De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 19 maart pagina 2

19 maart 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 821 Joan Pieter Hofstede. t * Dfe tweede helft onzer eeuw, waarin door de iMpaaung van stoom en electriciteit het wordings proces eener nieuwe maatschappij zich langzaam ontwikkelde, heeft het groote geluk gehad, mannen t* sien opstaan, die door talent, .taai geduld en wbrppingskracht uitmuntten. Ntet vastroestende in verouderende begrippen, eamiddelijk gebruik makende van al de voordeelen die het menschelijk weten en zijn vernuftige toe passingen aan de meer en meer verwend wordende aenschheid aanbiedt, zijn zij, ieder, in hun kring, dragers geworden der nieuwe denkbeelden, die den erolutionairen weg baanden, waarop deze voort?ebrijdt. Want dit is zeker het jongere geslacht geeft li*h vaak maar al te weinig rekenschap van de toestanden, welke onze maatschappij, een halve eeuw geleden, te aanschouwen gaf. De stoom was nog niet de groote kracht, die de brug bouwde, waarover de volkeren van Oost en West en Zuid en Noord tot elkander kwamen; de hand vanden mensch zag in de duizendvingerige machine nog niet baar grooten concurrent, de telegraaf was nóg niet veel meer dan een //electrische Spielerei" en de groote centra der beschaving konden in die dagen op oneindig minder vooruitgang bogen dan tbans het kleinste stedeke in de achterhoek. De factoren voor het wordingsproces lagen echter TOorhanden; het menschelijk genie had ze in de eerste helft dezer eeuw het aanzijn geschonken, der tweede helft was het voorbehouden ze practwch toe te passen. . Het was in die dagen, toen men nog niet in de wrste verte kon voorspellen, hoe reusachtig de twee groote machten, die thans het maatschappelijk Teven beheerschen de stoom en de electriciteit zich zouden ontwikkelen, dat een man geboren werd, wiens energie en werkkracht, talent en vol harding zooveel hebben toegebracht aan de uitbrei ding van een tak van alge^eenen dienst, welke iiuug zaamgeweven is met ons dagelijksch maat schappelijk leven en wiens eenigszins plotselinge dood de natie eenige dagen geleden verraste. Joan Pieter Hofstede, directeur der posterijen, werd in de wintermaand van 1822 te Assen ge boren. Na een zorgvuldige opvoeding te hebben genoten, trad hij op achttienjarigen leeftijd als surnumerair der Koninklijke Nederlandsche Pos imiiiiinrtiiiii iiniiiiiiiiiiiiiiiimiiiin i minimi niiiiiin Toen Dr. Schneckenfett alleen was, lachte bij lang en hartelijk. Zijn breede schouders wip ? ten regelmatig op en neer, zijn weldoorvoed buikje schudde en zijn lichtblaauwe ronde .oogen werden zoo vochtig, dat hij de tranen YÏMI zijn brilleglazen moest afwisschen. Doch difc was nog maar een veelbelovend begin yan al de wonderbaarlijkheden, die hij zou beleven. Men begaf zich ter kerke, een stijl- en smakeloos gebouw, voor deze gelegenheid door de cathechisanten inwendig versierd, met guirlandes aan het orgel en om den kansel, ja zelfs om den leuningstoe], die in het voor de domineesfamilie afgeschoten gedeelte voor den inspecteur was neergezet. De geduchte man kwam zich zelf in zijn bekransten zetel als een bekroonden os voor en vreesde, dat de gemeente hem zou uitlachen. Daar hij echter op alle gezichten slechts den eerbie digsten ernst waarnam, schikte hij er zich flimlachend in. Naast hem zat Doortje, erg ef en bescheiden, heel blond en proper. I>e geestelijke heer kon niet nalaten, nu en dan een welgevalligen blik op het aandach tig zingende meisje, in haar slecht zittend katoenen kleedje te werpen. Behalve Doortje waien alleen nog Lotje en Klaartje mee naar de kerk gegaan: moeder had zich veront schuldigd en Meeltje thuis gehouden, om haar in de keuken te helpen. Eigenlijk had de oudste moeten blijven, maar zij was zóó verlangend vaders preek te hooren, en aan het gezicht van haar proponent te zien, wat die waard was, dat zij net zoo lang gesmeekt had, totdat moeder haar had laten gaan. Het orgelspel was afgrijselijk valsch; het gezang der aannemelingen, die aan weerszij den van den preekstoel zaten, klonk oorverscheurend; de geuren, die uit hun sterk gereuzelde coiffures opstegen, konden geenszins ep lieflijkheid bogen. Boven op de galerij, tegenover den kansel, zat Johannes, naast den ouden boer Möbius, zijn vader, met een glimlach van verwachting op de lippen en terijen in dienst en was tot Juli 184. als zoo danig werkzaam bij het bureau Controle" van het hoofdbestuur der posterijen. Nadat hij daarna gedurende vijf jaren als com mies aan het Postkantoor te Amsterdam werkzaam was geweest, werd hij bij Koninklijk besluit van 15 September 1852, no. 75, met den rang van commies bij het Departement van Financiën, waar onder het postwezen toen nog ressorteerde, ge plaatst bij de afdeeling het vervoer en het personeel betreffende. Vijf jaren daarna werd bij besluit van 20 Juni 1857, no. 85, die titel veranderd in dien van Buitengewoon Inspecteur en toen in de maand Maart van het jaar 1864 de toenmalige Hoofd directeur der Posterijen, mr. J. Pols, kwam te overlijden, was hij diens aangewezen opvolger. Ruim acht-en-twintig jaren, dus juist in het tijdperk dat de toepassing der stoomkracht zoo groot een uitbreiding kreeg, waardoor zij werd de machtige factor voor de uitbreiding van het brievenvervoer, de telegraaf den afstand voor de menselielijke gedachte vernietigde, de reusachtige ontwikkeling der industrie de meest snelle inter nationale verbindingen wenschelijk maakte, had Nederland het geluk aan het hoofd van het post wezen een man te zien, die zijn tijd begreep en het talent en de noodige geestkracht bezat om de Nederlandsche posterijen een waardige plaats te midden van die der andere volkeren te doen in nemen. Het was reeds dadelijk na zijn optreden als hoofddirecteur, dat hij zijn aandacht wijdde aan den ongunstigen toestand waarin het platteland met het oog op de postbezorging verkeerde. Daar van was het gevolg de geheele afschaffing van het bestelgeld ten platten lande en tal van belangrijke verbeteringen, waardoor de plattelandspost een vergelijking met hetgeen elders gevonden werd met glans kon doorstaan. Welke hervormingen met het oog op de invoe ring der briefkaarten, der postwissels, van het incasseeren van gelden tot iu de meest afgelegen plaatsen, enz., langzamerhand zijn tot stand ge komen, daarvan getuigt de wet van 1870, later gewijzigd bij de wetten van 1872, 1876, 1881 en 1891. Door twee instellingen heeft Hofstede vooral de natie aan zich verplicht: de invoering der Rijkspostspaarbank bij de Wet van 1880, en van de pakketpostdienst bij de wet van 1881. Beiden zijn, na verloop van eenige jaren, zoo in ons da gelijksch leven ingeweven, dat we ons moeilijk een toestand zouden kunnen denken, waarin ons geen gelegenheid zou worden gegeven tot het ge bruik maken van beide diensten. Voorbereid op ecu conferentie te Parijs iu 1865, ontstaan, uitgebreid en verbeterd op de congres sen te Bern in 1874, te Parijs in 1878 en 1880 en te Lissabon in 1885, had de Union Postale vooral haar opkomst en bloei aan hem te danken en de achting, welke Hofstede in het buitenland onder de postmannen genoot, was zoo groot, dat men hem voorleden jaar tot voorzitter verkoos der Internationale postovereenkomst, welke te Weenen werd gehouden en waarin vooral op zijn aandrang werd besloten, dat de briefpost voor alle landen, behoorende tot de Union Postale, zou vastgesteld worden op 12 72 cent. Erkende dan ook de overleden kouing de groote verdiensten van Hofstede door diens benoe ming tot ridder van den Nederlandschen Leeuw, de grootkruizen en andere ridderorden, door vreemde vorsten hem verleend, getuigden van de groote waardeering, welke hij iu het buitenland genoot. Niet in bijzonderheden zullen wij mededeelen welke administratieve veranderingen en verbeterin gen de Hoofddirecteur, gedurende zijn acht en twintigjarig beheer, in het Postwezen aanbracht. De ambtenaren, die met hem deze kwarteeuw heb hen doorleefd, kunnen daarvan de beste getuigenis MmiiiiiimiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiHiiiiMninMiHiinmii pogingen doende om een blik van Doortje op te vangen. Eindelijk besteeg de eerwaarde Gotthilf Kannepich den preekstoel. De inspec teur in zijn versierden stoel en de kandidaat op de galerij zetten tegelijkertijd hun schoon gepoetste brillen op en fixeerden den bleeken prediker. Doortje zuchtte en bloosde. Daarna stond de gemeente op, om den tekst te hooren. Hij was uit het tiende kapittel van het Evangelie van Johannes, het elfde en twaalfde vers: »Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen; maar de huurling, en die geen herder is, wieu de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen en verlaat de schapen en vliedt; en de wolf grijpt ze en verstrooit de schapen. Amen." De gemeente ging zitten, en na liet ge bruikelijke voetgescharrel, kuchen en nou/.en snuiten begon dominee aldus: »Gelk'fde broeders en zusters, gij kent mij nu reeds sedert twintig jaren; gij weet, dat ik dee moedig voor den Heere en eenvoudig van harte ben; wanneer ik dus gelexen heb: ;>ik ben de goede Herder," dan heb ik daar mede waarachtig mijzelf niet bedoeld, want ik ben zelf maar een schaap in de kudde onzes Heeren, en wellicht maar een huurling, want ik wordt er voor betaald om het kleine kuddeke hier in het dorp en boven aan de bijkerk te hoeden, al is de betaling ook zoo schraal, dat menigeen van ulieden, schapen, het beter heeft dan uvv herder, ik. Maar, ziet ge, ik woon nu reeds twintig jaren onder ulieden, en mijn lieve vrouw heeft mij in uvv midden mijn zeven meisjes geboren; ik ver zorg mijn akker als gij; wat gij oogst, oogst ook ik; wat hagelslag bij u vernielt, vernagelt ook bij mij; daarom behoor ik bij ulieden en gijlieden behoort bij mij, gelijk de herder bij zijne schapen. Of ik ook een goede herder ben? Om dat te onderzoeken, is de geleerde heer uit Weimar gekomen, dien ge hier op den feestelijk versierden stoel ziet zitten." ' (Wordt vervolyd). afleggen; maar wat vooral Hofstede teekende, was zijn strikte rechtvaardigheid tegenover het personeel der Posterijen. Toegankelijk voor iedereen, beminnelijk in den omgang, kon bij zich verheugen in de achting zijner ambtenaren. Dit bleek vooral, toen hij den 5den November 1890 den dag herdacht, dat hij vijftig jaren geleden als surnumerair in den Staatsdienst trad, hoewel hij den wensch te kennen had gegeven, dat ieder openlijk huldeblijk zou achterblijven een wensch waarin zich de ambtenaren bij de posterijen slechts noode schikten toch toonden de gelukwenschen, welke hem uit alle oorden des lands toevloeiden, aan, dat het corps der postambtenaren fier was op een hoofddirecteur, die, indien hij het gewild had, op zoo eervol eens carrière met zelfvoldoening had kunnen wijzen. Het is niet iedereen gegeven op een-en-zeventigjarigen leeftijd op zoo nuttig een loopbaan te kunnen terugzien en wanneer het uur van schei den daar is, van zich zelf te kuunen getuigen: Ik heb mijn tijd begrepen en trouw mijn plicht, ge daan, ik heb mijn vaderland eerlijk gediend totdat de dood mij opriep. Want deze man is als 't ware in het harnas gestorven. Een korte ziekte van drie dagen, een longontsteking, maakte een einde aan zijn welbesteed leven. Van hem kan getuigd worden dat hij, als ware het bij intuïtie, volkomen heeft begrepen de woorden van Henri George : Onze instellingen aan te passen aan de groeiende behoeften en veranderde omstandigheden van den tijd waarin wij leven, is de taak, die ons is op gelegd." J. H. G. Sociale De caricatuur der liberale economie. Hoe de phantasie iemand parten kan spelen ! Ge herinnert u nog wel dat geval met den hoofdredacteur van het Handelsblad, die door het aanschouwen van Uilenspiegel's teekeningen van Calvinisten, zich van dezen een voorstelling had gemaakt die zóó afweek van de werkelijkheid, dat het niet slechts anderen maar ook den re dacteur zelf verraste toen het uitkwam, 't Is niet om mij niet dien man gelijk te stellen ge kent mijn bescheidenheid maar 't is heusch de waarheid: mij is iets dergelijks overko men. En wel ten aanzien van Mr. S. van Houten. Een jaar of tien geleden, toen wij jon geren van Van Houten reeds veel hadden ge hoord en gelezen, werd hij nog al eens genoemd als de man met de wilde baren. Met die wilde haren is mijn phantasie gaan spelen. En zoodra dacht ik niet aan Van Houten, optredend in de Kamer, of ik zag te midden van talrijke, deftige pruiken een woesten kop, wild opstaand, vliegend haar, type anarchisten-kop. In de laatste jaren heeft dat beeld zich gewijzigd. De wilde haren zag ik van ouderdom uitvallen, de overblijvende grijs worden. En sedert ik in de laatste arlevering van de Vragen de.s Tijis zijn opstel las «Vrijheid of Staatsvoogdij", is het beeld een heel ander geworden : een kale schedel, lange, grijze, deftige baard, père-noble-kop. Quantum mutatus ab illo ! Het is een psychisch raadsel, dat ik hier niet zal trachten op te lossen, hoe een man met het verleden van Van Houten een artikel kan schrij ven als dat in de Vragen c/es Tijdf, niet slechts conservatief, neen, reactionair. Men meende zoo in den laatsten tijd, dat, bij al den strijd over de grenzen der Stantsbemoeiing, n ding vast stond ook onder d« liberalen : dat onder den invloed der liberale economie de taak van den Staat te zeer was beperkt voor de moderne toe standen. Ook zij die gelooven in de wónderkracht van het particulier initiatief, zij meenden toch dat men, vele knellende banden verbrekend, tevens veel bandeloosheid had geschapen, die ' nieuwe ordening vorderde. Van Houten niet. De liberale beginselen be ginnen nog eerst hun werking te oefenen, vol gens hem. De patentwet belemmert nog steeds de vrijheid van arbeid door fiscale bepalingen. Het veroordeelen van spel en weddingschap is een restant van Staatsvoogdij. De liberale beginselen , »eischen de verdediging van ongelijkheid in materieolen toestand, maar slechts, voor zoover zij gevolg is van ongelijkheid in arbeidsvermogen on ! spaarzaamheid en van de uitkomsten van eerlijke contracten, /onder den naar de liberale be: ginselen ingericliten Staat in zijn levensbeginsel aan te tasten, kan men ilte ongelijkheid niet opheften, maar evenmin mag de wet ongelijkheid doen ontstaan ten nadeele van hem, die in vrijen wedijver het meeste verdient." Het staat er werkelijk. Hoe de menschen hun ; geld verdienen, mits zonder geweld en bedrog, gaat den Staat niet aan. (ieweld en bedrog wor den gestraft, maar wat gij met uw goedvinden u laat aandoen, is geoorloofd, ten minste als ge meerderjarig zijt. Bepalingen omtrent arbeid \an ; meerderjarige vrouwen in de wet van issii zijn met tle liberale beginselen in strijd, volgens Van Houten. Beperking der vrijheid van arbeid voor : meerderjarige mannen idem, enz.! enz.! i Men denke zich enkele consekwentiën van i dergelijke leer. De wedijver om het incest te vor' dienen vrijlaten, voor meerderjarigen. Dus geen l wet tegen de misbruiken bij de uitbetaling van loonon. Geen verplichtingen voor veiligheid in fabrie ken waar meerderjarigen werken, (jeen verplich ting om de werklieden tegen ongelukken te ver zekeren of tegen de ellende van den ouden dag. tieen wet op de begrafenisfondsen, welke mis bruiken ook jegens meerderjarigen worden ge pleegd (indien maar geen geweld of bedrog). En wat >:al er afgeschaft moeten worden! Beperking van den drankverkoop afschaffen! Wet op de landverhuizing afschaffen ! Bescherming van den pandgever tegen den geldschieter afschaffen. Verbod van assurantie boven de waarde van het voorwerp afschaffen, verbod van huizen van hazardspel afschaffen, verbod om niet meer dan eene vrouw te huwen (mits meerderjarige!) af schaffen dat wordt liberaliteit! Wat zal Pierson zeggen als hy Van Houten's opstel vergelekt met hetgeen hij in 1889 schreef in zijn Leerboek? «Sociale wetgeving, ten behoeve van volwassenen, bestaat reeds op de uitgebreidste schaal, en de eenige reden, waarom wij ons hier van niet altijd bewust zijn, is de gewoonte .... Overal neemt de Staat maatregelen om te ver hoeden, dat van gebrek aan kennis, oordeel en zelfstandigheid misbruik wordt gemaakt, en wat anders is sociale wetgeving, ten behoeve van arbeiders, dan een nieuwe stap in die richting?" Wat zal Levy zeggen, als hy naast Van Houten's opstel het zijne legt, dat hij over de z.g. ge dwongen winkelnering schreet in het Weekblad van het R-cht? En wat zal Van Houten zelf zeggen, als hij zijn verdediging van spel en weddingschap vergelijkt met de toelichting van zijn wetsontwerp op de onteigening, waar hjj schrijft, dat den grondeigenaar de waardever meerdering niet toekomt, die geen gevolg is van zijn arbeid, en dat het'volstrekt niet noodig is, zelfs in geen enkel opzicht te billijken, eene inrichting van het recht te behouden die den grond tot het voorwerp maakt van speculatie van «kapitalisten ?" Maar nu gaat my een licht op. Het geheele opstel van Van Houten is een grapje. Als het ernst was, had de redactie van de Vrag«,n het ook niet opgenomen zonder tegenspraak. Pekelharing, Kerdijk, Veegens . .. Het is niet onaardig bedacht, /ij hebben, na het gebruikelijke diner der redactie, met Van Houten afgesproken de caricatuur die de Franschen hebben gemaakt van de liberale economie, nog weer eens uit de oude doos te halen. Ik zie Pekelharing al schateren. en Veegens zich verkneukelen bij de gedachte hoeveel liberalen er nog in zouden loopen. Toen heeft Van Houten, geestig als altijd, ook de oude phrasen opgezocht: instellingen natuurrechtelijk; economische strijd onafhankelijk van wetsbepa lingen, enz. Wel een weinig ondeugend; maar, kom, zoo'n enkel aardigheidje. Anders wordt de politiek wel eens vervelend ! En nu zie ik het ook duidelijk. De p renoble-kop was geen echte; hij is «gemaakt'" voor dit tooneelstukje. Delft, 16 Maart 1893. /. VAN DEN.BEHGH. IIIMIIIIIHIIIIIII TOON Het Tooneel. Zondagavond bij de vertooning van Blanchette kreeg Antoine na het tweede bedrijf een krans van het bestuur van het Tooneel verbond. De dagbladen berichtten, dat de opdracht luidde: ->Aan Autoine, den onverbeterlijken kunstenaar". Een der bestuurders trad hier tegen op; »A M. Antoine", niet anders en niet meer stom op het lint. Men had het het Tooneelverbond eenige jaren geleden zoo kwalijk genomen, dat het Sarah Bernhardt een onnavolgbare tooneelspeelster dorst noemen, dat ik uitstekend begrijp, dat men ditmaal wat voorzichtiger was. Toch had men naar mijn zin en oordeel alle recht het compli! mentje bij den krans te voegen; in de eerste plaats, omdat Antoine Franschman is en dus weet welke waarde aan complimentjes is te hech ten, in de tweede, omdat hij in zijn goede rollen (en hij speelde hier terecht en gelukkig niet anders dan deze) werkelijk den indruk maakt overbeterlijk te zijn.Ik kan mij voorstellen, dat men de vertooningen van het Théatre-Libre dit jaar als geheel niet zoo verrassend en overweldigend vond als het vorige; toen was het trouwens een eerste kennismaking. De bewondering voor den tooncelspeler Antoine zal bij de meesten zonder twijfel nog zijn gestegen. Men weet niet wat men bij dezen Kranschen kunstenaar het meest zal loven, zijn veelzijdigheid of wel zijne sober heid en natuurlijkheid. Men kan het met zijn opvatting vooral in niet-Frans che stukken oneens zijn; volgens xijn opvatting kan men zich zijn persoousuitbeeldingen niet vollediger en overtui gender denken. Xijn Oswald is een onvergetelijke schepping, verpletterend en aandoenlijk tegelijk. Als de advocaat in Li fiJle Eusn boeide hij zoo als hij moest en kan boeien; zich geheel over gevend aan zijn machtig temperament, wist hij do toeschouwers een half uur lang in aandacht en spanning te houden met vrij dorre on niet al te oorspronkelijke oratorische spitsvondigheden; was j hij zoo geheel de advocaat, de Frausche advo' caat, die niets onbeproefd laat om zijn eigen | aandoening en geestdrift op zijn gehoor, op de jury en de rechters in de eerste plaats l over te brengen, dat hij er niet tegen op zag van tijd tot tijd zijn stem geweld aan te \ doen, met geheel zijn lichaam te worstelen en | te strijden voor zijn overtuiging; een prachtig staaltje van echt Fransche redenaarskunst, in zijn soort oenig en onovertrefbaar. Voor zijn creatie van den ouden Itousset in BlanelkMe zou ik geen nieuwe termen van bewondering l weten te vinden; alleen om zijn pittige en pit'. tireske dictie, om deze zware, harde, dreinende, bijna kermende klanken en geluiden, is hij als de koppige boer reeds onnavolgbaar. Een curieus en origineel genrestukje was zijn vertolking van ' den >i'it'fiir f'uruii ib'c/t ip':n!ianer", in Edmond de , (toncourt's A. bun Ie proiji'ès. Tot den acteur Autoine beperkt zich niet ge heel, doch voor een vrij groot gedeelte het bij zondere, van de 7'/«'«Jct-V^iVe-voorstellingen van ! dit jaar. Kon uitzondering maak ik voor £iunchelti., dat weer even machtig boeide als vroeger, dat weer een geheel gaf, zooals geen onzer eigen gezelschappen dat in het leven heeft weten te roepen: vader, moeder en dochter alle drie even voortreffelijk en geheel tegen elkander opgewassen. ltl(i>K:/i>-lte is en blijft in zijn beste redactie, twee bedrijven, Blanchette's vertrek het einde, een belangwekkende en boeiende tooneelvertooning, ' een van de weinige , waarbij men inderdaad en ; bijna voortdurend den indruk krijgt een stukje werkelijkheid voor zich te zien, waarin het den

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl