning had verlaten om een wandeling in de frissche winterlucht te doen, en toen getroffen was door den aanblik van zooveel ellende. Hij toonde er duidelijk in aan, hoemoeielijk het is voor rijkaards zich in den toestand dier armen te verplaatsen en schreef ten slotte de opwekking om veel, zeer veel voor het edele doel te geven. Franciscus stuurde zijn copy naar een uitgever, gaf' een gefingeerd adres van een rijk man op en eischte bij plaatsing hono rarium voor zijn epistel. De uitgever plaatste het en betaalde Van Engelen goed voor zijn boeiend en goedgevoeld stuk. Sedert dien dag lijdt onze knappe vriend geen gebrek meer. «Beschrijf de armoede van anderen mooi," zegt hij »dan blijf je er zelf voor bewaard". En Franciscus heeft veel volgelingen ge kregen ' LLERLEI Zola is meer geïnterviewd dan de meeste andere schrijvers. Toch vindt hij zelf het geen afkeurenswaardig gebruik; alleen zou hij wenschen dat het enkel gedaan werd door romanciers van den eersten rang in plaats van, zooals nu, door ondernemende jonge lieden zonder onder vinding, of copiezoekers met een ruim geweten. »Ik kon een boek vullen," zegt Zola, smet de ver gissingen van mijn interviewers. De grappigste is wellicht begaan door den grooten Italiaanschen schrijver Edmondo de Amicis. Het was in 1878, toen ik in de rue Ballu woonde. Ik ontving hem in mijn studeerkamer, terwijl in de kamer ernaast een paar jonge honden aan 't janken en blaften waren. De Amicis hield dat voorkimlergeschreeuw, en maakte wereldkundig, dat ik de gelukkige vader van twee flinke jongens was.'' In 't kort verklaarde Zola dat al wat tot nog toe over hem geschreven en verklaard was, als niet geuit moest beschouwd worden. Alleen wat hij zelf geschreven en onderteekend had, was de waarheid. Een arme oude vrouw hoeft voor het eerst de zee gezien. Haar zoon vraagt haar : »Nu, wat denkt u ervan V" Na oen lang stilzwijgen antwoordt de vrouw : »Ik kan niet denken, Jan; ik kan alleen do Voorzienigheid danken, dat ik in mijn leven iets gezien heb, waar genoeg van schijnt te zijn, en misschien nog over." Mevrouw (een bezoeker in de keuken vindend). Wie is dat, Kaatje V Kaatje (ontsteld) Dat is mijn broer, mevrouw. Mevrouw (achterdochtig). Jelui lijkt niet erg op elkaar. Kaatje (stotterend). Anders wel, mevrouw; maar hij heeft juist zijn baard afgeschoren, mevrouw, ei nu ziet hij er heel anders uit. ??O Jet, Jet, ik ben zoo blij, ik ben zoo ge lukkig !" »Wel wat is er gebeurd V" «Verbeeld je, we gaan naar Parijs Parijs !" »IIoe heerlijk! Is 't mogelijk?" »Ja, pa is door een dolle hond gebeten en moet nu onder behandeling bij Pasteur, en ik ga mee om hem op te passen. Je weet niet hoe blij ik beu !" f, II

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl