De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 12 februari pagina 9

12 februari 1893 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

yX' 'i ? a, .fERHUDYH Het koffiehuis in Surata. Naar Graaf LBO TOLSTOÏ. Graaf Leo Tolstoïheeft pas weer een klein werkje doen verschijnen. Het behandelt het oude thema, het eeuwig geschil, welk geloof het ware en juiste is, Nathan's fabel van de drie ringen. De vraag bly'ft onopgelost in het stuk; het antwoord is, evenals dat van Lessing, een aansporing tot verdraagzaamheid-, en het is wel treurig, dat deze aansporing niet veel minder noodig is dan in Lessing's tijd. Het nieuwe ver haal is pas verschenen in het maandschrift Isawarnyj Westnik, te Petersburg verschijnende. * * »Ik was", vertelt Tolstoï, »in een koffiehuis in de Indische stad Surata. Daar kwamen doorrei zenden en vreemdelingen uit alle landen bijeen, en knoopten vaak gesprekken met elkaar aan. Br kwam ook een geleerde Perzische theoloog binnen. Zijn gansche leven had hij het wezen van God bestudeerd, en boeken daarover gelezen en geschreven. Lang had hij over God gepeinsd, gelezen en geschreven; zijn verstand spotte met zjjn peinzen; alle gedachten warrelden dooreen in zjjn hoofd, en hy geraakte zoover, dat hy ophield in God te gelooven. Dat vernam de czar en verdreef hem uit zijn Perzisch rijk. Zgn gansche leven over den oorsprong der dingen denkend, was de ongelukkige theoloog het spoor bijster geworden, en in plaats van te begry'pen, dat hjj geen verstand meer had, begon h\j te denken, dat het hoogste verstand, dat, waardoor de wereld geregeerd wordt, niet meer bestond. Deze theoloog had zyn slaaf, een Afrikaan, die hem overal volgde. Toen de theoloog het koffiehuis binnen trad, bleef de Afrikaan op de voorplaats achter de . deur en zette zich onder de stralen der gloeiende zon op een steen; hij zat daar en verjoeg de vliegen. De theoloog echter zat in het koffiehuis op een divan, en liet zich eene kom opium reiken. Toen hij die had geledigd en de opium zijn hersenen in be weging gebracht had, wendde hij zich tot zijn slaaf: »Nu, ellendige slaaf," begon hij, »spreek, hoe denk je er over, bestaat er een God, of niet?" »Natuurlyk bestaat God," zei de slaaf, en haalde uit zy'n gordel een klein houten afgodsbeeldje. »Daar is hy, de God, die mij beschermt, sedert ik ter wereld ben. Deze God is uit een tak van denzelfden geheiligden boom gesneden, dien in ons land allen aanbidden." Dit gesprek tusschen theoloog en slaaf hoorden de menschën die in het koffiehuis zaten en ver wonderden zich. Wonderlijk scheen hun de vraag van den meester, en nog wonderlijker het antwoord van den slaaf. Een Brahmien, die de woorden van den slaaf gehoord had, wendde zich tot hem en sprak: «Rampzalige dwaas, hoe kunt ge denken, dat God zich achter den gordel van een mensch zou kunnen bevinden? Er is maar n God, Brahma! En deze Brahma is hooger dan de wereld, want hij heeft de gansche wereld gescha pen. Brahma alleen is de groote God voor wien de tempels aan de oevers van den Ganges gebouwd zyn, die God dien alleen zijne priesters de Brahminen dienen mogen. Alleen deze priesters kennen den waren God. Twintigduizend jaren zy'n verloopen, en welke omkeeringen er in de wereld ook geweest zyn, deze priesters zijn ge bleven die zij altoos waren, want Brahma, de eenige, ware God, beschermt ze." Zoo sprak de Brahmien en meende allen overtuigd te hebben. Maar een Joodsche wisse laar sprak hem terstond tegen: »Neen, begon hy', »de tempel van den waren God is niet in Indië; God beschermt niet de kaste der Brahmanen; de ware God is niet de God der Brahmanen, maar de God van Abraham, Izailk en Jakob. En de ware God beschermt alleen zy'n volk van Israël. God heeft sedert het begin der wereld alleen ons volk liefgehad en doet dat nog. En al is het nu ook over de gansche wereld verstrooid, dan is dit alleen eene beproeving, en God zal, gelyk hy' beloofd heeft, zy'n volk weder byeen verzamelen in Jeruzalem, om het wonderwerk der oudheid, den tempel van Jeruzalem, weer op te bouwen en Israël tot heer aller volkeren te maken". Zoo sprak de Jood, en begon te ween en. Hij wilde zijne rede voortzetten, maar een Italiaan viel hem in de rede. »Gy spreekt onwaarheid" zeide deze tot den Jood, »gy schry'ft God onrecht toe. God kan liet eene volk niet meer liefhebben dan een ander. Integendeel: heeft hij Israël vroeger ook al be schermd, er zy'n nu reeds achttienhonderd jaren voorbijgegaan, sedert Hy tegen Israël vertoornd is, en als teeken van dien toorn heeft Hy hun voorbestaan vernietigd en hen verstrooid over den gansenen aardbodem, zoodat hun geloof zich niet uitbreidt, maar nog nauwelijks meer ergens gevestigd bly'ft. God bevoordeelt geen enkel volk, maar roept allen die willen gered wor den, in den schoot der eenige Roomsch-Katliolieke kerk, buiten welke er geen heil bestaat." Zoo sprak de Italiaan. Maar een Protestantsch prediker, die tegenwoordig was, beantwoordde ontkennend den Katholieken zendeling. »Hoe kunt ge zeggen, dat de zaligheid al leen by uwe belijdenis berust? Weet dan. dat alleen diegenen gered worden, die God naar het evangelie in geest en waarheid naar de loer van Jezus Christus dienen !" Nu wendde zich een Turk, die er by zat, en in het douanenkantoor van Surata ambtenaar was, tot de beide Christenen. »Gy zy'tten onrechte zoo zeker van de waar heid uwer Roomsche leer," begon hij, »uwe leer is reeds voor zeshonderd jaar door de ware leer van Mohammed vervangen geworden. En gelijk gy zelf ziet, breidt zich het ware geloot', dat van Mohammed, steeds meer uit; het breidt zich uit in Europa, in Azië, en zelfs in het verlichte China. Gij geeft zelf toe, dat God de Joden verloochent, en voert als bewijs aan, dat de Joden vernederd zijn, en dat hun geloof zich niet uitbreidt. Erken dan ook de echtheid der leer van Mo hammed, daar zij in eere is en zich steeds meer uitbreidt. Alleen diegenen die aan den laatsten profeet Gods, Mohammed gelooven, worden gered. En onder hen alleen de volgers van Omar, niet die van Ali, want die behooren tot de ongeloovigen." Hier wilde de Perzische theoloog, die tot de volgers van Ali behoorde, hem tegenspreken, maar in het koffiehuis ontstond een luid twist gesprek tusschen de vreemdelingen van verschil lend geloof en belijdenis. Hier waren Abyssinische Christenen, Indische Lama's, Ismaëlieten en vuuraanbidders. Allen twistten over het wezen van God, en de wijze van hem te aanbidden; ieder beweerde, dat men alleen in zijn land den waren God kende, en wist, hoe men hem vereeren moest. * * Allen twistten, schreeuwden. Alleen een Chinees, een leerling van Confucius, zat stil in een hoek van het koffiehuis n mengde zich niet in den strijd. Hij dronk zijn thee, hoorde het gekibbel aan, maar bleef zelf zwijgen. De Turk, die hem te midden van de discussie bemerkte, wendde zich tot hem. «Ondersteun gij mij althans, goede Chinees," zeide- hij, »gij zwijgt en toch kunt gij iets ten mynen gunste zeggen. Ik weet dat tegenwoordig bij u in China verschillende leerstelsels worden inge voerd. Uw kooplieden hebben mij dikwijls verteld, dat vele Chinezen het Mahomedaansch geloof voor het beste houden, en er gaarne toe overgaan. Sta mij bij en zeg, wat gij van den waren God en zijne profeten denkt." »Ja, ja, zeg wat gij denkt," riepen ook de anderen. De Chinees, de leerling van Confucius, sloot de oogen, peinsde een oogenblik en trok toen, de oogen openend, de handen uit de wijde mou wen van zyn kleed, kruiste de armen over de borst, en begon met zachte, rustige stem : »Het schijnt mij, heeren, dat voor alles de liefde tot zich zelf den mensch in zake het ge loof hinderlijk is. Wanneer gij mij wilt aanhooren, zal ik u dit door een voorbeeld bewijzen. Ik kwam uit China naar Surata op eene Engelsche stoomboot, die de reis rondom de wereld gemaakt heeft. Onderweg legden wij aan de oostkust van Sumatra aan, om water in te nemen. Tegen den middag gingen wij aan land, en leg den ons aan het strand der zoo, niet ver van een dorp, in de schaduw der kokospalmen neder. Wij waren met verscheidenen uit verschillende landen. Terwijl wij daar zaten, trad een blinde op ons toe. Deze man was, naar wij later vernamen, blind geworden, omdat hij te lang en te volhardend in de zon gekeken had. In de zon had hij lang en volhardend gekeken, omdat hij wilde te weten komen, wat de zon eigenlijk was. I lij wilde het weten om zich van het licht der zon meester te maken. Lang had hij zich gepijnigd, al zijn kundig heden in 't werk gesteld, hij wilde maar n. straal der zon bemachtigen, dien vasthouden en in eene tiesch verzegelen. Langen tijd tobde hij zich af, en zag altoos naar de zon, en kon toch niets verkrijgen, en het geschiedde alleen, dat door de zon zijn oogen krank werden en hij blind werd en niets meer zag. Toen sprak hij tot zich zelven : >Het licht der zon is geen vloeistof, want als liet vloeibaar was, kon men het heen en weer gieten en het zou in den wind trillen als water. Het licht der zon is geen vuur, want als het vuur was, zou het in het water uitdooven. liet licht der zon is ook geen geest, want liet i* zichtbaar, en ook geen lichaam, want men kan het niet bewegen. En daar het licht der zon geen vloeistof, geen vuur, geen geest, geen lichaam is, is het niets.'" Zoo had hij beslist, en met n slag had hij, door altoos naar de zon te zien en altoos over haar te denken, het licht der oogen en het ver stand verloren. En toen hij nu blind werd, was hij er eerst recht zeker van, dat er geen zon was. Een lamme met een kruk zat daarnaast. Hij hoorde het en begon te lachen. sGy zijt waarschijnlijk sinds uwe geboorte blind, dat gij niet weet wat de zon is," sprak hij tot den blinde. »Ik zal u zeggen wat zij is. De zon is een vuurbol, en de/e bol stijgt iederen morgen uit de zee op, en gaat iederen avond in de ber gen van ons eiland ter ruste. Dat zien wij allen, en ook gy zoudt liet zien. als ge niet blind waart." Een visscher, die daarbij zat, zeide tot den lamme: «Men kan wel zien, dat ge nooit buiten uw eiland gekomen zijt. Waart ge niet lam en waart ge op zee geweest, dan vast ge wel dat de zon niet in de bergen van ons eiland ter ruste gaat, maar evenals zij 's morgens uit de zee is opgegaan, ook 's avonds weder in de zee verzinkt. En wat ik zeg, is waar. want iederen dag zie ik hot niet eigen oogen." Dat hoorde een Indiër. -liet verbaast mij," zeide hy', hoe een ver standig mensch zulk een onzin kan /eggen. Is het dan mogelijk, dat een vuurbol in liet water zou zinken, en niet uitdoofde V De zon is geen vuurbol, maar eene godheid," Nu mengde zich de eigenaar van een Kgyptiscli schip in het gesprek. Neen," zeido hij, »ook dit i? niet waar. Do zon is geen godheid, en beweegt zich niet enkel om Indiëen zyn gouden bergen. Ik heb veel op zee gereisd ; ik ben op de Zwarte Zee ge weest, in Nubië, op Madagaskar, op de l'hilippynen, de zon licht over alle landen en niet | alleen over Indië. En zij beweegt zich niet rond | neu borg, maar verheft zich liij ile .lapansclie l eilanden uit zee, en daarom .juist noemt men l dat eiland Japan; hetgeen in hunne taal beteekent: ^geboorte der zon." Kn zij daalt ver, ver achter do eilanden van Engeland in zee ; ik weet dat heel goed. want ik heb zelf voel gc/.ien, en heb veel van mijn grootvader gehoord. Mijn grootvader heeft de zee tot haar uiterste gren zen bevaren." Hij wilde nog voortspreken, maar een matroos van ons schip viel hem in de rede. »Er is geen land," zeide hij, »waar men beter weet, hoe de zon gaat, dan Engeland. Wij weten het allen in Engeland; zij gaat nergens op en nergens onder. Wij weten het daarom, omdat wij zelf' de wereld rondgereisd en nergens de zon ontmoet hebben. Overal vertoont zij zich, als hier, 's morgens, en verdwijnt 's avonds." En de Engelschman nam een stok, teekende op het zand een cirkel, en begon te verklaren, hoe de zon rondom do aarde draait. Maar het ging niet heel vlug, en hij zeide, op den stuur man van zijn schip wijzend : «Hij is knapper dan ik, en zal het u beter uitleggen". De stuurman was een verstandig man, en luis terde kalm zoolang hem niets gevraagd werd. Xu echter, nu allen zich tot hem wendden, zeide hij: »Gij bedriegt allen elkander en u zelf. De zon draait niet om de aarde, maar de aarde om de zon, en die de aarde draait daarbij nog om zich zelve ook, in den tijd van vier en twintig uren, met Japan en de Philippijnen en Sumatra, waar wij nu zijn, en Afrika en Europa, en nog vele landen, die zij alle beurtelings naar de zon toekeert. De zon schijnt niet voor nen berg, niet voor n eiland, niet voor n zee, en zelfs niet alleen voor de aarde, maar voor vele zulke planeten als de aarde. Ieder onder u zou dit kunnen begrijpen, als hij naar den hemel zag en niet naar zijne voeten." Zoo sprak de wijze stuurman, die veel van de wereld gezien en altoos naar den hemel gekeken had. »Ja de dwalingen en wankelingen der menschën in het geloof komen van de liefde tot zich zelf, vervolgde de leerling van Confucius. Evenals met de zon is het met God. Ieder mensch wil zijn eigen bijzonderen God hebben. Ieder volk wil in zijn tempel dien God sluiten, die niet de gansche wereld omvatten kan. Kan echter een tempel zich meten met dien welken God gebouwd heeft om alle menschën in n geloof te vereenigen V Alle menschelijke tempels zijn naar liet model van dezen tempel, Gods wereld, gebouwd. In alle tem pelszijn koepels, booggewelven, kaarsen , beel den, opschriften, wetboeken, offeraltaren en priesters. In welken tempel echter is er een koepel als de oceaan, een gewelf als dat des hemels, kaarsen als zon, maan en sterren, beel den als de levende, liefhebbende, elkander hel pende menscben? Waar zijn de opschriften om trent Gods zegeningen zoo begrijpelijk als de weldaden, welke tot het geluk der menschën door God overal gestrooid zijn? AVaar is een wetboek, voor ieder zoo klaar, als dat van ons hart'! Waar offers, nis die van zelfverloochening, die liefhebbende menschën voor hunne naasten brengen? En waar is een altaar als dat.der harten van goede menschën, waarop God zelf liet offer in ontvangst neemt ? Hoe hooger de mensch God stelt, des te beter zal hij Hem kennen, en hoe beter hij God zal kennen, des te meer zal hij Hem naderen, zal hij Zijn heiligheid, genade en liefde jegens de meusclien navolgen. En daarom mag hij, die het volle licht der zon ziet, welke de wereld vervult, den bijgeloovigen evenmensch niet veroordeelen en niet verachten; die in zijne afgoden slechts n straal van bet licht aanschouwt, mag ook dien ongeloovige niet verachten, die verblind is en bet licht niet meer ziet." Zoo sprak de Chinees, de leerling van Confu cius, en allen zwegen en spraken er niet rneer over. welk geloot' het boste is. \ormigest. Do zcdekundige romans der jongste jaren, de romans contemporams, de talrijke .Berliner cu Wiener Geschiclitcu, nabootsingen van de Parijsche romans, ren reeks van dergelijke boeken uit de Skaudinavische talcii gelijken elkander als drup pels water. Wat meer of minder actie in liet verhaal maakt de lezing iu meerdere of mindere mate aantrekkelijk; in hoofdzaak zijn allen ge kruid met onbeschroomde mededeeliugen van toe standen en zaken, die men in het ordelijk gezin kicsclilicidshalve niet bespreekt. De maatschappij zou in het algemeen niet veel schade lijden, wan neer er minder leesboeken verspreid werden, waarin reeds binnen het- eerste vel of half vel druks de le/.cr of lezeres kennis maakt met een gevallen meisje, et-u misleide of misleidende vrouw, een gezelschap der demi-moudc, een bent van bandelooze dienaren dei1 kunst, c. t. q. Zola blijft met zijn reeks werken als psycholoog boven de dwergen uitsteken; hij blijft de beste vertegen woordiger dier literatuur in de tweede helft der negentiende eeuw ; uit zijn werken zal het nage slacht deze periode van revolutie eu evolutie op ethisch en acsthetisch gebied bij voorkeur leeren kennen, ook de uitkomsten der praktische weten schappen in onzen tijd zijn bij Xola geboekt. Het publiek schijnt uu van realisme en naturalisme genoeg Ie hebben, cu de reactie: doet zich duidelijk genoeg overal kennen. liet is daarom jammer dat de critici en recen senten, die ons hun oordeel over vele boeken en herdrukken, van weinig kunstwaarde, openbaren, ',ot nog toe gezwegen hebben over een zeer schoon tooneelst.uk van l.iustav Ad. Muller uit Müucheu, opgedragen aan Vorst Albert van Turn eu Taxis eu getiteld : Noruagest, aus \Valhallas letzten Tageu. Ken episch werk, met hcroe'u uit lang vervlogen eeuwen ?, dat. ideale mannen cu vrouwen ten tuoueele voert, een navolging van het antieke drama met een zelfstandig gekozen stof en vorm, behou dens de verdeeling in vijl' acteu, met /edespreukcu f gnomen, zooals ons die in JSophokles of Kuripides telkens treil'eii, is een verschijning die ouder de oogen vau beschaafde lezers mag ge bracht worden . indien geen matericole be etsclen er tegen zijn, ook in onze taal mocht over genomen en voor het voetlicht gebracht worden. Hei, dichterlijke tooucelstnk, a,au de eerste eeuwen van het Christendom in Noorwegen onllcciid, zal ook hier bijval vinden. De koning van een oude eilandenrijk in het Noorden was in zijn jeugd een dapper krijgsman, maar wanneer wij hem leeren kennen, een be jaard man, die het zwaard met de harp heeft rerwisseld. Schwach ist der Greis, Ergeburg sein Geschick \ Hij was een liberaal vorst, de glorie van zijn geslacht en bemind bij zijn volk, dat ge durende zijn regeering geen altaren der oude go den meer zag rooken van menschenoffers. Bij zijn geboorte had de Norne een kaars ontstoken, met wier duur, evenals in de sage van Meleager, het leven van den koning samenhing, en vroolijk brandde de kaars voort, totdat Wigbert, de bisschop, die onder de Ieren liet evangelie had verkondigd, ook aan de onderdanen van Nornagest de vaan van liet Christendom vertoonde. En ook daar scheen de tijd voor een uieuw geloof rijp; alle jonge menschen vingen de frissche denkbeel den van ware humaniteit gretig op, zelfs in de naaste omgeving van deu vorst drongen zij door. In die omgeving is Hilda, de prinses, de edelste figuur. _ Vroeg reeds had zij haar moeder verlo ren : zij gevoelt, dat //Von allem Sclimerzlicheii auf dieser Erdc Ist elterulos zu sein das grösste Leid"; zij bemint haar vader met een onbegrensde liefde, maar in den strijd tusschen het heidendom euhet nieuwe geloof hebben haar hoofd en haar hart weldra beslist. Zich zelf ten volle bewust van het leed, dat zij haar vader door liaar overgang berokkenen zou, verzwijgt zij dien voor hem, maar kan het van haar neef, dea troousopvolget Harold, aan wien zij door den koning verloofd is, ternau wernood begrijpen, dat hij, die immers van de ijdelheid en den waan van liet heidendom over tuigd is, zijn oog slechts vestigt op de uadeelige gevolgen, welke uit de revolutie iu de kerk voor het wereldlijk gezag kunnen voortspruiten. Ihr Tlioren ! Glaubt ihr au der Gotter Kraft, Die ihr in baugen Aengsten habt ersonnen ? Wohl eitel ist's was wir von Asen traumen, Doch was die Christen lehren ist verderblicb. Die nuchtere berekening van zijn eigen toe komst drijft hem er ook toe om zich vaiïzijn boe zemvriend rtweiu, een zoon van Walafried, den ouden priester voor Wotan, at' te scheiden en de taak vau verdediger der staatskerk, hem door deu koning, de priesterschap eu den Raad der ouden op de schouders gelegd, te gaau volvoeren. Leb' wohl roept Ortwcin de gefoovige liem toe : //Es fallen nicht von ungefalir Die Menschenlose ! Eine Götterhand Misclit sie mit eines Vaters warmer Sorge". En daarmede scheiden zich hunne wegen. De .koning zelf werd eerst laat den toestand gewaar, waarin het volk gebracht was door de evangeliepredikers, die meermalen pogingen had den gedaan om de lieden te bekeereu, en nu zelfs den heiligeu eik hadden geveld en in korten tijd het diepgeworteld geloof hadden uitgeroeid. Slechts had hij uit allerlei voorteekenen liet naderen van een onheil vermoed: de goden waren zeer onrustig. Maar den raad der priesterschap, om af te wach ten in het vertrouwen, dat die godeu zich zelf zouden wreken en den vijand verjagen, volgde hij niet op: integendeel besloot hij de beschermers vau zijn, volk en zijn voorgeslacht, die ook hem zwak toeschenen, met menschelijke strijdkrachten te hulp te komen. Die erustc Xeit wili machtige Gedanken, Uud aus der Koth kaun rettcn nur die Tlmt, Nicht leercs Wort." Hij zal den goden voldoening geven voor het on dervonden leed, eu hen, die de gastvrijheid op hun nen bodem geschonden hebben, op de uitgedoofde altaren slachten. Zoo werd nu een aanval op den bisschop en de zendelingen beraamd, die juist op het oogeublik, dat de vreemdelingen willen vertrekken, zou uit gevoerd worden. De eerwaarde geestelijke wilde zich niet naar Ierland terugtrekken, toen hem het govaar, dat hem dreigde, bericht werd, voordat hij van zijn nieuwe vrienden afscheid had genomen. //Kaun ohne Grusz eiu Vater gclm vom Kinde ?" Juist op het treffend oogenblik der scheiding had Ilarold hem omsingeld en de koning den bisschop gegrepen, toen deze de edele Hiida te midden der Christenen voor zijne voeten zag knielen, om genade af te smeekeu voor deu verkondiger van het Evangelie. Hier steht der Vater, der gcliebte Freund Und hier das Kreuz, das ich nicht lassen kann. Tegen de bede zijner dochter is de oude vorst niet bestand ; het zwaard ontvalt zijn arm, gelijk op Ortweiu's aanblik ook Harold machteloos wordt. Der Gott, dem muthig Ihr Euch habt ergebeii. Kutrisz den Dolch mir, der Euch toten sollt. De bruid vindt nu in deu bruidegom het edele karakter weer van voorheen. //Keiu edles Herz begreif't eiii schaudlicli Werk." Maar al verlaten ook de Christenen zijn rijk, de oude vorst is niet in staat zich met den nieuwen geest, die zijn on derdanen bezielt, te vereenigen. Het levenslicht wijkt voor hem, als het nieuwe licht ouder zijn volk is opgegaan ; de kaars, door de Norne bij zijn geboorte ontstoken, is opgebrand. De oude priester wijkt naar streken, waar de menigte zich door hem nog op de dwaalwegen vau liet heidendom laat leiden, en [larold eu Ililda sluiten den echt, waar toe de stervende vorst, dien de liefde geheel ver wonnen heeft, nog zijn toestemming had geceven. Walhalla's hohe Zinnen stürzten eiu. Tot sind die Gotter, die dariunen wolintcn. Wir feiern heut ihr traurig Toteninahl .. . Einen anderen Himmcl habt Ihr erwühlt ? leh will's Euch nicht vcrwehreii ! Met deze woorden neemt de stervende vorst l afscheid vau de wereld cu wij vau den lezer, op ! wien Muller'» Nornagest een zeer aaiigeiiamcu inj druk zal achterlaten. A. llAT,]i1-;j!STAl>T. Muzikale Kritieken. hdm/rd lfiiiixlii'1;, O/v/' lui lieyïiji run sdinovui. ile .\fn:i]/c, roor .\ci/eïl<i>nl leicerkl. cu. geatiiVjlce'iii f.lnor ])(it/ii'f. f\ tcfii. | Het is merkwaardig dat juist het, jaar 1S!I;< meerdere bi'wei'kingcn brengt van een boek, dat

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl