De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 5 februari pagina 2

5 februari 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. 815 ! t *>,. ' f k «t J. TOONLLCTnMVZILK Het Tooneel. In het »Salon des Variétés'' had Maandag de eerste der twee aldaar onder toezicht van den raad van bjjatand van de maatschappij >;Apollo" 4e geven abonnementsvoorstellingen plaats. Ver toond werden De spiegel der vaderlandsche koop lieden, blijspel in drie bedrijven van Pieter Lan gendijk en Asschepoef, blijspel in n bedrijf door Jo van Sloten. Het laatste, een bekoorlijk en be scheiden niemendalletje, behaalde, dank zij vooral het opgewekte spel van mevrouw Rössing als de löjarige Betsy, veel succes. Ook Langendijk's blijspel werd na ieder bedryf beklapt. Waarom en door wie, begrijp ik niet te best. De vertooffling was alles eerder dan boeiend of amusant, was dit in de eerste plaats om de onvolkomen heden van het blijspel zelf, vervolgens om die der vertolking. De spiegel der vaderlandsche kooplieden is zeker het laatste werk van Langendjjk, dat men op het tooneel zou willen brengen. Tot heden onvertoond gebleven, had het dit mogen en moeten blijven. Als drama in engeren zin heeft het weinig of geen waarde. De intrige is zwak en onbeduidend; de karakterteekening mist diepte en oorspronkelijkheid. Toch hebben de velen, die het als Langendijk's meesterstuk toeschouwen, geen ongelyk. Het is een der belang wekkendste tooneelspelen,die in de achttiende eeuw in ons vaderland zijn geschreven, belangwekkend echter als zedenschildering,als historisch document in letterkundig gewaad, als uitvloeisel en af schaduwing van zijn tijd, niet als tooneelspel. Het is een comédie de moeurs, zooals wij er te weinige bezitten, zooals wij er zoo gaarne vele Zouden willen bezitten. Het is voor zijn tijd wat voor den onzen een comédie van Sardou is. Men zou het met diens »Famille Bénoiton" of »Maison nenve" kunnen vergelijken. Ook deze zullen over 100 of 200 jaar in de eerste plaats nog histo rische waarde hebben. De personen en intrige zullen dan eveneens verouderd en onbeduidend schynen; de door ons zoo hoog geprezen tech niek zal men dan misschien grof en onbeholpen achten. In zijn Spiegel is Langendijk onze acht tiende-eeuwsche Sardou. Dit is zijn kracht en z\jn zwakheid, zijn verdienste en tegelijk de be perking ervan. Molière was meer dan de Sar dou van zijn tijd. Langendijk met Molière in n adem te noemen, getuigt van al te vurige vader landsliefde. Voor de kennis van het leven der rijke kooplieden in het midden der vorige eeuw is Langendijk's blijspel vaii onschatbare waarde. Hij schildert het toegeven aan de grillen en buitenspo righeden der mode, de stijgende weelde in huisraad en kleedij, het klakkeloos navolgen der Franschen in zeden en gebruiken, het ontaarden der oud-Hollandsche energie en eenvoud, het geleidelijk afdalen naar den geest- en bloedeloozen pruikentijd met kracht en warmte, zonder geest, maar met ernst en vaak met bitterheid. Dichter en dramaturg is hy eerst in de tweede plaats, historieschrij ver en moralist in de eerste. Den geest, het karakter, de stemming zijns tijds wilde bij in zyn sSpiegel" laten weerkaatsen. Met dat doel alleen koos hij zijn personen en intrige. Om het geheel, om den totaalindruk is het te doen. De onderdeelen moet men nemen voor wat zij zijn. Hij toont ons een Amsterdamsen koopmansgeslacht, waarvan de hoofden, de vaders, ouderwetsch en eenvoudig zijn gebleven, de zoons en hun vrouwen echter de nieuwere begrippen huldigen, modern willen zijn, willen meedoen, veel geld uitgeven, hun zaken verwaarloozen en hun vaders slecht behandelen. De vaders IHIUIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIMIIIIIIIMItlllllllllllimm worden in het zonnetje, de zoons in de schaduw gezet; de goede oude tijd wordt geprezen en verheerlijkt, de toestand van het oogenblik zoo boos en leelijk mogelijk afgeschilderd. Lan gendijk was een oud man, toen hjj zijn Spie gel schreef, hy had een treurig en moeitevol leven achter den rug, hij was norsch en onte vreden, zwaarmoedig en zwaartillend geworden ; zijn gulle en harde lach was reeds lang ver stijfd, de grappen en grollen uit zijn jeugd ver foeide hij. Hij wilde niet meer vermaken, maar waarschuwen, leeren, tot ernst en nadenken stem men. Hjj schertst niet meer, hij vlijmt en hekelt. Zijn Spiegel heet blijspel, omdat hij het niet anders kon noemen. Het drama, het burgerlijk treurspel, de comédie larmoyante waren nog niet uitgevonden; dat zij in aantocht waren, dat zij in de lucht hingen, dat men er naar zocht en smachtte, bewijst, Langendijk's zoogenaamd blijspel. De groote fout van de vertolking was, dat men dit laatste te weinig in het oog heeft gehouden, dat men De Spifgel met Langendijk's overige werken op n lijn gesteld, als verwant met »De Wiskunstenaars" of »Krelis Louwen" heeft be schouwd. Voortdurend kreeg men den indruk, of men met kracht en geweld (frappen had willen ontdekken in iets, wat eigenlijk geen oogenblik grappig is. De achttiende-eeuwsche komedie werd vertoond alsof het een zeventiende-eeuwsche klucht ware. .De voorbeelden van verkeerde op vatting en gebrek aan stijl liggen voor het grepen. De heer Pilger speelde den poëet en den procureur zooals hij al zijn rollen speelt, hij verpilgerde ze, komieke arm- en beenz waaiingen, Foezel-getrippel, als extrafraaiigheid bovendien door den neus praten, en dat in twee der meest karakteristieke partijen van het blijspel, figuren, waarvan men bij ernstige en degelijke vertolking een paar keurige typen had kunnen maken. Anderen trachtten hun rollen komiek te kleuren door het aannemen van een gemaakt toontje, een boertig accentje, zoo mevrouw Rössing (Zoetje) en de heer Poolman (Ernst). Het groote kijttooooneel tusschen Lichthart (de heer Malherbe) en Kwistgoed (mevrouw Poolman) leek op een katten-duet in een caf chantant. Steeds en overal komediespelerij, jacht op trucs, mooidoenerij en dat in een tooneelwerk, dat misschien alleen door een eenvoudige en na tuurlijke vertolking eenigszins had kunnen boeien. Steeds zag men de acteurs, die komedie speel den, geen oogenblik de personen, die zij moesten voorstellen. Het was zeker geen gemakkelijke taak het oude blijspel een schijn van leven in te blazen: het was in ieder geval, vooral voor een waarachtig kunstenaar, een ver lokkende en vereeremle. Het spijt mij, dat ik van de vertooning in het-Salon" zoo weinig goeds kan zeggen, temeer daar men van bijkomende zaken, kostuum en tooneelinrichting, veel werk had gemaakt, al mag ten slotte evenmin ver zwegen worden, dat een tooneelspel als De Spiegel op een tooneol als dat van het »Salon" on mogelijk geheel tot zijn recht kan komen. Mooie requisieten kunnen voor het gemis aan ruimte en passend decoratief niet schadeloos stellen. Na de middelmatige Molière-vertooningen kre gen wij van het gezelschap-Thénard ook nrg een half modern blijspel te zien, Oscar OH !e mart qin trompe sa /e»i»w,eenprettigongemoedelijk werkje van Scribe, niet een van zijn beste, maai- als staaltje van de onschuldige vaudeville zonder coupletten uit het midden dezer eeuw karakteristiek en goed gekozen. In ]H4^ voor het eerst vertoond, bleet' het tot heden op het repertoire van het->Th AtreFraneais.' Uitstekend vertolkt, zooals dat in het huis van Molière het geval zal zijn, llegnifr en Coflruelin traden o. a. in de titelrol op, zal het zeker nog met genoegen gezien worden. Kun kiesch en .lief' vertelseltje van een man, die, meenemle zijn vrouw bedrogen te hebben, in duizend angsten de dokter gezegd, »je moet hier vandaan, of je wordt weer ziek !" En zoo was Mie de eenzaamheid inge gaan. Goede vrienden, bij wie zij gewerkt had, zochten een aardig, helder woninkje voor haar op en zoo was de eenzaamheid nog wel te dragen geweest, want haar »klanten" zorgden wel, dat het ouwe, trouwe Mie aan niets ontbrak. Maar dat was alles lang geleden. Haar schoonzoon en dochter waren altijd goed voor haar geweest en zouden, al was 't hun laatste cent, voor haar gespaard heb ben. Maar wie kan tegen werkeloosheid ? En dan, ieder jaar was er een mondje meer te voeden. Er waren er nu al tien, en hoe meer er kwamen, hoe schaarscher het werk ?werd. Zoo werden de rollen omgekeerd : Mie gaf van 't geen ze kreeg, al wat ze maar mis sen kon. Ze gaf bijna al weg wat zij had, en al wat eenige waarde had werd verpand. Ja, zoo was het gegaan. Het hoofd van Mie knikkebolt en suist. Nu naar links, dan naar rechts. Dan voorover. Ze snorkt!... Wat kan een oud, ziek mensch, dat niets meer aan haar leven heeft, ook beter doen dan slapen ? Ach, het duurt niet lang. Voorover slaat haar hoofd, diep op de tafel. Ze is wakker werktuigelijk brengt ze haar handen voor haar oogen, als om den slaap er uit te wrijven. . . Maar, terwijl ze langzaam eerst het eene, dan het andere been van de stoof' schuift, zoekt hare vermagerde hand de maagstreek. Hu l wat een kou, en wat krimpen haar ingewanden! Ze heeft honger, vreeselijke, knagende honger. Heel den dag heeft zij er al tegen gestreden, maar nu kan zij niet langer. Toch niet naar buurvrouw gaan, al kan ze hier niet blijven in dien rook en die kou iinmimiiMiilmmti en die duisternis. Behoedzaam doet zij haar deur open en schuift, met de hand langs de muur tastend, het nauwe portaaltje door, dat naar de trap leidt. Voorzichtig nu, want de trap is oud en steil. Telkens als zij haar voet neerzet kraakt de trede, als een pijnlijk zuchten. Eindelijk ! ... ze is hij de voordeur. Oh! wat snijdt die wind haar in't gezicht, de nevel is opgetrokken, maar die wind is nog erger, 't Is of zij geen kleereu aan 't lijf heeft, de wind blaast overal onder en doorheen. Zou ze weer in huis gaan ? Neen, neen, die kramp in haar maag is onuitstaanbaar, en langzaam voortschuifelend raakt zij het steegje uit en komt zij op de gracht. Wat gaat ze eigenlijk doen ? Bedelen ? Bedelen, bedelen, dat is een hard woord, en Mie is geen bedelvrouw. Ze heefï, altijd den kost verdiend voor haarzelve en de kinderen en ze was nooit te lui om te werken. Dat wist die goede mevrouw ook wel, die daarginds in dat groote huis heeft gewoond. Mie had veel verplichting aan haar, en zoo lang als mevrouw had geleefd, had Mie geen nijpende armoe gekend. Maar ze is al zoo lang dood. En die andere mevrouw, die in die straat woonde, och, zoo'n best mensch, maar ze ?was ook al overleden. En andere mevrouwen en juffrouwen, waar zij gewerkt had. waren do stad uit gegaan, of ze hadden een andere schoonmaakster genomen toen Mie niet moer werken kon, en die kreeg nu wat Mie vroeger had. Dat is heel natuurlijk. Mie klangt er niet over, want ze begrijpt dat het niet anders kan; maar't is toch hard, zij voelt zich zoo verlaten. Eiken avond bidt zij, dat God en verlegenheden geraakt en ten slotte ontdekt, dat hij de minnaar van zijn eigen vrouw was. Een intrigespelletje, dat als operette- of op racomigue-tekst een meesterstukje zou zijn. Van de vertolking door het gezelschap-Thénard valt weinig goeds te zeggen. Als de verdien stelijke conférencière als tooneelspeelster tot ons mocht willen terugkeeren, zal zij voor betere omgeving moeten zorgen en er bovendien toe moeten besluiten alleen in met haar leeftijd en uiterlijke verschijning overeen te brengen karakters op te treden. In Oscar speelde zij het rolletje van de jonge vrouw op een wijze, die deed vermoeden, dat zij uitstekend zou zijn geweest als zij de moeder van het vrouwtje had mogen uitbeelden. De rest was erg middel matig. Van een alleraardigst soubrette-rolletje kwam weinig of niets terecht. Het best was de heer de Mey (Oscar); hij is een beschaafd en geroutineerd acteur, doch mist individualiteit. In. den Artis-Schouwburg Frcya, operette in drie bedrijven van Maxime Boucheron, muziek van Audran; de schrijvers van Miss Helyett," had men er bij kunnen voegen, want Frt.ya is een nieuwe, eenigszins gewijzigde editie van haar beroemde voorgangster. Wederom de geschie denis van een jong meisje, dat zich aan de hemelsche liefde wil wijden en zich door de aardsche laat verstrikken. Een dankbaar thema, dat in Freya niet al te bont en brutaal is uit gewerkt. Een aandoenlijke liefdesgeschiedenis te midden van de traditioneele, onomschrijf bare ope rette-grappen, een kostje voor ieders mond. Lieve, besi heiden, niet al te oorspronkelijke muziek, mooie decoratieven, typische kostumen (Freya speelt te Haarlem, in het midden dezer eeuw) en een uitstekende vertolking. De artisten van den Artis-Schouwburg schijnen nu eenmaal het voorrecht te hebben iedere operette boeiend en amusant te kunnen maken. Afzonderlijke vermelding verdienen mevrouw Jiuderman als de onschuldige Freya, mevrouw van Westerhoven als de jolige Geertje, do heeren Kreeft en Kiebl als een paar leuke oude snuiters, de heer Kelly als een negerprins (onbetaalbaar in zijn c/tscndes en negertaai), de heer Dons als een barytoneerende zeeofricier. Alle overigen werken mede tot een mooi afgerond geheel. H. J. M. iMMMMMimmiimiiiiiiiiiiiiiiMimiiiimiiiiBiimmimiiiiiimiiiiiifiiii Het uitraagsel. Ik weuscli voorzichtig te schrijven, hél voor zichtig, over dit nieuwe stuk van Ernst van Wollzogen. Ik ben bang mij te verwarren in de philosofische sociologie van het stuk, in de teiidenz vau menschverhetimg, in de ontleding vau maatschappelijke toestanden en hunne gevolgen, en daar beu ik nu juist geen baas in. Want Wollzogcn heeft zijn //Lumpengesindel" niet geschreven ouder den heerlijken drang vau een mooi stuk kunst, te maken, maar schijnt gedreven te zijn door de behoefte om zijne tijdgeiiootcn eens ernstig te vijzen op eenige sociale misstanden onder de geleerde //ratés". en heeft daarom het schouwt ooucel blijkbaar 't ge schiktst gevonden. jVu, voor mijn part, als meu kans ziet, eens heel eni>tiL', en leerrijk en verma nend te mimeeren in l;él mooie kunst, dan kau daar al zeer weinig tegenin worden gebracht. Va pour la sagesse'. Maar een elk, die de tooneelpersjiectief gebrui ken wil lot uitbeelding van /.ijn in plastiek ge brachte emoties, vau zijne aandoeningen over meuschen en toestanden, dient wel te begrijpen, dat het theater in de rste plaats een kunstiustituut is, en dat de planken geen verhevenheid vormen welke in elkaar is getimmerd om als kansel dienst, te tloeu voor sociologen, de magogen of philosofen. Mom en altijd mooi, is IIIIMMIIM'ÏMMIIIIMIHI haar uit haar droevig bestaan mocht nemen. Zoo'n ouwe stumperd, waar dient zij nog voor!' Ze is zichzelf te veel. Helaas! het Leven is zoo taai en zoo onverbiddelijk .... Zoo bedelt Mie langs de straten. Ze noemt hel geen bedelen, want daar acht zij zich nog altijd te fatsoenlijk toe, maar zij rede neert niet. Zij klaagt, en zucht en kermt, en lijdt onbeschrijflijk. En in haar ellende steekt ze werktuigelijk haar hand uit, en als zij eenige centen heeft gegaard, brengen haar oude beenen haar vanzelf naar een bakkerswinkel. O, brood, brood ! Zaligheid ! De bakkerrjufiVomv is een goedhartig schepsel, en ze laat Mie wat zilte)» en haalt gauw een kopje koi'lie uit haar kamer, achter den winkel. »I)uar men.seh! drink wat en warm je neus eens! Da';- lekker hé?'' O ja, zóó lekker en zoo heerlijk al dat licht en die warmte in den winkel, en een koppie kofiie met een Htuk brood. Opstij gende, warme broodgeuren, terwijl je zelf in een stuk kan bijten, het is weelde ! Dat akelige, holle krampgevoel gaat heelemaal weg. . . Mie voelt zich gelukkig en met een opflikkering in heel haar wezen wil ze van haar stoel spn'ngen om verder te gaan. O wee, haar TM jaren! Het kopje kantelt uit haar handen en ze zou zelf'gevallen zijn, als /.e zich niet aan de toonbank had vast gehouden. De Imkkersjuit'rouw kijkt haar meewarig aan en haal., de, schouders op tegen een dienstmeisje, dat juist in den winkel is ge komen. »Ouwe sukkel !'' zegt ze halfluid. Mie prevelt een verontschuldiging en strom pelt, den winkel weer uit met het pijnlijk gevoel, dat zij een ander, die vriendelijk voor haar was, schade heeft berokkend, hoest, en staat weer buiten. hoofdzaak, en verstandig" kan er als toevallig gevolg, of accidenteele bijomstandigheid desnoods nog bij geaccepteerd worden En daar Wollzogen nu, in zijn laatste stuk, meer een verstandig denkmensch dan een artistiek gevoelmenscli is geweest, komen lyriesche uitstor tingen in de bespeking van het //Lumpengesindel" niet te pas, en dient men o zoo voorzichtig te zijn iu de appreciatie zijner bedoelingen. Ja, meneer Wollzogen schijnt iemand te wezen, die vindt, dat de maatschappij (en dit wil voor hem zeggen de Duitsche maatschappij) nog maar altijd niet is wat ze wezen kon en wezen moest, dat meu er hier en daar heel wat aan veranderen kon en dat men 't dan nu ook eens doen moest; daarom zal hij 't zijnen medeburgers maar weer eens zeggen, niet in een groot boek waar men dagen over lezen moet, maar op 't tooneel, zie je, dat pakt beter, en onmiddellijk ook, zie je, met zijn effecten en zijn tirades, en dan kan je tranen en koude rillingen bij al je toehoorders opwekken, van het schellinkje tot in de stalles. Nadat hij eerst in De kinderen van zijn Excellentie" gewe zen heeft op de verkeerdheden in het leven der jonge luitenants (in het Duitsche leger namelijk), die door het voorbeeld hunner kameraden en de mode van 't oogenblik tot buitensporige uitga ven worden gedreven, iets wat niet goed en aangenaam is wanneer zoo'n luitenantje geen rijken pipa achter zich heeft, waarschijnlijk een hoogst belangrijk vraagstuk in de Duitsche huisgezin nen heeft hij ditmaal de positie van het geleerde proletariaat in de Duitsche maatschappij eeus bij den kop gepakt. Ja, maar wat voor een proletariaat ?! Geen Fransche Bohémiens, die met hunne grisettes eene lachende armoede lijden en tusschen een stuk droog brood en een gebeerde fle?eh wijn een kwinkslag maken, het leven laten voor wat 't is, een armoede met een lach iu de oogen en een mond vol aar digheden neen, maar een erg zwaartillend, waar op de hand zijnd proletariaat,, dat aan tilosotische stelsels en wereldhervormiiigen doet, dat zijn droog brood naar binnen speelt met een stelling van Schopenhauer of eeu teug wijsheid van Nietzsche: een proletariaat van bier, sociologie, filosofie heeren, die men zich 't beste voorstelt met een uienluchtje en een potteke, kijvend over een tafeltje in een rookig bierhol over de intrinsieke waarde van professorale stellingen. Maar deze meerdere of mindere sympathie voor den Franschen Bohémien of den Duitsehen Lump is natuurlijk een kwestie van ras en van tempera ment, en we kunnen ze dus voor 't oogenblik la ten nisten. We willen eeu ander punt aanroeren, waarmee de kunstwaarde vau het stuk gemoeid is. Ei! dan zeggen vve, dat, zoo'n Lump ecu kleine halfgod op aarde kan zijn, wanneer we hem zien iu den strijd met zijn kunst, zijn toekomst, zijn lobolie; de ratéworstelend met zijn. overtuigin gen, armoe lijdend omdat hij de kunst of zijn tilosoh'e meer lief heeft dan den schijn der wereld, kan een enorme apothessc in heiligen kunstglans aannemen temidden, van de lafheid van haast alle artiesten eu deukers; eeu tooncclstuk. handelend niet en voor dergelijke menscheu kan eeu werk vaa hooge knnstinteresse worden. Wollzogen heeft ons evenwel het Lumpengesindel vau dezen iuteressautcu en diep mensehelijkeu kant niet beschreven, maar heeft doodeenvoudig een hoogst alledaagsch voorvalletje als eeu zware kei tusticheii een troep rustige eendjes geworpen, hemel, die menschep vocreuzoo'ii alledaagse.!! strijdje met het, leven, een strijdjc vau brave burgertjes, dat evengoed iu een otliciershuishouden of eeu boekdrukkersgcziu gestreden kau worden! En die om geving van raté's is het eenige nieuwe wat bij de behandeling vau dit vraagstukje wordt, ter sprake gebracht. Wilt ge weten wat het is? Eeu dier Duitsche Luinpen is getrouwd met een burgermeisje (de dochter vau eeu politie-wachtZal zij teruggaan naar huis ? Maar morgen heeft ze weer niets te eten, en de gedachte aan den volgenden dag zon der brand en zouder eten, doet haar nog maals de hand uitsteken om te vragen. Diïiir, da:ir, die mijnheer op de brug, die zal haar vast, wat geven. Hij is nu een groote mijnheer, breed in zijn winterjas en deftig met, zijn hoogen hoed op. Maar Mie ziet hem nog als klein, zwak kind op haar schoot zitten. Ze heeft bij zijn moeder ge diend, toen zij nog jong was, en veel mooie vertelsels verzonnen voor het ziekelijke jongslee, dat zoo grang met haar speelde. ? Ze had al gehoord, dat hij in stad was ge komen, en nu treft het net zoo, dat zo hem hier moet zien. . . . Kon. ze maar wat gauwer vooruit komen. Hij loopt zoo hard. En die wind, o God, die wind ! Hij is verdwenen, zij ziet hem niet meer. Weg, weg ! Moedeloos sukkelt ze verder, het wordt al later en altijd kouder. De wind verstijft hare gewrichten, zij kan haast niet meer loopen. Toch zal zij ook van avond nog thuis ko men. En zij zal zich heel den nacht krom men van pijn op het harde leger, nauwe lijks toegedekt met een armelijk dekentje. Zoo zal het nog vele dagen en nachten gaan, en kerkelijke en andere liefdadige in stellingen zullen met al wat zij doen kun nen, te kort schieten om deze ellende te keeren. Ouwe Mie was altijd een goed mensch, ze had steeds haar plicht gedaan eu meer om anderen dan om ziclizelve gedacht. Ouwe Mie leeft te lang. A. VAX DER TACKE.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl