Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
821
Joan Pieter Hofstede.
t *
Dfe tweede helft onzer eeuw, waarin door de
iMpaaung van stoom en electriciteit het wordings
proces eener nieuwe maatschappij zich langzaam
ontwikkelde, heeft het groote geluk gehad, mannen
t* sien opstaan, die door talent, .taai geduld en
wbrppingskracht uitmuntten.
Ntet vastroestende in verouderende begrippen,
eamiddelijk gebruik makende van al de voordeelen
die het menschelijk weten en zijn vernuftige toe
passingen aan de meer en meer verwend wordende
aenschheid aanbiedt, zijn zij, ieder, in hun kring,
dragers geworden der nieuwe denkbeelden, die den
erolutionairen weg baanden, waarop deze
voort?ebrijdt.
Want dit is zeker het jongere geslacht geeft
li*h vaak maar al te weinig rekenschap van de
toestanden, welke onze maatschappij, een halve
eeuw geleden, te aanschouwen gaf. De stoom was
nog niet de groote kracht, die de brug bouwde,
waarover de volkeren van Oost en West en Zuid
en Noord tot elkander kwamen; de hand vanden
mensch zag in de duizendvingerige machine nog
niet baar grooten concurrent, de telegraaf was nóg
niet veel meer dan een //electrische Spielerei" en
de groote centra der beschaving konden in die
dagen op oneindig minder vooruitgang bogen dan
tbans het kleinste stedeke in de achterhoek. De
factoren voor het wordingsproces lagen echter
TOorhanden; het menschelijk genie had ze in de
eerste helft dezer eeuw het aanzijn geschonken,
der tweede helft was het voorbehouden ze
practwch toe te passen.
. Het was in die dagen, toen men nog niet in de
wrste verte kon voorspellen, hoe reusachtig de
twee groote machten, die thans het maatschappelijk
Teven beheerschen de stoom en de electriciteit
zich zouden ontwikkelen, dat een man geboren
werd, wiens energie en werkkracht, talent en vol
harding zooveel hebben toegebracht aan de uitbrei
ding van een tak van alge^eenen dienst, welke
iiuug zaamgeweven is met ons dagelijksch maat
schappelijk leven en wiens eenigszins plotselinge
dood de natie eenige dagen geleden verraste.
Joan Pieter Hofstede, directeur der posterijen,
werd in de wintermaand van 1822 te Assen ge
boren. Na een zorgvuldige opvoeding te hebben
genoten, trad hij op achttienjarigen leeftijd als
surnumerair der Koninklijke Nederlandsche
Pos
imiiiiinrtiiiii iiniiiiiiiiiiiiiiiimiiiin i minimi niiiiiin
Toen Dr. Schneckenfett alleen was, lachte
bij lang en hartelijk. Zijn breede schouders wip ?
ten regelmatig op en neer, zijn weldoorvoed
buikje schudde en zijn lichtblaauwe ronde
.oogen werden zoo vochtig, dat hij de tranen
YÏMI zijn brilleglazen moest afwisschen. Doch
difc was nog maar een veelbelovend begin
yan al de wonderbaarlijkheden, die hij zou
beleven.
Men begaf zich ter kerke, een stijl- en
smakeloos gebouw, voor deze gelegenheid door
de cathechisanten inwendig versierd, met
guirlandes aan het orgel en om den kansel,
ja zelfs om den leuningstoe], die in het voor
de domineesfamilie afgeschoten gedeelte voor
den inspecteur was neergezet. De geduchte
man kwam zich zelf in zijn bekransten zetel
als een bekroonden os voor en vreesde, dat
de gemeente hem zou uitlachen. Daar hij
echter op alle gezichten slechts den eerbie
digsten ernst waarnam, schikte hij er zich
flimlachend in. Naast hem zat Doortje, erg
ef en bescheiden, heel blond en proper.
I>e geestelijke heer kon niet nalaten, nu en
dan een welgevalligen blik op het aandach
tig zingende meisje, in haar slecht zittend
katoenen kleedje te werpen. Behalve Doortje
waien alleen nog Lotje en Klaartje mee naar
de kerk gegaan: moeder had zich veront
schuldigd en Meeltje thuis gehouden, om
haar in de keuken te helpen. Eigenlijk had
de oudste moeten blijven, maar zij was zóó
verlangend vaders preek te hooren, en aan
het gezicht van haar proponent te zien, wat
die waard was, dat zij net zoo lang gesmeekt
had, totdat moeder haar had laten gaan.
Het orgelspel was afgrijselijk valsch; het
gezang der aannemelingen, die aan weerszij
den van den preekstoel zaten, klonk
oorverscheurend; de geuren, die uit hun sterk
gereuzelde coiffures opstegen, konden geenszins
ep lieflijkheid bogen. Boven op de galerij,
tegenover den kansel, zat Johannes, naast
den ouden boer Möbius, zijn vader, met een
glimlach van verwachting op de lippen en
terijen in dienst en was tot Juli 184. als zoo
danig werkzaam bij het bureau Controle" van
het hoofdbestuur der posterijen.
Nadat hij daarna gedurende vijf jaren als com
mies aan het Postkantoor te Amsterdam werkzaam
was geweest, werd hij bij Koninklijk besluit van
15 September 1852, no. 75, met den rang van
commies bij het Departement van Financiën, waar
onder het postwezen toen nog ressorteerde, ge
plaatst bij de afdeeling het vervoer en het personeel
betreffende. Vijf jaren daarna werd bij besluit van
20 Juni 1857, no. 85, die titel veranderd in dien
van Buitengewoon Inspecteur en toen in de maand
Maart van het jaar 1864 de toenmalige Hoofd
directeur der Posterijen, mr. J. Pols, kwam te
overlijden, was hij diens aangewezen opvolger.
Ruim acht-en-twintig jaren, dus juist in het
tijdperk dat de toepassing der stoomkracht zoo
groot een uitbreiding kreeg, waardoor zij werd de
machtige factor voor de uitbreiding van het
brievenvervoer, de telegraaf den afstand voor de
menselielijke gedachte vernietigde, de reusachtige
ontwikkeling der industrie de meest snelle inter
nationale verbindingen wenschelijk maakte, had
Nederland het geluk aan het hoofd van het post
wezen een man te zien, die zijn tijd begreep en
het talent en de noodige geestkracht bezat om de
Nederlandsche posterijen een waardige plaats te
midden van die der andere volkeren te doen in
nemen.
Het was reeds dadelijk na zijn optreden als
hoofddirecteur, dat hij zijn aandacht wijdde aan
den ongunstigen toestand waarin het platteland
met het oog op de postbezorging verkeerde. Daar
van was het gevolg de geheele afschaffing van het
bestelgeld ten platten lande en tal van belangrijke
verbeteringen, waardoor de plattelandspost een
vergelijking met hetgeen elders gevonden werd
met glans kon doorstaan.
Welke hervormingen met het oog op de invoe
ring der briefkaarten, der postwissels, van het
incasseeren van gelden tot iu de meest afgelegen
plaatsen, enz., langzamerhand zijn tot stand ge
komen, daarvan getuigt de wet van 1870, later
gewijzigd bij de wetten van 1872, 1876, 1881
en 1891.
Door twee instellingen heeft Hofstede vooral
de natie aan zich verplicht: de invoering der
Rijkspostspaarbank bij de Wet van 1880, en van
de pakketpostdienst bij de wet van 1881. Beiden
zijn, na verloop van eenige jaren, zoo in ons da
gelijksch leven ingeweven, dat we ons moeilijk
een toestand zouden kunnen denken, waarin ons
geen gelegenheid zou worden gegeven tot het ge
bruik maken van beide diensten.
Voorbereid op ecu conferentie te Parijs iu 1865,
ontstaan, uitgebreid en verbeterd op de congres
sen te Bern in 1874, te Parijs in 1878 en 1880
en te Lissabon in 1885, had de Union Postale
vooral haar opkomst en bloei aan hem te danken
en de achting, welke Hofstede in het buitenland
onder de postmannen genoot, was zoo groot, dat
men hem voorleden jaar tot voorzitter verkoos
der Internationale postovereenkomst, welke te
Weenen werd gehouden en waarin vooral op zijn
aandrang werd besloten, dat de briefpost voor alle
landen, behoorende tot de Union Postale, zou
vastgesteld worden op 12 72 cent.
Erkende dan ook de overleden kouing de
groote verdiensten van Hofstede door diens benoe
ming tot ridder van den Nederlandschen Leeuw,
de grootkruizen en andere ridderorden, door
vreemde vorsten hem verleend, getuigden van de
groote waardeering, welke hij iu het buitenland
genoot.
Niet in bijzonderheden zullen wij mededeelen
welke administratieve veranderingen en verbeterin
gen de Hoofddirecteur, gedurende zijn acht en
twintigjarig beheer, in het Postwezen aanbracht.
De ambtenaren, die met hem deze kwarteeuw heb
hen doorleefd, kunnen daarvan de beste getuigenis
MmiiiiiimiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiHiiiiMninMiHiinmii
pogingen doende om een blik van Doortje op
te vangen. Eindelijk besteeg de eerwaarde
Gotthilf Kannepich den preekstoel. De inspec
teur in zijn versierden stoel en de kandidaat
op de galerij zetten tegelijkertijd hun schoon
gepoetste brillen op en fixeerden den bleeken
prediker. Doortje zuchtte en bloosde. Daarna
stond de gemeente op, om den tekst te hooren.
Hij was uit het tiende kapittel van het
Evangelie van Johannes, het elfde en twaalfde
vers: »Ik ben de goede Herder; de goede
herder stelt zijn leven voor de schapen; maar
de huurling, en die geen herder is, wieu de
schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen
en verlaat de schapen en vliedt; en de wolf
grijpt ze en verstrooit de schapen. Amen."
De gemeente ging zitten, en na liet ge
bruikelijke voetgescharrel, kuchen en nou/.en
snuiten begon dominee aldus: »Gelk'fde
broeders en zusters, gij kent mij nu reeds
sedert twintig jaren; gij weet, dat ik dee
moedig voor den Heere en eenvoudig van
harte ben; wanneer ik dus gelexen heb: ;>ik
ben de goede Herder," dan heb ik daar
mede waarachtig mijzelf niet bedoeld, want
ik ben zelf maar een schaap in de kudde
onzes Heeren, en wellicht maar een huurling,
want ik wordt er voor betaald om het kleine
kuddeke hier in het dorp en boven aan de
bijkerk te hoeden, al is de betaling ook zoo
schraal, dat menigeen van ulieden, schapen,
het beter heeft dan uvv herder, ik. Maar,
ziet ge, ik woon nu reeds twintig jaren onder
ulieden, en mijn lieve vrouw heeft mij in uvv
midden mijn zeven meisjes geboren; ik ver
zorg mijn akker als gij; wat gij oogst, oogst
ook ik; wat hagelslag bij u vernielt, vernagelt
ook bij mij; daarom behoor ik bij ulieden en
gijlieden behoort bij mij, gelijk de herder bij
zijne schapen. Of ik ook een goede herder
ben? Om dat te onderzoeken, is de geleerde
heer uit Weimar gekomen, dien ge hier op
den feestelijk versierden stoel ziet zitten." '
(Wordt vervolyd).
afleggen; maar wat vooral Hofstede teekende,
was zijn strikte rechtvaardigheid tegenover het
personeel der Posterijen. Toegankelijk voor
iedereen, beminnelijk in den omgang, kon bij zich
verheugen in de achting zijner ambtenaren.
Dit bleek vooral, toen hij den 5den November
1890 den dag herdacht, dat hij vijftig jaren geleden
als surnumerair in den Staatsdienst trad, hoewel
hij den wensch te kennen had gegeven, dat ieder
openlijk huldeblijk zou achterblijven een wensch
waarin zich de ambtenaren bij de posterijen slechts
noode schikten toch toonden de gelukwenschen,
welke hem uit alle oorden des lands toevloeiden,
aan, dat het corps der postambtenaren fier was
op een hoofddirecteur, die, indien hij het gewild
had, op zoo eervol eens carrière met zelfvoldoening
had kunnen wijzen.
Het is niet iedereen gegeven op
een-en-zeventigjarigen leeftijd op zoo nuttig een loopbaan te
kunnen terugzien en wanneer het uur van schei
den daar is, van zich zelf te kuunen getuigen: Ik
heb mijn tijd begrepen en trouw mijn plicht, ge
daan, ik heb mijn vaderland eerlijk gediend totdat
de dood mij opriep. Want deze man is als 't ware
in het harnas gestorven. Een korte ziekte van
drie dagen, een longontsteking, maakte een einde
aan zijn welbesteed leven. Van hem kan getuigd
worden dat hij, als ware het bij intuïtie, volkomen
heeft begrepen de woorden van Henri George :
Onze instellingen aan te passen aan de groeiende
behoeften en veranderde omstandigheden van den
tijd waarin wij leven, is de taak, die ons is op
gelegd."
J. H. G.
Sociale
De caricatuur der liberale economie.
Hoe de phantasie iemand parten kan spelen !
Ge herinnert u nog wel dat geval met den
hoofdredacteur van het Handelsblad, die door
het aanschouwen van Uilenspiegel's teekeningen
van Calvinisten, zich van dezen een voorstelling
had gemaakt die zóó afweek van de werkelijkheid,
dat het niet slechts anderen maar ook den re
dacteur zelf verraste toen het uitkwam, 't Is niet
om mij niet dien man gelijk te stellen ge
kent mijn bescheidenheid maar 't is heusch
de waarheid: mij is iets dergelijks overko
men. En wel ten aanzien van Mr. S. van
Houten. Een jaar of tien geleden, toen wij jon
geren van Van Houten reeds veel hadden ge
hoord en gelezen, werd hij nog al eens genoemd
als de man met de wilde baren. Met die wilde
haren is mijn phantasie gaan spelen. En zoodra
dacht ik niet aan Van Houten, optredend in de
Kamer, of ik zag te midden van talrijke, deftige
pruiken een woesten kop, wild opstaand, vliegend
haar, type anarchisten-kop. In de laatste jaren
heeft dat beeld zich gewijzigd. De wilde haren
zag ik van ouderdom uitvallen, de overblijvende
grijs worden. En sedert ik in de laatste
arlevering van de Vragen de.s Tijis zijn opstel las
«Vrijheid of Staatsvoogdij", is het beeld een heel
ander geworden : een kale schedel, lange, grijze,
deftige baard, père-noble-kop.
Quantum mutatus ab illo !
Het is een psychisch raadsel, dat ik hier niet
zal trachten op te lossen, hoe een man met het
verleden van Van Houten een artikel kan schrij
ven als dat in de Vragen c/es Tijdf, niet slechts
conservatief, neen, reactionair. Men meende
zoo in den laatsten tijd, dat, bij al den strijd
over de grenzen der Stantsbemoeiing, n ding
vast stond ook onder d« liberalen : dat onder den
invloed der liberale economie de taak van den
Staat te zeer was beperkt voor de moderne toe
standen. Ook zij die gelooven in de
wónderkracht van het particulier initiatief, zij meenden
toch dat men, vele knellende banden verbrekend,
tevens veel bandeloosheid had geschapen, die
' nieuwe ordening vorderde.
Van Houten niet. De liberale beginselen be
ginnen nog eerst hun werking te oefenen, vol
gens hem. De patentwet belemmert nog steeds de
vrijheid van arbeid door fiscale bepalingen. Het
veroordeelen van spel en weddingschap is een
restant van Staatsvoogdij. De liberale beginselen
, »eischen de verdediging van ongelijkheid in
materieolen toestand, maar slechts, voor zoover zij
gevolg is van ongelijkheid in arbeidsvermogen on
! spaarzaamheid en van de uitkomsten van eerlijke
contracten, /onder den naar de liberale
be: ginselen ingericliten Staat in zijn levensbeginsel
aan te tasten, kan men ilte ongelijkheid niet
opheften, maar evenmin mag de wet ongelijkheid
doen ontstaan ten nadeele van hem, die in vrijen
wedijver het meeste verdient."
Het staat er werkelijk. Hoe de menschen hun
; geld verdienen, mits zonder geweld en bedrog,
gaat den Staat niet aan. (ieweld en bedrog wor
den gestraft, maar wat gij met uw goedvinden u
laat aandoen, is geoorloofd, ten minste als ge
meerderjarig zijt. Bepalingen omtrent arbeid \an
; meerderjarige vrouwen in de wet van issii zijn
met tle liberale beginselen in strijd, volgens Van
Houten. Beperking der vrijheid van arbeid voor
: meerderjarige mannen idem, enz.! enz.!
i Men denke zich enkele consekwentiën van
i dergelijke leer. De wedijver om het incest te
vor' dienen vrijlaten, voor meerderjarigen. Dus geen
l wet tegen de misbruiken bij de uitbetaling van
loonon.
Geen verplichtingen voor veiligheid in fabrie
ken waar meerderjarigen werken, (jeen verplich
ting om de werklieden tegen ongelukken te ver
zekeren of tegen de ellende van den ouden dag.
tieen wet op de begrafenisfondsen, welke mis
bruiken ook jegens meerderjarigen worden ge
pleegd (indien maar geen geweld of bedrog). En
wat >:al er afgeschaft moeten worden! Beperking
van den drankverkoop afschaffen! Wet op de
landverhuizing afschaffen ! Bescherming van den
pandgever tegen den geldschieter afschaffen.
Verbod van assurantie boven de waarde van het
voorwerp afschaffen, verbod van huizen van
hazardspel afschaffen, verbod om niet meer dan
eene vrouw te huwen (mits meerderjarige!) af
schaffen dat wordt liberaliteit!
Wat zal Pierson zeggen als hy Van Houten's
opstel vergelekt met hetgeen hij in 1889 schreef
in zijn Leerboek? «Sociale wetgeving, ten behoeve
van volwassenen, bestaat reeds op de uitgebreidste
schaal, en de eenige reden, waarom wij ons hier
van niet altijd bewust zijn, is de gewoonte ....
Overal neemt de Staat maatregelen om te ver
hoeden, dat van gebrek aan kennis, oordeel en
zelfstandigheid misbruik wordt gemaakt, en wat
anders is sociale wetgeving, ten behoeve van
arbeiders, dan een nieuwe stap in die richting?"
Wat zal Levy zeggen, als hy naast Van Houten's
opstel het zijne legt, dat hij over de z.g. ge
dwongen winkelnering schreet in het Weekblad
van het R-cht? En wat zal Van Houten zelf
zeggen, als hij zijn verdediging van spel en
weddingschap vergelijkt met de toelichting van
zijn wetsontwerp op de onteigening, waar hjj
schrijft, dat den grondeigenaar de waardever
meerdering niet toekomt, die geen gevolg is van
zijn arbeid, en dat het'volstrekt niet noodig is,
zelfs in geen enkel opzicht te billijken, eene
inrichting van het recht te behouden die den
grond tot het voorwerp maakt van speculatie van
«kapitalisten ?"
Maar nu gaat my een licht op. Het geheele
opstel van Van Houten is een grapje. Als het
ernst was, had de redactie van de Vrag«,n het
ook niet opgenomen zonder tegenspraak.
Pekelharing, Kerdijk, Veegens . .. Het is niet onaardig
bedacht, /ij hebben, na het gebruikelijke diner
der redactie, met Van Houten afgesproken de
caricatuur die de Franschen hebben gemaakt van
de liberale economie, nog weer eens uit de oude
doos te halen. Ik zie Pekelharing al schateren.
en Veegens zich verkneukelen bij de gedachte
hoeveel liberalen er nog in zouden loopen. Toen
heeft Van Houten, geestig als altijd, ook de oude
phrasen opgezocht: instellingen natuurrechtelijk;
economische strijd onafhankelijk van wetsbepa
lingen, enz. Wel een weinig ondeugend; maar,
kom, zoo'n enkel aardigheidje. Anders wordt de
politiek wel eens vervelend !
En nu zie ik het ook duidelijk. De p
renoble-kop was geen echte; hij is «gemaakt'" voor
dit tooneelstukje.
Delft, 16 Maart 1893.
/. VAN DEN.BEHGH.
IIIMIIIIIHIIIIIII
TOON
Het Tooneel.
Zondagavond bij de vertooning van Blanchette
kreeg Antoine na het tweede bedrijf een krans
van het bestuur van het Tooneel verbond. De
dagbladen berichtten, dat de opdracht luidde:
->Aan Autoine, den onverbeterlijken kunstenaar".
Een der bestuurders trad hier tegen op; »A M.
Antoine", niet anders en niet meer stom op
het lint. Men had het het Tooneelverbond eenige
jaren geleden zoo kwalijk genomen, dat het
Sarah Bernhardt een onnavolgbare tooneelspeelster
dorst noemen, dat ik uitstekend begrijp, dat men
ditmaal wat voorzichtiger was. Toch had men
naar mijn zin en oordeel alle recht het
compli! mentje bij den krans te voegen; in de eerste
plaats, omdat Antoine Franschman is en dus
weet welke waarde aan complimentjes is te hech
ten, in de tweede, omdat hij in zijn goede rollen
(en hij speelde hier terecht en gelukkig niet
anders dan deze) werkelijk den indruk maakt
overbeterlijk te zijn.Ik kan mij voorstellen, dat men
de vertooningen van het Théatre-Libre dit jaar als
geheel niet zoo verrassend en overweldigend
vond als het vorige; toen was het trouwens een
eerste kennismaking. De bewondering voor den
tooncelspeler Antoine zal bij de meesten zonder
twijfel nog zijn gestegen. Men weet niet wat
men bij dezen Kranschen kunstenaar het meest
zal loven, zijn veelzijdigheid of wel zijne sober
heid en natuurlijkheid. Men kan het met zijn
opvatting vooral in niet-Frans che stukken oneens
zijn; volgens xijn opvatting kan men zich zijn
persoousuitbeeldingen niet vollediger en overtui
gender denken. Xijn Oswald is een onvergetelijke
schepping, verpletterend en aandoenlijk tegelijk.
Als de advocaat in Li fiJle Eusn boeide hij zoo
als hij moest en kan boeien; zich geheel over
gevend aan zijn machtig temperament, wist hij
do toeschouwers een half uur lang in aandacht en
spanning te houden met vrij dorre on niet al te
oorspronkelijke oratorische spitsvondigheden; was
j hij zoo geheel de advocaat, de Frausche
advo' caat, die niets onbeproefd laat om zijn eigen
| aandoening en geestdrift op zijn gehoor, op
de jury en de rechters in de eerste plaats
l over te brengen, dat hij er niet tegen op
zag van tijd tot tijd zijn stem geweld aan te
\ doen, met geheel zijn lichaam te worstelen en
| te strijden voor zijn overtuiging; een prachtig
staaltje van echt Fransche redenaarskunst, in
zijn soort oenig en onovertrefbaar. Voor zijn
creatie van den ouden Itousset in BlanelkMe
zou ik geen nieuwe termen van bewondering
l weten te vinden; alleen om zijn pittige en
pit'. tireske dictie, om deze zware, harde, dreinende,
bijna kermende klanken en geluiden, is hij als
de koppige boer reeds onnavolgbaar. Een curieus
en origineel genrestukje was zijn vertolking van
' den >i'it'fiir f'uruii ib'c/t ip':n!ianer", in Edmond de
, (toncourt's A. bun Ie proiji'ès.
Tot den acteur Autoine beperkt zich niet ge
heel, doch voor een vrij groot gedeelte het bij
zondere, van de 7'/«'«Jct-V^iVe-voorstellingen van
! dit jaar. Kon uitzondering maak ik voor
£iunchelti., dat weer even machtig boeide als vroeger,
dat weer een geheel gaf, zooals geen onzer eigen
gezelschappen dat in het leven heeft weten te
roepen: vader, moeder en dochter alle drie even
voortreffelijk en geheel tegen elkander opgewassen.
ltl(i>K:/i>-lte is en blijft in zijn beste redactie, twee
bedrijven, Blanchette's vertrek het einde, een
belangwekkende en boeiende tooneelvertooning,
' een van de weinige , waarbij men inderdaad en
; bijna voortdurend den indruk krijgt een stukje
werkelijkheid voor zich te zien, waarin het den