De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 19 februari pagina 6

19 februari 1893 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Uit Dr. GrA.NNEF's Studeerkamer. (Het auteursrecht voor den inhoud van deze bladzijde wordt verzekerd volgens de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Een flink zaakje. De man was een sukkel. Dat was Vogelaar's "ïneeninp. En als Vogelaar een meening had, Zorgde hy aJtoos dat iedereen die te weten-kwam. Be man, dien h^j bedoelde, was Koole, goud smid en juwelier uit onze straat, die juist het slachtoffer was geworden van een vrij vernuftige oplichterij. Het gebeurde zoo. Koole stond ach ter zyn toonbank, nieuwsgierig waarom het pu bliek in het aleemeen niet binnentrad om wat te l^oopen, toen binnenstapte een stevig man van middelbaren leeftijd, met een monocle in goud jjevat in, zijn linkeroog, die Koole deftig vriendelyk aankeek en naar den prijs vroeg van dien «ilveren trekpot in de winkelkast. Koole vroeg hem, welken trekpot en hij beschreef precies hoe het stuk eruit zag, dat men van bin nenuit niet gemakkelijk zien kon. _?O. zei Koole, wat gejaagd en ziin bezoeker niet willende ontstemmen, ik meen dat de prijs «rop staat, mijnheer. Neen, mijnheer, zeide de heer, hij staat er Stiet op. Excuseer, mijnheer, n minuut,.... het briefje is er dan zeker afgevallen, zei Koole, en bjjj liep om de toonbank heen, even naar buiten op straat, om zelf naar den trekpot te kijken. Daar stond hy, jawel, en de prijs op een kaartje, dat aan het oor was gebonden. Terwyl hij weer naar binnen stapt, ontmoet hij den heer op den drempel. Gevonden? zegt de heer. Ik wilde hem juist tomen aanwijzen. Koole zegt hem, dat het kaartje eraan zat, en noemt den prijs. Te duur, zegt de heer, veel te duur. Neen, dan vandaag niet, dank u wel. En weg wandelde hij, zijn wandelstok zwaaiend, en. Koole kijkt hem na, en denkt erover na of het de moeite waard is hem na te loopen en een prijsvermindering aan te bieden, maar hij besluit toch dat maar niet te doen en gaat weer achter E^jn toonbank staan. Weinige minuten later merkte hij, dat twee gouden horloges uit een van de vitrines verdwe nen waren, en er naar rondkijkend, miste hij ook een collectie ringen en dasspelden. De heer had zijn tijd blijkbaar goed besteed, terwyl Koole naar buiten ging om naar de trek pot te kijken en ofschoon Koch hem de politie achterna zond, ze hadden hem nog niet weten in te halen. Lamand, de groenteman, had in Vogelaars win kel (de bakkerswinkel op den hoek*) de geheele geschiedenis staan te vertellen, en Vogelaar zei, dat al wat hij ervan te zeggen had, was, dat Koole een sukkel was, anders niet. Toen sring hij voort, en zei nog heel veel dat op hetzelfde neerkwam, en nog was hij niet klaar, toen juffrouw Lamand zonder muts aan de winkeldeur kwam, om te vra gen of Lamand ook die bieten kwam koken, en Lamand liep haastig heen om ze te gaan koken. Hij was pas weg, toen er een eenvoudig, nederig haveloos soort van jongentje binnenkwam, zjjn petje afnam, als of hij in een salon kwam, en om een stniversbroodje vroeg. Vogelaar zocht het grootste uit, en legde het op de toonbank voor ziin klant. Zou u het alstjeblieft, mijnheer, zeide de jongen schuchter en aarzelend, op mijn rug willen schuiven .... Het on jerug willen schuiven? zei Vogelaar. Ja menheer, ziet u, mijnheer, daar buiten staan twee jongens op me te wachten, om het me af te nemen. en hij trok een lip, en als ik de onderste knoopen van miin huisje toeknoop en de bovenste openlaat, kan ik het gemakkelijk op mijn rug verstoppen, en dan kunnen ze er niet bij.... Nu goed. buk je dan maar, zei Vogelaar. De jongen bukte zich goed over de toonbank, met het gezicht erop, en Vogelaar pakte hem h\j het vieze kraagje van zijn huisje en schoof hem met eenige moeite het stuiversbroodje op z^jn rug. Ziedaar, in orde, houd vast, zoo riep Vogelaar, de kraag van het huisje nog steeds vasthoudend. Waar is de stuiver? De jongen legde den stuiver neer, mompelde deemoedig een paar woorden van dank en stapte de deur uit. Zoo hebben ze mij niet te pakken, grin nikte Vogelaar, zijn lade opentrekkend en er den stuiver inschuivend; hij was van plan weg te loopen zonder betalen. Maar zoo groen zijn we niet. Hier in den winkel hebben ze met mij te doen, niet met Koole. Een ezel moet hij toch geweest zijn, om zoo te worden . .. En, wat moet jullie hebben? Twee kleine vagebonden waren den winkel in komen rennen, woest van opgewondenheid. Beiden antwoordden tegelijk, alsof ze een duet repe teerden : O mijnheer, de jongen die hier zooeven was, Om een stuiversbroodje ? . . . Terwijl u het in zijn rug duwde Gapte hij uw horloge met ketting .. . Vogelaar sloeg de handen aan zijn vest. en gaf een schreeuw van afgrijzen. Zijn horloge en kettiner waren er niet. Welken kant is hij opgegaan? schreeuwde hij, den winkel uithollend, de straat op, en als razend beproevend vier verschillende richtingen tegelijk uit te kijken. Welken kant? Hij is dien kant opgegaan, baas. Den eersten hoek links om, mijnheer. In een oogenblik was Vogelaar op weg en liet de twee jongens in den winkel. HU was vlug genoeg den hoek om en rende «en rende en rende tot hij geen adem meer had «m te loopen, maar hij kon geen kijkje krijgen Een zitting Yan het Pruisische Ministerie na den fakkeldans. (Vrij naar «Excelsior" van Fr. Fehr.) sEn nu zou men nog willen ontkennen, dat de regeering uit louter koryphaeën bestaat!" op den huichelachtigen kleinen schurk, en moest ten laatste ophouden, tegen een hek leunen en zijn adem zien terugkijgen. Het was een vrceselijk ding. Niet zoozeer om het verlies, maar wat zou Lamand zeggen, wat zou Koole zeggen, wat zou iedereen zeggen ? Toen kwam het hem in de gedachte, dat hij wel zou doen, naar huis j terug te gaan. Misschien konden die twee jon gen?, die den dief verraden hadden, hem ook zijn naam en adres opgeven. Daarenboven, juf vrouw Vogelaar was een avondje naar haar tante, en Klaas, de knecht, was in de bakkerij bezig en niemand hield een oogje op den wink<>l, en als er klanten kwamen.... Hij haastte zich terug, en toen hij den winkel bereikte vond hij een fatsoenlijken ouden heer in de deur staan, bezorgd rondkijkend en nu en dan een opmerking zeggend tot de menigte op de stoep. Is dit uw winkel, mijnheer '! riep de oude heer, toen Vogelaar aankwam. Dan bent u niet geschikt om een winkel te houden. Waar bent u geweest ? Zeker in de kroeg. En al was dat zoo, wat gaat het u aan ? raasde Vogelaar. Bemoei u met uw eigen zaken. Dat zou ik u juist aanraden, antwoordde de oude heer. Misschien weet u niet. dat ter wijl u er maar voor pleizier uit geweest bent, twee jongens uw lade gelicht hebben. Ik heb mijn best gedaan om ze aan te houden, maar.... j Vogelaar vloog om de toonbank heen. en daar ' hing de lade er half uit, met geen half centje er meer in. Vogelaar brulde iets onverstaanbaars en trapte woest de lade in een hoek. Jij hoort ook bij de bende, jou oude gauw dief! en in razernij op" den ouden heer toevliogend duwde hij hem woest den winkel uit. en met een gooi de stoep over. Toen sloot hij de deur, en grendelde haar, en tandenknarsend greep hij de touwen om de buitenjaloezieën te laten zakken. Hij had voor dien avond al genoeg zaken gedaan en voelde dat het tijd was om te sluiten. Maar den volgenden morgen kwam er een dagvaarding van den ouden heer wegens beleediging; het was een heel fatsoenlijk man. een Eene conservatieve voorstelling van trladstone's liberaal program. Gelukkige vader . . ] laker Belangstellende dokter de heer Gladstone. Sir William llarcourt. een lersch geestelijke. baronet. Onder die omstandigheden wilde Vogelaar van alles af zijn, en nadat hij de boeten en kosten betaald had, stelde hij de zaak in handen van de politie. Maar als liij het in haar z;\k gestopt had, was dat op 't zelfde neergekomen. Natuurlijk glimlachten de menschen in onze straat een beetje om Vogelaar, toen zij alles j en dat was Koole. wisten. En Vogelaar vond het niet aaivig; het deed hem zelfs genoegen, dat zijn buurman, de goudsmid Koole, ook vond dat er niets te lachen was. Zelfs kwam hij al heel gauw tot de conclusie dat, zich zelf buiten kwestie latend, er maar n ve7-standig winkelier in de straat was, In deif Panamatijd. »Zeg vooral aan de lezers van uw blad, dat ik Frankrijk geëerbiedigd en voorspoedig wil zien, en dat 'ik daarom de 75.711 francs heb teruggezonden, die ik niet ontvangen heb." ^Afgesproken dus, brigadier, zoodra ze mij weer -Als 't u belieft, meneer, daar zijn ze voor een vrij laten, neem ik je a:in als kaslooper. want ik huiszoeking.'^ zal een eerlijken kerel noodig hebhen.'' -Alweer! '."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl