De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 5 maart pagina 7

5 maart 1893 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 819 DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. SneiQes. Ik heb aaj dezer dagen verkwikt aan het Blezen d«r algemeene beschouwingen, door de -Afdeelingen van onze Kamer over de kies wet gehouden. In dit mooie stuk kan letterIjjk ie_dereen de quintessens vaii staatsmanswijsheid vinden; de lumineuse denkbeelden, ?de scherp-kritische aanmerkingen worden er aoo maar in te grabbelen gegooid. Maar n ding hindert me altijd bij de lectuur van zoo'n verslag: de auoiiymiteit, waarin onze wetgevers zich hullen, als zij in de afdeelingen delibereeren. Ik lees dan wat »sommigen" en «enkelen" denken, wat »eenige leden", »vele leden", »vele andere leden" be weren, wat door »veleu", door »de meesteii", soms ook wat «vrij algemeen" wordt betoogd, vooral wat »meii" zegt. Ziet ge, als een eenvoudig man weet ik gaarne niet alleen waaraan, maar ook aan wien ik mij te houden heb. Als ik zoo lees: «Groot was de vrees voor het toenemen vun het gevaar voor omkooperij en kiioeierij" -dan vaart mij een rilling door de leden, want ?wie kan dat beter weten dan de heeren van 't Binnenhof'? Maar als ik dan twintig regels verder lees : »Vele andere leden" dat andere lijkt mij een beetje overbodig «bestreden -dit", dan denk ik weer: kom, 't zal zoo'n vaart niet loopen. Maar de ware gerustheid komt toch niet. * 4c 1f Neen, dan houd ik het liever met de heeren, -die hun naam niet ouder stoelen of banken steken en op hun voorstellen of nota's den stempel drukken van hun geniale persoon lijkheid. Daar hebt ge bijvoorbeeld meneer ?Schepel, die het zoo bedenkelijk vindt, dat bij de indeeling der kiesdistricten opnieuw ?de kiesdistricten en niet ook het grondgebied in aanmerking was genomen, zoodat twee provinciën samen wel twee vijfden, en de andere negen samen maar drie vijfden van ?de Kamer zouden kiezen. Ah dat nu door een tnen", of zelfs door T,eenige leden" was gezegd, zou ik er overheen gelezen hebben, of hoogstens gedacht hebben: ja, wat is daaraan te doen/? Men" kan het toch niet helpen, dat de Mookerhei of' hetEllersveld niet zoo bevolkt zijn als Amsterdam; Maar meneer Schepel is men" niet. Hij verdient, dat men zijn adviezen overweegt. Ik vermoed, dat hij een middel aan de hand heeft willen doen, om de kieslustige overbe volking der groote steden naar de woeste gronden te lokken. Mogelijk zal hij er dan ?ook in slagen, onze vlottende bevolking naar de Zuiderzee over te brengen, zoolang deze namelijk nog niet droog is. Want dit terri toriale water is immers ook grondgebied ? -Ik hoop zeer, dat hij dit denkbeeld bij de ?openbare diacussiën nader zal toelichten. iiiiiimiiiiiiiiimimiHiiiiiiiiniiiiiiiümmiiiiuiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Een Parodie. In het Dagblad Ds.^Telegraaf'werden eenige ?dagen geleden een drietal parodieën opgeno men met het opschrift: Uil het Album van L. v. R. De rddactie van De Portefeuille gaf ze haren lezers in het laatstverschenen nummer ; ?de eerste luidde als volgt: «Morgen komt mijn liefste. Mijn liefde voor mijn liefste is niet als de liefde van gewone menschen liefde voor een vrouw meer niet. Mijn liefde voor mijn liefste is n met de liefde voor de menschheid, voor de we reld, voor het heelal, intens immens. Ifcweet niet, of die liefde mijn liefste is of dat mijn liefste die liefde is. Als ik aan mijn liefste denk, dan bonst mijn hart in mijn arm lichaam, het bonst tegen mijn ribben, het bonst in mijn maag, het bonst in mijn keel, het bonst mijn mond uit. Zie, zie, mijn hart vliegt de lucht in, mijn ziel vliegt mee, hoog hoog de lucht in, als een vuurpijl de lucht in hoog, steeds hooger. «Hier zit ik nu op de aarde met mijn arm lichaam zonder ziel en morgen komt mijn liefste." Gelijk het een serieuze redactie past, maakte ook die van De Portefeuille een kaïitteekening: »We veroorloven ons dit smakelijke staaltje van supra-geniale realiteit uit De Telegraaf over te nemen. Het is voor den denkenden mensen de beste aanleiding tot juiste waar deering van de kunst dergenen, die alleen willen geven, wat nog niemand voor hen ge geven heeft." Nu is dit toch zeker een supra-gcniale" waardeering van een parodiel Of zou de Portefeuille haai' eigen lezers voor zoo stompzinnig aanzien, dat zij meende te moeten vreezen: die dames en heeren zullen deze parodieën als echt bedoelde kunst op vatten '? Nu, dan dacht dat * Weekblad gewijd aait, Kunst en Letteren" van zijn publiek toch te laag. Het bestaat immers uit denkende menschen." In de Lauriergrachtsche Hooglanden. Wat is een hospes? DJ man van de hos pita en tevens haar vooornaamste helper. Hij draagt het water aan, en hakt het, hout, zet gebroken glazen in, en behangt de kamers, stucadoort de gangen, zoodat de heeren" dagenlang schuldelooze vlekken op hunne demi's door de stad of soms naar de lommerd dragen, rookt mede van de sigaren der hee ren, draagt hunne oude broeken en oudejassen at', zorgt voor de administratie der boek jes, dealt den heeren" viermaal 'sjaars in 't geheim mede dat zijn vrouw, en driemaal dat zijn dochtertje jarig is'. Da degelijke hospes weet precies, voor wie de heeren thuis en voor wie ze afwezig zijn, geeft den schoenwinke lier en den kleermaker benevens den leveranEen boos kereltje. DAXIÏX DE L\y<tK: Kijken mag je, Prikkie, maar niet aankomen. Dat is niets voor kleine ventjes." cier van sigaren bevel den eersten van do vol gende maand nog maar eens te komen en betoont zich geen onhandig postillou d'amour. Kortom, hij is de onmisbare in 't huis vaar men kominensalen en slapers )ioudt: die hoe den en stokken benevens een wassenden schul denlast dragen en droomen van dien ideaalstaal, waar eiken dag traktement wordt uit betaald. * * * Het was een donkere nacht. Wij weten niet of er ook lichte nachten zijn, doch van welingelichte zijde hebbeu wij gehoord, dat er 'snachts op straat dikwerf' veel lichts wordt opgemerkt. Het maantje had zich achter wolken verborgen, gelijk een schuchtere maagd haar gelaat in den schouwburg achter een waaier verbergt. Alles was in zoete rust ge dompeld, behalve natuurlijk de wakkere politie-ageiiteu en de bakkers. Het zolderraam van een der huizen op de Lauriergracht werd zacht en behoedzaam opeiigestooteu door een man in jn.gerstenue. Hij was gedost in een witte onderbroek, een blauwe borstrok en een witte slaapmuts, ter wijl dikke vilten pantoffels zijn voelen om kleedden. In zijn hand droeg hij een langen stok, waaraan een haak en een lus, doch ijse lijker van aanzicht was de zware looden knop aan het andere einde van den stok./ijn oogen gloeiden als de koppen van natte lucifers die niet ontbranden, zijn neusvleugels trilden als de mooie beenen eeucr debuteerende zange res en travestie, een zeer aandoenlijk gezicht, wij bedoelen de neusvleugels. Wat waren de booze plannen van dezen nietisch i;i den stikdonkeren nacht? Voor wij hierop ant woorden, vergunne men ons, den lezer liet oog te doen vestigen op het zolderraam, schuin over het eerstgenoemde gelegen en slechts dooi' een snijding daarvan gescheiden. Ook dit werd opeiigestooteii ((oor een meiischelijk wezen. Deze droeg een blauwe broek en een witten borstrok, een roode slaapmuts en lederen pantoffels. Doch in zijn hand beefde een even schrikwekkend wapen als in die der eerste riachtversehijiung. Ook in zijn oogen flikkerde het vuur der moord lust en ook zijn mond toekende dierlijke slechtheid. Deze twee mannen waren echtgenooten of om der duidelijklieidswille verklaren we hier, at zij ieder een vrouw hadden. En ieders vrouw hield negen commensalen, dat wil zeg gen achttien te zamen. Achttien monden, die elke week nmaal vleesch vroegen. Achttien portiën vleesch. Hoe daaraan te komen. Ddze twee mannen waren hospes. Zoodra de witgebrockteden blauwgebroekfe in 't oog kreeg, verschrok hij zeer. Goeden avond buurman, wat doe jij hier ?" Goeien avond'1', antwoordde de ander. ,,Ik kom hier o_m dezelfde reden als jij." ..Wat, jij ook '? En dat in den verboden jachttijd ?" »Weizeker, ik heb ook een oom in Drenthe die wel eens stroopt." »Zoo. Laten we dan te zamen op de jacht j gaan.' ! De beide stroopers wipten nu uit 't raam l ; eri gingen in de dakgoot zitten, terwijl zij i l hunne beenen iri de snijding lieten bengelen. [ De een haalde een si uk worst uit, zijn borstrok j en de andere een ilesclije onversneden oude j klare. Zij besloten eerst in hun bivouak cenig ! proviand te verorberen en deelden samen hunnen voorraad. »Ileb je al wat geschoten ?''vroeg de blauwe borstrok. 'Neen, ik ben vanavond er nog niet op uit geweest Maar toch zal ik wel wat in mijn strikken hebben " »Hti'. str. str. achu. acliu, strikken", vroeg de eerste die zich juist verslikt had bij het drinken «Ier onversneden. »Zet jij dan strikken? Dat is gemeen, dat is oneerlijk, dat is ....'' ..Stil wat, ook de dakpannen hebben ooren. Het is wat nieuws en ik zal je het uitleggen. Je neemt, buigzaam staaidraadtouw, dat is i er het beste voor. Verleden jaar ben ik er mede begonnen en menheertje vijftien, hoor. En dik als mijn arm hier. Ze hebben er drie dagen van gesmuld en deze eigenste pijp heb ik van de sprong gemaakt. ..Zoo, zeide de. ander, toestemmend k'.iiki keml, vijftien. Nou 't is aanlig maar 't bo teekent niets bij 'tgevallelje dat ik heb ge; had, een dikke twee jaar geleden, ik had een half zij spwk in reepen gesneden, van elke reep dobbelsteentjes gemaakt waaraan ik een ' touw bond. Mijn lieer, ik legde ze hier in de i goot en na een uur, ongelogen had ik zevenen-twintig kerels van beesten er aan. En vet mijnheertjc. Als koeien, mijnheertje, klare modder. De twee grootste hel) ik voor eigen gebruik gehouden, maar de twee en-dertig an dere .... T wee-en-dertig. Eerst zei uwc zeven-en- | twintig. Zoo, zei ik uwédat- Dan heb ik mij er < eeji paar verteld. Die twee-eu-dertig andere bracht ik bij een poelier en ongelogen, veer- , j tien stuivers 'c stuk door mekaar. ': 't Is mooi, ik kan niet anders zeggen. ..Welnu, buurman, gaan we thans ter .jacht. Trotseercn we de gevaren en tellen we de i afgronden niet te licht. Voorwaarts!" [ Aldus aangemoedigd begeven deze twee ; waai'heidlievende jagers zich op reis. Het ; terrein was hobbelig; de daken waren hoog en het was een gevaarlijke klimpartij in de/,e i seliotsche hooglanden op de Lauriergracht. ! Zij gingen dapper voorwaarts, toen de ? blauwe plotseling een sein gaf en zwijgend ! voor zich uitwees ', Rook je het ook '.'" i Xu, of ik, 't zijn er twee! Ja, mijn lucht '; is ook goed. op drie dak afstand heb ik ze : al in 't, snotje '' .,Drie (iak. Een half jaar geleden mijnheer, ' heb ik er n geroken op een dwarsstraat j lengte. Maar nu, voorzichtig." j Het cene dier zat, op zijn achterste poolen en hield zijn kop m de lucht, terwijl het, een roerenden minnezang kweelde. Ken eindje veri der stond het wijfje, met een rug als een i drommedaris en de pluim recht omhoog." Onder dei: wind blijven," waarschuwde de blauwe behoedzaam voortkruipend. ,,.)a, ik neem de achterste." ..Goed, sjuut, sjuul. Op den kop hoor, dan verliest het niet zooveel zweet. Niets lekker der in de peper, dan bloed !" Zij waren nu tot aan het afdak geklommen en trokken zich aan de goot op. Twee weigemikte slagen, twee korte kreten en ieder der koelbloedige helden hield een kortoor iu de hand. Duivels, zei de witte, 't is een extra baas. Twee kilo mijnheer'. ->Grluk er mee. Het mijne zal 't 'm ook doen. Dat is er een voor vier personen. Voor waarts". De onversaagde helden, aangevoerd door hun succes, trokken verder. Na een half unr het veld in vele richtingen doorkruist Ie heb ben, klonk er een luid miaaauuw door de stille nachtluclit. -Ik ruik wat", zei de blauwe snuivend. Xu pas? ik had het al vijl'daken vroeger in mijn neus.' Dat komt omdat ik den wind voor je brak, vat je ?" Ze kronen behoedzaam nader. Toen ze zich dichtbij genoeg achtten, wilde de witte toe slaan, als hij juist een paar groene vurige oogen zag, een zacht voorwerp tegen zijn geinat voelde .springen, zich voelde krabben en bijten en verschrikt zijn wapen liet valjen. Hij zelf yici mede, doch greep het been van zijn jachtgezel. Deze zwikte, liet ook zijn wapen vallen, hield zich. vast aan de goot en trok zijn kameraad in de hoogte. Toen beiden zich een weinig van den schrik hersteld hadden, zagen zij malkaar eens aan en schudden het hoofd. ..Onze wapens zijn weg. Ze zijn iu een suijing gevallen en niet weer op te halen", ,,.la, mijn mooie dubbelloops, 't Was het sieraad van mijn wapenrok. Maar wat ge beurd is. is gebeurd. Het is de goeie tijd niet. Je moet iti Maart zijn. Als je iii Maart in de Gerard Dou bent mijnheer, vliegen dd hazen je tusscheu je beenen door, zoodat je er maar op hebt te vallen". ?'Maar laten we nu maar naar huis gaan. Zie je, we hadden er van nacht, niet mee moeten beginnen. V'enus staat bij de maan, dat is altijd een slteht voorteeken." De tochtgenooten 'kwamen behouden aan hunne zol derramen. ?Nu. morgenavond weer ?'vroeg de blauwe. Ja. maar 't is toch bier niet wat het vroe ger was. 't Is te veel afgejaagd." Dat is liet. Iu «Ie Gerard Dou in Maart, zestig mijnheer, ongelogen. Maar dat was vroeger, iii den goeien tijd. Zie je. Toen had je er nog hart voor. Tegenwoordig wordt het slechter,"maar toch, wij kunnen tevreden zijn over onze jacht-" >f)at zou ik denken, nacht buurman." -Nacht, buurman, slaap wel."' VAX DALINGEN,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl