Historisch Archief 1877-1940
yX'
'i ? a,
.fERHUDYH
Het koffiehuis in Surata.
Naar Graaf LBO TOLSTOÏ.
Graaf Leo Tolstoïheeft pas weer een klein
werkje doen verschijnen. Het behandelt het
oude thema, het eeuwig geschil, welk geloof het
ware en juiste is, Nathan's fabel van de drie
ringen. De vraag bly'ft onopgelost in het stuk;
het antwoord is, evenals dat van Lessing, een
aansporing tot verdraagzaamheid-, en het is wel
treurig, dat deze aansporing niet veel minder
noodig is dan in Lessing's tijd. Het nieuwe ver
haal is pas verschenen in het maandschrift
Isawarnyj Westnik, te Petersburg verschijnende.
* *
»Ik was", vertelt Tolstoï, »in een koffiehuis in
de Indische stad Surata. Daar kwamen doorrei
zenden en vreemdelingen uit alle landen bijeen,
en knoopten vaak gesprekken met elkaar aan.
Br kwam ook een geleerde Perzische theoloog
binnen. Zijn gansche leven had hij het wezen
van God bestudeerd, en boeken daarover gelezen
en geschreven. Lang had hij over God gepeinsd,
gelezen en geschreven; zijn verstand spotte met
zjjn peinzen; alle gedachten warrelden dooreen
in zjjn hoofd, en hy geraakte zoover, dat hy
ophield in God te gelooven.
Dat vernam de czar en verdreef hem uit zijn
Perzisch rijk.
Zgn gansche leven over den oorsprong der
dingen denkend, was de ongelukkige theoloog
het spoor bijster geworden, en in plaats van te
begry'pen, dat hjj geen verstand meer had, begon
h\j te denken, dat het hoogste verstand, dat,
waardoor de wereld geregeerd wordt, niet meer
bestond.
Deze theoloog had zyn slaaf, een Afrikaan,
die hem overal volgde. Toen de theoloog het
koffiehuis binnen trad, bleef de Afrikaan op de
voorplaats achter de . deur en zette zich onder
de stralen der gloeiende zon op een steen; hij
zat daar en verjoeg de vliegen. De theoloog
echter zat in het koffiehuis op een divan, en
liet zich eene kom opium reiken. Toen hij die
had geledigd en de opium zijn hersenen in be
weging gebracht had, wendde hij zich tot zijn slaaf:
»Nu, ellendige slaaf," begon hij, »spreek, hoe
denk je er over, bestaat er een God, of niet?"
»Natuurlyk bestaat God," zei de slaaf, en haalde
uit zy'n gordel een klein houten afgodsbeeldje.
»Daar is hy, de God, die mij beschermt, sedert
ik ter wereld ben. Deze God is uit een tak van
denzelfden geheiligden boom gesneden, dien in
ons land allen aanbidden."
Dit gesprek tusschen theoloog en slaaf hoorden
de menschën die in het koffiehuis zaten en ver
wonderden zich.
Wonderlijk scheen hun de vraag van den
meester, en nog wonderlijker het antwoord van
den slaaf.
Een Brahmien, die de woorden van den slaaf
gehoord had, wendde zich tot hem en sprak:
«Rampzalige dwaas, hoe kunt ge denken,
dat God zich achter den gordel van een mensch
zou kunnen bevinden? Er is maar n God,
Brahma! En deze Brahma is hooger dan de
wereld, want hij heeft de gansche wereld gescha
pen. Brahma alleen is de groote God voor wien
de tempels aan de oevers van den Ganges gebouwd
zyn, die God dien alleen zijne priesters de
Brahminen dienen mogen. Alleen deze priesters
kennen den waren God. Twintigduizend jaren
zy'n verloopen, en welke omkeeringen er in de
wereld ook geweest zyn, deze priesters zijn ge
bleven die zij altoos waren, want Brahma, de
eenige, ware God, beschermt ze."
Zoo sprak de Brahmien en meende allen
overtuigd te hebben. Maar een Joodsche wisse
laar sprak hem terstond tegen:
»Neen, begon hy', »de tempel van den waren
God is niet in Indië; God beschermt niet de
kaste der Brahmanen; de ware God is niet de
God der Brahmanen, maar de God van Abraham,
Izailk en Jakob. En de ware God beschermt
alleen zy'n volk van Israël. God heeft sedert het
begin der wereld alleen ons volk liefgehad en
doet dat nog. En al is het nu ook over de
gansche wereld verstrooid, dan is dit alleen eene
beproeving, en God zal, gelyk hy' beloofd heeft,
zy'n volk weder byeen verzamelen in Jeruzalem,
om het wonderwerk der oudheid, den tempel van
Jeruzalem, weer op te bouwen en Israël tot heer
aller volkeren te maken".
Zoo sprak de Jood, en begon te ween en. Hij
wilde zijne rede voortzetten, maar een Italiaan
viel hem in de rede.
»Gy spreekt onwaarheid" zeide deze tot den
Jood, »gy schry'ft God onrecht toe. God kan liet
eene volk niet meer liefhebben dan een ander.
Integendeel: heeft hij Israël vroeger ook al be
schermd, er zy'n nu reeds achttienhonderd jaren
voorbijgegaan, sedert Hy tegen Israël vertoornd
is, en als teeken van dien toorn heeft Hy hun
voorbestaan vernietigd en hen verstrooid over den
gansenen aardbodem, zoodat hun geloof zich
niet uitbreidt, maar nog nauwelijks meer ergens
gevestigd bly'ft. God bevoordeelt geen enkel
volk, maar roept allen die willen gered wor
den, in den schoot der eenige
Roomsch-Katliolieke kerk, buiten welke er geen heil bestaat."
Zoo sprak de Italiaan. Maar een Protestantsch
prediker, die tegenwoordig was, beantwoordde
ontkennend den Katholieken zendeling.
»Hoe kunt ge zeggen, dat de zaligheid al
leen by uwe belijdenis berust? Weet dan. dat
alleen diegenen gered worden, die God naar het
evangelie in geest en waarheid naar de loer van
Jezus Christus dienen !"
Nu wendde zich een Turk, die er by zat, en
in het douanenkantoor van Surata ambtenaar
was, tot de beide Christenen.
»Gy zy'tten onrechte zoo zeker van de waar
heid uwer Roomsche leer," begon hij, »uwe leer
is reeds voor zeshonderd jaar door de ware leer
van Mohammed vervangen geworden. En gelijk
gy zelf ziet, breidt zich het ware geloot', dat van
Mohammed, steeds meer uit; het breidt zich uit
in Europa, in Azië, en zelfs in het verlichte China.
Gij geeft zelf toe, dat God de Joden verloochent,
en voert als bewijs aan, dat de Joden vernederd
zijn, en dat hun geloof zich niet uitbreidt.
Erken dan ook de echtheid der leer van Mo
hammed, daar zij in eere is en zich steeds meer
uitbreidt. Alleen diegenen die aan den laatsten
profeet Gods, Mohammed gelooven, worden gered.
En onder hen alleen de volgers van Omar, niet
die van Ali, want die behooren tot de ongeloovigen."
Hier wilde de Perzische theoloog, die tot de
volgers van Ali behoorde, hem tegenspreken,
maar in het koffiehuis ontstond een luid twist
gesprek tusschen de vreemdelingen van verschil
lend geloof en belijdenis. Hier waren
Abyssinische Christenen, Indische Lama's, Ismaëlieten en
vuuraanbidders.
Allen twistten over het wezen van God, en
de wijze van hem te aanbidden; ieder beweerde,
dat men alleen in zijn land den waren God
kende, en wist, hoe men hem vereeren moest.
* *
Allen twistten, schreeuwden. Alleen een Chinees,
een leerling van Confucius, zat stil in een hoek
van het koffiehuis n mengde zich niet in den
strijd. Hij dronk zijn thee, hoorde het gekibbel
aan, maar bleef zelf zwijgen.
De Turk, die hem te midden van de discussie
bemerkte, wendde zich tot hem.
«Ondersteun gij mij althans, goede Chinees,"
zeide- hij, »gij zwijgt en toch kunt gij iets ten
mynen gunste zeggen. Ik weet dat tegenwoordig bij
u in China verschillende leerstelsels worden inge
voerd. Uw kooplieden hebben mij dikwijls verteld,
dat vele Chinezen het Mahomedaansch geloof voor
het beste houden, en er gaarne toe overgaan.
Sta mij bij en zeg, wat gij van den waren God en
zijne profeten denkt."
»Ja, ja, zeg wat gij denkt," riepen ook de
anderen.
De Chinees, de leerling van Confucius, sloot
de oogen, peinsde een oogenblik en trok toen,
de oogen openend, de handen uit de wijde mou
wen van zyn kleed, kruiste de armen over de
borst, en begon met zachte, rustige stem :
»Het schijnt mij, heeren, dat voor alles de
liefde tot zich zelf den mensch in zake het ge
loof hinderlijk is. Wanneer gij mij wilt
aanhooren, zal ik u dit door een voorbeeld bewijzen.
Ik kwam uit China naar Surata op eene
Engelsche stoomboot, die de reis rondom de wereld
gemaakt heeft. Onderweg legden wij aan de
oostkust van Sumatra aan, om water in te nemen.
Tegen den middag gingen wij aan land, en leg
den ons aan het strand der zoo, niet ver van
een dorp, in de schaduw der kokospalmen neder.
Wij waren met verscheidenen uit verschillende
landen. Terwijl wij daar zaten, trad een blinde
op ons toe.
Deze man was, naar wij later vernamen, blind
geworden, omdat hij te lang en te volhardend in
de zon gekeken had. In de zon had hij lang en
volhardend gekeken, omdat hij wilde te weten
komen, wat de zon eigenlijk was. I lij wilde het
weten om zich van het licht der zon meester te
maken.
Lang had hij zich gepijnigd, al zijn kundig
heden in 't werk gesteld, hij wilde maar n.
straal der zon bemachtigen, dien vasthouden en
in eene tiesch verzegelen.
Langen tijd tobde hij zich af, en zag altoos
naar de zon, en kon toch niets verkrijgen,
en het geschiedde alleen, dat door de zon zijn
oogen krank werden en hij blind werd en niets
meer zag.
Toen sprak hij tot zich zelven :
>Het licht der zon is geen vloeistof, want als
liet vloeibaar was, kon men het heen en weer
gieten en het zou in den wind trillen als water.
Het licht der zon is geen vuur, want als het
vuur was, zou het in het water uitdooven. liet
licht der zon is ook geen geest, want liet i*
zichtbaar, en ook geen lichaam, want men kan
het niet bewegen. En daar het licht der zon
geen vloeistof, geen vuur, geen geest, geen lichaam
is, is het niets.'"
Zoo had hij beslist, en met n slag had hij,
door altoos naar de zon te zien en altoos over
haar te denken, het licht der oogen en het ver
stand verloren.
En toen hij nu blind werd, was hij er eerst
recht zeker van, dat er geen zon was.
Een lamme met een kruk zat daarnaast. Hij
hoorde het en begon te lachen.
sGy zijt waarschijnlijk sinds uwe geboorte blind,
dat gij niet weet wat de zon is," sprak hij tot den
blinde. »Ik zal u zeggen wat zij is. De zon is
een vuurbol, en de/e bol stijgt iederen morgen
uit de zee op, en gaat iederen avond in de ber
gen van ons eiland ter ruste. Dat zien wij allen,
en ook gy zoudt liet zien. als ge niet blind
waart."
Een visscher, die daarbij zat, zeide tot den
lamme:
«Men kan wel zien, dat ge nooit buiten
uw eiland gekomen zijt. Waart ge niet lam en
waart ge op zee geweest, dan vast ge wel dat
de zon niet in de bergen van ons eiland ter
ruste gaat, maar evenals zij 's morgens uit de
zee is opgegaan, ook 's avonds weder in de zee
verzinkt. En wat ik zeg, is waar. want iederen
dag zie ik hot niet eigen oogen."
Dat hoorde een Indiër.
-liet verbaast mij," zeide hy', hoe een ver
standig mensch zulk een onzin kan /eggen. Is
het dan mogelijk, dat een vuurbol in liet water
zou zinken, en niet uitdoofde V De zon is geen
vuurbol, maar eene godheid,"
Nu mengde zich de eigenaar van een
Kgyptiscli schip in het gesprek.
Neen," zeido hij, »ook dit i? niet waar. Do
zon is geen godheid, en beweegt zich niet enkel
om Indiëen zyn gouden bergen. Ik heb veel
op zee gereisd ; ik ben op de Zwarte Zee ge
weest, in Nubië, op Madagaskar, op de
l'hilippynen, de zon licht over alle landen en niet
| alleen over Indië. En zij beweegt zich niet rond
| neu borg, maar verheft zich liij ile .lapansclie
l eilanden uit zee, en daarom .juist noemt men
l dat eiland Japan; hetgeen in hunne taal
beteekent: ^geboorte der zon." Kn zij daalt ver, ver
achter do eilanden van Engeland in zee ; ik
weet dat heel goed. want ik heb zelf voel gc/.ien,
en heb veel van mijn grootvader gehoord. Mijn
grootvader heeft de zee tot haar uiterste gren
zen bevaren."
Hij wilde nog voortspreken, maar een matroos
van ons schip viel hem in de rede.
»Er is geen land," zeide hij, »waar men
beter weet, hoe de zon gaat, dan Engeland. Wij
weten het allen in Engeland; zij gaat nergens
op en nergens onder. Wij weten het daarom,
omdat wij zelf' de wereld rondgereisd en nergens
de zon ontmoet hebben. Overal vertoont zij zich,
als hier, 's morgens, en verdwijnt 's avonds."
En de Engelschman nam een stok, teekende
op het zand een cirkel, en begon te verklaren,
hoe de zon rondom do aarde draait. Maar het
ging niet heel vlug, en hij zeide, op den stuur
man van zijn schip wijzend :
«Hij is knapper dan ik, en zal het u beter
uitleggen".
De stuurman was een verstandig man, en luis
terde kalm zoolang hem niets gevraagd werd.
Xu echter, nu allen zich tot hem wendden,
zeide hij:
»Gij bedriegt allen elkander en u zelf. De zon
draait niet om de aarde, maar de aarde om de
zon, en die de aarde draait daarbij nog
om zich zelve ook, in den tijd van vier en twintig
uren, met Japan en de Philippijnen en Sumatra,
waar wij nu zijn, en Afrika en Europa, en nog
vele landen, die zij alle beurtelings naar de zon
toekeert. De zon schijnt niet voor nen berg,
niet voor n eiland, niet voor n zee, en zelfs
niet alleen voor de aarde, maar voor vele zulke
planeten als de aarde. Ieder onder u zou dit
kunnen begrijpen, als hij naar den hemel zag en
niet naar zijne voeten."
Zoo sprak de wijze stuurman, die veel van de
wereld gezien en altoos naar den hemel gekeken had.
»Ja de dwalingen en wankelingen der menschën
in het geloof komen van de liefde tot zich zelf,
vervolgde de leerling van Confucius. Evenals met
de zon is het met God. Ieder mensch wil zijn
eigen bijzonderen God hebben. Ieder volk wil in
zijn tempel dien God sluiten, die niet de gansche
wereld omvatten kan. Kan echter een tempel zich
meten met dien welken God gebouwd heeft om alle
menschën in n geloof te vereenigen V Alle
menschelijke tempels zijn naar liet model van dezen
tempel, Gods wereld, gebouwd. In alle tem
pelszijn koepels, booggewelven, kaarsen , beel
den, opschriften, wetboeken, offeraltaren en
priesters. In welken tempel echter is er een
koepel als de oceaan, een gewelf als dat des
hemels, kaarsen als zon, maan en sterren, beel
den als de levende, liefhebbende, elkander hel
pende menscben? Waar zijn de opschriften om
trent Gods zegeningen zoo begrijpelijk als de
weldaden, welke tot het geluk der menschën
door God overal gestrooid zijn? AVaar is een
wetboek, voor ieder zoo klaar, als dat van ons
hart'! Waar offers, nis die van zelfverloochening,
die liefhebbende menschën voor hunne naasten
brengen? En waar is een altaar als dat.der
harten van goede menschën, waarop God zelf
liet offer in ontvangst neemt ?
Hoe hooger de mensch God stelt, des te beter
zal hij Hem kennen, en hoe beter hij God zal
kennen, des te meer zal hij Hem naderen, zal
hij Zijn heiligheid, genade en liefde jegens de
meusclien navolgen.
En daarom mag hij, die het volle licht der zon
ziet, welke de wereld vervult, den bijgeloovigen
evenmensch niet veroordeelen en niet verachten;
die in zijne afgoden slechts n straal van bet
licht aanschouwt, mag ook dien ongeloovige niet
verachten, die verblind is en bet licht niet meer
ziet."
Zoo sprak de Chinees, de leerling van Confu
cius, en allen zwegen en spraken er niet rneer
over. welk geloot' het boste is.
\ormigest.
Do zcdekundige romans der jongste jaren, de
romans contemporams, de talrijke .Berliner cu
Wiener Geschiclitcu, nabootsingen van de Parijsche
romans, ren reeks van dergelijke boeken uit de
Skaudinavische talcii gelijken elkander als drup
pels water. Wat meer of minder actie in liet
verhaal maakt de lezing iu meerdere of mindere
mate aantrekkelijk; in hoofdzaak zijn allen ge
kruid met onbeschroomde mededeeliugen van toe
standen en zaken, die men in het ordelijk gezin
kicsclilicidshalve niet bespreekt. De maatschappij
zou in het algemeen niet veel schade lijden, wan
neer er minder leesboeken verspreid werden,
waarin reeds binnen het- eerste vel of half vel
druks de le/.cr of lezeres kennis maakt met een
gevallen meisje, et-u misleide of misleidende
vrouw, een gezelschap der demi-moudc, een bent
van bandelooze dienaren dei1 kunst, c. t. q. Zola
blijft met zijn reeks werken als psycholoog boven
de dwergen uitsteken; hij blijft de beste vertegen
woordiger dier literatuur in de tweede helft der
negentiende eeuw ; uit zijn werken zal het nage
slacht deze periode van revolutie eu evolutie op
ethisch en acsthetisch gebied bij voorkeur leeren
kennen, ook de uitkomsten der praktische weten
schappen in onzen tijd zijn bij Xola geboekt. Het
publiek schijnt uu van realisme en naturalisme
genoeg Ie hebben, cu de reactie: doet zich duidelijk
genoeg overal kennen.
liet is daarom jammer dat de critici en recen
senten, die ons hun oordeel over vele boeken en
herdrukken, van weinig kunstwaarde, openbaren,
',ot nog toe gezwegen hebben over een zeer schoon
tooneelst.uk van l.iustav Ad. Muller uit Müucheu,
opgedragen aan Vorst Albert van Turn eu Taxis
eu getiteld : Noruagest, aus \Valhallas letzten Tageu.
Ken episch werk, met hcroe'u uit lang vervlogen
eeuwen ?, dat. ideale mannen cu vrouwen ten
tuoueele voert, een navolging van het antieke drama
met een zelfstandig gekozen stof en vorm, behou
dens de verdeeling in vijl' acteu, met
/edespreukcu f gnomen, zooals ons die in JSophokles of
Kuripides telkens treil'eii, is een verschijning die
ouder de oogen vau beschaafde lezers mag ge
bracht worden . indien geen matericole be
etsclen er tegen zijn, ook in onze taal mocht over
genomen en voor het voetlicht gebracht worden.
Hei, dichterlijke tooucelstnk, a,au de eerste eeuwen
van het Christendom in Noorwegen onllcciid, zal
ook hier bijval vinden.
De koning van een oude eilandenrijk in het
Noorden was in zijn jeugd een dapper krijgsman,
maar wanneer wij hem leeren kennen, een be
jaard man, die het zwaard met de harp heeft
rerwisseld. Schwach ist der Greis, Ergeburg sein
Geschick \ Hij was een liberaal vorst, de glorie
van zijn geslacht en bemind bij zijn volk, dat ge
durende zijn regeering geen altaren der oude go
den meer zag rooken van menschenoffers. Bij
zijn geboorte had de Norne een kaars ontstoken,
met wier duur, evenals in de sage van
Meleager, het leven van den koning samenhing, en
vroolijk brandde de kaars voort, totdat Wigbert,
de bisschop, die onder de Ieren liet evangelie had
verkondigd, ook aan de onderdanen van Nornagest
de vaan van liet Christendom vertoonde. En ook
daar scheen de tijd voor een uieuw geloof rijp;
alle jonge menschen vingen de frissche denkbeel
den van ware humaniteit gretig op, zelfs in de
naaste omgeving van deu vorst drongen zij door.
In die omgeving is Hilda, de prinses, de edelste
figuur. _ Vroeg reeds had zij haar moeder verlo
ren : zij gevoelt, dat
//Von allem Sclimerzlicheii auf dieser Erdc
Ist elterulos zu sein das grösste Leid";
zij bemint haar vader met een onbegrensde liefde,
maar in den strijd tusschen het heidendom euhet
nieuwe geloof hebben haar hoofd en haar hart
weldra beslist. Zich zelf ten volle bewust van
het leed, dat zij haar vader door liaar overgang
berokkenen zou, verzwijgt zij dien voor hem, maar
kan het van haar neef, dea troousopvolget Harold,
aan wien zij door den koning verloofd is, ternau
wernood begrijpen, dat hij, die immers van de
ijdelheid en den waan van liet heidendom over
tuigd is, zijn oog slechts vestigt op de uadeelige
gevolgen, welke uit de revolutie iu de kerk voor
het wereldlijk gezag kunnen voortspruiten.
Ihr Tlioren ! Glaubt ihr au der Gotter Kraft,
Die ihr in baugen Aengsten habt ersonnen ?
Wohl eitel ist's was wir von Asen traumen,
Doch was die Christen lehren ist verderblicb.
Die nuchtere berekening van zijn eigen toe
komst drijft hem er ook toe om zich vaiïzijn boe
zemvriend rtweiu, een zoon van Walafried, den
ouden priester voor Wotan, at' te scheiden en de
taak vau verdediger der staatskerk, hem door deu
koning, de priesterschap eu den Raad der ouden
op de schouders gelegd, te gaau volvoeren. Leb'
wohl roept Ortwcin de gefoovige liem toe :
//Es fallen nicht von ungefalir
Die Menschenlose ! Eine Götterhand
Misclit sie mit eines Vaters warmer Sorge".
En daarmede scheiden zich hunne wegen.
De .koning zelf werd eerst laat den toestand
gewaar, waarin het volk gebracht was door de
evangeliepredikers, die meermalen pogingen had
den gedaan om de lieden te bekeereu, en nu zelfs
den heiligeu eik hadden geveld en in korten tijd het
diepgeworteld geloof hadden uitgeroeid. Slechts
had hij uit allerlei voorteekenen liet naderen van
een onheil vermoed: de goden waren zeer onrustig.
Maar den raad der priesterschap, om af te wach
ten in het vertrouwen, dat die godeu zich zelf
zouden wreken en den vijand verjagen, volgde hij
niet op: integendeel besloot hij de beschermers
vau zijn, volk en zijn voorgeslacht, die ook hem
zwak toeschenen, met menschelijke strijdkrachten
te hulp te komen.
Die erustc Xeit wili machtige Gedanken,
Uud aus der Koth kaun rettcn nur die Tlmt,
Nicht leercs Wort."
Hij zal den goden voldoening geven voor het on
dervonden leed, eu hen, die de gastvrijheid op hun
nen bodem geschonden hebben, op de uitgedoofde
altaren slachten.
Zoo werd nu een aanval op den bisschop en de
zendelingen beraamd, die juist op het oogeublik,
dat de vreemdelingen willen vertrekken, zou uit
gevoerd worden. De eerwaarde geestelijke wilde
zich niet naar Ierland terugtrekken, toen hem het
govaar, dat hem dreigde, bericht werd, voordat hij
van zijn nieuwe vrienden afscheid had genomen.
//Kaun ohne Grusz eiu Vater gclm vom Kinde ?"
Juist op het treffend oogenblik der scheiding had
Ilarold hem omsingeld en de koning den bisschop
gegrepen, toen deze de edele Hiida te midden
der Christenen voor zijne voeten zag knielen, om
genade af te smeekeu voor deu verkondiger van
het Evangelie.
Hier steht der Vater, der gcliebte Freund
Und hier das Kreuz, das ich nicht lassen kann.
Tegen de bede zijner dochter is de oude vorst
niet bestand ; het zwaard ontvalt zijn arm, gelijk
op Ortweiu's aanblik ook Harold machteloos
wordt.
Der Gott, dem muthig Ihr Euch habt ergebeii.
Kutrisz den Dolch mir, der Euch toten sollt.
De bruid vindt nu in deu bruidegom het edele
karakter weer van voorheen. //Keiu edles Herz
begreif't eiii schaudlicli Werk." Maar al verlaten
ook de Christenen zijn rijk, de oude vorst is niet
in staat zich met den nieuwen geest, die zijn on
derdanen bezielt, te vereenigen. Het levenslicht
wijkt voor hem, als het nieuwe licht ouder zijn
volk is opgegaan ; de kaars, door de Norne bij zijn
geboorte ontstoken, is opgebrand. De oude priester
wijkt naar streken, waar de menigte zich door hem
nog op de dwaalwegen vau liet heidendom laat
leiden, en [larold eu Ililda sluiten den echt, waar
toe de stervende vorst, dien de liefde geheel ver
wonnen heeft, nog zijn toestemming had geceven.
Walhalla's hohe Zinnen stürzten eiu.
Tot sind die Gotter, die dariunen wolintcn.
Wir feiern heut ihr traurig Toteninahl .. .
Einen anderen Himmcl habt Ihr erwühlt ? leh
will's Euch nicht vcrwehreii !
Met deze woorden neemt de stervende vorst
l afscheid vau de wereld cu wij vau den lezer, op
! wien Muller'» Nornagest een zeer aaiigeiiamcu
inj druk zal achterlaten.
A. llAT,]i1-;j!STAl>T.
Muzikale Kritieken.
hdm/rd lfiiiixlii'1;, O/v/' lui lieyïiji run
sdinovui. ile .\fn:i]/c, roor .\ci/eïl<i>nl leicerkl. cu.
geatiiVjlce'iii f.lnor ])(it/ii'f. f\ tcfii.
| Het is merkwaardig dat juist het, jaar 1S!I;<
meerdere bi'wei'kingcn brengt van een boek, dat