De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 12 februari pagina 2

12 februari 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 816 Tgf honderd twee-en-twintig stemmen, aange komen. Zal de regeering deze harde les ter harte ' Bemen en er naar handelen ? Het is te hopen, mint anders zal zij tot hare schade en tot die van het land op pijnlijke wijze worden overtuigd van de juistheid der ook ietwat onsmakelijke Hollandsche spreuk: «Zachte heelmeesters maken stinkende ?wonden." fÖONLlüeaMVZitlK Het Tooneel. By »Het Nederlandsen Tooneel" Het boek Job, tooneelspel in n bedryf in verzen (?), naar het Duitsch van Leopold Adler en Champignol tegen wil en dank, kluchtspel in drie bedrijven naar het Fransch van Feydeau en Desvallières. Het eerste besprak ik eenige maanden geleden, toen het in het Salon" werd vertoond, Ik had niet gedacht bet in een nieuwe Nederlandsche editie te zullen terugzien. Een spektakelstukje met veel omhaal en weinig substantie; een marionettenspel m«t levende poppen; banale wijsgeerigheden, afgedreunde waarheden, versleten effecten; ver heven poëzie voor burgermansgebruik; gedachten weinige en alles eerder dan oorspronkelijk; woorden vele, zeer vele, al te vele; natuurlijk een groot succes: Qeieöhnlich glaubt der Mensch, wenn er niir Worte hort, Ss müsse sioh dabei doch auch was denken lassen. Ik zou mij niet al te zeer verwonderen, indien de groote menigte een prijscourant of politieverordering, tot regels versneden, met armgezwaai en stemverheffing voorgedragen, als verheven poëzie bewonderde en beklapte. Over de vertooning kan ik kort zijn. Aan deco ratief, groepeering, enz. was veel zorg besteed; naar Meimngerei was met redelijken uitslag ge streefd. Van de spelers wisten twee even te boeien, mevrouw Holtrop (.lohanna) in haar gesprek met Lonoda, de heer Bouwmeester (Nathan, de profeet) in de bijzonder fraai gezegde toespraak tot het volk. De overigen troffen bijna alleen door niet bedoelde komische eigenaardigheden. Stukken als Het boek Job vindt men nu eer.maal prachtig of allerdwaast. Du sublime au ridicule il n'y a qu'un pa*. De heer Schoonhoven (Salomo) deed in zijn lange nachtjapon en zwierig geba renspel voortdurend aan een koning uit een operette of féerie denken. De heer Clous TLonoda) had zich zoo zoetsappig en onvoordeelig gegri meerd, dat men geen oogenblik wil gelooven, dat Johanna dezen ridder van de droevige figuur tot man begeert. Champignol legen wil en dank is een van de weinige stukken, die dit seizoen te Parijs werkelyk bijval hebben gevonden. De 100 voorstel lingen heeft het met glans gehaald; naar de 200 is het op weg. Een Fransche klucht, die het voordeel heeft, dat zij niet al te Fransch, het gebrek, dat zij niet altijd even grappig is. De bouw is niet zoo vernuftig en verrassend als die van sMonsieur chasse", enkele gedeelten lijden aan gerektheid, het geheel is een beetje omslach tig en overladen, de grappen zijn soms wat heel goedkoop of onnoozel. Dit zijn de minder goede eigenschappen. De goede wegen hiertegen ruim schoots op. Een allergelukkigst gevonden punt van uitgang, een mooi begin en een dito slot, een tweede bedrijf, dat met het geheel in niet al te nauw verband staat, dat echter op zich zeil een wonder van onschuldige pret en goedlachsche dartelheid is, vele tooneelen, die zelfs een olifant aan het lachen zouden brengen, oogenblikken, waarop de geheele zaal het uitschatert en men geen woord meer verstaat. Summa summarum een vertooning, die om zijn heilzame leverschud ding en lachspierkitteling een ieder kan aanbevo len worden, een ieder tenminste, die het van zijn waardigheid kan verkrijgen bij eon bouffonnerie, onschuldig en onpretentieus als deze, theorieën en bespiegelingen thuis te laten. Champignol, een beroemd schilder, is op reis. Zijn vrouw laat zich in zijne afwezigheid door zekeren Saint Florimond het hof maken. Op een uitstapje naar Fontainebleau ontmoeten zij den heer Chaniel, een oom van mevrouw. Hij kent den man van zijn nichtje niet en ziet Saint-Florimond daarvoor aan. Men laat hem in zijn waan. Chamel komt met dochter en schoonzoon zijn nichtje te Parijs bezoeken. Saint-Florimond blijft voor Champignol doorgaan. Champignol is reservist en moet als zoodanig 13 dagen opkomen. De gendarmen komen hem halen, omdat hij al 2 dagen te laat is. De pseudo-Champignol wordt voor den ech ten aangezien en meegenomen. Een oogenblik later komt de echte thuis, verneemt dat hij opge roepen is en begeeft zich eveneens naar zijn garnizoen. Het tweede bedrijf, spelende in het kamp, heeft te Parijs vooral succes gehad. Het is voor de Franschen clan ook nog wel zoo amusant als voor ons. Een kolossale charge op hot Fransche reservisten-stelsel. Enormiteiton, waarvan vele ook zijn opgekomen; noch zij, noch iemand in liet kamp weet dit. Dank zij hot militaire machtwoord: »Men zwijgt, wanneer men tot zijn meerderen spreekt" hebben nu de allerdolste vergissingen plaats. Enkelen zijn te Parijs en daarbuiten reeds beroemd geworden. Een kapitein ontmoet den pseudo-Champignol en zegt: ».ie haar is te lang. Sergeant, laat dien man zijn haar knippen". De echte Champignol wordt geknipt. De kapitein ontmoet den eerste weder. »Je haar is te lang. Waarom is het niet geknipt V" De echte Cham pignol moet er weer aan gelooven. Dit zelfde nog een derde maal. De arme schilder is ten slotte zoo kaal als eon rot. Er is gecom mandeerd, dat de soldaat Champignol op wacht moet. Natnurljjk komen beiden. Zij kennen elkander niet en keuvelen arm in arm allergezelligst. Saint-Florimond vertelt zelfs van zijn minnary met mevrouw Champignol doch noemt natuurlijk geen namen. Ten slotte ontdekt Cham pignol de ware toedracht der zaak. Als zijn vrouw hem heeft weten te overtuigen, dat zij alles in zijn belang deed, vergeeft hij haar, doch besluit zich op Saint-Florimond te wreken. Deze heeft genoeg van het soldaatje spelen, zegt den kapitein dat hij niet Champignol maar SaintFlorimond heet, doch wordt niet geloofd, omdat Champignol beweert Saint-Florimond te heeten. Allerkostelijkst is het tooneel, waarin Saint-Flori mond, volhoudende niet Champignol te zijn, ach tereenvolgens door Chamel, zijn dochter, zijn schoonzoon, door de meid van mevrouw Cham pignol, enz., enz. als Champignol wordt begroet en aldus gedwongen de 13 dagen voor Cham pignol uit te dienen. De vertolking kan als geheel geprezen worden. Het tempo dient echter veel sneller genomen te worden. Vooral het slot van het eerste bedrijt sleept jammerlijk; dit is voor een deel de schuld van de schrijvers, in hoofdzaak echter die der vertolkers en wel in het bijzonder van den heer Bouwmees ter (Camaret); hij heeft van den kapitein een mooi type gemaakt, doch hoede zich vooral in het begin voor rekken en treuzelen. Van de hoofdpersonen waren de heeren de Boer en Schulze (de echte en de pseudo-Champignol) uitstekend en juffrouw Lorjé(mevrouw Champignol) goed op dreef. In de kleinere rollen verdienen mevrouw van Ollefen (Charlotte) en de heeren van Dom melen (Bodin), Wensma (Grosboud), Schoonho ven (Fourrageot) en Holtrop (Ledoux) een pluimp je. Van de tooneelinrichting was veel werk ge maakt. Was men niet wat erg zuinig met het licht ? In Het boel: Job miste ik den Oosterschen gloed, in het tweede bedrijf van Champignol het zonlicht, in welks warmte Chamel zich ligt te koesteren. Het gezelschap-Milliaud, dat wij eenige weken geloden in »Thërèse Raquin" zagen, trad Dins dagavond wederom in het >Grand Théatre" op, thans met Un beau manage, een van de minste en minst bekende werken van Augier, een tooneel spel, dat dank zij de mooie taal en geestige trekjes bij lezing nog voldoet, op het tooneel echter een uiterst schamelen en poveren indruk maakt. De ro maneske en weinig atwpreehende geschiedenis van een jong ingenieur, rijk aan talent, arm aan ver mogen, die een rijk meisje trouwt en deze dwaas heid duur bekoopt. Zijn vrouw en schoonmoeder ontstelen hem langzaam en geleidelijk zijn vrijheid en onafhankelijkheid, beschouwen hem als weinig meer dan een ondergeschikte, een huurling, een indringer, die niet dankbaar genoeg kan zijn, dat zijn huwelijk hem tot rijkdom en aanzien bracht. Zijn studies verwaarloost hij, omdat hij nooit tijd heeft. Ten slotte komt het tot een uitbarsting; vertoornd en verontwaardigd laat hij vrouw en schoonmoeder in den steek, gaat weer met hart en ziel aan den arbeid, doet een prachtige ont dekking, herkrijgt zijn gevoel van eigenwaarde en wint daardoor de liefde van zijn vrouw, die hem eerst nu leert achten en eeren. Augier's tooneelspel is een goede o() jaar oud en verraadt dit duidelijk genoeg. Onwillekeurig g.'vat men vragen, hoe een modern dramaturg, hoe b.v. een naturalist als Strindberg zulk een onderwerp zou behandeld hebben? Bij hem zou niet de man maar de vrouw de overwinning hebben behaald. Zij zou een halve vrouw, een man-vrouw zijn, zooals Strindberg ze zoo gaarne schildert. Zij zou haar man haten en minachten, zijn van nature zwakke wilskracht steeds meer vorminken en vermorselen, hem met verfijnde wreedheid martelen en ontzenuwen, hem ten slotte krankzinnig ma ken als in zijn treurspel »I)e vader" of in den steek laten als in zijn drama »Schuldeischers." Welke opvatting meer overeenkomstig de waar heid en werkelijkheid is, die van Augier of die van Strindberg, is voor den toeschouwer eigen lijk bijzaak. Hoofdzaak is, welke hij het liefst en gretigst aanneemt, welke hem het boeiendst en overtuigendst schijnt. Strindberg's drama's be wondert men of bestrijdt en bekibbelt men ten minste. Augier's tooneelspel laat koud en dat is het grootste gebrek, dat een dramatisch werk kan hebben. De vertolking van Un beau maringe was zoo middelmatig, dat men bijna den moed niet heeft zich erover te beklagen. Het maakte een jammerlijken indrirk vertooners met weinig of geen talent, voor kleinere rollen in klucht of melodrama misschien berekend, door een brutaal impresario tot eerste menschen te zien gepromoveerd en in al hun zwakheid en onbeduidendheid op de planken te pronk gesteld. Van de spelers was niet n voor zijn taak berekend, al trachtten allen dit door ijver en opgewektheid zooveel mogelijk te verbloemen. Madame Xoé'lly, of, zooals zij thans schijnt te heeten. madame Milliaud, speelde het rolletje van de jonge vrouw op een wijze, die terstond verklapte, dat zij uit het caté-chantant is gedeserteerd. Waarom liet men haar niet liever in haar eigenlijk genre optreden 'i Daarin is /ij tenminste draaglijk. De beide laatste nummers van The Century Magazine" bevatten brokstukken uit een autobiographie van Salvini. Ik vestig de aandacht er op, omdat sommige bladen berichtten, dat de hè- ' roemde Italiaanscho tooncolspeler misschien spoe dig een bezoek aan ons vaderland zal brengen. Te Parijs weder een nieuwe schouwburg, door samenwerking van letterkundigen en musici in het leven geroepen: -Ie thfiüre des pof-te*.'' Tot ! de stichters behooren o. a. Coppéc, Bouchor, ! Fabié, Joseph Kabre, Haraucourt, liameau, Uiche- : pin, Schuré, Silvestre, Theuriot, Augusta Holmes, Benjamin Godard, Faun', Massenet, Thomé. \Vidor. j Op de eerste soiree, door Coppéc te presideeren, j zal men vertoonen een proloog van Charles Fuster, ] n acte van Fabié, n van Silvestre en Musset's -Nuit d'Octobrc'1 met muziek van Diiteil d'Ozanne. II. J. M. Muziek ia de hoofdstad. Het aantal concerten is op dit oogenblik wer kelijk overweldigend, 1.1. Zaterdag hadden vier muziekuitvoeringen op denzelfden avond plaats. Natuurlijk is in zoo'n periode rijp en groen door een gemengd. Rijp en groen! daar maak ik mij waarlijk schul dig aan de slechte gewoonte, dit citaat op te vatten in den zin van genietbaar en ongenietbaar. Niets is, dunkt mij, minder juist. Even als liet een groot genot is het jonge lentegroen te aanschouwen en daar bij te fantaiseeren, hoe heerlijk zich dat alles zal of kan ontwikkelen, even weldadig is het, jonge ontluikende (dus nog groene) talenten gadeteslaan en te overwegen wat er reeds goeds in is, en wat er van kan worden. Daartegenover staan vele uitvoerenden die men toch waarlijk niet groen kan noemen (ik deuk o. a. aan het koor van de Fransche Opera) en die toch den hoorder niet in verrukking brengen, zools hier bij Manon en Lnhenfffin bleek. Ik blijf daarom liefderijk gestemd tegenover jonge debutanten, waarin ik werkelijk eene belofte zie, al heeft de ervaring mij wel eens geleerd, dat zij zelven de verslaggevers soms daarvan trachten te genezen, door zulke aanmoedigende recensies in grooteu getale in andere bladen te laten opnemen en (wat mij ook wel gebeurd is) alleeu over te laten drukken de volzinnen, die uitsluitend lof bevatten en de aanmerkingen achter te houden, Dit is in het nadeel van de debutanten zelve, want door dit reclame-achtig gebruik dat er van beoor deelingen gemaakt wordt, wekken zij verwachtingen op, die zij niet altijd kunnen verwezenlijken. Het kan geen kwaad, deze opmerking (die ech ter in geen betrekking staat tot hetgeen hier volgt) eens te releveeren. Ik kan ditmaal de bijgewoonde uitvoeringen niet allen van A?Z bespreken, omdat het voor de lezers van deze kronieken (die geen aanspraak maken op gedetailleerde kritieken) eentonig wordt iu een korte tijdsruhnte al te dikwijls over de dezelfde personen in nagenoeg denzelfden geest te hooren spreken, want in het zelfde seizoen kan de ontwikkeling niet op eens een veel grooter hoogtepunt hebben bereikt. Ik doe dus hier en daar een greep, zonder mij te veel aan volgorde te houden. Daar ik nu toch over jonge debutanten schrijf, begin ik met het optreden van mej. Jeannetje de Jong, zangleerlinge van de Kon. Muziekschool te 's Graveiiliagc, die op een soiree //ten voordeele van het arme schoolkind" in het Concert-gebouw voor het eerst optrad. Aroor een paar maanden hoorde ik haar reeds in eene andere stad, doch uu was mijn indruk beslist gunstiger dan toen, hoewel ik reeds dadelijk ontdekte, dat er groote natuur lijke begaafdheid aanwezig was, die door den heer Arnold Spoel met zorg was ontwikkeld. Natuurlijk is mcj. de Jong nog niet dat, wat zij worden kan bij ernstig voortgezette studie. Hare schoone stem spreekt gemakkelijk aan en de uitspraak is zeer duidelijk en correct (de vocaal e behoeft echter nog meer studie) doch de verbin ding van de registers is nog niet glad genoeg. Ook zal bij meer optreden de voordracht aan kleur, warmte en gloed winnen. Hare jeugd is daarvoor echter de beste ver schooning, terwijl haar eenvoudig optreden aange naam aandeed. Ik verwacht van deze jongedame zeer veel in de toekomst, mits familie, vrienden en publiek medewerken, dat Mej. de Jong dien eenvoud bchoudo, waardoor zij zichzelf strenge cischen zal blijven stellen. Ik zeg dit, laatste naar aanleiding van de vele hiilde-betuigingcu in den vorm van corbeilles, bloemen, etc. haar uu en ook toen aangeboden. Ik zou niet gaarne den traditioucelen bouquet, willen zien afgeschaft, dien het bestuur gewoon is te schenken; doch ik geloof dat, het van de goede vrienden verkeerd gezien is, vooral bij eene debu tante, iia ieder numuer twee of drie bloemonmandjes aan te bieden, hoe gaarne ik haar die ook gun. Die bloemen zijn natuurlijk besteld vóórdat het concert, plaats heeft, dus kan liet geen waar deering zijn voor het geen de zangeres heeft gepresteerd. Komt, er een met, roem bekende gast, dan is dit een ander geval, evenals bij ecu jiihiléof bcuciiet-voorstelliug, doch ook bij het optreden in ge wone concerten beginnen deze huidebetuigingen soms bedenkelijke verhoudingen aan te nemen. Het, Jiaicve gedeelte van het publiek wordt er bovendien door geintlucnceerd. Wie dus bloemen wil aanbieden zeilde ze aan huis, doch late het publiek er buiten. (De heeren bloemisten verge ven mij dezen raad, doch het geldt hier een principe.) V au eene andere debutante Mej. M. G., leerlinge van den heer llenri Tibhe, die met haren leermees ter een werk voor :l piano's ten gehoon; bracht, heb ik eveneens zeer ve. l verwachting. Hare tech niek is reeds sterk ontwikkeld, terwijl zij met ?roede intentie en muzikaal voordraagt. l u liet Paleis voor Volksvlijt werd een sinfonie van onzen hooggeachten directeur van liet conser vatorium den heer Frans Coenen, uitgevoerd, onder leiding van den heer Kichard Hol. Dit werk, hoe wel reeds lang geleden gecomponeerd, en nat.uurlijk Jen stempel dragende van die periode, bleek zijn aantrekkingskracht, op de toehoorders niet, te heb ben verloren, want (ie i atnurlijke gedachte en van zeer degelijke theoretische kennis en behecrsching van den vorm getuigende muziek, waarvan de in strumentatie door kleur en doorzichtigheid den indruk zeer verhoogde, maakte op liet publiek veel indruk. Vooral de eenvoud en ongezoclitheid trok mij zeer aan. \\ ie den heer Cocnen kent en wie zijn vriendelijkcu en ernst uren eenvoud weet te waardeeren, zal ook beseffen hoe zijne sinfonie is, die aan belangrijkheid steeds won en in de finale met het, bewegelijke Fugato en de Fchoonc con trasten in de liewerking van beide hoofdmotieven het glanspunt bereikte. Met groote warmte werd de heer Cocnen op liet, orkest, geroepen en ontving daar de hulde van orkest en publiek. De vertolking, die eene buitengewoon gelukkige was, stel.Ie het, werk iu het beste licht. Dienzelfdcn avond zoug Mevr. titaudigl in het, Concertgebouw. Ik wilde dus niet verzuimen haar J.s'oMcs Liebe*toil te hooren vertolken, waaraan het Vorspiel vooraf ging door het orkest. Deze ver tolking viel mij echter zeer tegen na hetgeen ik vroeger van deze voortreffelijke zangeres hoorde, ook stond de vertolking van het Vorspiel m. i. niet op dezelfde hoogte als bij vorige uitvoe;ingen. Een hoogst belangrijk genot bood de vierde kamermnziek-soirée, waarop de heer Ricbard Mühlfeld, de clarinettist uit Weimar, die zulke schoone herinneringen heeft nagelaten, weer zijne medewerking verleende bij de reprise van het clariuet-kwiutet opus 115 van Brahms eu het bekende clarinet-kwintet van Mozart. Er zweefde over dezen avond een zeer gelukkig gesternte. Het kwintet, van Brahms werd nu nog schoener uitgevoerd dan het vorig jaar, en het kwintet van Mozart was eene ware verkwikking voor het oor, en weldadig klonk alles. Dit genot is niet alleen aan den gast te danken, doch aan aller medewerking. Onze kwartetspelers hebben mij dien avoud voortreffelijk voldaan, terwijl de heer Bosmaus in vereeniging met den heer Röntgen de A-dur violoncel sonate van Beethoven op hoogst artistieke wijze vertolkte niet alleen, doch een wedergave deed genieten, die allen ouder den in druk bracht. Bij den heer Bosmans vereeuigden zich achevéen schoone opvatting tot een buitenge wone kunstuiting. Zal ik nu nog van Manon verhalen, dat wufte genotzuchtige kind, dat ik ua het eerste deel van de soiree voor het arme schoolkind in de Fransche opera zag uitgebeeld door mevr. Cognault? De plaats ontbreekt mij hiervoor, evenals voor de bespreking van de orgelvoordracht van den lieer Pauw, de uitvoering van Bacü's concert voor twee violen door de dames Lenamie Denijs en Aaf je, de Lange iu het Paleis, en een andante van Mann door de heer Mossel op bovengenoemde soiree. Ik kan dit echter thans niet doen, doch hoop op een en ander later terug te komen. Ea hiermede heb ik zoo goed mogelijk weer gegeven wat ik heb kunnen opvangen van de muzikale voordrachten iu deze week, die wat al te veel iu aantal waren. Ook Floris V van Richard Hol (naar ik vernam eenigszins omgewerkt) in de Ned. Opera moest ik verzuimen. Ik hoop echter dat dit Ned. werk spoedig weer moge ge geven worden, om er een en ander van te kunnen vermelden. v. M. Nieuwe uitgaven op muzikaal gebied. Bij den Algemeenen Muziekhandel alhier zijn twee nieuwe liederen verschenen van den heer S. van Milligen. Het eerste Scoonslaepsterkeri' is een fragment van een gedichtje van Helene Swarth, dat door den componist op fijne en gevoelige wijze is weergegeven. De bijvoeging vdroomeiïg" is noch voor de zangeres, noch voor den begeleider over bodig : het kleine stukje eischt eene teere ver tolking. In de piano-begeleiding worde alleen de quint g-d een weinig geaccentueerd en het hoornmotief zeer bescheiden uitgevoerd. Een gansch ander karakter vertoont het lied Ze Kisten hei wet" (woorden van G.\V. Lovendaal.) Dichter en componist brengen ons hier in eene blijde stemming, en de laatste vond voor de oude geschiedenis van den eersten kus aan het liefje eene frissche, nieuwe melodie. In het tweede couplet, na de met den tekst uitnemend over eenstemmende modulatie van F groote t. naar Des gr. t. komt het kwarteltje bescheiden de vreugde verhoogen. Zonden daar het mf' in de begeleiding en het /" in de zangpartij niet aan leiding kunnen geven tot een te forsche op vatting r liet slotcouplet eindigt met de gewenschte verheffing. Beide werkjes verschenen zonder opustal. Da uitgevers zorgden voor een goeden druk en een bohagelijk kleed. E. D. P. JJie Ilexe van August J'Jnna. Van deze opera hebben de leden van het Concertgebouw alhier reeds het »Vorspiel" loeren kennen. Thans is dit werk in de (iroote Opera te lierlijn opgevoerd. De tekst is bewerkt naai' een drama van Arthur Fitger, vroeger door de Meiningers opgevoerd. Toen trokken vooral de filosofische beschouwingen over de verschillende godsdienstrichtingen de aan dacht, eloch in de opera moest het tragisch verloopend liefdedrama op den voorgrond treden. Hoewel de librettist daar niet ongelukkig in geslaagd schijnt, dankt men het succes meest aan den componist. Thalea, de slotvrouwe, is een dame met vrije denkbeelden over goelsdienst, die een onverzadelijken drang naar weten heeft en door het volk wordt verketterd. Ken in haar huis wonende Joodsche geleerde Simeon waarschuwt haar voor j deu ingeslagen weg doch te vergeefs. Hare jongere zuster Almuth verschijnt en komt ver tellen dat de vrede gesloten is en de krijgers huiswaarts keereu. Thalea s verloofde Kdzar i keert uit den strijd terug en hoopt haar nu ge| heel te bezitten, liij het zien van Almuth wordt ; hij echter door hare schoonheid geboeid, terwijl de/e zich ook tot hem aangetrokken gevoelt. Thalea ontdekt die liefde en wil grootmoedig afstand doen. Voor zij met Edzar de kerk bin nen zal treden om te trouwen, rukt zij den bruiddkrans van het hoofd en verklaart niet te willen ; trouwen. Voor een Jezuiet Xaver en een stroeven. Lutheraan Lubbo is nu echter bet bewijs gele verd dat Thalea eene heks is die de kerk niet j durft te betreden. | Men wil haar op den bijbel laten zweren dat zij aan (iod gelooft, maar zij weigert den som beren God van haat en wraak te erkennen. Het volk valt woedend op haar aan en als Edzar haar wil beschermen doorboort Lubbo haar met zijn dolk. Stervend legt Thalea de handen van Almuth cu Edzar in elkander. i Men roemt in deze muziek meer de geschikt heid van uiterlijke effekten, dan wel de openba ring van een groot acheppingstalent. Voor drie jaren was deze jonge Deen nog pauke

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl