Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
815
! t
*>,.
' f
k
«t
J.
TOONLLCTnMVZILK
Het Tooneel.
In het »Salon des Variétés'' had Maandag de
eerste der twee aldaar onder toezicht van den
raad van bjjatand van de maatschappij >;Apollo"
4e geven abonnementsvoorstellingen plaats. Ver
toond werden De spiegel der vaderlandsche koop
lieden, blijspel in drie bedrijven van Pieter Lan
gendijk en Asschepoef, blijspel in n bedrijf door
Jo van Sloten. Het laatste, een bekoorlijk en be
scheiden niemendalletje, behaalde, dank zij vooral
het opgewekte spel van mevrouw Rössing als de
löjarige Betsy, veel succes. Ook Langendijk's
blijspel werd na ieder bedryf beklapt. Waarom
en door wie, begrijp ik niet te best. De
vertooffling was alles eerder dan boeiend of amusant,
was dit in de eerste plaats om de onvolkomen
heden van het blijspel zelf, vervolgens om die
der vertolking. De spiegel der vaderlandsche
kooplieden is zeker het laatste werk van
Langendjjk, dat men op het tooneel zou willen brengen.
Tot heden onvertoond gebleven, had het dit
mogen en moeten blijven. Als drama in engeren
zin heeft het weinig of geen waarde. De intrige
is zwak en onbeduidend; de karakterteekening
mist diepte en oorspronkelijkheid. Toch hebben
de velen, die het als Langendijk's meesterstuk
toeschouwen, geen ongelyk. Het is een der belang
wekkendste tooneelspelen,die in de achttiende eeuw
in ons vaderland zijn geschreven, belangwekkend
echter als zedenschildering,als historisch document
in letterkundig gewaad, als uitvloeisel en af
schaduwing van zijn tijd, niet als tooneelspel.
Het is een comédie de moeurs, zooals wij er te
weinige bezitten, zooals wij er zoo gaarne vele
Zouden willen bezitten. Het is voor zijn tijd wat
voor den onzen een comédie van Sardou is. Men
zou het met diens »Famille Bénoiton" of »Maison
nenve" kunnen vergelijken. Ook deze zullen over
100 of 200 jaar in de eerste plaats nog histo
rische waarde hebben. De personen en intrige
zullen dan eveneens verouderd en onbeduidend
schynen; de door ons zoo hoog geprezen tech
niek zal men dan misschien grof en onbeholpen
achten. In zijn Spiegel is Langendijk onze acht
tiende-eeuwsche Sardou. Dit is zijn kracht en
z\jn zwakheid, zijn verdienste en tegelijk de be
perking ervan. Molière was meer dan de Sar
dou van zijn tijd. Langendijk met Molière in n
adem te noemen, getuigt van al te vurige vader
landsliefde. Voor de kennis van het leven der
rijke kooplieden in het midden der vorige eeuw is
Langendijk's blijspel vaii onschatbare waarde. Hij
schildert het toegeven aan de grillen en buitenspo
righeden der mode, de stijgende weelde in huisraad
en kleedij, het klakkeloos navolgen der Franschen
in zeden en gebruiken, het ontaarden der
oud-Hollandsche energie en eenvoud, het geleidelijk afdalen
naar den geest- en bloedeloozen pruikentijd met
kracht en warmte, zonder geest, maar met ernst
en vaak met bitterheid. Dichter en dramaturg
is hy eerst in de tweede plaats, historieschrij
ver en moralist in de eerste. Den geest, het
karakter, de stemming zijns tijds wilde bij in
zyn sSpiegel" laten weerkaatsen. Met dat doel
alleen koos hij zijn personen en intrige. Om het
geheel, om den totaalindruk is het te doen.
De onderdeelen moet men nemen voor wat
zij zijn. Hij toont ons een Amsterdamsen
koopmansgeslacht, waarvan de hoofden, de vaders,
ouderwetsch en eenvoudig zijn gebleven, de zoons
en hun vrouwen echter de nieuwere begrippen
huldigen, modern willen zijn, willen meedoen,
veel geld uitgeven, hun zaken verwaarloozen
en hun vaders slecht behandelen. De vaders
IHIUIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIMIIIIIIIMItlllllllllllimm
worden in het zonnetje, de zoons in de schaduw
gezet; de goede oude tijd wordt geprezen en
verheerlijkt, de toestand van het oogenblik
zoo boos en leelijk mogelijk afgeschilderd. Lan
gendijk was een oud man, toen hjj zijn Spie
gel schreef, hy had een treurig en moeitevol
leven achter den rug, hij was norsch en onte
vreden, zwaarmoedig en zwaartillend geworden ;
zijn gulle en harde lach was reeds lang ver
stijfd, de grappen en grollen uit zijn jeugd ver
foeide hij. Hij wilde niet meer vermaken, maar
waarschuwen, leeren, tot ernst en nadenken stem
men. Hjj schertst niet meer, hij vlijmt en hekelt.
Zijn Spiegel heet blijspel, omdat hij het niet
anders kon noemen. Het drama, het burgerlijk
treurspel, de comédie larmoyante waren nog niet
uitgevonden; dat zij in aantocht waren, dat zij
in de lucht hingen, dat men er naar zocht en
smachtte, bewijst, Langendijk's zoogenaamd blijspel.
De groote fout van de vertolking was, dat men
dit laatste te weinig in het oog heeft gehouden,
dat men De Spifgel met Langendijk's overige
werken op n lijn gesteld, als verwant met »De
Wiskunstenaars" of »Krelis Louwen" heeft be
schouwd. Voortdurend kreeg men den indruk, of
men met kracht en geweld (frappen had willen
ontdekken in iets, wat eigenlijk geen oogenblik
grappig is. De achttiende-eeuwsche komedie
werd vertoond alsof het een zeventiende-eeuwsche
klucht ware. .De voorbeelden van verkeerde op
vatting en gebrek aan stijl liggen voor het
grepen. De heer Pilger speelde den poëet
en den procureur zooals hij al zijn rollen
speelt, hij verpilgerde ze, komieke arm- en
beenz waaiingen, Foezel-getrippel, als
extrafraaiigheid bovendien door den neus praten, en
dat in twee der meest karakteristieke partijen
van het blijspel, figuren, waarvan men bij ernstige
en degelijke vertolking een paar keurige typen
had kunnen maken. Anderen trachtten hun rollen
komiek te kleuren door het aannemen van een
gemaakt toontje, een boertig accentje, zoo
mevrouw Rössing (Zoetje) en de heer Poolman
(Ernst). Het groote kijttooooneel tusschen
Lichthart (de heer Malherbe) en Kwistgoed (mevrouw
Poolman) leek op een katten-duet in een caf
chantant. Steeds en overal komediespelerij, jacht
op trucs, mooidoenerij en dat in een tooneelwerk,
dat misschien alleen door een eenvoudige en na
tuurlijke vertolking eenigszins had kunnen boeien.
Steeds zag men de acteurs, die komedie speel
den, geen oogenblik de personen, die zij
moesten voorstellen. Het was zeker geen
gemakkelijke taak het oude blijspel een schijn
van leven in te blazen: het was in ieder geval,
vooral voor een waarachtig kunstenaar, een ver
lokkende en vereeremle. Het spijt mij, dat ik
van de vertooning in het-Salon" zoo weinig goeds
kan zeggen, temeer daar men van bijkomende
zaken, kostuum en tooneelinrichting, veel werk
had gemaakt, al mag ten slotte evenmin ver
zwegen worden, dat een tooneelspel als De
Spiegel op een tooneol als dat van het »Salon" on
mogelijk geheel tot zijn recht kan komen. Mooie
requisieten kunnen voor het gemis aan ruimte
en passend decoratief niet schadeloos stellen.
Na de middelmatige Molière-vertooningen kre
gen wij van het gezelschap-Thénard ook nrg een
half modern blijspel te zien, Oscar OH !e mart qin
trompe sa /e»i»w,eenprettigongemoedelijk werkje
van Scribe, niet een van zijn beste, maai- als staaltje
van de onschuldige vaudeville zonder coupletten
uit het midden dezer eeuw karakteristiek en goed
gekozen. In ]H4^ voor het eerst vertoond, bleet'
het tot heden op het repertoire van het->Th
AtreFraneais.' Uitstekend vertolkt, zooals dat in het
huis van Molière het geval zal zijn, llegnifr en
Coflruelin traden o. a. in de titelrol op, zal het
zeker nog met genoegen gezien worden. Kun kiesch
en .lief' vertelseltje van een man, die, meenemle
zijn vrouw bedrogen te hebben, in duizend angsten
de dokter gezegd, »je moet hier vandaan, of
je wordt weer ziek !"
En zoo was Mie de eenzaamheid inge
gaan.
Goede vrienden, bij wie zij gewerkt had,
zochten een aardig, helder woninkje voor
haar op en zoo was de eenzaamheid nog wel
te dragen geweest, want haar »klanten"
zorgden wel, dat het ouwe, trouwe Mie aan
niets ontbrak.
Maar dat was alles lang geleden.
Haar schoonzoon en dochter waren altijd
goed voor haar geweest en zouden, al was
't hun laatste cent, voor haar gespaard heb
ben. Maar wie kan tegen werkeloosheid ? En
dan, ieder jaar was er een mondje meer te
voeden. Er waren er nu al tien, en hoe
meer er kwamen, hoe schaarscher het werk
?werd.
Zoo werden de rollen omgekeerd : Mie gaf
van 't geen ze kreeg, al wat ze maar mis
sen kon. Ze gaf bijna al weg wat zij had, en
al wat eenige waarde had werd verpand.
Ja, zoo was het gegaan. Het hoofd van
Mie knikkebolt en suist. Nu naar links,
dan naar rechts. Dan voorover. Ze snorkt!...
Wat kan een oud, ziek mensch, dat niets
meer aan haar leven heeft, ook beter doen
dan slapen ?
Ach, het duurt niet lang. Voorover slaat
haar hoofd, diep op de tafel. Ze is
wakker werktuigelijk brengt ze haar
handen voor haar oogen, als om den slaap
er uit te wrijven. . .
Maar, terwijl ze langzaam eerst het eene,
dan het andere been van de stoof' schuift,
zoekt hare vermagerde hand de maagstreek.
Hu l wat een kou, en wat krimpen haar
ingewanden!
Ze heeft honger, vreeselijke, knagende
honger. Heel den dag heeft zij er al tegen
gestreden, maar nu kan zij niet langer.
Toch niet naar buurvrouw gaan, al kan
ze hier niet blijven in dien rook en die kou
iinmimiiMiilmmti
en die duisternis.
Behoedzaam doet zij haar deur open en
schuift, met de hand langs de muur tastend,
het nauwe portaaltje door, dat naar de trap
leidt.
Voorzichtig nu, want de trap is oud en
steil. Telkens als zij haar voet neerzet
kraakt de trede, als een pijnlijk zuchten.
Eindelijk ! ... ze is hij de voordeur.
Oh! wat snijdt die wind haar in't gezicht,
de nevel is opgetrokken, maar die wind is
nog erger, 't Is of zij geen kleereu aan
't lijf heeft, de wind blaast overal onder en
doorheen.
Zou ze weer in huis gaan ?
Neen, neen, die kramp in haar maag is
onuitstaanbaar, en langzaam voortschuifelend
raakt zij het steegje uit en komt zij op de
gracht.
Wat gaat ze eigenlijk doen ?
Bedelen ?
Bedelen, bedelen, dat is een hard woord,
en Mie is geen bedelvrouw. Ze heefï, altijd
den kost verdiend voor haarzelve en de
kinderen en ze was nooit te lui om te
werken.
Dat wist die goede mevrouw ook wel, die
daarginds in dat groote huis heeft gewoond.
Mie had veel verplichting aan haar, en zoo
lang als mevrouw had geleefd, had Mie geen
nijpende armoe gekend. Maar ze is al
zoo lang dood.
En die andere mevrouw, die in die straat
woonde, och, zoo'n best mensch, maar ze
?was ook al overleden.
En andere mevrouwen en juffrouwen, waar
zij gewerkt had. waren do stad uit gegaan,
of ze hadden een andere schoonmaakster
genomen toen Mie niet moer werken kon,
en die kreeg nu wat Mie vroeger had.
Dat is heel natuurlijk. Mie klangt er niet
over, want ze begrijpt dat het niet anders
kan; maar't is toch hard, zij voelt zich zoo
verlaten. Eiken avond bidt zij, dat God
en verlegenheden geraakt en ten slotte ontdekt,
dat hij de minnaar van zijn eigen vrouw was.
Een intrigespelletje, dat als operette- of op
racomigue-tekst een meesterstukje zou zijn. Van
de vertolking door het gezelschap-Thénard
valt weinig goeds te zeggen. Als de verdien
stelijke conférencière als tooneelspeelster tot
ons mocht willen terugkeeren, zal zij voor
betere omgeving moeten zorgen en er bovendien
toe moeten besluiten alleen in met haar leeftijd
en uiterlijke verschijning overeen te brengen
karakters op te treden. In Oscar speelde zij het
rolletje van de jonge vrouw op een wijze, die
deed vermoeden, dat zij uitstekend zou zijn
geweest als zij de moeder van het vrouwtje
had mogen uitbeelden. De rest was erg middel
matig. Van een alleraardigst soubrette-rolletje
kwam weinig of niets terecht. Het best was de
heer de Mey (Oscar); hij is een beschaafd en
geroutineerd acteur, doch mist individualiteit.
In. den Artis-Schouwburg Frcya, operette in
drie bedrijven van Maxime Boucheron, muziek
van Audran; de schrijvers van Miss Helyett,"
had men er bij kunnen voegen, want Frt.ya is
een nieuwe, eenigszins gewijzigde editie van
haar beroemde voorgangster. Wederom de geschie
denis van een jong meisje, dat zich aan de
hemelsche liefde wil wijden en zich door de
aardsche laat verstrikken. Een dankbaar thema,
dat in Freya niet al te bont en brutaal is uit
gewerkt. Een aandoenlijke liefdesgeschiedenis te
midden van de traditioneele, onomschrijf bare ope
rette-grappen, een kostje voor ieders mond. Lieve,
besi heiden, niet al te oorspronkelijke muziek,
mooie decoratieven, typische kostumen (Freya
speelt te Haarlem, in het midden dezer eeuw)
en een uitstekende vertolking. De artisten van
den Artis-Schouwburg schijnen nu eenmaal het
voorrecht te hebben iedere operette boeiend en
amusant te kunnen maken. Afzonderlijke vermelding
verdienen mevrouw Jiuderman als de onschuldige
Freya, mevrouw van Westerhoven als de jolige
Geertje, do heeren Kreeft en Kiebl als een paar
leuke oude snuiters, de heer Kelly als een
negerprins (onbetaalbaar in zijn c/tscndes en
negertaai), de heer Dons als een barytoneerende
zeeofricier. Alle overigen werken mede tot een
mooi afgerond geheel.
H. J. M.
iMMMMMimmiimiiiiiiiiiiiiiiMimiiiimiiiiBiimmimiiiiiimiiiiiifiiii
Het uitraagsel.
Ik weuscli voorzichtig te schrijven, hél voor
zichtig, over dit nieuwe stuk van Ernst van
Wollzogen.
Ik ben bang mij te verwarren in de philosofische
sociologie van het stuk, in de teiidenz vau
menschverhetimg, in de ontleding vau maatschappelijke
toestanden en hunne gevolgen, en daar beu ik nu
juist geen baas in. Want Wollzogcn heeft zijn
//Lumpengesindel" niet geschreven ouder den
heerlijken drang vau een mooi stuk kunst, te maken,
maar schijnt gedreven te zijn door de behoefte om
zijne tijdgeiiootcn eens ernstig te vijzen op eenige
sociale misstanden onder de geleerde //ratés". en
heeft daarom het schouwt ooucel blijkbaar 't ge
schiktst gevonden. jVu, voor mijn part, als meu
kans ziet, eens heel eni>tiL', en leerrijk en verma
nend te mimeeren in l;él mooie kunst, dan kau
daar al zeer weinig tegenin worden gebracht. Va
pour la sagesse'.
Maar een elk, die de tooneelpersjiectief gebrui
ken wil lot uitbeelding van /.ijn in plastiek ge
brachte emoties, vau zijne aandoeningen over
meuschen en toestanden, dient wel te begrijpen, dat
het theater in de rste plaats een
kunstiustituut is, en dat de planken geen verhevenheid
vormen welke in elkaar is getimmerd om
als kansel dienst, te tloeu voor sociologen, de
magogen of philosofen. Mom en altijd mooi, is
IIIIMMIIM'ÏMMIIIIMIHI
haar uit haar droevig bestaan mocht nemen.
Zoo'n ouwe stumperd, waar dient zij nog
voor!' Ze is zichzelf te veel.
Helaas! het Leven is zoo taai en zoo
onverbiddelijk ....
Zoo bedelt Mie langs de straten. Ze noemt
hel geen bedelen, want daar acht zij zich
nog altijd te fatsoenlijk toe, maar zij rede
neert niet. Zij klaagt, en zucht en kermt,
en lijdt onbeschrijflijk.
En in haar ellende steekt ze werktuigelijk
haar hand uit, en als zij eenige centen heeft
gegaard, brengen haar oude beenen haar
vanzelf naar een bakkerswinkel.
O, brood, brood ! Zaligheid !
De bakkerrjufiVomv is een goedhartig
schepsel, en ze laat Mie wat zilte)» en haalt
gauw een kopje koi'lie uit haar kamer, achter
den winkel.
»I)uar men.seh! drink wat en warm je
neus eens! Da';- lekker hé?''
O ja, zóó lekker en zoo heerlijk al dat
licht en die warmte in den winkel, en een
koppie kofiie met een Htuk brood. Opstij
gende, warme broodgeuren, terwijl je zelf
in een stuk kan bijten, het is weelde ! Dat
akelige, holle krampgevoel gaat
heelemaal weg. . .
Mie voelt zich gelukkig en met een
opflikkering in heel haar wezen wil ze van
haar stoel spn'ngen om verder te gaan.
O wee, haar TM jaren! Het kopje kantelt
uit haar handen en ze zou zelf'gevallen zijn,
als /.e zich niet aan de toonbank had vast
gehouden.
De Imkkersjuit'rouw kijkt haar meewarig
aan en haal., de, schouders op tegen een
dienstmeisje, dat juist in den winkel is ge
komen. »Ouwe sukkel !'' zegt ze halfluid.
Mie prevelt een verontschuldiging en strom
pelt, den winkel weer uit met het pijnlijk
gevoel, dat zij een ander, die vriendelijk
voor haar was, schade heeft berokkend,
hoest, en staat weer buiten.
hoofdzaak, en verstandig" kan er als toevallig
gevolg, of accidenteele bijomstandigheid desnoods
nog bij geaccepteerd worden
En daar Wollzogen nu, in zijn laatste stuk,
meer een verstandig denkmensch dan een artistiek
gevoelmenscli is geweest, komen lyriesche uitstor
tingen in de bespeking van het //Lumpengesindel"
niet te pas, en dient men o zoo voorzichtig te
zijn iu de appreciatie zijner bedoelingen.
Ja, meneer Wollzogen schijnt iemand te wezen,
die vindt, dat de maatschappij (en dit wil voor hem
zeggen de Duitsche maatschappij) nog maar altijd
niet is wat ze wezen kon en wezen moest, dat
meu er hier en daar heel wat aan veranderen kon
en dat men 't dan nu ook eens doen moest;
daarom zal hij 't zijnen medeburgers maar weer
eens zeggen, niet in een groot boek waar men
dagen over lezen moet, maar op 't tooneel, zie
je, dat pakt beter, en onmiddellijk ook, zie je, met
zijn effecten en zijn tirades, en dan kan je tranen en
koude rillingen bij al je toehoorders opwekken,
van het schellinkje tot in de stalles. Nadat hij
eerst in De kinderen van zijn Excellentie" gewe
zen heeft op de verkeerdheden in het leven der
jonge luitenants (in het Duitsche leger namelijk),
die door het voorbeeld hunner kameraden en de
mode van 't oogenblik tot buitensporige uitga
ven worden gedreven, iets wat niet goed en
aangenaam is wanneer zoo'n luitenantje geen rijken
pipa achter zich heeft, waarschijnlijk een hoogst
belangrijk vraagstuk in de Duitsche huisgezin
nen heeft hij ditmaal de positie van het geleerde
proletariaat in de Duitsche maatschappij eeus bij
den kop gepakt.
Ja, maar wat voor een proletariaat ?! Geen Fransche
Bohémiens, die met hunne grisettes eene lachende
armoede lijden en tusschen een stuk droog
brood en een gebeerde fle?eh wijn een kwinkslag
maken, het leven laten voor wat 't is, een armoede
met een lach iu de oogen en een mond vol aar
digheden neen, maar een erg zwaartillend, waar
op de hand zijnd proletariaat,, dat aan tilosotische
stelsels en wereldhervormiiigen doet, dat zijn droog
brood naar binnen speelt met een stelling van
Schopenhauer of eeu teug wijsheid van Nietzsche:
een proletariaat van bier, sociologie, filosofie
heeren, die men zich 't beste voorstelt met een
uienluchtje en een potteke, kijvend over een tafeltje
in een rookig bierhol over de intrinsieke waarde
van professorale stellingen.
Maar deze meerdere of mindere sympathie voor
den Franschen Bohémien of den Duitsehen Lump is
natuurlijk een kwestie van ras en van tempera
ment, en we kunnen ze dus voor 't oogenblik la
ten nisten. We willen eeu ander punt aanroeren,
waarmee de kunstwaarde vau het stuk gemoeid is.
Ei! dan zeggen vve, dat, zoo'n Lump ecu kleine
halfgod op aarde kan zijn, wanneer we hem zien
iu den strijd met zijn kunst, zijn toekomst, zijn
lobolie; de ratéworstelend met zijn. overtuigin
gen, armoe lijdend omdat hij de kunst of zijn
tilosoh'e meer lief heeft dan den schijn der wereld,
kan een enorme apothessc in heiligen kunstglans
aannemen temidden, van de lafheid van haast alle
artiesten eu deukers; eeu tooncclstuk. handelend
niet en voor dergelijke menscheu kan eeu werk vaa
hooge knnstinteresse worden.
Wollzogen heeft ons evenwel het Lumpengesindel
vau dezen iuteressautcu en diep mensehelijkeu kant
niet beschreven, maar heeft doodeenvoudig een
hoogst alledaagsch voorvalletje als eeu zware kei
tusticheii een troep rustige eendjes geworpen,
hemel, die menschep vocreuzoo'ii alledaagse.!! strijdje
met het, leven, een strijdjc vau brave burgertjes,
dat evengoed iu een otliciershuishouden of eeu
boekdrukkersgcziu gestreden kau worden! En die om
geving van raté's is het eenige nieuwe wat bij de
behandeling vau dit vraagstukje wordt, ter sprake
gebracht.
Wilt ge weten wat het is?
Eeu dier Duitsche Luinpen is getrouwd met een
burgermeisje (de dochter vau eeu
politie-wachtZal zij teruggaan naar huis ?
Maar morgen heeft ze weer niets te eten,
en de gedachte aan den volgenden dag zon
der brand en zouder eten, doet haar nog
maals de hand uitsteken om te vragen.
Diïiir, da:ir, die mijnheer op de brug, die
zal haar vast, wat geven. Hij is nu een
groote mijnheer, breed in zijn winterjas en
deftig met, zijn hoogen hoed op. Maar Mie
ziet hem nog als klein, zwak kind op haar
schoot zitten. Ze heeft bij zijn moeder ge
diend, toen zij nog jong was, en veel mooie
vertelsels verzonnen voor het ziekelijke
jongslee, dat zoo grang met haar speelde. ?
Ze had al gehoord, dat hij in stad was ge
komen, en nu treft het net zoo, dat zo hem
hier moet zien. . . .
Kon. ze maar wat gauwer vooruit komen.
Hij loopt zoo hard. En die wind, o God,
die wind !
Hij is verdwenen, zij ziet hem niet meer.
Weg, weg !
Moedeloos sukkelt ze verder, het wordt al
later en altijd kouder. De wind verstijft
hare gewrichten, zij kan haast niet meer
loopen.
Toch zal zij ook van avond nog thuis ko
men. En zij zal zich heel den nacht krom
men van pijn op het harde leger, nauwe
lijks toegedekt met een armelijk dekentje.
Zoo zal het nog vele dagen en nachten
gaan, en kerkelijke en andere liefdadige in
stellingen zullen met al wat zij doen kun
nen, te kort schieten om deze ellende te
keeren.
Ouwe Mie was altijd een goed mensch,
ze had steeds haar plicht gedaan eu meer
om anderen dan om ziclizelve gedacht.
Ouwe Mie leeft te lang.
A. VAX DER TACKE.