Historisch Archief 1877-1940
No
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?al fcoB vinden, had de heer Spitzer zich een
pneies afgebakende periede uitgekozen, een der
iftate. en vruchtbaarste in kostbare kunstwer
ken. Hfl had zich tot taak gesteld, een soort
van te?eade encyclopaedie te vormen van de
kMMjnjjverfceid in de Middeleeuwen en onderde
BmMMsanoe. Zonder ophouden onderzocht hij,
controleerde, kocht en classificeerde, met een
MkeiiMid van smaak m een liefhebbende piëteit,
die door niets werd ontmoedigd.
_ In z\jn hotel in de rue Villejust, waar hij drie
ju* geleden gestorven is en gelflk Mazarin had
kunnen zeggen: »Ig het niet jammer van zooveel
moois te moeten scheiden?" had Spitzer een
mueum van Kunstnijverheid gevestigd, waar hij
zich met genot overgaf aan het bewonderen van
al het mooie, dat hij er had kunnen
bijeenhrenf?*.' * f1*1*1"^, uit Italtó, uit Engeland,
Duitschland en elders.
In het bjrffeau waar bij gewoonlijk zat, staat
nu de Cavalier antique hem vergeefs te wachten,
met den At'as en den Neptu«u*. Van de drie
prachtstukken is het eerste het werk van Andrea
Rioeio,den wonderbaren beeldhouwer der zestiende
eeaw, de beide anderen van een onbekenden
bronsgirtertePadua. In hetzelfde vertrek ziet men den
bwonderrngswaardigen schoorsteen uit
Arnay-leBuc als middelpunt van de kunstige meubels
rat Lyon, uit Bourgogne, de meesterwerken van
Siwanscbe en Italiaansche pottebakkerskunst, de
waelderige -hangtapijten. Deze kleine
studeertawer was een soort van ,,salon carré", waar de
aatf fles huizes, voor den wellust zijner oogen,
de keur zijner collectie had bijeen geschaard,
de fg»Bte paarlen van zijn schatkamer. Op tafels
die zelf wonderwerken zyn, staan de zeldzaamste
gosdwnidswerken, oud Duitsche pendules uit den
mooien t\jd van Augsburg en Nurnberg, koffertjes,
bronzen, enz.
De eigenlijke galerij omvat zeven zalen;
vooree*?t Fransch werk, een prachtige collectie
gesebiJderde emails, onderteekendPenicaud.Limosin,
de Court, Raymond, de meesters van de
werkpilBMtsen in Limoges in de vijftiende en zestiende
eeuw. Daar naast staan de landelijke pop
petjes van Palissy, zooals het Louvre of Cluny
ze niet hebben. Dan nog zeven stuks, zoutvaten,
bekers, uit de plateelbakkerij v*n Sa?nt-Porchaire.
Zoo gaat men over tot het Ttaliaansch en
Dnitsch goudsmidswerk uit de zestiende eeuw;
gedamasseerd staal, gegraveerd en geciseleerd
leder, manuscripten met kostbare teekeningen
en banden, borduursels, gesneden hout, Duitsch
aardewerk.
_ Een gansche zaal is gewijd aan het gesneden
ivoor en palmhout; dit is een werkelijke fee
nwereld, een tastbare geschiedenis der beeld
houwkunst van de zesde tot de zeventiende
eeuw. Fransche werken, vooral van de groote
ivoorsnpers, vindt men daarin massa. Daarbij beeldjes,
zadels, kistjes, bischopsstaven, triptieken en
diptieken en andere kerkelijke sieraden in iederen
vorm.
Een deel van de verzameling, de rijke wapenen,
hand-choenen, helmen, schilden, degens, komen nog
niet onder den hamer; wat er mee gebeuren zal
is nog niet bekend. Wel worden ook verkocht de
oude basreliefs van Antonio Lombardi, het oude
glaswerk, de juweelen en sieraden, en een unieke
collectie horloges. Jfaar de meening der verslag
gevers heeft deze veiling nog haar gelijke niet
gehad in onze eeuw. De Franschen vreezen, dat
een aantal van de kostbaarste sieraden naar
Chicago, New-York, Berlijn, of een der Engelsche
kasteelen verhuizen zullen, en daar is ook alle
kans voor; men heeft aan alle hoeken der aarde
tegenwoordig geld voor deze merkwaardigheden
ov«r, en eigenlijk is het ook een toeval dat de
cosmopolitische collectie juist door den heer
Spitzer te Parijs van alle kanten is bijeengebracht.
Eene Meissonnier-tentoonstelling. Te
Parijs is op 6 dezer in de Galerie Georges Petit,
in de Rue de Sèze, eene tentoonstelling van wer
ken van Meissonnier geopend; de entree kostte
per persoon 100 francs. Het is voor een liefdadig
doel bestemd, er waren dus voor de pers geen
toegangskaarten gezonden; toch had men aan
de kunstcritici den vorigen dag een haastig kijkje
op het tentoongestelde gegund. Er zijn schatten.
Zooals men weet, had reeds in 1884 in dezelfde
zalen eene Meissonnier-tentoonstelling plaats,
loopende van zijn eerste stuk (1834) iolLa
Vedette, die hij toen juist voltooid had. Die
tentoonstelling was zeer compleet; koningin
Victoria had er La Rixe voor overgestuurd (in
verhouding tot de oppervlakte het duurste mo
derne schilderij), en verscheidene Amerikaansche
verzamelaars hadden hunne Meissonniers de zee
er voor laten oven-teken.
Bij het thans tentoongestelde ontbreken een
aantal van Meissonniers voornaamste stukken;
daarentegen zijn er tal van schetsen, teekeningen
en studiën, die een zeer interessant inzicht geven
in de manier van arbeiden van den meester.
Er zijn niet minder dan 1469 nummers; niet
alleen de eigenlijke tentoonstellingszaal in de
Rue de Sèze, maar ook de bijzalen zijn van bo
ven tot beneden dicht bezet. Aan den ingang
rechts en links hangen eenige eaux-fortes, wer
ken uit Meissonniers jeugd, toen zijn vader
hem 75 sous per dag ter beschikking gaf. In
drie verschillende zalen zijn de teekeningen en
aquarellen tentoongesteld; verscheidene zijnslechts
copieën of schetsen van zijn beroemdste schilde
ryen, waaronder de Barricade en de instorting
van de Salie den Mcvéeluntx te midden van de
brandende Tuilerieën onder de Commune. In de
groote zaal zijn de schilderijen geplaatst, men
vindt er het beroemde 1614, en de talrijke kleine
meesterstukjes als La Confidenc?, Le liseur blanc,
L'aub<-.rge, Le dessmntew-, Les amateurs de
petnture, Le Liaeur pres de la fenêtre, L'homme a
fépée, Le rieur, etc.
Over Orthographie eu Orthodoxie.
Er schijnen omtrent het aanzijn dier spelling
commissie verkeerde gedachten te bestaan. Meii
deukt, dat zij er is om een nieuw spellingsysteem
iu elkaar te zetten en ze is er om wat spelling
op te ruimen. Men houdt het er voor, dat zij ver
vuld is van hare spelling-voorstellen, en ze is ver
vuld van heel iets anders. Hierover wensch ik de
niet-weters in te lichten. Maar vooraf wil ik zeg
gen, wat oorzaak is van dien schijn.
Over geen zaak zullen spelling-deskundigen
(foff/-kundigen eer) het minder makkelijk eens wor
den, dan over spelling. Omdat zij de spelling nu
een zaak van meer waarde, ja dan een »rotte pere",
maar van minder waarde dan de moedertaal-zelve
acht, zegt de spellingcommissie flink weg : Ziehier
een veel-omvattende vereenvoudiging;
m'et-deskundigen" zijn wij niet; maak er geen water meer
over vuil; neem onze wei-overdachte voorstellen
en bloe aan, en laten we dan samen verder zien
te komen ; want wij hebben iets beters te doen.
Wat gebeurt er nu ? Men tracht zich verdienste
lijk te maken door een kibhelpartij op touw te
ze ten. Die weet den regel voor e en o beter op
te stellen ; de ander weet iets beters voor de c/i.
Daar wordt de spelling op eenmaal weer een zaak
van gewicht. Ik besluit er uit, dat die deskundi
gen niet denken in den geest der commissie. Thans
daarover dan.
De spelling-commissie staat in dienst van een
gedachte. Die gedachte is geboren uit den tijd, en
verschillende invloeden hebben er deel aan: de
nieuwere taalwetenschap, maar ook de geheele geest
van dien tijd, dien wij beleven. Ik zal dit hier
niet in 't lictit gaan zetten; het nu enkel hebben
over die gedachte zelf.
Nieuw is zij niet. Hooft, Vondel, Bredero,
Huygens vertegenwoordigen haar in hun werken.
Haar profeet in d« negentiende eeuw is prof.
Nicolaas Beete. Wat hij in 1867 in zijn opstel over
de Beteekenis der Ongeletterden voor de Letter
kunde heeft geuit, wat hij nog altijd voorstaat met
onverflauwde geestdrift in brief en gesprek, dat
heeft, ais vrucht der tijden eindelijk het eigendom
van velen geworden, thans zijn orgaan gevonden
in het Tijdschrift Taal en Letteren. En hoezeer
Spelling-beweging en Moedertaal-beweging geheel
onafhankelijk van elkaar ontstonden, in verwante
en in gelijke denkbeelden hadden zij hun oorsprong.
DU omvat zij; aan Beets geven wij het woord:
;/Het is de Boeketaal, die de Moedertaal doet
ontaarden en vergeten. Waar is de bron der Moe
dertaal? Bij het volk. Wat is het volk? Het
is het profanum Vulgus, zoo gij wilt, in de gehei
men van taal en stijl en welsprekendheid niet inge
wijd ; de gemeene man, die lezen kan, maar weinig
leest; die in zijne jeugd, in de taal zijner
schoolniakkers steeds een krachtig tegenwicht gevonden heeft
tegen de taal zijner schoolboeken, en deze later
verleerdheeft, omdathijzeinzijnenkringnergens hoorde
en niet kon gebruiken; die te kort in het kunst
matig lezen geoefend in, om het natuurlijk spreken
te ontwennen;' de boerenstand, de handwerksstand,
de koopmansstand, de neringdoende klasse, elke stand
en iedere klasse, in het geheel niet, of niet te nauw
met de letterkunde in aanraking; de bedrijvige man,,
in het bezige midden der v\ oelige maatschappij;
ijverig werkzaam in zijn eigen beroep, en met de
menschen van allerlei beroep in dagelijksch en
druk verkeer; die niet leest dan voor zijn vak,
niet schrijft dan zijn rekeningen, en zich niet be
kommert over de taal; de htirgerjuffrouw, die geen
tijd heeft om te lezen; die van den ochtend tot
den avond onder hare kinderen zit en zwoegt,
mogelijk daarenboven nog wel een winkel waar
neemt en veel te stellen heeft met hare dienst
boden"; de beschaafde vrouw, die wel leest en
mogelijk veel, maar niets dat haar niet smaakt,,
niets waarvan de vorm haar mishaagt, niets OM te
lezen; die een dagblad slechts opneemt om het in
te zien; die brieven schrijft, maar geen boeken;
de man van bewind, de hooggeplaatste, aanzienlijke,
die eene letterkundige opvoeding gehad heeft, die
op de letterkunde van een vroeger tijdvak teert,
maar zelden grijpt naar een nieuw boek, en die
niet leest dan tot zijn verpoozing; de
hongwelgeborene, die wellicht het dialect van zij u caste
spreekt, of mogelijk dat van zijne kindermeid,
maar zeer zeker niet het dialect der letterkunde
van den dag." De Taal is gansch het volk, en bij
deze allen is de zuivere overlevering; //door dezen
blijft bewaard wat de boeken de strekking hebben
te doen verloren gaan; van hen is te leeren wat
nergens anders te leeren is." Het is bij de on
geletterde" menigte, dat de taai de natuurlijke uit
drukking blijft van den denkvorm; dat zij haar eigen
leven blijft leven, en zich naar hare eigene
aimgeborene wetten ontwikkelt. De ongeletterde menigte
zal duizendvoudig tegen een zeker deel der gram
matica (het conventione.ele) zondigen, maar zelden
tegen het gezond verstand. De ongeletterde menigte
is de ,/spraakmakeude gemeente", en zij verdient
het te wezen. Bij haar is een nieuw woord liet
onwillekeurig depositum van een nieuwen indruk;
niet kwansuis volledig en juist, maar aanschouwelijk,
treffend, waar; geestig, niet kleingeestig; geen uit
vinding, rnaar een ontdekking; geen product van
eenig opzettelijk te werk gexteU -ielsvermogen of eer
zuchtig beginsel.'' Ten allen tijde sta de bloote
natuur, met, haren tact en hare instincten, naast
oefening en beschaving, opdat deze zich aan haar
toetse, verfrissche, en van tijd tot tijd ontnuchtere,"
Zulk een ontnuchteringstijd is gekomen. Ach,
hoeveel schade hebben de moeders (die natuurlijke
bewakers van de bronnen der Moedertaal) te her
stellen, aangericht door scholasters, die wilden dat
men sprak gelijk men schreef, en door auteurs, die.
schreven gelijk men tiiet sprak." Onze moeders on
de moeders onzer leerlingen liebben wij te erken
nen voor ons aller leermeesters. Onze uren hebben
wij te bewaren voor de beoefening van wat zij ons
hebben overgeleverd. Op huu onderwijs behooren
wij voort te bouwen. Die hechte grondslagen moeten
wij niet ondergraven. Doch wat doen wij P Wij
spdlcu ouzen tijd eu stichten kwaad. Wij breken
af en doodeu den geest. De helft onzer (van ons
ouderwijzers en leeraren!) is overtuigd, dat there
is somethiug rutteu. Waarom de handen niet ineen
geslagen ? Er zijn er die willen, er zijn er die de
hand aan 't werk geslagen liebben. Maar bij
hoevelen tegenover hen, is daar gebrek aan inzicht,
gebrek aan kennis, gebrek aau moed eu forschheid !
Een Reformatie van geheel ons onderwijs in 't
Nederlandsch: een ulgeheele omkeering op een
eeuwenouden weg; een krachtig aannemen en op
nemen vau nieuwe ideeën moet plaats hebben.
Weten moet men wat Boeketaal, wat Moedertaal
eu wat Artistent/jal, en wat Spraak en Gram
matica is: en uit het nieuwe inzicht moet een
nieuwe methode voortkomen : een nieuwe, een andere
grammatica, nieuwe oefen- en leesboeken; andere
examens en andere resultaten.
Dit is de zaak. Een Moedertaal-, geen, spelling
beweging.
Toch een spelling-commissie. Want de logge bar
ricade van spelling en ontaalkundig gedichtsel van
grammatica, grammatica die haar voortbestaan dankt
aan taaionderwijzers, die haar dooeeren om dat zij
er is, die er is omdat zij haar doceeren, moet uit
den weg, zal ooit de Moedertaal haar intocht kun
nen houden. Er is weinig gewonnen daarmee, op
zich-zelf. Maar?tijd en plaats toch beide. Daar is
nu noch 't een noch 't ander; en allerminst plaats
in de hoofden en ruimte in de geesten.
Ziedaar wat er is van de spelling-beweging. Ik
hoop dat vele lezers, gij vooral ook beschaafde
vrouwen, moeders, het in overweging zult nemen.
Aan. het adres van dr. R. A. Kollewijn,
HoogereBurgerschool-directeur te Amsterdam doe men,
voor 15 Maart, met briefkaart of kaartje van zijn
instemming blijken.
Zie r ik s e e. J. H. VAN DEX Bosni.
niiiiiHHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinmniiiiiiiiiiiii
Het Onderwijs in de Moedertaal.
Door
Dr. G. KALFF.
Men moet twintig jaren lang op H. B. S. en
Gymnasium de moedertaal hebben onderwezen,
veel hebben nagedacht over methode en doel van
dat onderwijs, dikwijls zoekend en tastend niet
tevreden met wat men bereikt had een anderen
weg zijn ingeslagen om zich te kunnen voorstel
len, met welk een behaaglijk gevoel ik mij ging ver
diepen in dit boek van Dr. Kalff. En toen ik het
in n adem had uitgelezen, ontsnapte mij een zucht
van verlichting, niet omdat het uit was, maar omdat
het vinden vaneen lotgenoot, wien het evenals ons
niet altijd van een leien dakje is gegaan, die ook is
teleurgesteld geworden in zijne beste pogingen, die
ook zoekend en tastend zijn weg heeft moeten
vinden, een aangenaam tevreden gevoel bij ons
opwekt. Evenals wij is hij op jeugdigen leeftijd,
groen van de Academie, onvoorbereid en zonder
eenige noemenswaardige opleiding voor de prak
tijk geroepen een aantal jongens, tusschen de 12
en 20 jaar, te leiden en te onderwijzen te
onderwijzen nog wel in de moedertaal; en hoe
veel zwaarder, vooral voor beginnelingen, dat on
derwijs is dan het doceeren van Grieksch, Latijn
of eene andere taal weet een ieder, die door
ondervinding kan vergelijken. Terwijl de meeste
taaileeraren ab ovo kunnen beginnen of ten min
ste kunnen voortbouwen op de grondslagen, door
hunne collega's van dezelfde inrichting gelegd,
staat de docent in 't Nederlandsch voor eene
klasse van leerlingen, die reeds twaalf jaren lang
onderwijs in hunne moedertaal hebben gehad.
Begint toch dat aanleeren niet reeds met het
eerste levensjaar? Welk eene verscheidenheid!
Maar geen varietas, quae delectat! De een spreekt
beschaafd, de andere in een gouwtaal die, hoe
streelend ook voor 't oor van een landsman, niet
mag geduld worden; de een schrijft correct en
kan zijne gedachten in een vrij goeden vorm
mondeling en schriftelijk uitdrukken, terwijl een
ander zulke barbaarsche fouten maakt en zoo
onbeholpen, gebrekkig en slordig zijn zinnen in
elkaar zet en op elkaar laat volgen, dat alle cor
rectie een onbegonnen werk is. Hoor ze lezen!
Brabbelend, stotterend, met vallen en opstaan,
hier een woord overslaand, daar als ter vergoe
ding tweemaal hetzelfde lezend, alleen daar den
klemtoon leggend, waar hij juist niet moet lig
gen, hollen de meesten voort, als ware het »wie
het hardst, om den prijs.'' Enkelen slechts lezen
pedant, zooals de jongens het noemen en hebben
er den moed toe. En dan de grammaticale ken
nis ! De een kent de woordsoorten, de naamvallen,
de zinsontleding vrij goed, een ander kan geen
bijwoord van een voegwoord, geen betrekkelijk
vnw. van een aanwijzend onderscheiden, en zins
ontleding »daar deden wij bij ons op school niet
aan."
"Werpe men mij niet voor de voeten, dat het
admissie-examen maar wat strenger moet afge
nomen worden er zijn er, die met die gebrek
kige kennis van 't -Nederlandsen uitmuntende
leerlingen worden en dan: nog eens een jaar in
dezelfde klasse op de lagere school doorgebracht,
baat zoo weinig en: worden er al niet genoeg
afgewezen ? Neen, meer afwijzen kan niet, men
moet maar roeien met de riemen, die men krijgt,
't gaat hoe 't gaat. En 't gaat wel eens beter dan
men kon verwachten. Kom in de hoogste klasse.
Zie dat jonge menscb daar. Gij herinnert u hem
wel, toen hij voor 5 jaar admissie deed. Hij kon
niet lezen, niet schrijven, niet spreken. Kn nu ?
Hij spreekt netjes, vijf minuten aan n stuk,
leest zoo, dat men hem goed verstaan en begrijpen
kan, wanneer men zelf het boek uit de handen
heeft gelegd, en vertaalt juist en keurig. Alleen
vrees ik maar, dat van zijn opstel bij het eind
examen niet veel terecht zal komen; wel
vindt Gij goedo en doorwerkte stukken in zijn
opstellenschrift, maar om op eenbepaald
oogenblik over een gegeven onderwerp, bij eene
hooge temperatuur, in zenuwachtige spanning
iets te leveren, dat prof. Naber k.°.u goedkeuren,
dat zal wel niet gaan. Welke kwelgeest heeft
het toch in zijn hoofd gekregen, een opstel,
onder die omstandigheden op papier gebracht,
tot criterium te maken van de kennis en het
kunnen der abituriënten 'i Mijn vroegere rector,
dr. Vitringa, beweerde altijd, dat hij bij het
eindexamen voor het Nederlandsen nooit een
voldoend cijfer zou kunnen krijgen, en hoewel
ik tegen hem volhield, dat hij nog wel even vol
doende zou halen, hij had er oen zwaar hoofd
in. Maar dat daargelaten, mijn stumpertje uit
de laagste klasse is een goed leerling geworden,
ook in de Nederlandsche taal, niet alleen ten
gevolge van het onderwijs in die taal, maar door
de geheele opleiding aan bet gymnasium. Ieder
docent, de leeraren in geschiedenis, aardrijks
kunde en wiskunde even goed als de taalleeraren,
hebben er het hunne toe bijgedragen hem te
leeren spreken en schrijven. Menigeen zal een
dergelijk voorbeeld van ontwikkeling en voor
uitgang onder zijne discipels kunnen aanwezen,
maar dat neemt niet weg, dat velen achterblijven.
en in de hoogste klasse gekomen, stumperds zij«
in 't spreken, stumperds in 't schrijven, stum
perds in 't lezen.
Daarom is 't werk van Dr. Kalff zoo
Terdienstelijk: eigen ervaring geeft hij ten beste en hij
opent de discussie over eene goede methode bjj
het onderwijs in de moedertaal aan het Gymna
sium. Dit boek is een uitkomst voor jeugdige
ambtsbroeders, eene verkwikking voor oudere
voor mij ten minste, die met dezelfde bezwaren ?
te kampen heb en heb gehad als de schrijver, ia
de meeste gevallen dezelfde methode heb toege
past en menig nuttigen wenk zal ter harte nemen,
Hoe dankbaar ben ik om iets te noemen
voor den goeden raad, de leerlingen hun eigen.
opstellen voor de klasse te laten voorlezen! Die
raad is goud waard om velerlei redenen. Hoevele
behartigenswaardige opmerkingen, waar de schrij
ver handelt over de leeskunst, op de scholen
dikwijls zoo meedoogenloos veronachtzaamd, over
de grammatica op het gymnasium ! Had ik bij
het begin van mijn onderwijzersloopbaan dit boek
gehad, ik zou niet zoo dikwijls gestruikeld zijn
tot schade van mijne leerlingen, tot beschaming
van mij zelven.
Het zij mij vergund enkele opmerkingen te
maken, die mogen getuigen van de belangstelling,
waarmede ik het boek van Dr. Kalff gelezen heb.
Od pag. 10 enz. wordt gesproken over het doel
van het gymnasiaal onderwijs: »De voorbereiding
tot het universitair onderwijs bestaat eensdeels
daarin, dat den leerling eene bepaalde hoeveel
heid positieve kennis wordt verstrekt; andersdeek
in de vorming van zijn geest en zijn gemoed.
Het laatste deel der voorbereiding is het voor
naamste ... Niet op weten komt het in de eerste
plaats aan, maar op lust tot weten, op ontwikke
ling van het denkvermogen, op ontwikkeling van
den geest." Weinigen zullen deze woorden niet
beamen. Maar ik mis hier, wat in mijn oogen
een der voornaamste doeleinden van het gymna
siaal onderwijs als voorbereiding voor universitair
onderwijs is: het leeren zelfstandig werken. Wel
geloof ik gaarne, dat de schrijver, sprekende van
de ontwikkeling van den geest, ook hierop het
oog heeft gehad, maar het treedt m. i. te weinig
op den voorgrond. En het is eene hoofdzaak. Ik
zeg het den schrijver na: »wat aan positieve ken
nis mocht ontbreken, kan later gemakkelijk worden
aangevuld," en vraag er bij, mij voorstellende te
spreken voor eene schare gymnasiasten: »Niet de
kennis, die Gij opzarnelt hier op het gymnasium is
voor TI, gymnasiasten, hoi fdzaak maar hoofdzaak
is voor U het kunnen, waarmee gewapend Gij
tot de Hoogeschool wordt toegelaten. Hoe meer
Gij kent, hoe beter, maar hoe meer Gij kunt, hoe
voortreffelijker studenten Gij zult zijn! Gij zijt
leerlingen van eene propaedeutische school; wy
onderwijzers belpen U in de laagste klassen de
grondslagen leggen dikwijls zelfs heien wij bij
U de fundamenten er in maar verder leeren
wij slechts, hoe Gij werken moet om het gebouw
op te trekken; wij wijzen de methode aan, naar
welke (üj moet werken. En die methode de
eenige ware is: zelf moet Gij 't zoeken, en
zelf°nioet Gij 't vinden. Wat Gij zoekt en wat Gij
vindt het is vo'or U, gymnasiasten, bijzaak;
hoofdzaak is, dat Gij naar iets zoekt, en dat Gy
zoo mogelijk vindt. Wat zou het U baten, wan
neer Gij op bet eind van uwe gymnasiale loop
baan nog meer Grieksch en Latijn kendet dan
nu, het nog verder hadt gebracht in de mathesis,
wanneer Gij niet geleerd hadt het eenig noodige:
zelfstandig te werken, d. i. te trachten U zelf
rekenschap te geven van 't geen Gij begrijpt of
niet begrijpt." Nog meer zou ik hier willen bij
voegen, voornamelijk ook hoe de zelfstandigheid
in het werken karaktervastheid geeft, maar ik
moet overgaan tot het onderwijs in de Moedertaal,
Die voortreffelijke hoofdstukken, die deze
quaestie behandelen (lezen, spreken, schrijven,
spraakkunst en litteratuur-geschiedenis), leggen
allen getuigenis af voor den docent, die ze heeft
geschreven en niet het minst voor den invloed,
dien dezen leeraar over zijne leerlingen heeft
Maar docenten die geene uitmuntende orde in
hunne klasse hebben, wien de leerlingen slordig
werk durven geven, werk dat zonder inspanning
gemaakt is, raad ik aan de methode van Dr. Kalff
niette volgen; het zou hun dood zijn.
Hunne leesles en hunne spreekles zouden eene
lachlust worden, en de vertalingen, het nuttigste
werk, dat er bij het onderwijs in
deNederlandsche taal kan worden verricht, zouden alleen
dienen om oppervlakkigheid en onachtzaamheid
in de hand te werken.
Onachtzaamheid en slordigheid in het schrij
ven der Nederlandscbe taal worden ook in de
hand gewerkt door de leeraren in het Latijn en
Grieksch, die de hand lichten met het vertalen.
Wel weet ik bij ondervinding, hoe moelijk het
is, het voorschrift van Dr. Arnold (p. 28) te volgen:
»>ieder uur Latijn of Grieksch moet bovenal een uur
in de moedertaal zijn," vooral bij de leerlingen der
lagere klassen, voor wie de vreemde taal nog zoo
vreemd is, maar een onvermoeide arbeid komt
alles te boven; men zou ook eens de Fransche
methode kunnen volgen en naast eene woordelijke
ik zou bijna zeggen interlineaire vertaling
eeiie vertaling in goed Nederlandsch laten maken.
lm de hoogste klassen kan men de leerlingen
hunne vertalingen van Virgilius eens laten ver
gelijken met de prozaovcrzetting van Vondel:
een schat van woorden en juiste uitdrukkingen
kunnen zij daarbij opdoen.
Sprekende over de leeskunst, zegt dr. Kallf
(p. 11): De punten, waarop men het oog gericht
moet bonden, zijn: l o. de techniek van het lezen;
'2o. de inhoud van het gclezene. Hoe lezen de leer
lingen? Dikwijls zeer slecht: zij leggen geen
klemtoon, zij groepeercn niet, zij spreken een
dialect. Aan wie de schuld ? M. i. gewoonlijk
aan de lagere school. Een krachtig bewijs
voor die beschuldiging is het groote onder
scheid in het lezen tusscben de jongens van
de eene en de andere school. Kunnen de
slechte lezers op het gymnasium nog verbeterd
worden ? Bijna nooit: de kwaal is in de meeste
gevallen ingekankerd. Men leze bij Dr. Kalff,
welke geneesmiddelen nog aan te wenden zijn,
en men leze verder: op welke wijze moet met