Historisch Archief 1877-1940
ifNo 822
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
JBtostuur, ieder concert onverbiddelijk een of twee,
ia soms drie soli op het orgel te laten spelen. De
heeren Cramer en Bosmans tred u slechts van tijd
tot tijd als solisten op, dat is voor de executanten
?elf beter en aangenamer, men verlangt dan naar
tuin wederoptreden.
Ia het Concertgebouw hoort men het orgel mis
schien wel wat weinig, doch op de klassieke con
certen in het Paleis hoort men het waarlijk te
veel. Het gezegde : »Toujpurs perdrix" is ook hierop
van toepassing. Want (ie soli moeten bij zulke
concerten alleen voor afwisseling dienen. De hoofd
zaak is en moet blijven: de orkestuitvoeringen.
Natuurlijk behoort dus in deze de noodige afwis
seling gebracht te worden.
Het programma van de Fransche opera zag er
ditmaal zeer afwisselend uit. Nu het seizoen ten
einde spoedt, komen de nieuw ingestudeerde opera's
langzamerhand voor het voetlicht.
Na een kort ballet werd Le Chalet gegeven, ge
volgd door het hoofdnummer van dezen avond:
Cavalleria rusticana.
Het laatste nummer, door den heer Mertens ge
dirigeerd, wensch ik in hoofdzaak te bespreken,
terwijl Le Chalet mij alleen aanleiding tot ne op
merking geeft. Het heeft mij weer gehinderd, dat
toen den jongen tenorzanger, die blijkbaar nog
Weinig op zijn gemak was in het begin, een hooge
a mislukte, hij dadelijk met een beleedigend ge
lach uit de zaal werd begroet. Zoo iets demorali
seert verschrikkelijk. Aan zulke ongelukjes (even
als het overslaan van den toou van een hoorn)
staan de besten en de geroutineerden evenzeer bloot;
dit heeft met talent of gave niets te maken. Er zijn
heel wat erger gebreken of smakeloosheden, die
steeds stormachtig worden toegejuicht, want dat
schijnt men lang zoo hinderlijk niet t,e vinden.
Wanneer velen wisten hoeveel moed en zelfver
trouwen men krijgt door een weinig aanmoediging,
zouden zij niet zoo onbarmhartig zijn voor dergelijke
ongelukjes.
De uitvoering van Mascagni's bekend werk heeft
mij zeer veel genoegen gedaan, niet omdat alle
solopartijen geheel op de hoogte van hunne taak
waren, doch omdat dit de eerste uitvoering hier
te lande was die ik hoorde waarin (hoeveel
verdienstelijks er ook reeds in andere vertolkingen was)
het hartstochtelijke karakter in overeenstemming
was. met den inhoud van dit drama en het zuide
lijke bloed van de Sicilianen.
De heer Mertens heeft aan deze uitvoering door
zijne muzikale opvatting, veel glans weten te
verleenen. Wel overschreed de hartstocht (o. a. in het
voorspel) nn en dan de grenzen, waardoor minder
schoone momenten ontstonden, doch er was stem
ming in deze voorstelling, en het publiek kwam,
evenals schrijver dezer regelen,zeer onder den indruk.
Van het spel was veel werk gemaakt. Deze
opera was bovendien zeer goed aangekleed.
Ik maak den heer Mertens rnijn compliment
voor de wijze waarop hij dit werk heeft ingestu
deerd. Zijne opvatting vond ik zeer schoon, ter
wijl ik met bizondere voldoening bespeurde dat
het ritenuto in het drinklied van Turiddu op de
beide hooge tonen aan den rhythmus geen afbreuk
deed. De heer Samaty verhoogde daardoor den
indruk van dit lied.
Toch schrijft Mascagni dit ritenuto zelf voor,
en zoo iets laten operazangers zich gewoonlijk geen
tweemaal zeggen.
Van de bezetting: Santuzzct: Mevr. Barety, Lucia:
mevr. Fouquet, Lola ? mej. Adam, Ttirlddv. de heer
Samaty en Alfio: de heer Florissen, heeft (wat
zang betreft) Samaty mij bizonder voldaan.
De overigen gaven ieder het beste dat zij geven
konden, doch hebben aan de voorstelling nog meer
door spel dan wel door zang glans verleend. Dat
was echter bij meest allen meer dan gewoon.
Vooral bij mevr. Baret.y en ook mevr. Fouquet.
De koren waren veel beter dan gewoonlijk en het
orkest eveneens. Daarom begroet ik deze opvoering
als een van de beste, zoo niet de beste, die ik in
dit saisoen heb bijgewoond, vooral door het muzi
kale gehalte van opvatting en uitvoering.
Ten slotte heb ik nog een paar mededeelingen
te doen, die ik voor onze stad van belang acht.
Ten eerste zal op 20 April de zangvereeniging
Excelsior, onder leiding van Mr. H. Viotta, eene uit
voering van Fidelio geven. Het koor is reeds met
de repetitiën aangevangen. Die wensch, onlangs
uitgesproken, zal dus tot mijn groot genoegen
vervuld worden.
Het tweede bericht betreft de opvoering te Parijs
in de Concerts Colonne van de Huil Béatitudes avec
Prolog ue van César Franck.
De Fransche bladen noemen de opvoering van
de Béatitudes eene eerste uitvoering. Dit is niet
geheel juist, want in de SociétéNationale de
conipositeurs Francais werden ze gedeeltelijk, onder
leiding van d'Indy, reeds een drietal jaren geleden
uitgevoerd.
Deze uitvoering is niet alleen een succes, doch
zelfs een triomf geweest. Nog nooit is Franck's
muziek zoo toegejuicht (uitgezonderd in de besloten
kringen door zijne volgelingen) als ditmaal. De
schoonheden hebben diepen indruk gemaakt.
Hoewel de acht zaligsprekingen wat den text
betreft natuurlijk zekere eenvormigheid hebben, zijn
de meest mogelijke afwisselingen en contrasten in de
verschillende episoden aangebracht, waarin men
beurtelings de hemelsche en aardsche koren, de
slavende mensch, het koor van verdrukten, de Engel
der vergiffenis, de joodsche en heidensche vrouwen,
de Phariseërs, den Doodsengel, Satan, de Tirannen,
de Priesters, de Menigte, het koor der Vreed^amen
en der Rechtvaardigen, de Mater dolorosa, en de
stem van Christus, die aan het slot van iedere za
ligspreking woorden van troost spreekt, kan hooren.
In dit werk vloeit de rnelodischen stroom zoo
rijk mogelijk, de orchestratie boeit en bekoort door
rijke kleur en klank, terwijl de harmonisatie, vorm
en bewerking vaak verrassend nieuw, doch altijd
meesterlijk zijn.
Ik hoop dat dit groote succes van een van
Franck's beste werken nu ook ten gevolge moge
hebben dat de Béatitudes (waarop ik reeds meer
malen de aandacht vestigde) spoedig ten onzent
mogen worden uitgevoerd. v. M.
Die freie Bühne'' aldaar. Hauptmann is een der
telentvolste, zoo niet de talentvolste der jongere
Duitsche dramaturgen. Even dertig jaren oud
heeft bij reeds veel belangwekkend» geschreven
en heeft hy vooral groote verwachtingen voorde
toekomst opgewekt. Z\jn waren weg schijnt hjj
nog niet gevonden te hebben. Zoekend en tastend
gaat h\j van het eene genre tot het andere over,
slaat hij nu links dan rechts af, volgt hij nu
deze dan gene manier. H\j begon met zwart
gallige naturalistische drama's, fkmilietragedies,
die telkens en telkens van den invloed van Ibsen
getuigen, schreef daarna,Zola tot voorbeeld nemend,
z\jn sociaal drama Die Weber en schynt zich in
den laatsten tyd meer bijzonder op het komische
genre te willen toeleggen. In «College Crampton"
gaf hij een phantastisch-humoristische klucht,
een naturalistisch grapje, schijnt hij zelf met de
somberheid en bitterheid van zijne vroegere werken
den draak te steken. Eenige weken geleden vol
tooide hij DerBiberpelz", een satirische komedie,
blijkbaar door Heinrich von Kleist's »Zerbrochene
Krug" geïnspireerd. Zij speelt in de buurt van
Berlijn; de hoofdpersonen, een familie van
stroopers en gauwdieven, vader, moeder en twee
dochters, spreken Berlijnsch dialect. De moeder
steelt den kostbaren Btberpelz van een grondbe
zitter uit de buurt en maakt hem te gelde. De
zaak komt voor het gerecht. De president van
de rechtbank vaart voortdurend tegen de aan
klagers uit, vooral tegen een van dezen, een
privaatgeleerde, die Renan en Brandes, gevaar
lijke en verboden boeken, leest, zegt dat de be
schuldigde een brave en fatsoenlijke vrouw is,
die in een van zijn huisjes woont en redeneert zoo
lang en zoo lang, dat ten slotte de schuldige
ongedeerd blijft en de ontchuldigen worden
gestraft.
Die Weber, oorspronkelijk in Silezisch dia
lect geschreven, is zonder twijfel liet krachtigste
en volledigste werk van Hauptmann, het meest
dramatische en meest aangrijpende. Dat het ter
stond aan. »Germinal" herinnert, is geen te groot
bezwaar. Gelijk dit de roman over de werk
staking is en zal blijven, aldus is Die Weber
tot heden het drama daarover. Ik ken geen
dramatisch werk, waarin de strijd tusschen kapi
taal en arbeid meeslepender en verpletterender
wordt uitgebeeld dan in dit. In groote en breede
trekken worden de verschillende phasen van de
zich telkens vernieuwende en zich steeds ver
menigvuldigende werkstakingsjammeren geschil
derd. Het laatste bedrijf maakt en dit
spreekt bijna van zelf den diepsten, den
inachtigsten indruk; het brengt het pijnlijk aan
doenlijke en gruwelijk onvermijdelijke einde:
het geweld der wapenen de ongelukkigen tot
bezinning brengend; de onschuldigen met de
schuldigen gestraft en verpletterd. Men kan van
oordeel zijn, dat Die Wtbtr als geheel een beetje
gerekt en hier en daar wat al te bont is, men kan het
betreuren, dat de dichter zich beslist en volstrekt
buiten den strijd en achter de schermen houdt; te
ontkennen valt het niet, dat dit laatste ook zijn
goede zijde heeft, dat het drama hierdoor slechts
in realiteit, in schijn van werkelijkheid en nood
zakelijkheid kon winnen ; toegegeven moet wor
den, dat het Haupttnann's eerste streven was de
ellende en jammer der zwaarbeproefden te doen
medeleven en medelijden, te doen begrijpen en
beklagen en dat zulk een streven, zij het in
eenigszins anderen vorm, niet minder een wijze
van oordeelen en partijkiezen is. Die Weber
kwam te Berlijn in de particuliere «Freie Bühne"
voor het voetlicht, omdat de openbare vertooning
door de censuur was verboden. Hauptmann heeft
naar aanleiding hiervan de regeering een proces
aangedaan, dat hij echter verloor en waartegen
hij in hooger beroep is gekomen. Hoezeer
het drama ook in het buitenland de aandacht
heeft getrokken, blijkt hieruit, dat Antoine Haupt
mann heeft verzocht het in het »Théatre-Libre"
ten tooneele te mogen brengen".
H. J. M.
MMIItlllllMMMIIIMIIimtMIIIII
Een der laatste Berlynsche tooneelgebeurtenissen
Van belang was de vertooning van Gerhart
Hauptmann's drama Die Weber door de vereeniging
Gedurende de eerste weken van de plaatsing
der helft van Derkinderens Wand-schildering in
de Bossche Stadhuis-halle, was het opmerkelijk
hoe het volk dit werk wezenlijk met de beste be
doelingen naderde. Zeker niet bewust begrijpend,
maar zwijgend, en met iets als intuïtieven eer
bied, zag men velen tot den wand staan opkijken.
Dit deed, ook al weten wij in dezen tijd verre te
zijn van welk intiem verbonden zijn ook van kunst
en openbaar leven, toch denken aan eenige goede
dispositie onder de menschen. Uit zulke disposi
tie kan iets worden, want de kuituur is groeiende
en in deze branding zien wij de beste krachten
elkander naderen.
Wanneer echter deze dingen ons even doen
denken aan de groote tijden, toen inderdaad de
menschen hun openbaar leven wenschten bekleed
te zien met prachtig vermogende kunst, in n
opzicht hebben wij hier toch geheel met een abnor
maliteit te doen. Het monumentale werk waarvan
sprake is kwam niet tot stand door een algemeen
maatschappelijk lichaam, maar uit particulier
initiatief. Het publieke loven nu diende onder
normale omstandigheden zelf de kracht te heb ?
'oen tot zijn verheerlijking, de gemeenscha]) behoor
de in vol bewustzijn om datgene te vragen wat
aan de eer en de waardigheid van do gemeen
schap niet ontbreken mag. Het publieke loven
moest als organiesch deel zijner organisatie kunst
in zich dragen. Zooals de families de wan
den hunner vertrekken wenschen bekleed te zien
met schilderijen en al de huiselijke omgeving
zoeken te ordenen in harmonie zoo moest
stad en land de regeeringsliuizen, schouwplaatsen
als zij zijn van het publieke leven, versierd
wenschen met uitingen der meer synthe
tische en monumentale kunsten. Hier nu ziju
we in ons land op verre na nog niet aan toe.
Onze regeering heeft tot heden in de monumen
tale kunst, die alle kunst omvat, alleen de
Bouwkunst van Cuypers verzorgd. Maar in wat
de particulieren, die nu den Heer Derkinderen
de feitelijke opdracht deden ook den tweeden
wand der Bossche Stadhuis-halle te beschil
deren, in wat die particulieren doen is, iets
te zien als een voorbeeld aan de overheden ge
steld, en men zou geneigd z\jn hier eenige goede
hoop op verbetering te koesteren.
De heer Van Gogh op de Keizersgracht heeft
op het oogenblik in zijn deftige achterzaal, die
met nog maar weinig moeite tot een waarlijk
zeldzaam fraaie expoaeer-gelegenheid kon worden
vervolkomend, een keurige verzameling schilde
rijen te zien.
Een Daubigny, gedateerd 1869 is in kleiner
bestek een uitnemend specimen van 's meesters
groote kwaliteiten. Vlot en lenig van schildering;
bij straffen eenvoud van compositie, krachtige
lichtwerking bij treffende soberheid van kleur.
Een rijk, frisch Corotje is van groote innigheid :
bijna een ideaal-Corot om in zijn kamer te heb
ben, met niets van het wel eens te
gecompozeerde der meest geaccepteerde Corots.
Een zeldzaamheid in ons land is de Haven
van Jonkind, een knap, gaaf werk uit een koeler
periode van dien grooten landschapschilder die in
ons museum heel niet vertegenwoordigd is.
Verder een parlemoerig-gekleurde, als
geaquarelleerde, precieus-doorgevoerde Fromentin, een
prachtige schets van Delacroix, een goede Jacob
Maris en goede Karsen, een paar voorname O.-I.
inkt-teekeningen van Bosboom, een aquarel van
Harpignies en een zeer bekoorlijk schetsje van
Israëls.
Een van de moedigste en bekwaamste, van de
fraaist schrijvende en meest voorgaande kunst
critici in Frankrijk, Gustave Geffrcy, die o. a.
geregeld aan de Justice medewerkt, heeft een
aantal zijner artikelen, onder den titel La Vie
nrtistique tot een bundel van waarde vereenigd.
Manet, Puvis de Chavannes, Carrière, Pissaro,
Whistler, Monet, Raffaëlli, Degas, Forain, Chéret,
Renoir worden er in behandeld. Carrière gaf er
een frontispice voor. Een boek om bij Theodore
Duret, Jean Dolent en Huysmans op de plank
in de boekenkast te hebben.
Immorteh pasxf.», pré.ients on futurs is de titel
van een nieuwe bij L. Joly 19 Quai Saint-Michel
verschijnende, en door Felix Vallotton bezorgde
serie, in den geest van Vaniers TJKX Homme*
d'au.jourdhiii. Alexan;lre Dumas, Pierre Loti,
Alphonse Daudet, Jean Richepin, Emile Zola,
Pasteur zijn er al in uit.
Bij Goupil zal in een oplaag van honderd
worden uitgejjeven de collectie programma's van
het Théatre libre door H. G. Ibels.
De partituur van een mysteriespel Sainte O
neviïvr de Paris, heeft als oen gewenschte variatie
op de dutte schutbladen van muzikale uitgaven,
een aardig omslag van Henri Rivière.
Gedateerd 10 Maart kwam het eerste nummer
uit vau Le Linre. et f Image onder redactie van den
veelwetenden J .Grand - Carteret,?oen maandschrift
dat sterk aan l'Art et i'ldée denken doet, maar meer
tevens retrospectief van kader wil zijn, terwijl
het gegevene althans van dit eerste nummer niet
zoo smakelijk is als van Uzanne's geëclipseerde
uitgaaf.
Tn April zal een nieuw goedkoop Engelsch
aan kunst gewijd maandblad: The Studio ver
schijnen.
Uit een op haar manier ernstig gemeende be
spreking van de expositie in »l'ulchri" die in het
Handelsblad werd opgenomen, is het volgende
geknipt:
->Tn het vrouweportret van Josselin de Jong
leidt daarentegen niets van de hoofdzaak af: in
het volle licht kijkt de facie u frank en scherp
zinnig aan. De kop is gemodeleerd, zooals Josse
lin dat vermag, en men zou een weddenschap
durven aangaan, dat de kleinkindertjes dezer
dame, indien zij er althans bezit, bij 't zien van
'tfinrtret uitroep<n: Dag oomaatje."
Het is begrijpelijk dat iemand die jaren langde
Kinderconrant heeft volgeschreven, zulk slag van
lievigheidjes vanzelf in zijn mond krijgt. Maar
was het niet beter dat, niet slechts, zooals hetzelfde
artikeltje het vraagt, schoenmakers bij hun bur
gerlijke leest, maar ook redacteurs van de Kin
dercourant bij hun eigen juveniel emplooi bleven ?
Het geeft werkelijk zoo'n vlezen smaak als men
zulk soort van charmanterigheden voor groote
menschen ziet opgedischt. V.
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Kalverstraat, is geëxposeerd een schilderij van
Monticelli «Montmartre".
llfiitininiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiMiniiniiliHi
Eene herinnering.
Voor eenige weken overleed te 's-Gravenhage
Johan Philip Koolman, oud'directeur der Academie
van Beeldende Kunsten. In de dagbladen en bij
zijn (rraf werd hem hulde gebracht als schilder en
beeldhouwer, als leidsman en opvoeder van jeug
dige kunstenaars, als volijverig en humaan man.
Te weinig nadruk is m. i. gelegd op Koelmans
verdiensten als schrijver, in welke hoedanigheid
velen hem wellicht niet eens kennen.
In ISG'J verscheen in de Guldens-editie van
D. A. Thieine te Arnhem een werk in twee
deelen, onder den titel t In Home, 1S46?LS5L" In
dat bock had Koelman de herinneringen uit zijne
te Rome doorgebrachte studiejaren verzameld. En
het was een gewichtige tijd, waarin hij te Rome
woonde; Gregorius XVI stierf en werd opgevolgd
door Pius IX, den liberalen Paus, die echter naar
den zin zijner onderdanen niet liberaal genoeg was
en zich genoodzaakt zag, de wijk te nemen naar
Gaëta. Die vlucht opende de gelegenheid tot het
ontstaan eener Romeinsche republiek; een korte*
tijd scheen hét, dat de droombeelden van Mazzini
en zijne geestverwanten zouden verwezenlijkt wor
den. Garibaldi was dadelijk bereid om met zijn
//tijgers van Montevideo" te strijden voor het »een
en ondeelbaar Italië," maar het //Italia fara da se"
had te vroeg geklonken: Oudinot belegerde Rome
en ondanks eene heldhaftige verdediging moest de
stad na een beleg van eenige maanden zich aan den
generaal met den beroemden naam overgeven.
Pius IX keerde terug, en de vrees voor nieuwe
liberale uitspattingen maakte den liberalen Paus
reaetionnair.
Ouder den indrik van deze gebeurtenissen is het
grootste deel van Koelman's boek geschreven, 't Is
een boek van eene bijzondere soort: geen schets
boek, geen reisverhaal, geen dagboek, geen ge
schiedverhaal, maar het heeft iets van het een zoo
wel als het ander, en boeit, ondanks het gebrek
aan eenheid in het plan.
Voor hen, die de Italiaansche beweging van '48,
de Romeinsche omwenteling in 't bijzonder,
bestudeeren en begrijpen willen, is Koelman's werk
een niet te versmaden bron. Niet omdat de toe
lichtingen op historuch en staatkundig gebied door
onzen schilder gegeven, toonen dat hij overal de
feiten ten volle kende of de politiek van den Paus,
van Karel Albert, van Oostenrijk en Frankrijk vol
komen begreep, maar omdat hier duidelijk wordt,
hoe Mazzini en de zijnen zooveel invloed konden
krijgen, hoe Rossi zoo gehaat kwam; hce eene
sterke en behalve tegen de wereldlijke macht
van den Paus welgezinde partij zich alles goeds
beloofde van de constitueereude vergadering en
hare leiders; hoe de wel wat schetterende en wel
licht als oogverblinding bedoelde aanhef der pro
clamaties: //In den naam van God en het Volk!"
op ontwikkelden en beschaafden gi enszins den in
druk van bombast maakte. Er is in dit botk een
verslaggever aan het woord, die verkeerde in ge
goede en deftige kringen, en hij schetst dan ook
wat in die kringen destijds ondervonden, gewenscht
en gedaan werd. In het licht der geschiedenis heb
ben vele feiten een geheel ander voorkomen ge
kregen, is de naam vau meer dan eene grootheid
van zijn glans beroofd en zijn andere namen in
eere hersteld; maar hier zien we, hoe destijds door
tijdgenooten, door ooggetuigen over feiten en per
sonen geoordeeld werd, en dat oordeel te kennen
is onmisbaar voor dengene, die de gebeurtenissen
begrijpen wil.
Eene andere en zeker niet mindere beteekenis
ontleent het boek aan de wijze, waarop het ge
schreven is. "VVio het las, zal niet licht figuren als
dokter Leonardy, Nino Bixio, majoor Lavirou en
das Palm, of tooneelen als het volk bij het lijk
van Giegorius XVI in St. Pieter, de verlichting
van dat gebouw tijdens het beleg, de beschrijving
van Silvio Pellico in het caféDdle belle nrli en.
het Cervaro-feest in de Campagna vergeten. De
kunstenaar weet ons te doen zien, ook. te doen
gevoelen; nu eens is hij meer teekenaar, dan weer
meer colorist, maar wat hij onder handen neemt
leeft. Met voorbeeldige aanschouwelijkheid wordt
het belegerde Rome, worden de uitvallen van de
bezetting en het verdedigen der bastions geschil
derd door den ooggetuige, die, door de
omstaudighedcn gedrongen, meermalen aan den strijd deel
nam. Midden in het gevecht verloochent de schilder
zich niet, maar merkt, hij tooneelen en srroepeeringen
op, die Philip Wouwerman in verrukking hadden
gebracht. Niet de minst geslaagde deeleu van het
boek zijn het, die tooneelen van het slagveld,
beschrijvingen, die soms aan Oorlog en Vrede en
Lu Dflidde doen deuken. Een enkel voorbeeld. De
tamboers slaan alarm in de stad: er dreigt een
aanval op de poort San Pancrazio. Onze schilder
vergezelt, een bloedverwant, die bij de burgerwacht
dient: Bij de brug over den Tiber, ....
vereenigdcn zich allen, die naar de poort wilden. Ik
gevoelde eene lichte beklemdheid op de borst en
ik geloofde dat ieder onzer iets dergelijks onder
vond, want niemand sprak. Alleen een oud Poolsch
artillerie-onicier, die onze leidsman was, bleef kalm.
Komaan, jongelieden, sprak hij, avant il en hij ging
ons voor. Hij was eeii man van bijna 00 jaren,
die te Rome van zijn pensioen leefde, maar vroe
ger den oorlog had medegemaakt, getuige zijn ver
minkt been, dat hem dwong zieh op een sterken
stok te steunen. Langzaam beklem en wij het pad,
dat zich om de groene helling van den Monte
Gianicolo naar boven slingert. Aan den hoek gekomea
van den weg, die naar de Porta San Pancrazio
leidt en aan weerszijden door muren afgescheiden
is van de villa's en tuinen, die ze omgeven, hield
onze kreupele aanvoerder halt. Hij was de voorste
en scheen op den weg vóór zich iets gezien te heb
beu. Nauwelijks hadden wij een oogenblik gewacht
of tusschen die muren kwam een jong officier van
het Ie Italiaansche Legioen te voorschijn, dien
men aan zijn roode kiel terstond herkende voor
een der Tijgers van Montevideo.... Den linkerarm
had hij om deu hals vau een Lombardijschen vrij
williger geslagen, met de andere hand had hij
zijn sabel omklemd, waarmede hij zich steunde in
het gaan. Eene doodeüjke bleekheid, nog verhoogd
door zijne ravenzwarte lange haren, bedekte zijn
gelaat, waarop dikke zweetdruppels parelden. Ziju
linkerdij been, waar langs de ruime broek in flar
den hing, was met zakdoeken omwonden, die echter
niet voldoende waren om het bloed te stelpen, dat
een rood spoor achter liet op zijn pad.
Si/i bencdetla, sprak onze grijze Pool, de hand
aan zijn politiemuts brengende, toen de gewonde
tusschen ons doorging eu onzen groet door een
zwak Graziel beantwoordde. Ik had iets dergelijks
willen zeggen, maar de stem bleef mij in de keel
steken. Acanül zeide de aanvoerder, die blijkbaar
ook zijn best deed om vastheid aan zijn stem te
geven, en weder wilden wij den weg inslaan, maar
werden daarin verhinderd door het paard vau den
gewonde, dat zijn meester volgde.
Een schot met schroot, mompelde de Pool,
toen het ons voorbij hinkte en, aan de helling van
den weg gekomen, hijgende naar ziju ruiter uitzag.
De gcheele linkerzijde vau het dier lag bloot door
hetzelfde schot ' dat zijn meester had getroffen.
Toen het zijn ruiter beneden zich ontwaarde,
meende het den kortsten weg te nemen en begon,
in plaats van het slingerpad te volgen, de groene
steilte af te dalen, maar nauwlijks had het een
paar voorzichtige stappen gedaan of het zonk op