De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 12 februari pagina 7

12 februari 1893 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 81.6 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Jfüios ftiwmtejjer. De zaken loopen verkeerd en zooals vanzelf spreekt, door ?eigen lamlendigheid. Waarom zou een stad als Amsterdam .genoegen behoeven te nemen met een lid van den Raad als -dien Wornaser: zoo'n ?uitgevertje. Hebben die doleerenden dan niet n man van ?centen meer, dien zij naast Hovy kunnen zetten ? Zij zullen je op het laatst nog laten regeeren door .je schoenmaker, of .je poelier, en net als de slagersjongens je met de mand van het trottoir loopen, zullen je leveran-ciers, de lui die je met je lieve geld den mond open houdt, de wet voorschrijven, en na je gevild te heb ben voor hun privé, je nog eens plukken voor het algemeen. Het heeft er allemachtig veel van of wij hier aan de Bocht tegen woordig solliciteeren om achter den kruiwagen te loopen, waarop zoo'n aspirant-proletariër zit, die dan wel zoo goed wil zijn je een trap tegen je buik te geven, als je je niet genoeg voor hem in 't zweet werkt. Maar ik verd . m het. Als er nu nog n zoo'n kale druktemaker in den Raad komt, poets ik de plaat en ga als Domela Nieuwenhuis naar Hilver sum. Want de vent heeft gelijk. Het is hier op den duur niet uit te houden ; wanneer je, zooals Nieuwenhuis, ik en anderen, wat in de melk te brokken hebt, dan geef je er den brui van in handen van die georganiseerde rooverbende te vallen, die hier nu langzamer hand den baas gaat spelen, en al ben ik het ?dan ook alles behalve eens met dien socialist, in zoover deel ik zijn bezwaar tegen de hedendaagsche regeeringskringen, zij worden hoe langer hoe meer «bourgeois". Kom tegenwoordig eens om een puik-fijn net mensch in een regenten-collegie ! .'Zit er zoo iemand nog in, dan loopt hij er uit. Dat zie ik nu weer aan Luden. De Ludens houd ik voor fatsoenlijke lui; ik stel ze op n lijn met me zelf, ik zou er mee kunnen converseeren, verondersteld dat ik nog meer con versatie begeerde. Hij pakt zijn biezen en wie zal zijn plaats innemen? Natuurlijk komen ze eerst weer bij mij. Ik zie Jolles al op mijn stoep staan, en hoor hem vragen : Mijnheer Urommeijer, toe, help ons toch ! Evenals voor een week of wat, toen zij ook in den brand zaten. Wilt u dan zelf' geen candidaat wezen, weet u dan geen candidaat voor ons? want het staat tegenwoordig zoo met de partij, dat als we niet iemand kunen aanwijzen, die puiker dan pulk is, wij hem er onmogelijk meer door krijgen. Nu ik stuur niemand, en allerminst Jolles, graag ongetroost heen, en heb toen lang eti breed met hem overlegd. Maar hij was moeilijk te voldoen. Het duurde een heelen tijd voor hij er in wilde berusten, dat ik voor die eer bedankte. Ik moest en hij zou er alles voor doen. Hij wilde me verdedigen in Grondwet, in Amstels Burgerij en in Burgerplicht. Hij zelf zou mij aanbevelen bij een Zeehandelaar en Martin Wolft', en hij was zeker van het Banddsblad, van het Geeltje, en van het Witje en van het Vuiltje, weet ik liet .... en hij zette bij dat alles een gezicht, zoo vol en warm van opfewondenheid, dat ik onwillekeurig er toe wam hem wat eau-de-Cologne te presentee ren. Nu, ik wou niet en daarmede was het uit met al de plannetjes, die hij, ik moet zeggen, heel aardig, voor mijn candidatuur had uitgedacht. Intusschen beviel het mij, dat Jolles, evenals ik, den Baad in de goede richting wilde sturen. Daarom gevoelde ik mij verplicht hem althans een geschikt can didaat te helpen zoeken. En met mijne gewone helderziendheid in zulke dingen had ik dien spoedig ook gevonden. Ik zei: maar Mijn heer Jolles, daar is eigenlijk maar n can didaat denkbaar op dit oogenblik; dat is de burgemeester. Vening Meinesz is nog geen raadslid. Hij behoorde dat te zijn. Waarom zou de burgerij hem niet het bew\js leveren van ingenomenheid met zijn persoon en werk? Je begeert mij, maar hij is wat ik zijn zou; neem hem ! \Vat de heer Jolles tegen deze candidatuur had, ben ik niet te weten gekomen. Hij dronk zoo goed als in n teug, een glas bier leeg, dat ik hem had ingeschonken, en zette' er dadelijk een tweede op, dat hij zichzelf' in schonk; het had er veel van, alsof' hij de candidatuur- Vening Meinesz wilde wegspoelen en nog op dit oogenblik zou ik niet kunnen zeggen, of' het meer de trek in een goed glas bier, dan wel afkeer was van den candidaat, dien ik hem had aangewezen, welke hem al dus deed handelen. Hij schudde, de leege bierfiesch tegen het licht houdende, twee, drie maal zijn hoofd, bromde iets tusschen zijn tanden, en zei, precies als ware Vening Mei nesz niet genoemd, Och, mijnheer Brommeijer, je zult zien, het loopt weer mis. U wil niet, Rutgers wil ook niet; Westerouen van Meeteren wil wel, maar het is niet dat. . .en Roelvink wil ook wel, . . . maar zooals ik U zei, tegenwoordig moet een candidaat al heel puik zijn, als wij hem er door zullen halen, want die minderheden . . . Maar, vroeg ik, waarom wordt u zelf geen candidaat! In de ure des gevaars moet de bevelhebber niet schromen zelf een geweer ter hand te nemen. Ik ben zooveel als raad pensionaris, als minister van staat, geheimschrijver van het Hof enz. enz. en kan moei lijk op zoo'n stoel in het Prinsenhof gaan. Een collega in het jokken. Bestje van Meurs: Foei, professor Kuyper, T,T nooit schaatsen gereden? Zsker zoo min als ik brood gegeten! zoo vaak een rare schaats geslagen! En U hebt IIMU^IHItlll Vaderland. lijke uren, hoe dat 's te maken. zitten, maar jij, jonkman, jij met je sine cure, en je zee van vrijen tijd... wanneer iemand zoo'n scherpzinnigen kop en zoo'fe' vfelsprekend mondje heeft als jij, mag hij in dagen als de tegenwoordige zich niet aan een lid maatschap van den Raad onttrekken... lot mijn groote verwondering deelde Jolles mij mee, dat hij volstrekt geen vrijen tijd had, Wat ik niet kon begrijpen, omdat'ik hem elke week twee-, driemaal op straat tegenkwam. Ik dacht werkelijk, dat dat generaalschap bij de rechtbank, als advocaat of' procureur, zooveel beteekent als liet majoorschap van een sergeant. Maar dat was zoo niet. Neen, zei Jolles, een gewoon mensch zou in mijn betrekking moeilijk vijf minuten over kunnen houden, om zich aan 'Staat of' Stad te wijden, maar ik offer van mijn nachtrust dagelijks een paar uur op het altaar van 'het En liet zijn die paar nachtewaarvan ik er over dag, mijn geheim, wel vier weet Ik heb die noodig, ik kan er geen minuut van missen. Want onze partij is een oude vuurvreter. Kranig, recht van lijf en leden, stevig, beslist-voortgaand, ja, ja, mijnheer Brommeijer. een heldenfiguur niet het devies: vooruit en zie niet om! Hij zou dan ook niet in te halen zijn, had hij niet op enkele oogenblikken, geheel onverwacht, aanvallen van podagra. Hoe hij daar aan gekomen is, weet niemand. Het kan niet zijn van Trijntje en ook niet van Wijntje; want de matigheid zit hem in het bloed. .Maar wetende dat op de meest ongelegen momen ten de attaque kan verschijnen, moet ik steeds gereed staan, om hem dat eene lamme been, dat dan niet mee kan, te helpen verzetten. Dit alles herinnerde ik mij gisteren weer, toen ik Jolles op mijn weg naar de Beurs iii de Kal verstraal tegenkwam. Ik had hem in geen drie weken ontmoet, maar zag hem nu in zeer druk gesprek met Hubrecht, al gesticuleerende op de stoep van Suisse staan. Kom dat treft, riep ik, Hubrecht aanspre kende: zult u eens naai1 mijn telefoon laten kijken; ik geloof' dat die evenals de liberale partij, uitstekend in orde is, uitgenomen eenige aanvallen van podagra; het ding is perfect^ zoo gaat hij uitstekend ... er man keert niets aan, maar daar op eens staat het weer stil, en je moogt je een beroerte draaien, hij verpoft het naar je te luisteren. Ja, dat kennen wij! lachte Hubrecht kalm. Maar droevig viel Jolles uit: Nu, wat: heb ik je gezegd ? Wormser hier Troelsira daar en hij wees met zijn vinger in de richting van het station. We gaan der onder! De zaak is verkenen !! Die rooie kerels !.'! Permitteer ine Jolles, zei ik, maar dat is dan toch jou eigen schuld. ?Ta, ja! lachte al weder Hubrecht. Neen, niet mijn schuld. Vraag het maar aan Waalwijk. Ze hebben mij te laat ge roepen; dat heb ik dadelijk verteld. Toen het mis was zijn ze gekomen, en heb ik nog gedaan wat ik kon... Die roelstra was geen geschikte candidaat tegenover Gerritsen; Meijer en Tromp en Bloembergen konden Treub, v. d. Bergh en Calisch niet aan. Ze hadden in .Leeuwarden mij moeten hebben en Jacob Zeehandelaar, en Spruyt en Versluis.. Maar ze hebben nu leergeld betaald. Zij zullen revanche netnen....!! en in deze opgewonden stemming, zonder eenig afscheid te nemen, verdween hij door de deur van Suisse. Met Hubrecht wandelde ik naar de Beurs, samen nog wat pratende overliet geval. Maar toen wij op de hoogte van het monument ge komen waren, sloeg hij mij eensklaps op den schouder, en pp juffrouw Eendracht wijzende, vroeg hij mij: wien denkt ge, dat ik in ge dachte daar op die hoogte al meermalen heb zien staan? ?Jezelf en je kornuiten als uitvinders van den Amsterdamschen telefoon y ! Neen, antwoordde hij met zijn ernstigste gezicht: Jolles, omdat hij in den tijd van tweedracht dien wij beleven, nooit aan iets anders, dan de Eendracht heeft gedacht.... Ik zei niets, maar Hubrecht had me in het hart gegrepen. Stil schreden wij naast elkan der voort, de trappen op. En voor liet tour niquet gaven wij elkanders zielsgedachten van het gelaat lezend mekaar de hand. En toen, dien heelen middag, onder het doen van zaken, zocht mijn oog telkens Hu brecht, en zei ik bij mijzelf: De kerel heeft gelijk, ik heb liet nooit zoo goed begrepen als heden, die politiek is toch een opvoedend ding! Arton's laatste incarnatie. T o one el: Ken kamer in een l/>ikl in i/cn H/mg. Op ecu tafel een, <W/VrItc pruiken. Arton is alleen. ARTOX" (ren lijst n/niriul] Laat eens zien: dus Maandag een zwarte pruik, de kop van een rasla/iHOw're, ik spreek Braziliaanse!]; Diu.-dag peper en zout, ik spreek Duitsch ; Woensdag , een blonde pruik, ik klap VJaamsch ; Don derdageen donkerbruine,ik spreek llaliaanscii, i Vrijdags een roode, ik spreek Engels.ch ; van daag een kastanjebruine, ik hebIlollandsch gesproken.. . (een ;/t<-//!). Het lijkt me alsof ik in den toren van Babel woon. ('risti! Wat kost het een moeite aan de reporters te ontkomen. Wat een leven ! liet afschuwelijkste is al dat reizen. Gisteren in Engeland, eergisteren in Italië, Woensdag te Brussel, vandaag hier in den i laag. morgen'".... Waar ga ik morgen heen ? .. . . Ik weifel tusscheu Genève en Petersburg.... Als ik maar eens doodeenvoudig naar Parijs ging ? Ik ben nooit minder herkend geworden dan op den boulevard Poissonnière (met een d roe re n <//iinliielt). Weg met die illusies .... en laat ons trachten iets practisch te vinden, .... en iets rustigs .... dat eeuwige reizen knauwt me .... (I l/j laai l/ft l/oo/d in de Inn/len rusten en peinst). Wel waarom niet? Het idee is zoo kwaad niet. (Hij naat hel I/ó/cl uit, roept een iyelaiitc aan, en ycc/t, in 't llpllandsclt, den koetsier een adres op; het rijtuig rijdt teeg tul raar liet bureau van den commissaris van politie,. Drie kwartier rerloope.n: hij wordt in het k'ahinet mn den commissaiis toegelaten. fleliud van stemmen A« een kwartier gaat de deur open. De voorkamer ts op dat oogenb/i/i' ijehcel ledig. DK COMMISSARIS VAX POLITIE. Dus afgesproken, mijnheer. Met morgen te beginnea behoort u tot de administratie. Daar u vijl' of zes talen spreekt, zal ik u verbinden aan de af'deeling: nasporingen naar buitenland; sche misdadigers. En kijk, u kunt mij terstond een be w ijsje van uw handigheid ge ven. De Fransche regeering heeft ons ver zocht, onderzoek te doen naar Arton; zij meent dat hij zich op ons gebied bevindt. Kent u zijn signalement? ARTOX.' Ik heb het in de bladen gelezen. DE COMMISSARIS VAX POLITIK. Hier hebt u zijn portret. \Ueikt hem een portret). ARTOX. Lijkt het u niet, alsof dit wat lang geleden gemaakt was? (Ter zijde): Ze heb beu er mij niet op geiiatteerd. (Luid). Arton moet er beier uitzien. Di: COMMISSARIS. Dunkt u? Airrox. iS'u, een man die zooveel succes had bij de vrouwen ! Di; COMMISSARIS. Och, de vrouwen hebben soms zoo'u zonderlingen smaak l .... En dan, met zooveel geld, is dat ook al zoo'n kunst. niet. AIITOX (ier \ijile) Wat een lomperd! Di: COMMISSARIS. Hij moet zijn baard afge schoren hebben. Dau schijnt het, dat hij eeu complete collectie pruiken er op na houdt. Wilt u dat wel onthouden! ARTOX. Wees maar gerost. DK COMMISSARIS. Andere inibrmatiën heb ik op 't oogenblik niet. ARTOX. Gelukkig ! (Luide) Mijnheer de com missaris, ik zal mijn best doen, om ze aan te vullen. D K COMMISSARIS. En doe uw best, geen domme streken te begaan. . . . Ga vooral niet een anderen reiziger lastig vallen^ onder voorwendsel dat hij op Arton gelijkt..^. Zoo lijkt de veldmaarschalk DingeJsteen, die een pruik draagt en altoos op reis is, heel sterk op Arton. Ga nu dien veldmaarschalk niet arresteeren. Dat zou een vreeselijk ding worden! . . . Airrox. Daaromtrent, mijnheer de com missaris, kunt u heel gerust zijn. i)i; COMMISSARIS. Als u den echten Artou bij zijn kraag pakt, zult u een premie vau 'i'M i gulden ontvangen. Tot ziens. i'Ar/on mankt ren buiging. De commissaris 'ji'trtl, iceer in '.yn kabinet.) ARTOX. altren :. iltend pakt \icli ,ielf bij deu kraag. Vijf honderd gulden die mij zoo iu <!e hand vallen!... Kijk, 't is alsof ik een heel nieuw gevoel krijg... Ah, ik begrijp het al... (weer de Itand aan ,:ijn kraai/) dat is, dat ik, voor 't eerst van mijn leven, gratis werk... (met aroole philosophie). Wat is toch die po-. litie een aardig ding. (Naar AndréLarodte.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl