De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 12 februari pagina 3

12 februari 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No 816 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. niat in een circusorkest, waarna liij kapelmeester w«rd van een -klein rondreizend operagezelschap. H\j heeft blijkbaar de eerste werken van Wagner, evenals die van Meyerbeer en Marschner grondig bestudeerd, want zijn werk blijft in den stjjl van deze meesters. Z\jne muziek wordt als niet alledaagsch ge roemd, die op het publiek een zeer gunstigen indruk maakte, doch van eene sprekende per soonlijkheid is nog geen sprake. Vele nummers worden gereleveerd als zeer ge slaagd (vooral het dramatische duet tusschen Thalea en Almuth) doch de persoon van den Jezuiet en Lutheraan die zoo sterk ingrijpen aan het slot van de handeling, schijnen zoowel in het libretto als in de muziek zwak geteekend. De rol van Edzar werd vervuld door den tenor Rothmühl die op de laatste uitvoering van de Wagnervereeniging alhier zoo bij uitstek voldeed als Siegmund. Den Men September 1892 was het de dag, dat de Utrechtsche Rederijkerskamer >;de Génestet" haar 30-jarig bestaan herdacht. Buiten de andere feestelijkheden heeft zij thans het plan opgevat een wedstrijd in tooneel- en blijspelen onder kunstbroeders en kunstzusters uit te schrijven. Bjj vroegere wedstrijden, in 1879/80 en 1887/88 door haar uitgeschreven, is gebleken wat zij zich ook had voorgesteld dat geld niet het hoofddoel van "de vrjje beoefenaars der kunst is. Ditmaal zijn dan ook geen geldprijzen uitgeloofd, enkel medailles, daarentegen biedt de Kamer aan de deelnemende vereenigingen eenige ver goeding voor te maken onkosten aan. Van de regelings-commissie is de heer van den Berkhof voorzitter, C. O. W. Munzert secre taris, W. F. M. van Schaik penningmeester en S. Göbel onder-voorzitter. Inlichtingen te verkrijgen, stukken en brieven te zenden bij den secretaris voornoemd, C. O. W. Munzert, Voorstraat 8, te Utrecht. WIMIIIIIIIIHIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIItlltlllHIIUIIIIIIIIIIIIIIlllllinilllllllllllMIIIIIM Wanneer de menschen in zaken van kunst on wetend of dom, onbillijk of bekrompen zijn, dan komt het vooral toch daar vandaan, dat ze bij zooveel slechts zijn opgevoed, zoo min beters hebben gezien, zoozeer voortleven in den sleur van een afgebotte beschaving, zoo weinig be seffen wat er in de wereld te koop is of is ge weest. Daarom is een van de eerste dingen welke hun die het met een mogelijk komende kuituur goed meenen, te doen staat, den lieden in te lichten omtrent het vele groote en schoone dat was en is, der menschen oogen te openen voor de waarde van beter orde van uitingen, dan die welke bij het beoordeelen van kunst als maatstaf plegen gebruikt te worden, het oordeel der ontvankelijken te verruimen door hen te doen zien. Plaatjes kijken doet een ieder al, maar wat soort van plaatjes bekijken wij gemeenlijk, en indien wij, instede van de vunzigheden waar wij, ik bedoel niet alleen in onze kinderjaren, maar juist later en met meer gevaar, gereed e) ij k bij worden opgevoed, voorbeelden onder de oogen kregen, van wat er in oneindige verscheidenheid van schoonheid en kracht, door de eeuwen heen, en b\j vele volken is voortgekomen, wij zouden niet een ruimer begrijpen van kunst als een zeldzame broeikasplant hebben aan te treffen, maar de velden zouden vol zy'n en blijde van den bloei van vele kruiden, en de grond zou immers vruchtbaarder worden bevonden tot het doen opschieten van iets groots. Ik geloof dat het geen steriel werk is, bij te dragen tot de voorbereiding van een deugdelijke kunstkultuur, en dat in het kader valt van zulke bemoeiingen, het doen kennis nemen, van wat er van vroeger moois wordt afgebeeld of tegen woordig merkwaardigs geproduceerd wordt. Er zijn publicaties genoeg van belang, maar het bezichtigen ervan blijft, ook voor de goedwilligen te weinig dagelijksch brood. Het idee ligt dus voor de hand in plaats van de gewone Ueuer-Land-und-JMeer-leesgezelschappen, circuleerende portefeuilles van kunsttijdschriften te maken, doch, voor zoover mij bekend, is onlangs voor het eerst in Utrecht door een intelligente artieste aan dit denkbeeld uitvoering gegeven. Ook in den Bosch bestaat sedert een welgeleid leesgezelschap in dien geest. En nu, te beginnen met Februari, is ook in Amsterdam zulk een circuleerende kunstportefeuille op touwgezet. liet goede inzicht van hem die geheel belangeloos de zaak aan pakte, is mij een waarborg dat, bij voortdurende zuivering en aanvulling, van deze zaak een groote kracht zal mogen uitgaan. Van een aankleve van troebele bedoelingen of bijkomstigheden, zooals men die bij schier alle kunstgezelschappen heeft, kan hier geen sprake zijn. Het was mij vergund inzage te verkrijgen van wat in de eerste maand den leden zal worden toegezonden. Het beste wat uitkomt is er in ver tegenwoordigd, en de collectie biedt verscheiden heid genoeg. Met een resumévan het voor ons liggende, geven wij tegelijk iets als een kort overzicht van wat er tegenwoordig al zoo verschijnt. De Magazine of Aft is een tijdschrift waar men dikwijls wat goeds in vindt. In Januari en Februari geeft het hoogst voedzame, door den schrijver zelf met lust verluchte beschouwingen van Walter Crane over verschillende geaardheden van Dexign, teekeningen van Britten, die mooi bedoeld zijn, maar wat slap blijven, portretten van Tennyson, waaronder het beroemde door Watts, een artikel over den caricaturist John Leech, den vader van de Punch-scliool, en een studie over Burne Jones met velerlei illustra ties. Eveneens een studie over Burne Jones, die met zijn expositie de man van den dag is in Enge land, heeft men in de wat stijvere Art Journal van Januari, waar ook bezienswaardige afbeel dingen in staan van kunst uit het Bardini-museum te Florence, gevolgd door een stuk over Troyon, en, iets zeldzaams: onder kleine knipsel-prentjes, een portretje van William Blake, terwijl juist de Februari-aflevering derzelfde revue, een afbeel ding brengt van een van Blake's, zoo weinig bekende en zoozeer verheven werken, dit bij een kort artikel over Blake en zijn volgelingen, waar na iets komt over de rijke collectie Chineesch en Japansch van Cernuschi. De vaak wat dutte Portfolio, het orgaan van P. G. Hamerton, geeft in Januari al weinig saillants, in Februari twee zinco's naar Perugino. De Arte Italiana biedt in goede reproductie een pracht van afbeeldingen van meer bepaald monumentale en decoratieve kunst. Het Zeitsehrift fllr bildende Kunst is van positio voor Duitschland nu eenmaal wat de Art Journal in Engeland en de (fazette des Beaux-Arts in Frankrijk zijn, al haalt het niet bij een van beide. De altijd deftig-verlichte, geëquüibreerde Gazettr. heeft een studie over de pieuze schilderschool van Sienna, beschouwingen van Italiaansche kunst in het museum te Weenen, en specimens van de retrospectieve tentoonstelling te Madrid. De meer orthodoxe veertiendaagsche V Art, die nog altijd onder wat rare directie staat, offert druk aan de achttiende eeuw, gelooft in de offlciëele salon-kunst, werkt te veel met oude clichés, en heeft blijkbaar moeite zijn reputatie op te houden. L'Art rawy/iis is een meer popu lair weekblaadje met veel te pretentieuzen titel, zonder veel ander program dan om abonnés te krijgen, maar dat 21 Januari aardige prentjes gaf naar Forain, Signac, Luce, Petit Jean. Van beter allooi is over 't geheel de halfmaandelijksche Revue illusirér, die toch ook al weer iets van de luchthartige frischheid heeft verloren waarmee zij begon. In haar Februarinummer vindt men echter eenige voortreffelijke croquis van den man die, links en rechts, in Engeland, Frankrijk en Amerika met zijn altoos lustige, kranige productie, aan de illustraties een geur weet te blijven leenen. Maar de kunst van de Fransche illustratieteekenaars houdt niet op bij Renouard. Later dan hij is een heele pleïade opgetreden, die minder voortgaan op zijn gemoedelijken geest, en voornamelijk afstammen van het savante cy nisme van Degas. Men kan hen ongeveer gegroe peerd zien om den Courrier fremyiif, waarin ook aan teekenaars minder bekend dan zijn hoofdmede werkers Forain, Willette, Chéret, Lautrec,gelegen heid wordt gegeven zich te doen kennen als een groep, in haar gansch onderscheiden aard, nietminderhabiel dan de lui van de Ptoteft-school: Guedan, Lunel, Roedel, teekenaars zooals er in Parijs dagelijks schijnen te verrijzen. Verwant hieraan is de Gil Klas illii.str*', tee rend op Steinlen, onuitputtelijk in frischheid, blijder, minder cyniesch misschien dan Forain, meer observateur, minder dantesk dan die meester van de Parijscbe zedeteekenaars die ook Steinlens meerdere is in lijnen-meesterschap. Ook in Engeland wassen de geïllustreerde bla den die meer levendigheid willen geven. Zoo tlie SketcJteen bij-uitgave van de London JVra*, die in oen eerste nummer aan niet veel meer dan aan een industrieel handig allerhande denkpn doet. Het weekblad Piek me up is zijn negende deel al ingetreden; als beste medewerkers heeft het getrouwe volgers van Keene en du Maurier, die vermoedelijk naar de eerste vacante plaat sen in Punch zullen solliciteeren, om bij wel slagen het blad alleen te laten met imitatoren van den imiteerenden Caran d'Ache. Ifarpern Mi>rtthly M'iyazine is eenigszins wat bij ons Elzeviers Maand ch^ft zou bedoelen, maar twin tigmaal beter. In Januari geeft het uitstekende teekeningen van Renouard en een du Maurier. Nog zullen in de circulatie van de Kunitportffeuille behalve afzonderlijke boeken, eenige be langrijke organen worden opgenomen als het Journal of Hellenistic stuili.es, de Weener Grnphische Künste, het kostelijke Jahrliuch der K. Preuts. Runslftammlunfien, de Antike Denkmaler, de Kronik für verviell alti/iende Kunst, de ftulletino municipalo, do Ephemeris archaioloqï.é, het Album chssique de l'lütorie de l'Art, de Monument* Green, uitstekend serieuze uitgaven bijna allen, die onzen tijd geen oneer aandoen, en nog met enkele publicaties over christelijke archaeologie mogen worden aangevuld. V. Hoe de Egyptenaren desteenblokken voor de obelisken in beweging brachten. De kolossale steentiguren der Egyptenaron be staan uit rood graniet en er bevindt zirii in de steengroeven van Syeno nog een half afge werkte obelisk, die nog met, bet andere gesteente verbonden, de ruwe omtrekken en de sporen van den steenhouwersarbeid zoo versch laat zien. dat men moenen zou dat de arbeiders zoo pas den arbeid verlaten hadden, en ieder oogenblik weder zouden verschijnen. Dit reusachtige blok steen toont aan boe de ouden zulke zware blokken van do rots los maakten en vervoerden. In den onderkant van den steen zijn evenwijdige rijen van gaten ge boord, die ongetwijfeld tot het insteken voor boomstammen dienden, welke, sterk uitgedroogd, in die gaten gewrongen en dan natgemaakt werden, waardoor het zwellende bout den steen vlak van den bodem deed afbarsten. Het, blok werd nu op boomstammen, die als rollen dienden, naar den naburigen Nijloever sresleept on op een getimmerde boot geladen. Hier lag bet blok totdat de overstrooming kwam, waardoor bet vlot, door het water opgelicht, stroomafwaarts dreef naar zijne bestemmingsplaats. Daar aange komen waren er duizende handen gereed, die door middel van rollen den steen den reeds in orde gebrachten oever opsloepten, waar hij voor een tempel opgericht werd. Het onderstel was daar reeds aangebracht, eene uit zand en boomstam men er heen voerende helling aangelegd, op welke de obelisk werd vervoerd en met touwen en palmstammen omhoog getrokken en opgericht. De Yox-Studiosorum." (Ingezonden). EENE HEMNNEK1XO. Het was Leidens ontzet en na het zestigste lustrum. De traditionneele kroegjool had plaats op >Concordia", daar de nieuwe sociëteit nog niet geheel gereed was. Als haringen op elkander ge pakt stonden wij te luisteren naar de vloeiende en snedige oraties van de verschillende praesides. Aangezien ik slecht geschikt was en nog ben voor de bewerking waaraan Biervliet haar roem dankt, wenkte ik een vriend, die bezig was te kaken en samen gingen we tegen middernacht naar den Ladder les débris austères waar eenige groentjes, die den treurigen moed hadden gehad in Lugdano Batavae te blijven', minder verkwikkelijke oogenblikken sleten. Men moet weten dat het in anno .... den groenen niet vrij stond den ,'in October te Leiden te vertoeven. Zij had den met de traditie niets te maken en vooral heilig is deze bij de herdenking aan Leidens ont zet. De onvoorzichtige kindertjes werden aan het eene eind van den smallen Ladder verbazend onder handen genomen; aan het andere eind zaten mijn vriend en ik met iets warms voor versterking, besproeid door iets geurigs, lustig het lawaai aan te kijken. Kwam bet door den Maoon zonder cedille van Concordia, of door den Sauterne van den Ladder, ik weet het niet, maar ik voelde een groote begeerte in mij opkomen om iets te schrijven naar aanleiding van pas ver schenen en gelezen brochures en eon stuk pers klaar te maken. Mijn vriend verlangde naar de veeren, derhalve stapten wij op on bereikten spoedig onze cubicula, die tegenover elkander lagen. Licht te ontsteken, twaalf blaadjes te ontbran den en voor mijn bureau plaats te nemen, was bet werk van n oogenblik. Met vuur, der jeugd eigen, met gloed den overmeesterenden?, met pedanterie de vergeeflijke schreef ik vellen vol zonder mij n oogenblik over stof te bekla gen. Ik was n en al bezieling en mijn onder werp volkomen meester. De gedachte, binnenkort zal dit stuk gedrukt en door velen gelezen wor den, deed mijn pen sneller en sneller gaan. ^ reemd is het mij, als ik aan dat eerste werk voor do pers denk, het eerste gedrukte stuk van mijne band in ons orgaan later door zooveel andere gevolgd. Hoe onwederstaanbaar was de behoefte om te schrijven en mijne gedachten onder bet publiek te slingeren ! Hoe kwam ik aan de bezieling den door niets te stuiten lust om, eve.: r'o «achttien gepasseerd, mijn oordeel uit te spreken over twee geschriftjes, tot bet gehouden lustrum in betrekking staande ? Hoe komt de een aan de begeerte voor litterairen en journalistieken arbeid, terwijl een ander geen dragelijken brief aan zijn moeder of aan zijn meisje kan schrijven V Wie zal dat uitmaken? Dit is zeker: de behoefte was bij mij dien nacht groot en le vendig ! De pen vloog over het papier, de eene gedachte verdrong do andere, liet stellen van zulk een stuk was een .... wellust, un délire! Ik dacht niet over pluimen en wol, vóórdat het ge wichtig document overgeschreven on bij oen der redacteuren Vocis in de bus veilig verzekerd was. Dagen van kwelling, van zenuwachtig verlangen volgden. De Vox verscheen, geen spoor van mijn nachtelijk geschrijf, zelfs geene enkele zin speling er op. Onrustig en verdrietig deelde ik mijn geheim ik had niemand gezegd hoe ik Leidens ontzet gevierd had mijn vriend mede, die met mij geloofde dat de opname van een stuk met zulk eene strekking zeer aan twijfel onderhevig was; niet omdat ik niet genoeg bij de redactie der Vox bekend was, maar dewijl het stuk gericht was tegen twee oud-studenten, familie en vrienden van de toenmalige Fooi-lei ders. Ik zelf wilde uit bun mond mijn vonnis niet vernemen; met een gehaast bonjour snelden wij elkander voorbij; in vreeze en hope bracht ik de volgende dagen door, aan niets anders denkende dan aan mijn geliefd eerst pennenvruchtjo. Traag verliepen de uren; eindelijk ontzonk mij alle moed, alle geduld tevens. Somber dronk ik in het geëmancipeerde Amicitia «de Friesche", gedachteloos speelde ik m e f «boekje", ons five o' clock play; mijn vriend ontfermde zich eindelijk over me, hij praaide n der Vox redacteuren en .... o zalige verrukking, onbe schrijflijk oogenblik, toen hij met uitgestoken hand op mij toetrad en mij geluk wenscbte met een 'je stuk is opgenomen"! Het is lang geleden en nog voel ik iets van den gloed die mij naar het hoofd steeg! De redacteur een oude, knappe kop bad gezegd -wel, waarom niet opgenomen? Natuurlijk wel! liet stuk is zeer goed". Een paar dagen later kwam de Vox uit met bet stuk, niet alleen van mijn Van, maar ook van mijn voornaam voorzien. Vanitas vanitatum, omnia vanitas ! Ik genoot van mijn succes; heerlijke oogen blikken volgden, onvergetelijk voor ieder die zijn eerste stuk gedrukt en in veler banden ziet. Het werd veel besproken en vrienden en kennissen waren niet karig met bun lof. Zelden echter was er een stuk in druk verschenen met zulke erger lijke fouten, voornamelijk zonden tegen de allergewoonste taalregelen, als bet mijne. In de eerste opwinding bad ik daarop niet gelet, maar op on zachte wijze werd ik uit mijn geloof, als zoude ik iets onverbeterbaars geschreven hebben, gewekt. Ik bad namelijk aan beide heeren, wier brochures besproken waren, een exemplaar Vox gezonden. De een zond mij doodlakoniek een kaartje p. r. en p. c. terug, van den ander ontving ik de Vox weder met een Ziehier uwe cacographie terug"; al de fouten waren met blauw potlood aangeschrapt en op de schamperste wijze verbeterd. Tot slot werd mij een van harte «Beterschap" toegewenscht. Toen ik de redactie hare onmogelijke correctie verweet, ontving ik tot troost het bericht dat de redacteur »die de week had" en met het nazien der proeven belast was geweest, juist zoo erg verkouden was ! Men wilde zoo hield ik het er voor met het oog op Minerva mijn stuk niet weigeren, maar men liet het zeilen zooals de zet ter het beliefde te sturen. Later heb ik over der gelijke nonchalance geen klagen gehad en vaak nog stond ik met de Vox in nauwe betrekking. Zeer onaangenaam was dus de trilling in mijn ge moed, toen ik las dat het oude bekende studenten-or gaan ophield te bestaan en nu reeds tot het verleden behoort. Zij die het, als ik, goed gekend hebben zullen met mij een stillen traan plengen aan haar verscheiden ; zij zullen met weemoed het bericht vernomen hebben dat de eerste courant, waarop wij ons als vrije burgers, zonder eenige toestem ming van wien ook, konden abonneeren, waaraan wij onze eerste pennevruchten toevertrouwden, den weg van al het vergankelijke gegaan is. Heel vreemd is het mij ronduit gesproken niet, want tusschen 70 en 80 was het met de Vox ook niet zoo geheel couleur de rose als het gros der studeerende jongelingschap wel meende. De redac tie bestond gewoonlijk uit eenige esprits supérieurs van de studenten-wereld, uit ben »die later pro fessor werden of zoo iets"; een aristocratisch en autocratisch waas ontbrak er niet aan. De redac tie koos hare opvolgers en mederedacteurs en dat zij voor deze bet oog op vriendjes liet vallen, wie zal het euvel duiden ? Niet altijd echter was de keuze even gelukkig. Wel bestond de redactie uit hen, die zich overal vertoonden, en die for tuin hadden om zulk een tijdroovend baantje waar te nemen, maar niet altijd werd gelet op meerdere capaciteit; vriendschap en getaptheid deden veel af. 'Zoo kon de redactie niet altijd bestaan uit hen, die journalist in hart en ziel waren, die l'art d'écrire bezaten, die met hartstocht en voorliefde de pen voerden, maar vaak uit hen, die een postje wilden bekleeden, aardige lui met veel leukheid en vrijmoedigheid, doch on geschikt voor litterairen arbeid. Toongevers in hunne kleine wereld, beheerschten zij bun orgaan en sprongen er met den meesten willekeur en, laat ik hot zeggen, ongegcneerdbeid mede om. liet kon dan ook niet uitblijven, dat het nakroost van ben, die tachtig jaren voor bun vrij heid gevochten hebben, en die niet direct tot de eersten in de studentenwereld konden gere kend worden met andere woorden zij, die niet grit' de kolommen van de Vox voor zich geopend zagen op het denkbeeld kwamen, een tweede studentenorgaan ter wereld te brengen, waarin het rijk en arm, verheven of nederig, getapt of niet getapt vrij zou staan, ontboezemingen te slaken, grieven te luchten, mededeelingen te publiceeren. Al had do Vox tot motto »Tua res Agitur" soms scheen bet alsof voor tuo, no^trti gelezen moest worden ! De belangen van enkelen werden behartigd, stukken van bevriende zijden ot' die, welke allerminst de vriendjes konden hinderen, werden alleen toegelaten; al de overige copie werd zorgvuldig bewaard voor liet aanmaken van kachels of bet aanstoken van pij pon cigaretten wil ik zeggen. De ontevredenheid over do toepassing van >tua res" uitte zich in de oprichting van Mineraa, dat aan zeer bekwame banden werd toevertrouwd. Toch trad dit blad niet op als oppositie-orgaan tegen de Vox, daartoe stonden de redacteuren van het oude krantje te jolig bij allen aange schreven ; bet wilde slechts ieder gelegenheid geven zijn gemoed met pen en inkt te ontlasten. Een groot gedeelte der jongelingsscliap bleef de oude Vox getrouw uit eerbied voor ilc traditie. Men scheidt niet gemakkelijk van oude banden. Sommigen waren gewoon weg boos over de op richting van een nieuw orgaan on vonden dit gansch overbodig. Ik herinner me een geestig woord van iemand die, hoorende dat een zijner kennissen op de eerste vergadering van M^nerva, waarbij tot de oprichting besloten werd, bet woord gevoerd bad, dezen toevoegde »speecber op foetusvergaderingen, zwijger op £ro«;vergaderingen, haasvreter op coj-^svergaderingen". Nu, de expres sie «foetus" was kras te over, daar de eerste penvoer ders van Minerva althans niet tot de foetera gerekend konden worden. De man, die zoo sterk was in climax suprema. uitte zijn wrevel op deze wijze, omdat hij overtuigd was dat men geene behoefte aan een zusterkrant bad. De Vox ging voort zijne vriendjes te helpen en de hand boven het hoofd te houden. Ik herinner me nog hoe vergeverisgezind en goedig de redactie gestemd was voor eene bevriende almanakredactie, die een buitengewonen prulalmannk bad doen ver schijnen. Twee mijner vrienden luidden voor geld en goede woorden een exemplaar vóór de uitgifte weten machtig te worden; zij lazen en herlazen gedurende alle uren des daags en des nachts het niets beduidende en schreven eene vinnige kritiek, welke zij aan de Vox zonden, s'avonds van den zelfden dag waarop de almanak publiek verkrijgbaar gesteld was. De redactie berichtte hun dat zij reeds eene beoordee ling ontvangen bad, doch dat zij zoo vrij zoude zijn van enkele gdooeltcn van de baar gezonden kritiek gebruik te maken. Dat deze gedeelten niet tot de *verdolgendsten" behoorden, hooft geen betoog. Hoe bet zij, de Vox is gestorven. Quod ab initio vitiosum est tractu temporis non convalescit. (1) Vitiosum beteekent in dezen zin vrij vertaald Een beetje willekeurig", lïcquicscat in pace ! 1-1. 1. iK!. Ui.u (1) Wat van den beginne af niet goed is, wordt er door den tijd niet beter op. llnrigennwtl, door CouxÉLu; HL'ÏGEXS. 2 deelcu. Amsterdam. P. N. vau Kampen eii Zoou. Een //sociale" roman: citaten uit Paul Gohre's -/Drie maanden fabrieksarbeider," beschouwingen over sociale rechtvaardigheid, over Toynbue-wcrk, een werkstaking, ecu aanslag van een arbeider op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl