Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 820.
nadruk uiteenzette. Meer opzien
omdat hu daarmede militant te
raidschitterende phalanx der toenmalige
optrad, in 1856 z\jn werk
francais au dix-neuvième siècle;
gevolgd door een reeks grootere en
' opstellen over litteratuur, wijsbegeerte
. als voorbereiding dienend yooreenvan
Hoofdwerken, de Histoire de la iittérature
ise, dat in 1864 voltooid werd.
sohen dit en het volgend hoofdwerk ligt een
van kleinere producten, waarvan eenige
de zouden geweest zijn om de reputatie
n geleerde en denker te maken: L'id
anglaig, Le posivitisme anglais, Phüosophie de
Italië, dans les Pays-Bas, en Grèce, t'Idéal
vrt, de geestige biographie van zijn eigen
twikkeling: Vie et opinions de M. Fr
VwntrtS Graitidorge, en, in anderen trant
etzelfde uitgebreider behandelend, het
ern?erk De l'intelligence.
875 verscheen het eerste deel van het boek
ine als het doel van z\jn leven beschouwde,
minder gelukkig dan Kenan, niet geheel
d«: lies Origi'ies de laFrance Contemporaine.
^rste deel heette L'Ancien régime; in 1878
Li anarchie npontanée, in 1882 La
conJacobine, in 1884 Les gouvernements r
?tts. Al deze studiën vonden hun
bestrijding; men verweet Taine, dat hij
bijzonderheden als karakteristiek
aan, ze als hoofdzaken gebruikte om daarop
J algemeen e beschouwing te gronden. Bij het
d deel Reconstruction de la France kwam
vooral van de bonapartisten, die hem
heiligschennis beschuldigden wegens het
Jen" van de grootsche figuur van
NapoI. Er is uit dien tijd een boekje van prins
ne, dat geheel als antwoord op Taine's
ode bedoeld is, en waarin deze methode
maar niet geheel onjuist gekenschetst
?i'irordt. Het laatste deel van de .Origine» is niet
s-TÖltooid geworden.
t" Taine's methode van het meedoogenloos scherp
«onderzoek, het bepalen van race, milieu en moment,
fftét zoeken van de idee maitresse in ieder werk,
Jiedere gebeurtenis, ieder tijdvak, ieder persoon,
?"Üeefl; hem zeker nu en dan, als iedere
doc'trine, tot onbillijkheden, zelfs tot valsche
, conclusies geleid, maar zijn doel was de
waarTïeid; en hij beschikte, om haar te dienen, over
.een ongeëvenaarde scherpzinnigheid, denkkracht
en moed. En hetgeen aan dit alles de groote
macht op het publiek, op zijn geheele periode
verzekerde, hij had.tot ziyn dienst een stijl van
enkel leven en bekoring, niet weelderig streelend
tusschen elegance, ironie en gevoel als die van
Renan, niet' overweldigend gekleurd als die van
Victor Hugo, maar glanzend scherp als staal,
pr«cies zoo ryk en versierd als zijn gedachte het
wilde; »z\jn adjectieven," zegt Guinaudeau in de
"tfustice waren argumenten vóórdat ze benamingen
werden"; zijn denkbeelden scharen zich als een
leger, schoon door hun orde en glans, en
marcheeren vooruit op den langzamen rhythmus van
;Zfln phrasen."
, Als voorbeeld zou zyne beschouwing van ons
eigen volk in de Fhitosophie de l'art dans les
?Pays-Eaf kunnen dienen. Zij is zoo vernuftig en
scherpzinnig als eene; jammer genoeg is er geen
'fragment zoo kort uit aan te halen, dat het vol
doende z^jne methode en z\jn schitterenden stijl
""zou weergeven. Hij construeert er ons volk in
op deze wgze. W\j z\jn als Germanen log, dus
langzaam, dus volhardend (daarom bloeien onder
ons hot huwelijk en het gemeenschapsleven); door
den strijd met het water werden wij practisch,
terwjjl het vochtige klimaat onze hartstochten
kalmeerde; zoo konden wij de vrijheid verdra
gen, maar moesten ook beperkt, worden in de vlucht
onzer gedachten; geleerden en uitvinders lever
den wy in overvloed, maar geen enkelen wijs
geer, want Spinoza was een Jood. Daarom heb
ben wij ook een groote schilderschool gehad.
"Want terwijl de geest zich niet verloor in be
spiegeling, zooals bij de Duitsche Germanen, was
hq ook niet hartstochtelijk in zijn practicisme,
zooals bij de Engelschen, en hadden wij den geest
en smaak vrij voor de beschouwing van het spel van
kleuren en vormen.
Men ziet hierin even het essentieele en ook
het zwakke z\jner methode; zij weet
Rembrandt uit ras, tijd en omgeving te verklaren,
maar legt te geringen nadruk op het individu, de
geniale persoonlijkheid zelf. Immers Rembrandt is
niet enkel «iemand uit de school van Rembrandt,"
een product van tijd en plaats en ras, maar een
onafhankelijk meester; figuren als Shakespeare,
Michel-Angelo, Carlyle, moeten eigenlijk zulk
een systeem in de war brengen, als dat er niet
opzettelijk heen geleid wordt.
In de methode, met haar onrechtvaardigheden
en al, ligt intusschen zijn kracht. Verkregen kun
digheden baten niet veel", zegt Robert deBonnières
in Figaro, als zij zich versnipperen. Zij kunnen
alleen dienstbaar en nuttig zijn, als zij samenge
vat en in den band gehouden worden. De doctrine
is de kuip waar men den ,w\jnoogst ingiet; de
methode is de schuur waar men het koren in op
bergt. Taine nu had zijn kuip, de theorie van het
milieu, waar hij de feiten in liet gisten; zijn schuur,
de positieve philosophie, waar hij de denkbeelden
in opborg'1.
Taine's invloed op het geheele jonge Frankrijk
is zeer groot geweest. Zola, Bourget, tal van
philosophen en historici noemen zich zijne leerlingen ;
Taine zelf hield veel van Bourget, den keurigen
analyst, ook van Daudet, (dien hij met al zijn in
vloed steunde bij de candidatuur voor de Acad
mie,) maarniet van Zola, den ruwen. Hy was een
werker, die van ingetogenheid en degelijkheid
hield; Zola's luidruchtigheid schrikte hem af. Hy is,
al werkende, aan uitputting en overspanning zeker
een aantal jaren vroeger dan aan zijn gestel toe
bedeeld waren, gestorven.
miiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiB
Les XX.
Riaum teneatis!
Les Vingt! Les vingt par excellence.'
Als men die twee drie zalen, deel uitmakende
van 't musée moderne, op 't museums-plein te
Brussel rond ziet... steeds voelt men zich
verjongd!
Een traan welt op naar 't oog, bij de herinne
ring, hoe wij als kinderen naast moeders knie,
prentjes prikten naar den omtrek, of ze waschten
met penseel en vinger, waarop in een vorig arti
kel is gezinspeeld.
Hoe zalig werkt het op ons gemoed als
NoordNederlander, of Hollander, dat het woord Chinois
de UEnrope nu niet alleen meer op ons Hollanders
van toepassing is, maar onze goede, Belgische
broeders zich op denzelfden rang stellen en, met
hun penseel, terugkeeren tot de tijden, waarin
noch perspectief noch tusschenkleuren gebruike
lijk waren.
Hoe liefelijk dwalen wij terug tot de
kindschheid der schilderkunst! Hoe reiken wij met op
rechte aandoening de hand aan mannen als La u t re e,
Paul Signac, Steer, enz., die ons de Chineesche
wereld zoo levendig voortooveren, aan Toorop, die
ons aau Egyptische pyramiden herinnert. Wij voe
len dat «voor veertig eeuwen" ook zulk eene
schilderkunst moet hebben bestaan.
Hoe goedgedacht is het niet van Jacquemin en
Toulouse Lautrec ons een comble van leelijkheid
neer te hangen, om ons in den gesloten tijd"
voor Paschen geene wereldsche (?)
schoonheidsgedachten te geven'
En hoe welmeenend is Rops, die eene (zeer wel
geteekende) begrafenis te zien geeft, omringd door
eene rij van buik- en bilziehten (met permissie'.),
als wilde hij zeggen; «Zie, aldus ligt de man daar
in de kist!"
De strengste asceten kunnen daartegen immers
niets inbrengen!
Degouve de Nuncques is ook een weldoener van
het menschelijk geslacht. Door eenige dozijnen
flescbjes groen over zijn werk uit te persen, weet
hij weldadig op de oogen des liefhebbers te wer
ken, die het landschap boven zijn schrijftafel zal
ophangen. Zonder daarom aan de opthalmisten in
het handwerk te willen schade doen!
Wij zien om; bespeuren Karl Meunier, bespeu
ren L. Frédericq en roepen bijna uit: //Tu quoque
Brute",... //Que faites vous dans cette galère ?"
Meunier heeft eenige ernstig doordachte en mees
terlijk uitgevoerde teekeningen geleverd, gelijk
Charlier in 't beeldhouwwerk een ernstig uitge
voerde biddende figuur leverde.
Lemmens heeft in zijne wijze talent. Wil hij bij
't ornement-teekenen blijven, dan kan nog iets uit
hem worden. Zijne teekeningen toonen karakter
en vinding.
Eigenaardig karakter heeft bepaald het werk van
Frédericq; zijne Lente, in Munchen gezien,zijne Uame
met kind en vooral zijue Maria-boodschap.
De kunstcritiek kan daaraan niet onverschillig
voorbijgaan.
Het stuk toont twee figuren tot aan de knie. Rechts
van den toeschouwer staat de H. AJaagd een
jong zedig boerenmeisje, in grijs katoenen kleed.
Zij vouwt de handen op de borst te zamen als tot
bidden. Haar gelaat toont zich noch verrast, noch
ontzet, noch begeesterd. Nevens haar deengel
een soort van kinderfiguur met ideaal flodderend
kleed, gelijk op al Frédéricq's laatste schilderijen
voorkomt. Deze kinderlijke engel houdt iu de eene
hand een lelietak, de andere strekt hij zegenend uit
over Maria's hoofd. Beide figuren hebben een ge
laat als door de zonnehitte sterk roodgekleurd. De
type van den engel heeft minstens evenveel boersch
als die van de L. vrouw. De behandeling is zon
derling, maar toch met zorg geteekend en niet ont
heiligend, van eene zekere naïveteit, gelijk zij in
onze kunstwereld ter uauwernood denkbaar is.
Wij stappen weder over de vele kleine doeken,
vol valsche effecten, misselijk van teekening, hard
en afstootend van onderwerp of behandeling heen;
want nog meer namen te noemen zou hatelijk
beginnen te worden. Wij halen slechts nog erken
telijk aan de forsche historische teekening vau Madox
Brown en de gelukkige vormen van Th. van
Rijsselberghe, alsmede de projecten voor glasschilde
ring. Juist in dit vak kan menig een Vingtist nog
slagen, die zware omtrekken, kernachtige, sprekende
lijnen, platte figuren, zonder schaduw of perspectief
maakt, kortom die een begaafde ornamenten-stilist
is, en dusdanige zijn er onder de bovengenoemden
zeer bepaald.
Maar (ten slotte) het was iets verschrikkelijks,
tnaesthetisch, ja bijna geheel ondragelijks, dat men
in eene zaal vol grijnzende maskers en walgelijke
voorstellingen, de fijnste kamermuziek van Victor
D'Indy en De Castillon voordroeg. De Viugtisten
geven namelijk zittingen aan muziek of letteren
gewijd; overigens eene goede gedachte.
PAUL A. T.
IIIIIIIIIIIMIIIIMHIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllNUIIIIIIIIIIPIIIIIIIIIl
Nieuwe uitgaven van Muziek.
1. Tannhauserlied. Gedicht von Juiius
Wolff. Musik von Cornelie van Ooster
zee, opus 7. Uitgegeven bij Breitkopf en
Hiirtel, Leipzig.
2. Mijn Liefde. Gedicht van Helene Swarth,
Muziek van Cornelie van Oosterzee, uit
gave van het Willemsfonds te Gent.
Met groote belangstelling heb ik van beide
liederen kennis genomen, in de eerste plaats om
dat deze componiste iets belangrijks te zeggen
heeft en als liedercomponiste twee benijdens
waardige eigenschappen heeft, n.l. vinding en
temperament, en in de tweede plaats omdat hier
door alweer bewezen wordt dat de uitspraak
(nog onlangs met zooveel ophef gereleveerd) dat
geen enkele vrouw compositiegave en talent be
zit, onrechtvaardig en onjuist is.
Het eerste lied is vol leven en gloed. De com
poniste laat haar held ook als een held jubelen,
terwijl stijl en harmonisatie toonen dat zy met
haar tijd mede gaat.
Ook de begeleiding versterkt dit karakter en
getuigt van routine en kennis. Zij gaat bovendien
dikwijls een zelfstandigen weg.
Bezwaar heb ik alleen hier en daar tegen het
te consequent volhouden van de achtste beweging
in de linkerhand. Bij de woorden: nach Trautr
und Schweigen zoude een enkel accoord op het eerste
en vierde maatdeel in de linkerhand meer in
overeenstemming met het karakter van den zang
z\jn. Daardoor zou ook m.i. de hervatting van
het bewegelijke figuur by het woord: Klang als
tegenstelling nog meer indruk maken.
Ook bij het gedeelte: Sehr ruhig vond ik (vooral
in de linkerhand) de achste figuren te hardnek
kig volgehouden. Eerst bjj de woorden: Den Speer
wil! ich Sehwingen zou ik dit figuur weer geheel
willen zien terugkomen. Deze opmerkingen zijn
echter niet van invloed op mijn gunstigen indruk
van het geheel. Een geroutineerd
accompagnateur, zal dit weten te maskeeren; doch wat de
componiste bij de woorden: Fessel und Haft wel
heeft begrepen te moeten doen zou ik ook bij de
woorden: Trailer und Schweigen willen zien
toegepast.
Ik beschouw dit lied als een werkelijke
aanwinst.
Het tweede lied maakt eveneens een belangrijken
indruk. De componiste is, wat het karakter betreft,
ook in dit lied zeer geslaagd, want jubelt in het
eerste lied een held die de herlevende lente in de
natuur en in zijn hart begroet, in het tweede lied
schildert de componiste den jubel van eene vrouw
die bemint.
Deze tegenstelling is der componiste m. i. voor
treffelijk gelukt.
De begeleiding, die een ervaren accompagnateur
verlangt, acht ik zeer geslaagd. Aan het slot zou ik
echter in overweging willen geven de volle
accoorden bij de woorden: Zoo wekt mijn liefde leven niet
aan te houden, doch wel sterk maar zeer kort
aan te slaan. Bij het doorspelen trof het mij, dat
de verdubhelde d in de begeleiding tegen de e
op het woord liefde bij aangehouden accoorden
stroef klinkt (en dat mag toch niet bij het woord
liefde). Ik vermoed echter, dat het ook de be
doeling van den componiste is geweest die accoor
den niet aan te houden.
Als opmerking voeg ik er nog aan toe, dat het
mij voorkomt, dat bij de woorden: Mijn liefde is
als een vuur, de vlam getuigt van langgevangen
zon, Mej. Van Oosterzee eenigszins met de decla
matie hoeft te worstelen gehad in verband met
den natuurlijken melodischen gang.
Deze opmerkingen beletten echter niet, dat ik
beide liederen zeer aanbeveel.
v. M.
llllHinilllllHIIIIIHIIHIinilllMIIHIIIIIllltltllIltflUllllllllllllllllllllllllllllllllll
CHETSJES
Hoe Tist koetsier
werd.
Tist is zijn naam, Loef kens zijn van, en
kolenverkooper zijn professie, wat samen: T<st Loef
kens Jcolenverkooper uitmaakt, dunkt me.
Als Tist's wederhelft zich nog mocht verheugen
in het aanschouwen der schepping, was hij
Tist braaf als een beeldeken, en zoet als een
suikerklontje, omdat zijne Leocadie hem wist te
leiden op de rechte baan, en omdat zij groot en
dreigend wat zij werkelyk was vóór hem
rees, zoodra eenige bekoring hem een zijpad
wou doen inslaan.
Maar alles heeft een einde hier beneden, voor
wie wachten kan en geduld heeft. En geduld !
Dat heeft Tist te koop: hij is eens drie
dagen en vier nachten in zynen kelder verdoken
gebleven, achter een versleten boterkuip, omdat
Leocadie-lief aan eene buurvrouw verteld had,
dat zy »hem" binnen de acht-en-veertig uren
twee armen en n been van het lichaam zou
rukken, om »hem" te leeren wat meer te werken....
Maar alles heeft immers een einde ! Ook voor
Tist zijn thans de kaarten gekeerd. Vrouw
Loefkens heeft de oogen gesloten helaas ! voor
altijd na zacht tot haren gemaal haren laatsten
wil, met hare laatste woorden, gefluisterd te
hebben:
Tist!... ge kunt zorgen dat mijne begrafenis
schoener zij dan die van het wijf van den krui
denier ! ... en dat g' er deftig achter stapt, al
weenende, hoort g' het, vlegel !
Waarop Tist antwoordt doch vruchteloos,
want Leocadie's zieltje is reeds op reis :
God zegene u, vrouw.
Waarop ook Jsetje, die Tist's achterhuis be
woont, en zijn vrouw in deze benarde
oogenblikken hielp verhuizen, tot hem spreekt:
Tist. gij droef mensch, nu ziet gij het,
nietwaar V Waar is uwe vrouw V Zij is voor altijd
heen'. Maak eenen inkeer in uw zwarte ziel,
en bid voor haar
Loef kens die in den grond een braaf'mensch
is koesterde nog geene volledige zekerheid
nopens het «heengaan" zijner Leocadie. Nu echter,
na Netje's lijkrede, is alle twijfel uit zijn gemoed
verbannen .... Over *uw zwarte ziel" maakt hij
zich niet boos. Hij ziet die woorden aan als een
zinspeling op zijnen handel.
Terwijl Netje aan het ontzielde lichaam zijner
vrouw allerhande roerende geschiedenissen
voorprevelt, haalt Loefkens een sleutel uit den zak
van eenen regenwatergroenen rok, die droef
geestig aan den wand hangt. Dan vljjdt hij zich
op den buik, en, gewapend met den ijzeren
koterhaak 1) der stoof '2) gaat hij aan het scher
men tegen een onzichtbaren vijand, die zich
onder de driepootige eetschapraai moet schuil
houden.
Weldra brengt hij hem te voorschyn, maar het
is geen vijand, want hij bekijkt het geviscbte
voorwerp met begeerige oogen, laat het puntje
zyner tong wel tienmaal rond zijne lippen reizen,
en doet methodisch zijne lange handen open en toe.
Het is een versterkt sigarenkistje waarin Leocadie
de spaarcenten bewaarde. H\j begrijpt zelf niet hoe
1) Pook.
'-') Kachel.
het toch komt dat hjj nu zooveel vrijheid geniét,
en zoo ruim adem haalt, hij, Loefkens, die altijd,
heeft moeten veinzen dat h\j aan versterkte
sigarenkistjes niet meer kennis had, dan zijn hond
Gust zijn eenige vriend van de
maanbewoners.
Maar hjj zoekt het niet te begrijpen.
Hij neemt het aardige kistje onder eenen arm,
haalt met de andere hand eens eventjes zijn
baardbrandertje uit zijnen mond, en zegt:
Vrouw Netje, tot later, zulle.
Vrouw Netje mompelt iets, waarin wel kwestie
is van »Barbassen' en ^duivel hale u" maar niet
van een afscheidsgroet.
Daarop is Tist de deur uit en »aroet" S) ......
Tist blijft vier dagen »aroet", vier dagen gedu
rende welke hij de roerende goederen uit het kistje
zoo duchtig laat rollen, dat hij het zelf begint te
doen, tot hij eindelijk in eene afgelegen straatgoot
terecht komt, en daar op zijn rug ligt te kijken
naar de maneschijf die hij voor een stuk van
twintig frank houdt.
's Anderen daags is hij weer te been, zich ver
blijdend in het verlies zijner memorie, en in het
bezit van de versterkte kist. Op staanden voet
zweert hij, zich om geen geld van de wereld van
dit »haar" aandenken te zullen scheiden. Van
zijn openbaar ambt als kolenmarchand heeft hij
maar een zwakke herinnering meer; en van
zijn thuis volstrekt geene. Daarentegen valt het
hem in dat hij ergens te Antwerpen een zoon
moet hebben die een hoogen hoed draagt en
met eene vigilante rijdt .. . . Dat is het dus
wat hem sinds tien jaar in het hoofd speelde.
Ja, nu weet hij 't zeker; het is wel een zoon,
en het is wel te Antwerpen dat hij steekt.
Dadelijk besluit hij dit jonge mensch kennis te
geven van het geval dat hem moederloos maakt.
Bij een handelaar in »vodden en been" krijgt
Tist 8 centen voor zijne sigarenkist, met haar
blikken versiersels, en dit »haar" aandenken ver
doolt tusschen een warboel van kachelpijpen,
koffiemolens en kleederen op maat. Acht centen!
juist genoeg voor een »kopken" 4), een vel papier
en een envelop.
Kort daarop is Tist binnen het postkantoor aan
een schrijftafel gezeten, nevens een grommenden
heer met gouden neusnijper, bruinen pelsmantel,
en dikke sigaar.
Er zijn menschen die niet kunnen lijden dat
een kolenkoopman naar jenever riekt, en hard
op spelt wat hij op het papier wil brengen.
Bij dezen brief die Tist nu zit te vervaar
digen de tweede in gansch zijn leven denkt
hij aan den eersten; die aan zijne Leocadie was
gericht. Zij was nog jonge dochter; hij bood haai
de plaats van luitenant des kapiteins, op zijn
bootje aan. Miserie! hij wist niet dat de lui
tenant den kapitein zoo gauw op den kop zou
zitten.
Maar allo . . .
Tist heeft reeds twee vlekken opgelikt, eenen
halven liter gezweet, en nog geere letter ge
schreven. Hij maakt aan den grommenden heer
de opmerking dat brieven schrijven lastiger is
dan kolen dragen, en krijgt eenen doffen: Aliruti!
naar het hoofd, en herbegint de uitlegging, daar
hij als 't u belieft verstaan heeft.
Maar nu geeft de heer een vuistslag op de
tafel, en roept aldus de aandacht van al de
omstandars op Tist, die rood wordt als een kind.
Nu besluit hy ernstig aan het schrijven te gaan,
en den ouden heer te verpletteren onder zijn
stilzwijgen.
Drie uren later is zijn tong zwart als de
kolen die hy eens verkocht, en de brief af.
Zijn hart popelt van vreugde: O, niet omdat
Leocadie weg is, maar omdat hij haar weggaan
zoo meesterlijk verkondigt:
»myn beste jongen
dit is een brief van uw vader om u te zeggen
alsdat wy u nog altyd koetsier de vigilant in
de Stad van antwerpen en in goede gezondhijd
denken en dat gy nog den put niet ingereden
zyt met ons is het even kostelijk gelegen buiten
met uwe mama die och arme over vier dagen
stort een traan jongen hare ziel teruggegeven
heeft aan den heer en met mij eindelyk vrede
heeft gemaakt ik kon de begraving om reden
van familiezaken niet bywonen maar ik heb
hooren zeggen van uw vriend Spoor jongen dat
er in het gankske sinds twee jaar niets zoo
deftig plaats greep wees fier daarop, heb ik een
glaaske gezet en toen nog al tamelijk veel andere
glaaskes zoodat het nu van weinig belang is dat
uwe moeder de heer hebbe ze zonder testament
gestorven is een omdat alles op is twee omdat gij
er toch niet zoudt instaan zooals leocadie meer
malen zei brave jongen in de hoop dat gy in
het kort eens zult komen zien hoe arm en ge
lukkig ik nu ben ga ik morgen eene stootkar
leenen en onze gust er aan spannen en vullen
met zand wit zand om aan mijn brood te komen
want thuis is alles verdaan om leocadies laatste
reis te bekostigen goede jongen schrijf eens en
geloof mij tot den dood uw beminde vader
loet'kens tist."
Twee dagen na dato kreeg Tist de schoonste
ramnïeling waarvan hij ooit in zijn bewogen
leven had hooren gewagen, en werd hij naar
Antwerpen gevoerd, alles door toedoen van zijnen
erfgenaam, zijn beste jongen, die, met dit dubbel
inzicht, voor vier-en-twintig uren de zweep had
neergelegd.
En nog twee dagen later zat Tist, geschoren
en gewasschen, onder eenen stralenwerpende
hoogen hoed, op den bok eener vigilante. Hij
was koetsier in hetzelfde huis, waarin zijn lieve
jongen sedert vijftien jaar trouw diende.
Tist reed aldus nog langen tijd door het
leven, met zijnen no. (5(56, en den houten schimmel
die er vóór huppelde. Dan, zooals hij eens aan
zijn kind schreef, reed hij den put in, en bleef
hij er in liggen
Tist's kaars was uit, en zijn zieltje was dat
van Leocadie gaan gezelschap houden, tot in
der eeuwigheid. ...
Brussel, Februari '9;',.
Al.H'KEU BoiiAKIU).
3) en route.
4) Postzegel.