De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 5 februari pagina 7

5 februari 1893 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

-i w; rri-3*.. No. 815 DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. De Italiaansche Bankschandalen. Minister O-'tolUti: Daar zal een flinke schoonmaak noodig zijn, Majesteit! Umbsrto: Maar dan ook dadelijk, ik heb er geld voor over. IMliiiNliniiiiMHliiiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiMniiriiii iiiiimiHiimiiiiiimiiiiiimiiiiiimiiiiiiiHiii Snuifjes. De heer Hetneken heeft in den raad gezegd, ?dat wierd de voordracht omtrent het geven van gronden in erfpacht aangenomen, de stad wel tien advocaten noodig zou hebben. Wat bedoelde hij daarmede ? Dat n advocaat op zichzelf zoo weinig beteekende, of dat zij juist in erfpachtzaken zoo weinig bedreven zijn ? Mr. Heineken weet natuurlijk wel wat een advocaat is en daarom is het jammer, dat hij zich te dezen opzichte niet iets nader heeft ver klaard. Mc.vanNierop sprak in dit verband: al mede van een nieuw wespennest, waarin men de hand zou steken. Heeft hij daarbij ook aan die tien advocaten gedacht? Hoe dit zij, tien advocaten, het is om de nachtmerrie van te krijgen. Aan n advocaat heeft een mensch dikwijls meer dan genoeg. Ware de koning van Egypte indertijd niet vermurwd geworden door de tiende plaag, dus houd ik er voor, zoude het geschiedver haal ons hebben bericht: en (ten elfde) alle Egyptenaren werden advocaten." Hij heeft dit terecht niet afgewacht. * * * Het Handelsblad heeft een quaestie niet zonder belang" ontdekt. Het stelt de vraag, wie, nu de heer Luden zijn ontslag genomen heeft als lid van den gemeenteraad, nestor zal zijn. De heer Josefus Jitta, die het langst in den Raad zit en de oudste is, of de heer Pijnappel, die minder zittingjaren heeft, maar meer zittingjaren zou kunnen hebben, indien hij niet gedurende eenige jaren buiten de vroedschap had geleefd. Ik begrijp niet waarom de oude heer Jitta deze hatelijk heid, als zou hij niet eens geschikt zijn om nestor te wezen, verdiend heeft. Ds quaestie wordt belangrijk genoemd, omdat het oudste lid wel eens spreken moet uit naam van de broederen. Maar zooveel praten kan de heer Jitta toch wel. Ik heb ook al gedacht of het Ilcaulelsblad aan mr. Pijnappel een steek onder water heeft willen geven, door op zeer hoffelijke wijs te doen uitkomen, dat naar zijn gevoelen dit raadslid wat oud begint te worden. Is dat het geval, dan vind ik deze manier van iemand omtrent zijn leeftijd in te lichten hoogst ongepast. * * * De heer de Savornin Lohman heeft een slechte week gehad. Hij heeft het tegenover Dr. liuyper en tegenover Minister Tak afge legd. Die kieswet zit hem deerlijk in de maag '? Maar ik zal hetn hierover niet hard vallen. Integendeel. Ais ik iemand als Lohman zich in de vingers zie snijden is medelijden liet eerst gevoel, dat ik bij me waarneem, en dankbaarheid het tweede. Dan zeg -ik bij me zelf: indien je gewezen-rechter, hoogieeraar, minister en eerste kamerlid bent en je toch nog een gek figuur kunt slaan, wie zal het dan i mij kwalijk mogen nemen, dat ik aan iemand die niet van snuif houdt wel eens een snuifje presenteer? ^ * * * De heer Troelstra kon maar niet gelooven dat zijn kiezers er op gesteld zouden kunnen zijn, hem nog eens te hooren spreken. Hij dacht ze weten alles van me af. Zij kennen mijn uiterlijk, mijn wijze van redeiieeren, mijn politiek, mijn manier van handelen, als ont vanger, als redacteur, als wethouder, ais lid van de Staten, zij weten bovendien dat de koningin me een ridderorde heeft gegeven,.. wat zou ik ze dan nog hebben in te lichten? En dat is te begrijpen. Nu evenwel de kiezers hem niet gestemd hebben, heelt hij een ander inzicht in de zaak gekregen, reist hij zijn district af, en om aan de lui toch iets geheel nieuws te geven, leest hij hun een redevoering voor. Dat Fs uitnemend gezien, geloof ik, want juist oiu de kiezers te belezen is het hem te doun. En wordt nu de I leer Troelstra verkozen, dan heelt hij op zijn sprekende confraters voor, dat hij déverklaring kan aiieggen afgevaardigd te zijn door een belezen Iciezerscorps; ie)s wat maar weinigen hem zullen kunnen nazeggen zelfs onder dit kiesrecht. Toen de heer Grévy indertijd als president der Fransche republiek een bezoek ontving van vorst Alexander van Bulgarije, vroeg hfj dezen aüerminzaaiust: Amuseert ge u altijd nog goed in uwe hoofdstad Boekarest?" Het was den president, die zijn tijd wel noodig had om op zijn eigen dubbeltjes en op de streken van zijn schoonzoon Wilson te pas gen, niet kwalijk te nemen, dat hij het onder scheid tusschen het koninkrijk Roemenie eu het vorstendom Bulgarije niet kende-, daar had hij immers zijn minister van buitenlandsche zaken voor. Maar nu laat de Figaro zich uit Boekarest een brief schrijven over Arton, en de brief schrijver vertelt óók, dat Boekarest in Bulga rije ligt. Zouden de Bulgaren en de Roemenen nu toch heuseh van hoofdstad hebben ver wisseld ? Of zouden de Fransche journalisten van de zaken op het Balkan-schiereiland bescheidenlijk geen studie maken, omdat hun Russische vriend daarvan althans verstand voor minstens twee heeft ? Rationeel en onschuldig. De Duitsche keizer heeft dezer dagen den oud-minister van justitie Friedberg pp d'ens tachtigsten verjaardag een eigenaardig cadeau gemaakt. Het was het portret van den monarch, m«t liet onderschrift: Ncmo me impwielace^sit, niemand tast mij ongestraft aan." Deze klassieke woorden zullen wel geen herinne ring zijn uit 's keizers schooljaren; zij vormen het devies van de Engelsche Orde van den Distel, welke de keizer natuurlijk bezit. Het vak niet te ontkennen, dat dit spreukje voor een onderschrift van een portret, dat men aan een ouden heer op diens tachtigsten verjaardag zendt, wel ecu beetje stekelig schijnt. En men heeft zich daarover in Duitschlaml niet erg verwonderd, want de uitlating was geheel van die soort, waaraan Z. M. zijne getrouwe en gehoorzame onderdanen heeft gewend. Doch nu komt de conservatieve Post met een explicatie voor den dag, die waarlijk veel te denken geeft. De keizer had pas op den dag, waarop minister Friedberg zijn tachtigste jaar ten einde bracht, iets van dit heugelijk feit gehoord. En toen hij op dien dag den ministtr op een feest ten liove ontmoette, sprak hij dezen aan niet de woorden: Wat! dat vertelt ge mij niet eens? Dat moet ik zoo maar toevallig hooren '?" en met den vin ger dreigend, giug Z. 31. voort: Dat mag niet ongestraft blijven!" De straf werd nog den zelfden dag voltrokken, door de toezen ding van het portret met het bekende on derschrift." Zoo ziet men al weer, hoe gevaarlijk het is. voorbarig te oordeelen. Waarom zou men den keizer telkens opnieuw zulk eene won derlijke prikkelbaarheid toeschrijven, wan neer de zaak zich op de meest natuurlijke en rationeele wijze als een grapje of een be leefdheid laat verklaren? Onze politici zouden verstandig doen, als zij liet voorbeeld volgden van die school van theologen, die voor de onbegrijpelijkste won deren ecne natuurlijke verklaring weet te vinden. Zoo bijvoorbeeld voor het wonder der spijziging van duizenden met enkele brooden en visschen. Niets eenvoudiger dan de ver klaring: de duizenden krulden ijcen honger. (Het was namelijk in den goeden ouden tyd.) Een klein landgenootje van keizer Wilhelm gaf dezer dagen eene even rationeele verklaiim mimii in umin nu mimi iiiiiiiiilllliiiillilll% ring van dit wonder. Sie genirten sich" zy waren verlegen zei het kind. Wij twijfelen niet, of keizer Wilhelm zal aan zijn tijdgenooten in een gansch ander licht verschijnen, wanneer men de rationeele methode van de Post, van de bedoelde theo logen en van het kleine Duitsche meisje, op zijn historische uitlatingen toepast. Toen bij voorbeeld de keizer zijn Branden burgers op het diner van hun Landdag uitnoodigde om met hem door dik en dun te gaan", heeft hij alleen bedoeld, hen na het diner met zijn equipages naar huis te laten brengen, omdat de stralen vol modder waren. Toen de keizer te München in het gouden boek schreef: Reijis voluntas suprema lex, be doelde hij niet, dat zijn wil de hoogste wet moest zijn, maar precies omgekeerd, dat de hoogste wet altijd zijn wil, of liever het richt snoer van zijn wil was. Vraag uwen ouden rector maar eens, of ge er dat niet even goed van kunt maken. En waarom zoudt ge dan Z. M. een onbeleefde bedoeling toeschrijven? Even gemakkelijk laten zich andere afïer dinner speed les van den keizer verklaren. Een paar voorbeelden maar: Hen, die mij in dezen arbeid weerstaan, verbrijzel ik," \Vat was hier het geval V Z. M. kraakte noten wij weten niet of het walnoten of hazelnoten waren met de vingers. En toen h* m dit niet lukte, nam hij een notenkraker. Dat ligt toch voor de hand, nietwaar? En daar heelt men nu zoo'n leven over gemaakt! Een ander voorbeeld. Keizer Wilhelm spreekt aan tafel 't is geloof ik te Erfurt gebeurd over den Corsikaanschen parvenu. Dadelijk natuurlijk groot rumoer. De Fran sche bladen gewaagden van onderofficiersmanieren." Tot onzen spijt moeten wij er kennen, dat het ll'ec/Mad de Amsterdammer naar aanleiding van die woorden een plaat bevatte, die te verstaan gaf, dat de jonge vorst de nagedachtenis van den grooteii Na poleon had beschimpt. En pp wieri had de keizer het oog'? Natuurlijk niet op Napoleon, dien hij eerbiedigt, om niet te zeggen veiiereert, maar op Bellacoscia, den ouden ban diet, die een half dozijn malen ter dood was veroordeeld, die zich na het verjaren van zijn laatste vonnis ter beschikking van de justitie stelde, omdat hij in de bosschen te veel last kreeg van zijn rhcumatiek, en die door gansch Frankrijk als een held werd verheerlijkt en als een Hou werd vertroeteld. Dat was de (Jorsikaausehe parvenu. Wij mogen de Pont dankbaar zijn. voor den goeden wenk, dien zij ons heeft gegeven. En wij raden onzen lezers aan, voortaan van alle schijnbaar scherpe uitlating van keizers, koningen, ministers, gouverneurs, burgemees ters, commissarissen van politie, dienders en. hondenslagers, kortom van allen die in hoog heid gezeten zijn, eene welwillend-rationeele verklaring te zoeken. Als er dan nog geen vrede op aarde is, dan zal het onze schuld niet zijn.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl