Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Uit Dr. GrA.NNEF's Studeerkamer.
(Het auteursrecht voor den inhoud van deze bladzijde wordt verzekerd volgens de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Een flink zaakje.
De man was een sukkel. Dat was Vogelaar's
"ïneeninp. En als Vogelaar een meening had,
Zorgde hy aJtoos dat iedereen die te weten-kwam.
Be man, dien h^j bedoelde, was Koole, goud
smid en juwelier uit onze straat, die juist het
slachtoffer was geworden van een vrij vernuftige
oplichterij. Het gebeurde zoo. Koole stond ach
ter zyn toonbank, nieuwsgierig waarom het pu
bliek in het aleemeen niet binnentrad om wat te
l^oopen, toen binnenstapte een stevig man van
middelbaren leeftijd, met een monocle in goud
jjevat in, zijn linkeroog, die Koole deftig
vriendelyk aankeek en naar den prijs vroeg van dien
«ilveren trekpot in de winkelkast.
Koole vroeg hem, welken trekpot en hij beschreef
precies hoe het stuk eruit zag, dat men van bin
nenuit niet gemakkelijk zien kon.
_?O. zei Koole, wat gejaagd en ziin bezoeker
niet willende ontstemmen, ik meen dat de prijs
«rop staat, mijnheer.
Neen, mijnheer, zeide de heer, hij staat er
Stiet op.
Excuseer, mijnheer, n minuut,.... het
briefje is er dan zeker afgevallen, zei Koole, en
bjjj liep om de toonbank heen, even naar buiten
op straat, om zelf naar den trekpot te kijken.
Daar stond hy, jawel, en de prijs op een kaartje,
dat aan het oor was gebonden.
Terwyl hij weer naar binnen stapt, ontmoet hij
den heer op den drempel.
Gevonden? zegt de heer. Ik wilde hem juist
tomen aanwijzen.
Koole zegt hem, dat het kaartje eraan zat, en
noemt den prijs.
Te duur, zegt de heer, veel te duur. Neen,
dan vandaag niet, dank u wel.
En weg wandelde hij, zijn wandelstok zwaaiend,
en. Koole kijkt hem na, en denkt erover na of het
de moeite waard is hem na te loopen en een
prijsvermindering aan te bieden, maar hij besluit
toch dat maar niet te doen en gaat weer achter
E^jn toonbank staan.
Weinige minuten later merkte hij, dat twee
gouden horloges uit een van de vitrines verdwe
nen waren, en er naar rondkijkend, miste hij ook
een collectie ringen en dasspelden.
De heer had zijn tijd blijkbaar goed besteed,
terwyl Koole naar buiten ging om naar de trek
pot te kijken en ofschoon Koch hem de politie
achterna zond, ze hadden hem nog niet weten
in te halen.
Lamand, de groenteman, had in Vogelaars win
kel (de bakkerswinkel op den hoek*) de geheele
geschiedenis staan te vertellen, en Vogelaar zei,
dat al wat hij ervan te zeggen had, was, dat Koole
een sukkel was, anders niet. Toen sring hij voort,
en zei nog heel veel dat op hetzelfde neerkwam,
en nog was hij niet klaar, toen juffrouw Lamand
zonder muts aan de winkeldeur kwam, om te vra
gen of Lamand ook die bieten kwam koken, en
Lamand liep haastig heen om ze te gaan koken.
Hij was pas weg, toen er een eenvoudig,
nederig haveloos soort van jongentje binnenkwam,
zjjn petje afnam, als of hij in een salon kwam,
en om een stniversbroodje vroeg. Vogelaar zocht
het grootste uit, en legde het op de toonbank
voor ziin klant.
Zou u het alstjeblieft, mijnheer, zeide de
jongen schuchter en aarzelend, op mijn rug
willen schuiven ....
Het on jerug willen schuiven? zei Vogelaar.
Ja menheer, ziet u, mijnheer, daar buiten
staan twee jongens op me te wachten, om het
me af te nemen. en hij trok een lip, en als
ik de onderste knoopen van miin huisje toeknoop
en de bovenste openlaat, kan ik het gemakkelijk
op mijn rug verstoppen, en dan kunnen ze er
niet bij....
Nu goed. buk je dan maar, zei Vogelaar.
De jongen bukte zich goed over de toonbank,
met het gezicht erop, en Vogelaar pakte hem
h\j het vieze kraagje van zijn huisje en schoof
hem met eenige moeite het stuiversbroodje op
z^jn rug.
Ziedaar, in orde, houd vast, zoo riep
Vogelaar, de kraag van het huisje nog steeds
vasthoudend. Waar is de stuiver?
De jongen legde den stuiver neer, mompelde
deemoedig een paar woorden van dank en stapte
de deur uit.
Zoo hebben ze mij niet te pakken, grin
nikte Vogelaar, zijn lade opentrekkend en er den
stuiver inschuivend; hij was van plan weg te
loopen zonder betalen. Maar zoo groen zijn we
niet. Hier in den winkel hebben ze met mij te
doen, niet met Koole. Een ezel moet hij toch
geweest zijn, om zoo te worden . .. En, wat moet
jullie hebben?
Twee kleine vagebonden waren den winkel in
komen rennen, woest van opgewondenheid. Beiden
antwoordden tegelijk, alsof ze een duet repe
teerden :
O mijnheer, de jongen die hier zooeven
was,
Om een stuiversbroodje ? . . .
Terwijl u het in zijn rug duwde
Gapte hij uw horloge met ketting .. .
Vogelaar sloeg de handen aan zijn vest. en
gaf een schreeuw van afgrijzen. Zijn horloge en
kettiner waren er niet.
Welken kant is hij opgegaan? schreeuwde
hij, den winkel uithollend, de straat op, en als
razend beproevend vier verschillende richtingen
tegelijk uit te kijken.
Welken kant? Hij is dien kant opgegaan,
baas. Den eersten hoek links om, mijnheer.
In een oogenblik was Vogelaar op weg en liet
de twee jongens in den winkel.
HU was vlug genoeg den hoek om en rende
«en rende en rende tot hij geen adem meer had
«m te loopen, maar hij kon geen kijkje krijgen
Een zitting Yan het Pruisische Ministerie na den fakkeldans.
(Vrij naar «Excelsior" van Fr. Fehr.)
sEn nu zou men nog willen ontkennen, dat de regeering uit louter koryphaeën bestaat!"
op den huichelachtigen kleinen schurk, en moest
ten laatste ophouden, tegen een hek leunen en
zijn adem zien terugkijgen. Het was een
vrceselijk ding. Niet zoozeer om het verlies, maar wat
zou Lamand zeggen, wat zou Koole zeggen, wat
zou iedereen zeggen ? Toen kwam het hem in
de gedachte, dat hij wel zou doen, naar huis j
terug te gaan. Misschien konden die twee jon
gen?, die den dief verraden hadden, hem ook
zijn naam en adres opgeven. Daarenboven, juf
vrouw Vogelaar was een avondje naar haar tante,
en Klaas, de knecht, was in de bakkerij bezig
en niemand hield een oogje op den wink<>l, en
als er klanten kwamen....
Hij haastte zich terug, en toen hij den winkel
bereikte vond hij een fatsoenlijken ouden heer
in de deur staan, bezorgd rondkijkend en nu
en dan een opmerking zeggend tot de menigte
op de stoep.
Is dit uw winkel, mijnheer '! riep de oude
heer, toen Vogelaar aankwam. Dan bent u niet
geschikt om een winkel te houden. Waar bent
u geweest ? Zeker in de kroeg.
En al was dat zoo, wat gaat het u aan ?
raasde Vogelaar. Bemoei u met uw eigen zaken.
Dat zou ik u juist aanraden, antwoordde
de oude heer. Misschien weet u niet. dat ter
wijl u er maar voor pleizier uit geweest bent,
twee jongens uw lade gelicht hebben. Ik heb
mijn best gedaan om ze aan te houden, maar.... j
Vogelaar vloog om de toonbank heen. en daar '
hing de lade er half uit, met geen half centje
er meer in.
Vogelaar brulde iets onverstaanbaars en trapte
woest de lade in een hoek.
Jij hoort ook bij de bende, jou oude gauw
dief! en in razernij op" den ouden heer
toevliogend duwde hij hem woest den winkel uit. en
met een gooi de stoep over. Toen sloot hij de
deur, en grendelde haar, en tandenknarsend greep
hij de touwen om de buitenjaloezieën te laten
zakken. Hij had voor dien avond al genoeg zaken
gedaan en voelde dat het tijd was om te sluiten.
Maar den volgenden morgen kwam er een
dagvaarding van den ouden heer wegens
beleediging; het was een heel fatsoenlijk man. een
Eene conservatieve voorstelling van trladstone's liberaal program.
Gelukkige vader . .
] laker
Belangstellende dokter
de heer Gladstone.
Sir William llarcourt.
een lersch geestelijke.
baronet. Onder die omstandigheden wilde Vogelaar
van alles af zijn, en nadat hij de boeten en kosten
betaald had, stelde hij de zaak in handen van
de politie. Maar als liij het in haar z;\k gestopt
had, was dat op 't zelfde neergekomen.
Natuurlijk glimlachten de menschen in onze
straat een beetje om Vogelaar, toen zij alles j en dat was Koole.
wisten. En Vogelaar vond het niet aaivig; het
deed hem zelfs genoegen, dat zijn buurman, de
goudsmid Koole, ook vond dat er niets te lachen
was. Zelfs kwam hij al heel gauw tot de conclusie
dat, zich zelf buiten kwestie latend, er
maar n ve7-standig winkelier in de straat was,
In deif Panamatijd.
»Zeg vooral aan de lezers van uw blad, dat
ik Frankrijk geëerbiedigd en voorspoedig wil
zien, en dat 'ik daarom de 75.711 francs heb
teruggezonden, die ik niet ontvangen heb."
^Afgesproken dus, brigadier, zoodra ze mij weer -Als 't u belieft, meneer, daar zijn ze voor een
vrij laten, neem ik je a:in als kaslooper. want ik huiszoeking.'^
zal een eerlijken kerel noodig hebhen.'' -Alweer! '."