De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 29 januari pagina 2

29 januari 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

2. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. N* 814 itiiiiHiiiiritifu 'i» Groot-industrie en zedelijkheid. Toen Friedrich Engels nog Friedrichje heette, toen hij althans den grooten naam onder de leiders der sociaal-democraten zich nog veroveren moest, in 1845, schreef hij, vierentwintig jaar oud, een zeer verdienstelijk boek over »die Lage der arbeitenden Klasse in Engeland". In dat boek, waarin hij zich overigens meer op beschrijving dan op be spiegeling toelegde, kon hij niet nalaten te voorspellen, dat in Engeland een sociale revolutie op handen was. En nu, nu Engels, driemaal vierentwintig oud, den tweeden druk uitgaf, zegt hij van die voorspelling, dat zijne sjugendliche Hitze" ze hem ingaf. Als onze sociaal-democraten dat lezen, heb ik wel etenige hoop dat zij bij zichzelf denken openlijk uitspreken behoeft niet dat het altijd schermen met die altijd naderende revolutie wel wat eentonig begint te worden. De sociaal-democraten, een halve eeuw lang sprekend over de naderende revolutie ze gaan heusch lijken op Nederlandsche minis ters, oreer en d over de aanstaande herziening onzer wetboeken. Van deze opmerking stel ik mij veel succes voor! Want op onze ministers lijken willen ze toch in geen geval! Engels vindt intusschen in Engeland zeer veel veranderd. De in '45 beschreven stand van zaken, zegt hij, behoort daar grooten deels tot het verleden. Want, ofschoon niet medegedeeld in de leerboeken der officieele economie is het toch een wet der moderne economie, dat de kapitalistische productie, naarmate zij zich meer ontwikkelt, het min der kan vinden met de kleine praktijken der knoeierij en afzetterij, die hare vroegere stadion kenmerken. De commissionnair van Berlijn of Hamburg die te Manchester de beurs bezocht, kwam - ofschoon nog niet zoo lang geleden toch tot deze ontdek king : wilde hij garen of geweven goederen goedkoop inslaan, dan moest hij vóór alles laten varen die wel iets verfijnde, maar toch nog jammerlijke manoeuvres en knepen, die in zijn vaderland gelden voor het toppunt van alle handelswijsheid. En werkelijk, zegt Engels, deze streken en treken betalen niet meer op een groote markt, waar tijd geld is en waar een zekere hoogte van handelsmoraliteit zich ontwikkelt, niet uit »Tugendschwarmerei", maar eenvoudig om tijd en moeite niet nutteloos te verliezen. En precies eender is het, volgens Engels, in Engeland gegaan met de verhouding tussehen fabrikant en arbeider. De herleving der zaken na de krisis van 1847 was het begin van een nieuw industrieel tijdvak met enormen vooruitgang. En in denzelfden graad waarin die vooruitgang steeg, werd ook de grootindustrie, in schijn en uiterlijk, »moralisch". De concurrentie van fabrikant tegen fabrikant door middel van kleine dief stallen aan de arbeiders betaalde niet meer. 't maar voor 't grijpen hebben, alles volop en wij niemendal, dan zeg je toch: waarom gebeurt dat nou ? Bennen wij zooveel min der, bennen wij in ons soort slechter ? Neen waarachtig niet! Wij houwen ons even fat soenlijk, wij geven ook ieder wat 'm toe komt; we moesten ten minste altijd eten hebben. Zie je! als alles op is, als je straat-arm bent en als schooiers bij den weg loopt, dan kom je in beklag; ah je bedelt met een tod en een vod aan je lijf ja! dan geven ze je wat maar zoolang je zorgt dat je kinderen knap in d'r spulletjes blijven en je zelf nog je fateoen op wil houwen en niemand lastig valt, kom je niet in aan merking. Ze moesten liever bij tijds zorgen dat we ons hoofd boven water konden houwen.'' Bossers zwijgt en huivert, 't gonst hem in de ooren, zijn slapen kloppen, zijn hoofd is gloeiend heet en zijn voeten ijskoud; hij klappertandt. Als hij nu maar iets warins had om te drinken, maar koffie is er niet; «moeder had immers geen cent meer in huis!" Buiten slaat het acht uur. Hij staat op neemt zijn pet en zegt met een heesche, schorre stem ? geef dan maar wat, gauw ! 'k zal nog maar even naar den lommerd gaan. Met een pak onder den arm ver laat hij de kamer; op straat blaast de Noordewind nijdig door zijn kleêren heen; hij knoopt 't dunne zomerjasje zoo hoog mogelijk dicht en zet den kraag op; maar 't beschut hem niet voor de felle kou ; ze dringt hem door merg en been. Zoo haastig hij kan loopt hij voort. Achter de warm beslagen ruiten der koffie huizen en restaurants, ziet hij heeren zitten, die iets gebruiken; hier en daar ruikt hij de lauwe etenslucht, die nog uit ingang of keu kenvenster naar buiten walmt en 't water komt hem in den mond. Hij gaat verder een schouwburg voorbij waar heeren en dames binnengaan en in zichzelf mompelt hij:»'tls toch verdomd erg; zij alles en wij niks!'' Een uur later komt hij terug nog bleeker, nog verkleumder, maar met twee lange brooDe handel was aan dergelijke miserabele middeltjes ontwassen ; de fabrikant-millionnair had wel wat beters te doen dan zijn tijd te verliezen met dergelijke kleinzielige knepen. Zoo let wel! zóó verdween het truck-stelsel uit de fabrieksstreken ; de tien-uren-wet en een heele reeks van kleine hervormingen gingen door allemaal zaken die den vrijen handel en de vrije concurren tie in het gezicht sloegen, maar evenzeer aan de reuzen-kapitalisten nog meer overmacht gaven over hun minder begunstigde collega's. Verder. Hoe grooter een industrieele in richting en hoe talrijker haar personeel, des te grooter was de schade bij elk conflict met de werklieden. Daardoor kwam mettertijd een nieuwe geest over de fabrikanten, wel te verstaan over de grootste. Ze leerden noodeloos gevecht vermijden, wisten zich te verstaan met de macht der Trades Unions en ten slotte zelfs in strikes mits op het juiste moment ingeleid een werkdadig middel te ontdekken voor eigen doeleinden. Zoo geschiedde het, dat de grootste fabri kanten, vroeger de aanvoerders in den strijd tegen de arbeidersklasse, thans de eersten waren in den oproep tot vrede en harmonie. »A1 deze concessiën aan gerechtigheid en menschenliefde waren," naar Engels, »in werkelijkheid niets dan de middelen om de concentratie van het kapitaal in de handen van weinigen te bespoedigen en de kleinere concurrenten te onderdrukken, die zonder dergelijke extra-verdiensten niet konden leven. In de handen van deze weinigen hadden c e kleine »Nebenerpressungen" uit vroegeren tijd niet slechts alle gewicht verloren, ze stonden thans de op grooten voet gedreven zaken juist in den weg. En zoo is de ont wikkeling der kapitalistische productie alleen voldoende geweest om, althans in de hoofd takken der industrie geenszins in de mindere al die kleine bezwaren op te ruimen, die in vroegere jaren het lot vanden arbeider verzwaarden." Aldus : toch vooruitgang in Engeland, het land der fabriekswetgeving en het uitge breide kiesrecht, vooruitgang geconstateerd van onverdachte zijde. Wij nemen akte van die beteekenis. Wij zullen haar onzen profetischen sociaal-democraaljes in herinnering brengen, wanneer ze spreken van het maar steeds verergeren der toestanden ; maar ook onzen vorige-eeuwschen liberalen, wanneer ze hun belachelijke vrees toonen voor fabriekswetgeving en uitbreiding van kies recht. Vele lezers zal echter de verklaring van den vooruitgang getroffen hebben : uitsluitend uit de ontwikkeling der industrie. Dat is zoo gebruikelijk bij de sociaal-democraten. De materialistische geschiedsclirijverij is hun monopolie. Een moreele beweging als de Engelsche door en na den reuzenarbeid van Carlyle ze telt bij hen niet mee. De in vloed der wetgeving evenmin. De ontwikke ling der industrie die zeker den moreelen en wetgevenden invloed heeft versterkt, zon der twijfel die ontwikkeling is alles. Wat is de menschenmaatschappij toch een een den, een half ons koffie en eenig geld, dat hij aan zijn vrouw geeft. Hij wankelt, al zijn leden beven, en zijn oogen staan zoo wonderlijk in zijn hoofd, dat zijn vrouw eensklaps uitroept: »Godallemachtig Willem! je bent dronken je hebt. . ." »iSTeen ! waarachtig niet Toos 'k heb n borrel genomen omdat 'k zoo ellen dig ben van binnen; maar 'k ben er nog beroerder van geworden; 'k kan me niet meer ophouden, laat me rnaar naar bed gaan." II. 't Oproer was uitgebroken overal ! In de achterbuurten waren barricaden op geworpen ; anarchisten en volksopruiers had den hun best gedaan om 't geduldige, fatsoenlijke werkvolk over te halen, zich aan te sluiten bij de benden leegloopers en kwajongens, die, onder hun leiding, de op stootjes waren begonnen. Werkeloosheid, kou en honger bleven hun bondgenor>ten ; er werd te veel geleden, er was te veel hon ger in de stad ! Van betoogingen en optochten kwam het tot wanordelijkheden en oproer ; Kal verstraal, Heeren- en Keizersgracht moesten het ont gelden ; een paar huizen waren geplunderd en enkele gauwdieven en boeven hadden in de verwarring hun slag geslagen,?rnaar toen was de llegeering krachtig tusschenbeiden getreden. Waarschuwingen en politiemaatregelen ble ken onvoldoende, de cavallerie rukte aan; 'c was niet meer te vermijden geweest. Er werd gechargeerd, sabelhouwen rechts en links uitgedeeld, maar 't oproer woedde voort en 't volk bestookte de dragon ders, uit de ramen en van de daken, met allerlei werptuig. Toen moest er een eind aan komen. De infanterie werd tegenover 't ongelukkige volk gesteld. Men sommeerde drie maal: «Uiteen of geweld zal worden gebruikt !" de oproerkraaiers antwoordden niet steenen en revolverschoten. voudig ding... voor een sociaal-democraat! Laten we echter met schaam te er bij voegen: Welk een armzalige rol spelen moraliteit en wetgeving ook in de economie der liberalen! Z. VAN DEN BERGH. Delft, Januari '93. iiMlmimimiiiiiiiii TOONLLCenMVZlElK Het Tooneel. liet blijspel-gedeelte van het Rotterdamsche Tivofi-gezelschap deed ons kennis maken met Lolo's vader, volksstuk in vier bedrijven uit het Duitsch van l'Arronge, de blijspel-artisten van liet gezelschap-van Lier met Nini Jt'uueette, vaudeville in o bedrijven naar het Fraasch van Clairville, Sylvane en Vedeel Deka (?), muziek van Edmond Missa. Te beweren, dat de kennis making van de aangenaamste was, zou minstens onverantwoordelijk optimistisch zijn. Het Duitsche volksstuk en de Fransche vaudeville maken weinig of geen indruk, niet omdat zij een Duitsch volksstuk en een Fransche vaudeville, maar om dat zij in hun soort zwak, halfbakken, middel matig zijn. Lolo's vader mist het onschuldigvroolijke, het prettig-gemoedelijke, het eerlijkaandoenlijke, dat l'Arronge's vroegere werken bij een niet te veel eischend publiek zoo bemind en geliefd maakte. Ook l'Arronge is een van de talloozen, wien de nieuwere richting in de tooneelschrijfkunst geen goed heeft gedaan. Hij vertrouwt zich zelf niet meer; hij vreest, dat zijn oude manier niet meer in den smaak zal vallen; hij wil mede modern zijn of dat schijnen. Het treurig, doch noodzakelijk gevolg is, dat hij zijn natuurlijke, ziju werkelijke gaven niet tot hun recht laat komen, verminkt en verstikt. Frits Klemm, gepensioneerd brievenbesteller, heeft twee dochters, Hedwig en Charlotte, bij verkorting Lolo. De laatste is de lieveling van haar vader, de eerste die van haar moeder, die echter niet veel heeft in te brengen en haar driftigen man niet aandurft. Lolo is het prinsesje, Hedwig de Asschepoester van de familie, liet prinsesje is een harteloos, egoïstisch schepsel; als haar ver loofde zijn fortuin heeft verloren, geeft zij hem de bons en trouwt niet een ouden, afgeleet'den baron. Haar ouders neemt zij bij zich in huis, doch zendt hen weg, als zij zich met haar zaken, in casM met haar liefdesgeschiedenissen (de oude baron wordt natuurlijk bedrogen) wil len bemoeien. De andere dochter is inmid dels ook getrouwd en laat vader en moeder gaarne bij zich inwonen. De oude Klemm licmerkt te laat, hoe geheel verkeerd hij zijn beide dochters, beoordeelde. Zeer waarschijn lijk was het l'Arronge's streven en bedoeling in de ondeugende Lolo ' en den onnoozelen baron een paar interessante, de werkelijkheid afgekeken tiguron te geven. Niets is hem minder gelukt dun dit. liet zijn een paur tooneelpoppen, aan wie niemand gelooft, l.eelijke of slechte menschen schijnt de Duitsche blijspeldichter niet te kunnen schilderen, hoogstens domme en een zijdige, liefst en bij voorkeur goede, brave, edele. Toch slaagt hij in het boeiend en aannemelijk ma ken dezer laatsten reeds niet zoo goed meer als vroeger. Lulu's eudef bevat slechts een paar tooncelen, die in de door deu schrijver gewenschte Toen »Vuur !" Een salvo in de lucht! de nieuws gierigen stoven uiteen, maar de opgezweepten, de hongerigen en elJeiidigen hielden stand. Nogmaals een salvo ! . . . . toen werden er doodeu weggedragen menschen, die met hun laatsten snik nog knarsetandend een vervloeking uitten tegeu de rijken, de mach tigen der aarde. _En de volksmenners, de opruiers ! zij ble ven weg ver weg! buiten 't bereik van de infanteriekogels. Zij, goed gekleed, flink gevoed, hielden mooie, menschlievende redevoeringen in ver warmde lokalen en spoorden aan tot :>volhouden, verder vervet en oproer !'' Zij redeneerden of'schreven in hun binnenkameren theorieën lot heil van hun mcdebroederen, die rnet hun bloed de straten kleurden. Willem Bossers was er bij, hij had lang geaarzeld eer hij zich bij de opromnakers aansloot, maar er bleef' hem niets meer te verliezen over. Zijn vrouw lag doodziek in 't gasthuis ; bun jongste kind \vas gestorven en de anderen hadden geen brood, geen klcertjcs, niets meer ! Zijn onbarmhartige huisheer had hem op straat gezet; wat Inj bezat was verteerd en zijn kinderen liepen te bedelen. Vooruit dus ! liever zieh duodvechten, dan doodhongeren ! Hij was niet bang, voor niemand ! Een agent, bah ! dien telde hij niet eens. Een dragonder ? daar lachte hij mee! Als hij maar een geweer bad, stond liij een ruiter.' hij was niet voor niemendal kor poraal bij 't 4e geweest ; bajonetvechten kon hij als de beste. Vooruit dus ! 't Kon hem niets meer schelen wat er met hem gebeurde; voor zijn part hingen ze hem op, maar eerst zou hij toonen dat hij durfde en dat de maats ongelijk hadden toen ze vroeger zeiden »dat ie een laf bek was." Daar stond hij nu; op een barricade met een schuttersgeweer en aan de bajunet een stemming brengen, het zyn de eerste van het laatste bedrijf, de toebereidselen voor het doopfeest. Dat het tooneelspel by de vertaling niet verloor, zou ik niet willen beweren. Klemm is ge heel een Berljjnsch type en werd in het oorspron kelijke waarschijnlijk in Berlijnsch accent ge speeld. De heer Van Zuylen, de Nederlandsche ver tolker, trof als steeds door ongewone virtuositeit; het gekozen type werd uitstekend volgehouden; iets meer humor en wat minder komiekheid zouden gewenscht geweest zija; de overgang naar het tragische in het derde bedrijf zou dan minder onnatuurlijk geklonken hebben. Van de overige vertolkers kan getuigd worden, dat zij hun niet zware rollen naar behooren vervulden; van de twee nieuwe leden van het gezelschap trok de heer van Amstel door beschaafde manieren en dictie de aandacht. blini Fauccite is de niet juist nieuwe geschiedenis van een nujnheer Galinois. die zijn toekomstigen schoonzoon uit de strikken van een maitres zal verlossen, tot dat doel de gevaarlijke dame een bezoek brengt, by die gelegenheid natuurlijk voor een ander wordt aangezien en in tal vaii meer of minder waar schijnlijke verwarringen en verwikkelingen betrokken. Het kluchtje is als alle van zijn soort een beetje grof en ongegeneerd en boven dien, wat al even erg is, slechts matig amusant. De grappen zijn versleten of niet grappig, de intrige mist karakter en oorspronkelijkheid; de muziek is tam en banaal. Een en ander belette niet, dat de Fransche vaudeville bij het groote publiek nog vrij wat bijval vond. De overoude tooneelgeschiedenisjes (vooral die met een vernisje van brutaliteit) schijnen bij voortduring in den smaak te blijven vallen, zelfs wan neer zij zoo arm aan geest en mager van vinding zijn als JVmi A'auontte. De vertolking getuigde voor alles van goeden wil en opgewektheid. Zon der twijfel had zij luchtiger en voornamer, had zij Franscher moeten en kunnen zijn. Een vol maakte vertolking zou echter een nietigheidje als dit geen schijn van beteekenis hebben kun nen geven. Strindhergs Mtdemiiselle Julie heeft te Parijs geen bijval gevonden, noch bij het publiek, noch bij de kritiek. Op een matinee te Berlijn in het»Residenz-Theater ' zijn drie nieuwe werken in n bedrijf van hem vertoond, alle drie weder bont, vreemd en brutaal, gewrongen en verwilderd, alle drie bovendien ge tuigend van onbeperkte en ongeneeslijke min achting voor de vrouw. Deze spreekt trouwens uit bijua al zijn werken en doet hem in dit opzicht de waardige leerling van zijn lievelingsphilosoof Metzsche zijn. Alleen het eerste, irifiitutyer, (Aa geschiedenis van een vrouw, die van haar eersten man scheidt, na hem het leven vergald en verbitterd te hebben, met een tweeden huwt, dezen eveneens geheel ontzenuwt en vernietigt, en zich ten slotte weder tot zijn voorganger voelt aangetrokken.) vond grooten bijval. Vooral de dia loog wordt ais diepzinnig on aangrijpend geprezen. Ibsen's Haumeifter olncf.:' is in het --Lessing Theater" te lierlijn vertoond on heeft, zooals te verwachten was, slechts weinig bijval gevonden. De meeste Duitsche bladen veroordeeleu het als opzettelijk duistur en ifowrongeu. Geheel in strijd met deze opvatting is Georg Braudes, de bekende Deensche criticus. In een artikel in de »Neue Frt'io l'rosse ' prijst hij het als een van Ibsen's volledigste, diepzinnigste en minst duis tere werken, iiij verklaart het als de geheel sym bolische schildering van de weifelingen on zwak heden van een groot, doch ouder wordend kunroode vlag. >..Kom maar op! - kom maar op!" schreeuwde hij »ik sta jelui ik heb toch niks meer op de wereld, schiet me maar voor m'n donder, dan ben ik er uit en . ..'' »I.)ien kerel daar! 'k heb hem driemaal gewaarschuwd leg 'm nu maar neer,'' beval (Ie commamleerende, officier, verbitterd door de halsstarrigheid van den opstandeling. Een paar schoten knalden en Willem Bossers viel voorover dood ! /oo ia het niet, maar zoo 1,'iïn het worden, want een Willem Bossers is geen ideale figuur. Het zijn niet altijd nietswaardigen, die b'j eeii oproer de eersten zijn. Dezelfde man uit het volk, die zieh niet bedenkt, als een vreemde in het water valt, maar hem naspringt, zonder te denken aan eigen doodsgevaar, diezelfde warme natuur zal vooriiiinssta.au, de roode vlag in de hand, wanneer ellende en honger hem tot het uiterste hebben gedreven! Tot (lat uiterste liet niet te laten komen, is de plicht van den rijkere. Het volk tot ^socialisme" op te wekken, geeft niets, want zij missen de macht en liet oordeel tot ver anderen. Onder de meergegoeilen, naar geld en naar geest, moet het denkbeeld zich ver spreiden dat overvloed gegeven is, om an deren wél te doen. Als aan het einde van den levenstocht wanneer al wat begeerlijk was, zijn waarde heeft verloren - liet eerlijk, gezonde verj stand vraagt: ;>Waart ge een bomi, die l vruchten heeft afgeworpen, of zijt ge een. ! dorre wijnstok geweest, in de milde, vruclitI bare natuur? dan mug hel antwoord daari op geen zelf'bescliuldiging zijn. K ie vertier tSe advertentie van i» cf COfMMTM V'W H Mff f in het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl