Historisch Archief 1877-1940
No. 819
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
SneiQes.
Ik heb aaj dezer dagen verkwikt aan het
Blezen d«r algemeene beschouwingen, door de
-Afdeelingen van onze Kamer over de kies
wet gehouden. In dit mooie stuk kan
letterIjjk ie_dereen de quintessens vaii
staatsmanswijsheid vinden; de lumineuse denkbeelden,
?de scherp-kritische aanmerkingen worden er
aoo maar in te grabbelen gegooid.
Maar n ding hindert me altijd bij de
lectuur van zoo'n verslag: de auoiiymiteit,
waarin onze wetgevers zich hullen, als zij in
de afdeelingen delibereeren. Ik lees dan wat
»sommigen" en «enkelen" denken, wat »eenige
leden", »vele leden", »vele andere leden" be
weren, wat door »veleu", door »de meesteii",
soms ook wat «vrij algemeen" wordt betoogd,
vooral wat »meii" zegt.
Ziet ge, als een eenvoudig man weet ik
gaarne niet alleen waaraan, maar ook aan
wien ik mij te houden heb. Als ik zoo lees:
«Groot was de vrees voor het toenemen vun
het gevaar voor omkooperij en kiioeierij"
-dan vaart mij een rilling door de leden, want
?wie kan dat beter weten dan de heeren van
't Binnenhof'? Maar als ik dan twintig regels
verder lees : »Vele andere leden" dat andere
lijkt mij een beetje overbodig «bestreden
-dit", dan denk ik weer: kom, 't zal zoo'n
vaart niet loopen. Maar de ware gerustheid
komt toch niet.
*
4c 1f
Neen, dan houd ik het liever met de heeren,
-die hun naam niet ouder stoelen of banken
steken en op hun voorstellen of nota's den
stempel drukken van hun geniale persoon
lijkheid. Daar hebt ge bijvoorbeeld meneer
?Schepel, die het zoo bedenkelijk vindt, dat
bij de indeeling der kiesdistricten opnieuw
?de kiesdistricten en niet ook het grondgebied
in aanmerking was genomen, zoodat twee
provinciën samen wel twee vijfden, en de
andere negen samen maar drie vijfden van
?de Kamer zouden kiezen.
Ah dat nu door een tnen", of zelfs door
T,eenige leden" was gezegd, zou ik er overheen
gelezen hebben, of hoogstens gedacht hebben:
ja, wat is daaraan te doen/? Men" kan het
toch niet helpen, dat de Mookerhei of'
hetEllersveld niet zoo bevolkt zijn als Amsterdam;
Maar meneer Schepel is men" niet. Hij
verdient, dat men zijn adviezen overweegt.
Ik vermoed, dat hij een middel aan de hand
heeft willen doen, om de kieslustige overbe
volking der groote steden naar de woeste
gronden te lokken. Mogelijk zal hij er dan
?ook in slagen, onze vlottende bevolking naar
de Zuiderzee over te brengen, zoolang deze
namelijk nog niet droog is. Want dit terri
toriale water is immers ook grondgebied ?
-Ik hoop zeer, dat hij dit denkbeeld bij de
?openbare diacussiën nader zal toelichten.
iiiiiimiiiiiiiiimimiHiiiiiiiiniiiiiiiümmiiiiuiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Een Parodie.
In het Dagblad Ds.^Telegraaf'werden eenige
?dagen geleden een drietal parodieën opgeno
men met het opschrift: Uil het Album van L.
v. R. De rddactie van De Portefeuille gaf ze
haren lezers in het laatstverschenen nummer ;
?de eerste luidde als volgt:
«Morgen komt mijn liefste. Mijn liefde voor
mijn liefste is niet als de liefde van gewone
menschen liefde voor een vrouw meer
niet. Mijn liefde voor mijn liefste is n met
de liefde voor de menschheid, voor de we
reld, voor het heelal, intens immens.
Ifcweet niet, of die liefde mijn liefste is of dat
mijn liefste die liefde is. Als ik aan mijn
liefste denk, dan bonst mijn hart in mijn arm
lichaam, het bonst tegen mijn ribben, het
bonst in mijn maag, het bonst in mijn keel,
het bonst mijn mond uit. Zie, zie, mijn hart
vliegt de lucht in, mijn ziel vliegt mee, hoog
hoog de lucht in, als een vuurpijl de lucht in
hoog, steeds hooger.
«Hier zit ik nu op de aarde met mijn arm
lichaam zonder ziel en morgen komt mijn
liefste."
Gelijk het een serieuze redactie past, maakte
ook die van De Portefeuille een kaïitteekening:
»We veroorloven ons dit smakelijke staaltje
van supra-geniale realiteit uit De Telegraaf
over te nemen. Het is voor den denkenden
mensen de beste aanleiding tot juiste waar
deering van de kunst dergenen, die alleen
willen geven, wat nog niemand voor hen ge
geven heeft."
Nu is dit toch zeker een supra-gcniale"
waardeering van een parodiel
Of zou de Portefeuille haai' eigen lezers voor
zoo stompzinnig aanzien, dat zij meende te
moeten vreezen: die dames en heeren zullen
deze parodieën als echt bedoelde kunst op
vatten '?
Nu, dan dacht dat * Weekblad gewijd aait,
Kunst en Letteren" van zijn publiek toch te
laag. Het bestaat immers uit denkende
menschen."
In de Lauriergrachtsche Hooglanden.
Wat is een hospes? DJ man van de hos
pita en tevens haar vooornaamste helper. Hij
draagt het water aan, en hakt het, hout, zet
gebroken glazen in, en behangt de kamers,
stucadoort de gangen, zoodat de heeren"
dagenlang schuldelooze vlekken op hunne
demi's door de stad of soms naar de lommerd
dragen, rookt mede van de sigaren der hee
ren, draagt hunne oude broeken en
oudejassen at', zorgt voor de administratie der boek
jes, dealt den heeren" viermaal 'sjaars in 't
geheim mede dat zijn vrouw, en driemaal dat
zijn dochtertje jarig is'. Da degelijke hospes
weet precies, voor wie de heeren thuis en voor
wie ze afwezig zijn, geeft den schoenwinke
lier en den kleermaker benevens den
leveranEen boos kereltje.
DAXIÏX DE L\y<tK: Kijken mag je, Prikkie, maar niet aankomen. Dat is niets voor kleine ventjes."
cier van sigaren bevel den eersten van do vol
gende maand nog maar eens te komen en
betoont zich geen onhandig postillou d'amour.
Kortom, hij is de onmisbare in 't huis vaar
men kominensalen en slapers )ioudt: die hoe
den en stokken benevens een wassenden schul
denlast dragen en droomen van dien
ideaalstaal, waar eiken dag traktement wordt uit
betaald.
*
* *
Het was een donkere nacht. Wij weten
niet of er ook lichte nachten zijn, doch van
welingelichte zijde hebbeu wij gehoord, dat er
'snachts op straat dikwerf' veel lichts wordt
opgemerkt. Het maantje had zich achter
wolken verborgen, gelijk een schuchtere maagd
haar gelaat in den schouwburg achter een
waaier verbergt. Alles was in zoete rust ge
dompeld, behalve natuurlijk de wakkere
politie-ageiiteu en de bakkers.
Het zolderraam van een der huizen op de
Lauriergracht werd zacht en behoedzaam
opeiigestooteu door een man in jn.gerstenue.
Hij was gedost in een witte onderbroek, een
blauwe borstrok en een witte slaapmuts, ter
wijl dikke vilten pantoffels zijn voelen om
kleedden. In zijn hand droeg hij een langen
stok, waaraan een haak en een lus, doch ijse
lijker van aanzicht was de zware looden knop
aan het andere einde van den stok./ijn oogen
gloeiden als de koppen van natte lucifers die
niet ontbranden, zijn neusvleugels trilden als
de mooie beenen eeucr debuteerende zange
res en travestie, een zeer aandoenlijk gezicht,
wij bedoelen de neusvleugels. Wat waren de
booze plannen van dezen nietisch i;i den
stikdonkeren nacht? Voor wij hierop ant
woorden, vergunne men ons, den lezer liet
oog te doen vestigen op het zolderraam,
schuin over het eerstgenoemde gelegen en
slechts dooi' een snijding daarvan gescheiden.
Ook dit werd opeiigestooteii ((oor een
meiischelijk wezen. Deze droeg een blauwe
broek en een witten borstrok, een roode
slaapmuts en lederen pantoffels. Doch in zijn
hand beefde een even schrikwekkend wapen
als in die der eerste riachtversehijiung. Ook
in zijn oogen flikkerde het vuur der moord
lust en ook zijn mond toekende dierlijke
slechtheid.
Deze twee mannen waren echtgenooten of
om der duidelijklieidswille verklaren we hier,
at zij ieder een vrouw hadden. En ieders
vrouw hield negen commensalen, dat wil zeg
gen achttien te zamen. Achttien monden, die
elke week nmaal vleesch vroegen. Achttien
portiën vleesch. Hoe daaraan te komen. Ddze
twee mannen waren hospes.
Zoodra de witgebrockteden blauwgebroekfe
in 't oog kreeg, verschrok hij zeer.
Goeden avond buurman, wat doe jij hier ?"
Goeien avond'1', antwoordde de ander. ,,Ik
kom hier o_m dezelfde reden als jij."
..Wat, jij ook '? En dat in den verboden
jachttijd ?"
»Weizeker, ik heb ook een oom in Drenthe
die wel eens stroopt."
»Zoo. Laten we dan te zamen op de jacht
j gaan.'
! De beide stroopers wipten nu uit 't raam l
; eri gingen in de dakgoot zitten, terwijl zij i
l hunne beenen iri de snijding lieten bengelen. [
De een haalde een si uk worst uit, zijn borstrok j
en de andere een ilesclije onversneden oude j
klare. Zij besloten eerst in hun bivouak cenig !
proviand te verorberen en deelden samen
hunnen voorraad.
»Ileb je al wat geschoten ?''vroeg de blauwe
borstrok.
'Neen, ik ben vanavond er nog niet op uit
geweest Maar toch zal ik wel wat in mijn
strikken hebben "
»Hti'. str. str. achu. acliu, strikken", vroeg
de eerste die zich juist verslikt had bij het
drinken «Ier onversneden.
»Zet jij dan strikken? Dat is gemeen, dat
is oneerlijk, dat is ....''
..Stil wat, ook de dakpannen hebben ooren.
Het is wat nieuws en ik zal je het uitleggen.
Je neemt, buigzaam staaidraadtouw, dat is
i er het beste voor. Verleden jaar ben ik er
mede begonnen en menheertje vijftien, hoor.
En dik als mijn arm hier. Ze hebben er drie
dagen van gesmuld en deze eigenste pijp heb
ik van de sprong gemaakt.
..Zoo, zeide de. ander, toestemmend
k'.iiki keml, vijftien. Nou 't is aanlig maar 't bo
teekent niets bij 'tgevallelje dat ik heb
ge; had, een dikke twee jaar geleden, ik had een
half zij spwk in reepen gesneden, van elke
reep dobbelsteentjes gemaakt waaraan ik een '
touw bond. Mijn lieer, ik legde ze hier in de
i goot en na een uur, ongelogen had ik
zevenen-twintig kerels van beesten er aan. En vet
mijnheertjc. Als koeien, mijnheertje, klare
modder. De twee grootste hel) ik voor eigen
gebruik gehouden, maar de twee en-dertig an
dere ....
T wee-en-dertig. Eerst zei uwc zeven-en- |
twintig.
Zoo, zei ik uwédat- Dan heb ik mij er
< eeji paar verteld. Die twee-eu-dertig andere
bracht ik bij een poelier en ongelogen, veer- ,
j tien stuivers 'c stuk door mekaar.
': 't Is mooi, ik kan niet anders zeggen.
..Welnu, buurman, gaan we thans ter .jacht.
Trotseercn we de gevaren en tellen we de i
afgronden niet te licht. Voorwaarts!" [
Aldus aangemoedigd begeven deze twee ;
waai'heidlievende jagers zich op reis. Het ;
terrein was hobbelig; de daken waren hoog
en het was een gevaarlijke klimpartij in de/,e
i seliotsche hooglanden op de Lauriergracht.
! Zij gingen dapper voorwaarts, toen de ?
blauwe plotseling een sein gaf en zwijgend !
voor zich uitwees ',
Rook je het ook '.'" i
Xu, of ik, 't zijn er twee! Ja, mijn lucht ';
is ook goed. op drie dak afstand heb ik ze :
al in 't, snotje ''
.,Drie (iak. Een half jaar geleden mijnheer, '
heb ik er n geroken op een dwarsstraat j
lengte. Maar nu, voorzichtig." j
Het cene dier zat, op zijn achterste poolen
en hield zijn kop m de lucht, terwijl het, een
roerenden minnezang kweelde. Ken eindje
veri der stond het wijfje, met een rug als een
i drommedaris en de pluim recht omhoog."
Onder dei: wind blijven," waarschuwde de
blauwe behoedzaam voortkruipend.
,,.)a, ik neem de achterste."
..Goed, sjuut, sjuul. Op den kop hoor, dan
verliest het niet zooveel zweet. Niets lekker
der in de peper, dan bloed !"
Zij waren nu tot aan het afdak geklommen
en trokken zich aan de goot op. Twee
weigemikte slagen, twee korte kreten en ieder
der koelbloedige helden hield een kortoor iu
de hand.
Duivels, zei de witte, 't is een extra baas.
Twee kilo mijnheer'.
->Grluk er mee. Het mijne zal 't 'm ook
doen. Dat is er een voor vier personen. Voor
waarts".
De onversaagde helden, aangevoerd door
hun succes, trokken verder. Na een half unr
het veld in vele richtingen doorkruist Ie heb
ben, klonk er een luid miaaauuw door de
stille nachtluclit.
-Ik ruik wat", zei de blauwe snuivend.
Xu pas? ik had het al vijl'daken vroeger
in mijn neus.'
Dat komt omdat ik den wind voor je brak,
vat je ?"
Ze kronen behoedzaam nader. Toen ze zich
dichtbij genoeg achtten, wilde de witte toe
slaan, als hij juist een paar groene vurige
oogen zag, een zacht voorwerp tegen zijn
geinat voelde .springen, zich voelde krabben
en bijten en verschrikt zijn wapen liet
valjen. Hij zelf yici mede, doch greep
het been van zijn jachtgezel. Deze zwikte,
liet ook zijn wapen vallen, hield zich. vast
aan de goot en trok zijn kameraad in de
hoogte.
Toen beiden zich een weinig van den
schrik hersteld hadden, zagen zij malkaar
eens aan en schudden het hoofd.
..Onze wapens zijn weg. Ze zijn iu een
suijing gevallen en niet weer op te halen",
,,.la, mijn mooie dubbelloops, 't Was het
sieraad van mijn wapenrok. Maar wat ge
beurd is. is gebeurd. Het is de goeie tijd niet.
Je moet iti Maart zijn. Als je iii Maart in
de Gerard Dou bent mijnheer, vliegen dd
hazen je tusscheu je beenen door, zoodat je
er maar op hebt te vallen".
?'Maar laten we nu maar naar huis gaan.
Zie je, we hadden er van nacht, niet mee
moeten beginnen. V'enus staat bij de maan,
dat is altijd een slteht voorteeken." De
tochtgenooten 'kwamen behouden aan hunne zol
derramen.
?Nu. morgenavond weer ?'vroeg de blauwe.
Ja. maar 't is toch bier niet wat het vroe
ger was. 't Is te veel afgejaagd."
Dat is liet. Iu «Ie Gerard Dou in Maart,
zestig mijnheer, ongelogen. Maar dat was
vroeger, iii den goeien tijd. Zie je. Toen had
je er nog hart voor. Tegenwoordig wordt het
slechter,"maar toch, wij kunnen tevreden zijn
over onze jacht-"
>f)at zou ik denken, nacht buurman."
-Nacht, buurman, slaap wel."'
VAX DALINGEN,