De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 19 maart pagina 1

19 maart 1893 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

'V. 821 DE AMSTERDAMMEK A'. 1893 &: f WEEKBLAD VOOK NEDEBLAND Dit nommer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschynt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel büde Vijzelstraat, 542. Zondag 19 Maart Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail?9. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer Reclames per regel 0.20 0.40 I N H O T »i VAN VERRE EN VAN NABIJ. Joan Pieter Hofstede, (met portret), door J. H. G. SOCI ALE AANGELEGENHEDEN : De carioatuur der liberale economie, door Z. van den Bergh, FEUILLETON: De Gloria-broek, naar het Duitsch van Ernst von Wolzogen. III. TOONEEL EN MUZIEK: Het tooneel, door H. J. M. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN LETTEREN: Mr. N. de Roever, (mttportr.), door F. v. d. Goes. Aanteekeningen Schilder kunst, door V. De nieuwste Munkacsy, door S. SCHAAKSPEL. VOOR DAMES, door B-e. ALLERLEI. INGEZONDEN. RE CLAMES. UIT Dr. GANNEF's STUDEER KAMER. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIÉN. iiiiitiiiimiiiiiiiiiHiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiitiiii Woensdag heeft de advocaat-general Lafibn in- het Panama-proces zijn requisitoir uitge sproken. Zijne slotwoorden waren gericht tegen de heeren Ch. de Lesseps en Fontane. »Men is aan de openbare meening vol doening verschuldigd," zeide de heer Lafibn. »Maar het zou eene wreede onbillijk heid zijn, de omgekochten te treffen, zonder tegelijkertijd de heeren De Lesseps en Fon tane te treffen, die gedurende jaren een werk van schaamtelooze omkooperij hebben voort gezet. De heer De Lesseps zegt u: »Ik ben arm." Arm als men ondervoorzitter is van de Suez-kanaalmaatschappij! Arm, ?wanneer, zooals de heer Barboux zelf voor het Hof van Appel heeft erkend, de heer De Lesseps zijn oprichters-aandeelen in de Panama-maatscKappij heeft verkocht voor 200,000 francs, ongerekend het millioen, dat zijn vader ontving! »Wat hebt gij teruggegeven aan de armen, dien gij hebt beroofd ? Ik zie wel hun financieelen ondergang, maar niet den uwen! »Hoe! voor honderd francs, uit een kamer gestolen, voor een ingeslagen glasruit, zou men naar het tuchthuis worden gezonden, en voor een milliard zou men straffeloos zijn, iiiiiiiniiiiin iiiiiiiiiiiiiiiiniiiii iiiniiiiifiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiin ??uiiiHtHiiiiiiiiiiiiiiiiiuiniiiiiiiiiiiiiiiiiniiimniiiiiiiiiiniiiiiitiiiiitinimi DE GLORIA-BROEK. Een dorpsgeschiedenis uit den goeden ouden tijd. NAAR HET DUITSCH, 3) VAN ERNST VON WOLZOGEN. De gevreesde Zondag was aangebroken; reeds bij het krieken van den morgen was iedereen in de pastorie druk in de weer; alleen dominee zelf, die zich toch het zenuw achtigst van allen gevoelde, was later dan anders opgestaan, omdat hij tot laat in den nacht zijn preek had zitten memoriseeren en nog lang daarna den slaap niet had kunnen vatten. Het was reeds over achten, eer hij voor den spiegel trad om zich te scheren. Had Doortje hem bij haar morgenzoen niet gelukkig bijtijds nog op zijn afschuwelijken stoppelbaard attent gemaakt, dan had hij het in de verwarring misschien totaal vergeten. Hij had zich ingezeept en stond met het in-botte mes erbarmelijk zijn linkerwang af te krabben, toen hij tot zijn ontsteltenis beneden in de gang eerst het roepen, dringen, draven en fluisteren eener verraste vrouwenschaar, en dadelijk daarop de klankvolle, diepe stem van den consistoriaal-rath vernam. Sidderend zonk de hand met het mes omlaag en langzaam sijpelden de eerste bloeddruppels door de taai opgedroogde zeep langs de linkerwang. Hemel! daar stond hij in hemds mouwen, zwart fluweelen kuitenbroek, ge stopte kousen en pantoffels, en wist zich niet te bergen. Zou hij in de andere kamer gaan en de deur achter zich dichtgrendelen ? Neen, want daar zat hij even goed gevangen en met het vooruitzicht op een mooi fortuin in de toekomst! Dat is niet mogelijk. Gij hebt de spaarpenningen verzwolgen van de klei nen, van de nederigen, die thans sterven van honger. Uw weelde is de vrucht van veel ellende, van veel rouw. «Hoeveïen zouden niet kunnen opstaan om u te beschuldigen! »Mijne heeren gezworenen, ik vraag ge rechtigheid, gerechtigheid, gerechtigheid l" Harde waarheden, maar waarheden. Alleen is het te betreuren, dat de heer Laffon tegen de omgekochten (behoudens enkele uitzonderingen), die behoorlijk op de kaak werden gesteld, niet even streng optrad als tegen de omkoopers. Want deze laatsten kunnen twee verzachtende omstandigheden pleiten: in de eerste plaats zouden, indien hun onderneming geslaagd ware, al hunne thans terecht veroordeelde oneerlijkheden als han digheden zijn bewonderd, en in de tweede plaats heeft men hun het mes op de keel gezet. Doch dit daargelaten valt het niet te ont kennen, dat het gansche proces een sterken politieken bijsmaak heeft. Het is overtuigend gebleken, dat de verschillende regeeringen der republiek sedert eenige jaren zooal niet met de bijzonderheden, dan toch met de hoofdfeiten bekend zijn geweest van hetgeen thans aan de directeuren der Panama-maat schappij wordt ten laste gelegd. De regeering heeft niet slechts gezwegen, maar enkele harer meest invloedrijke leden hebben de Panama-maatschappij bepaald aangemoedigd om haar systeem van omkooperij voort te zetten. Men erkende het kwaad, maar men wilde een grooter kwaad voorkomen; men wilde een publiek schandaal vermijden, <3at de republiek in opspraak zou brengen. Zoo was de houding van hen, die bij deze nood lottige zaak nog het minst gecompromitteerd waren. Naast hen stond een veel grooter aantal van regeeringspersonen en parlements leden, die slechts door het grofste eigenbe lang werden gedreven, en die zich plompweg lieten omkoopen, en die zich onaantastbaar waanden, omdat zij medeschuldigen hadden in de hoogste kringen. Hoe groot het aantal dezer omgekochten is, zal men wel nooit te weten komen. Geen zitting van het gerechtshof gaat voorbij, zonzijn vrouw had de zondagsche rok toch ook beneden om af te horstelen. Of was 't beter het schuim van zijn gezicht te wasschen en zich door een kier van deur te excuseeren. Terwijl hij daar nog besluiteloos stond, verscheen de hooggeleerde doctor Schneckenfett, begeleid door de nijgende huisvrouw, echter reeds op den drempel en trad regel recht op den verlegen heen en weer draaienden Kannepich toe. Eer deze nog een woord van verontschuldiging of begroeting kon uit brengen, dreunde de rollende basstem van den bezoeker hem reeds gemoedelijk in de ooren: »Geneer u niet, waarde collega, ge neer u niet. Ik kan mij best voorstellen, dat gij mij zoo vroeg hier boven niet verwacht had. Maar ik ben nogal matineus en houd flinke ochtendwandelingen zoowel 's zomers als 's winters voor zeer gezond." Dominee Kannepich meende hierin een ver wijt aan zijn adres te hooren doorklinken en stond maar voor en na te buigen, met het scheermes nog steeds in de hand en zonder den hoogen bezoeker met een woord te verwelkomen. Daar zag hij eensklaps zijn vrouw, eveneens in half voltooid toilet en achter haar de rei van zeven dochtercn, al len met angstige oogen, uitgerekte halzen en open monden in de wijd open gebleven deur staan. Dat maakte zijn verwarring nog grooter. Toen wenkte hij, half verdrietig, half boos met het mes naar de deur en sprak de woorden, die hij sedert langejaren dagelijks ontelbare keeren genoodzaakt was te herhalen : »Vort, kinders!" En moeder, die van schrik mf-êrechtsomkeert maakte, riep hij nog na: »Hanne, mijn rok!'' »Laat ik u niet storen, waarde collega,'1 lachte de kerkvoogd in zijn joviale bas ; »doe net alsof u thuis waart, ha! ha! ha!" Zijn bulderend gelach klonk den verlegen Kannepich bepaald angstwekkend in de ooren en in zijn schertsend gesproken woorden meende hij iets ironisch-dreigends te hooren doorklinken. Maar eindelijk begon hij met der dat er sprake is van »de lijst der 104" of van »de lijst der 161", maar al weet ieder een wat van die lijsten te vertellen, niemand schijnt ze te bezitten, niemand schijnt er zelfs betrouwbare mededeelingen over te wil len doen. Mogelijk zullen de verdedigers der beschuldigde directeuren van de Panama maatschappij op het laatste oogenblik, als alle andere middelen te vergeefs zijn be proefd, nog met zulk eene lijst voor den dag komen. Maar zeker is dit volstrekt niet, want daar van de hoofdpersonen, van wier tusschenkomst zij zich h> bben bediend, n (de Reinach) dood is, terwyl de beide ande ren (Herz en Arton) voortvluchtig zijn, is het zeer wel mogelijk, dat de directeuren zelven niet precies kunnen aangeven, waar al de door hen verstrekte gelden ten slotte zijn gebleven. De eerste onthullingen over de Panamazaak zijn ongetwijfeld uitgegaan van de vij anden der republiek, of althans van de vij anden van de sedert jaren oppermachtige opportunistische coterie, die door eene zoo genaamde politique de concentration eene reeks van ministeriöele allegaartjes, in welke zij zelve het leeuwenaandeel had, aan het roer bracht. Toen het bleek, dat de zaak niet meer in den doofpot kon worden ge stopt, hoorde men vooral van de zijde der regeeringspartij op »licht, meer licht!1' aan dringen. Eerst kwam de commissie van en quête, die door hare verwarring van de be voegdheden der rechterlijke en der wetgevende macht veel onheil heeft gesticht en te vergeefs getracht heeft, als eene soort van Comit du snhit public op te treden. Daarna kwa men de beide groote processen, het eerste wegens malversatie, misbruik van vertrouwen en oplichterij, het tweede wegens omkooperij van ambtenaren en parlementsleden. De re geering speelde daarbij eene zonderlinge rol. Nadat op haar verzoek voor een aantal leden der vertegenwoordiging, door haar aangewe zen, de parlementaire immuniteit was opge heven, werden de meeste dezer personen van rechtsvervolging ontslagen. Dat zette kwaad bloed, veel meer dan de vervolging zelve had gedaan Had de regeering te lichtvaardig hare toestemming tot deze vervolging gege ven? zoo vroeg men, of had zij, met de schuld der aangewezen personen bekend, den iiiiiiiiiiiiiiiiiiimMiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiminuiiiiiiimiiiiiiiiiiiii) doodsverachting de taai opgedroogde zeepkorst met zijn stomp mes verder af te schra pen. Doctor Schneckenfett poetste intusschen zijn gouden brilletje op en praatte er vroolijk op los, terwijl hij met groote stappen waaronder de oude balken kraakten, het kleine, armoedige studeerkamerlje zonder boeken op en neder liep. Hij deed een zeer levendig en onderhoudend verhaal van wat hem op zijn inspectiereis was wedervaren en hoe hij in de reeds bezochte gemeenten van zijn diocese was ontvangen. Hij stond juist zijn verrukking uit te drukken over de schoone natuur van het Thuringer woud, dat hij bij deze gelegenheid voor het eerst had leeren kennen, toen hij plotseling verstomde, staan bleef, zijn oogen wijd open zette en een doorborenden blik op zijn collega's achter deel vestigde. Het ellendig kleine spiegeltje, waarvoor deze zich stond te scheren ver gunde hem niet de bewegingen van den »Rath" gade te slaan en daar hij juist aan de scherpe punt der kin de gevaarlijkste plek was genaderd, hoorde hij ook niet het knikken der kniegewrichten van zijn hoogen bezoeker, die juist vlak achter hem neder hurkte, zijn bril op het voorhoofd schoof, om scherper te kunnen zien en daarna met van pure verbazing gedempte stem van den achterkant der zwart fluweelen broek aflas : »Gloria in excelsis Deo/" O wee ! Daar hokte het schrapende mes in de hand van den ongelukkigen dorpspre diker en een tweede straaltje bloed vloeide langs zijn kleverig, armzalig gezicht. »Te deksel! Ai!'' riep de arme Kannepich; »daar heeft mijn Hanne zoo waar de Gloria broek uitgelegd !" »De Gloria-broek ?" herhaalde de consistorial-rath vragend, terwijl hij zich lang zaam oprichtte. »Ja, zoo noem ik 'm altijd," gaf dominee bedeesd ten antwoord, terwijl hij met den ouden, gescheurden handdoek het bloed van zijn wang tipte. De scheeroperatie was afgearm der gerechtigheid tegengehouden? Het gestelde alternatief was voor de regeering niet vleiend. Nog erger werd de zaak, toen achtereen volgens zij, die het krachtigst op de ver spreiding van meer licht over deze duistere zaak hadden aangedrongen, bleken zelven niet «zuiver op de graat" te zijn. Floquet, Clémenceau, de Freycinet, die als getuigen optraden, hebben, op zijn zachtst uitgedrukt,, een treurig figuur gemaakt, en in de Kamer zijn er van de zijde der oppositie reeds stem men genoeg opgegaan, die beweerden, dat dit drietal op de bank der beschuldigden had moeten plaats nemen, in plaats van op die der getuigen. Een hoogst onaangenamen indruk maakte het incident Cottu-Soinoury, waarbij de te genwoordige minister van justitie Bourgeois betrokken werd. Mevrouw Cottu, de echtgenoote van een der in hechtenis genomen Panama-directeuren, is door den directeur der geheime politie (in Frankrijk spreekt men euphemistisch van directeur de la Süretépu~ blique) uitgenoodigd, namen te noemen van leden der rechterzijde, die bij de Panamazaak gecompromitteerd zouden zijn, en tevens werd haar te verstaan gegeven, dat die mededeelingen een gunstigen invloed konden heb ben op het lot van haar man. De smerige manoeuvre is, dank zij de flinkheid van me vrouw Cottu, mislukt, en de heer Soinoury heeft, met zijn handlangers Goliard en Nicolle, op de terechtzitting een jammerlijk figuur gemaakt. De groote vraag is nu, m hoever de heer Soinoury heeft gehandeld op last der regeering. Deze laatste verzekert, dat dat zij niets van de zaak heeft geweten; maar het is wel eenigszins zonderling, dat zij den heer Soinoury, nadat de zaak reeds ruchtbaarheid had verkregen, heeft getroost met eene overplaatsing, die tegelijkertijd eene mooie promotie was. Bij eene in de Kamer hierover gehouden interpellatie verkreeg de regeering eene kleine meerderheid. Men kan hierin echter geen bewijs van vertrouwen zien ; alleen blijkt er uit, dat de Kamer huiverig is om een minis terie omver te werpen, dat zij op het ge geven oogenblik moeielijk door een ander en beter zou kunnen vervangen. HllllltllllllllllllllMllltlllllllllMIIIMIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIM loopen, en hij stond nu met gebogen hoofd en bekommerde oogen voor zijn geweldigen superieur, die zijn dikke lippen opeen klemde en blijkbaar moeite had, om zijn lachlust te bedwingen. »Kijk, meneer de inspecteur," vertelde hij met aandoenlijke verlegenheid, »wanneer iemand hier boven in dit arme land met zeven kinderen zit, die allemaal eten en drinken en in de kleeren gestoken moe ten worden, dan kan het er wel eens span nen en moeder de vrouw kan het heelejaar door wel aan 't keeren, verstellen en stoppen blijven. En toen we nu hier verleden jaar van een gezeten boerin, voor haar gouden bruiloft, een nieuw kanselovertrek in de kerk kregen, liet ik het oude in veiling brengen, omdat het zoo erg kaal en verschoten was geworden, en heb het toen zelf goedkoop gekocht, omdat buiten mij alleen nog maar een arme daglooner er een bod op deed. En ziet u mijnheer de inspecteur mijn Hanne is zoo handig in al die dingen toen heeft zij daaruit een broek en een vest voor me gemaakt en voor de twee kleinste meisjes is er nog een mooi wintermanteltje afgeval len. Mijn vrouw wilde het opschrift er eerst uittornen, maar ik was bang, dat het goed dan gaauwer zou scheuren, als ik er een beetje wild mee omsprong, en zoodoende heeft zij het goud er ingelaten." Dr. Schneckenfett's gelaat had een won derlijke uitdrukking aangenomen, half lach lust, half ontroering. »Hm! Hm!" bromde hij, niet wetend wat hij daarop moest antwoorden, terwijl de brave Kannepich eiken trek van zijn gelaat uitvorschend bespiedde, zonder er uit wijs te kunnen worden, en zich eindelijk zuchtend naar de deur wendde. ? Per slot van re kening vond de gestrenge heer het heilig opschrift op die plek toch eenigszins mis plaatst en de goede man bedekte zijn podex inscripiionum schielijk met beide han den en ijlde toen haastig de deur uit, om zijn rok te halen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl