De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 26 maart pagina 3

26 maart 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

ifNo 822 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. JBtostuur, ieder concert onverbiddelijk een of twee, ia soms drie soli op het orgel te laten spelen. De heeren Cramer en Bosmans tred u slechts van tijd tot tijd als solisten op, dat is voor de executanten ?elf beter en aangenamer, men verlangt dan naar tuin wederoptreden. Ia het Concertgebouw hoort men het orgel mis schien wel wat weinig, doch op de klassieke con certen in het Paleis hoort men het waarlijk te veel. Het gezegde : »Toujpurs perdrix" is ook hierop van toepassing. Want (ie soli moeten bij zulke concerten alleen voor afwisseling dienen. De hoofd zaak is en moet blijven: de orkestuitvoeringen. Natuurlijk behoort dus in deze de noodige afwis seling gebracht te worden. Het programma van de Fransche opera zag er ditmaal zeer afwisselend uit. Nu het seizoen ten einde spoedt, komen de nieuw ingestudeerde opera's langzamerhand voor het voetlicht. Na een kort ballet werd Le Chalet gegeven, ge volgd door het hoofdnummer van dezen avond: Cavalleria rusticana. Het laatste nummer, door den heer Mertens ge dirigeerd, wensch ik in hoofdzaak te bespreken, terwijl Le Chalet mij alleen aanleiding tot ne op merking geeft. Het heeft mij weer gehinderd, dat toen den jongen tenorzanger, die blijkbaar nog Weinig op zijn gemak was in het begin, een hooge a mislukte, hij dadelijk met een beleedigend ge lach uit de zaal werd begroet. Zoo iets demorali seert verschrikkelijk. Aan zulke ongelukjes (even als het overslaan van den toou van een hoorn) staan de besten en de geroutineerden evenzeer bloot; dit heeft met talent of gave niets te maken. Er zijn heel wat erger gebreken of smakeloosheden, die steeds stormachtig worden toegejuicht, want dat schijnt men lang zoo hinderlijk niet t,e vinden. Wanneer velen wisten hoeveel moed en zelfver trouwen men krijgt door een weinig aanmoediging, zouden zij niet zoo onbarmhartig zijn voor dergelijke ongelukjes. De uitvoering van Mascagni's bekend werk heeft mij zeer veel genoegen gedaan, niet omdat alle solopartijen geheel op de hoogte van hunne taak waren, doch omdat dit de eerste uitvoering hier te lande was die ik hoorde waarin (hoeveel verdienstelijks er ook reeds in andere vertolkingen was) het hartstochtelijke karakter in overeenstemming was. met den inhoud van dit drama en het zuide lijke bloed van de Sicilianen. De heer Mertens heeft aan deze uitvoering door zijne muzikale opvatting, veel glans weten te verleenen. Wel overschreed de hartstocht (o. a. in het voorspel) nn en dan de grenzen, waardoor minder schoone momenten ontstonden, doch er was stem ming in deze voorstelling, en het publiek kwam, evenals schrijver dezer regelen,zeer onder den indruk. Van het spel was veel werk gemaakt. Deze opera was bovendien zeer goed aangekleed. Ik maak den heer Mertens rnijn compliment voor de wijze waarop hij dit werk heeft ingestu deerd. Zijne opvatting vond ik zeer schoon, ter wijl ik met bizondere voldoening bespeurde dat het ritenuto in het drinklied van Turiddu op de beide hooge tonen aan den rhythmus geen afbreuk deed. De heer Samaty verhoogde daardoor den indruk van dit lied. Toch schrijft Mascagni dit ritenuto zelf voor, en zoo iets laten operazangers zich gewoonlijk geen tweemaal zeggen. Van de bezetting: Santuzzct: Mevr. Barety, Lucia: mevr. Fouquet, Lola ? mej. Adam, Ttirlddv. de heer Samaty en Alfio: de heer Florissen, heeft (wat zang betreft) Samaty mij bizonder voldaan. De overigen gaven ieder het beste dat zij geven konden, doch hebben aan de voorstelling nog meer door spel dan wel door zang glans verleend. Dat was echter bij meest allen meer dan gewoon. Vooral bij mevr. Baret.y en ook mevr. Fouquet. De koren waren veel beter dan gewoonlijk en het orkest eveneens. Daarom begroet ik deze opvoering als een van de beste, zoo niet de beste, die ik in dit saisoen heb bijgewoond, vooral door het muzi kale gehalte van opvatting en uitvoering. Ten slotte heb ik nog een paar mededeelingen te doen, die ik voor onze stad van belang acht. Ten eerste zal op 20 April de zangvereeniging Excelsior, onder leiding van Mr. H. Viotta, eene uit voering van Fidelio geven. Het koor is reeds met de repetitiën aangevangen. Die wensch, onlangs uitgesproken, zal dus tot mijn groot genoegen vervuld worden. Het tweede bericht betreft de opvoering te Parijs in de Concerts Colonne van de Huil Béatitudes avec Prolog ue van César Franck. De Fransche bladen noemen de opvoering van de Béatitudes eene eerste uitvoering. Dit is niet geheel juist, want in de SociétéNationale de conipositeurs Francais werden ze gedeeltelijk, onder leiding van d'Indy, reeds een drietal jaren geleden uitgevoerd. Deze uitvoering is niet alleen een succes, doch zelfs een triomf geweest. Nog nooit is Franck's muziek zoo toegejuicht (uitgezonderd in de besloten kringen door zijne volgelingen) als ditmaal. De schoonheden hebben diepen indruk gemaakt. Hoewel de acht zaligsprekingen wat den text betreft natuurlijk zekere eenvormigheid hebben, zijn de meest mogelijke afwisselingen en contrasten in de verschillende episoden aangebracht, waarin men beurtelings de hemelsche en aardsche koren, de slavende mensch, het koor van verdrukten, de Engel der vergiffenis, de joodsche en heidensche vrouwen, de Phariseërs, den Doodsengel, Satan, de Tirannen, de Priesters, de Menigte, het koor der Vreed^amen en der Rechtvaardigen, de Mater dolorosa, en de stem van Christus, die aan het slot van iedere za ligspreking woorden van troost spreekt, kan hooren. In dit werk vloeit de rnelodischen stroom zoo rijk mogelijk, de orchestratie boeit en bekoort door rijke kleur en klank, terwijl de harmonisatie, vorm en bewerking vaak verrassend nieuw, doch altijd meesterlijk zijn. Ik hoop dat dit groote succes van een van Franck's beste werken nu ook ten gevolge moge hebben dat de Béatitudes (waarop ik reeds meer malen de aandacht vestigde) spoedig ten onzent mogen worden uitgevoerd. v. M. Die freie Bühne'' aldaar. Hauptmann is een der telentvolste, zoo niet de talentvolste der jongere Duitsche dramaturgen. Even dertig jaren oud heeft bij reeds veel belangwekkend» geschreven en heeft hy vooral groote verwachtingen voorde toekomst opgewekt. Z\jn waren weg schijnt hjj nog niet gevonden te hebben. Zoekend en tastend gaat h\j van het eene genre tot het andere over, slaat hij nu links dan rechts af, volgt hij nu deze dan gene manier. H\j begon met zwart gallige naturalistische drama's, fkmilietragedies, die telkens en telkens van den invloed van Ibsen getuigen, schreef daarna,Zola tot voorbeeld nemend, z\jn sociaal drama Die Weber en schynt zich in den laatsten tyd meer bijzonder op het komische genre te willen toeleggen. In «College Crampton" gaf hij een phantastisch-humoristische klucht, een naturalistisch grapje, schijnt hij zelf met de somberheid en bitterheid van zijne vroegere werken den draak te steken. Eenige weken geleden vol tooide hij DerBiberpelz", een satirische komedie, blijkbaar door Heinrich von Kleist's »Zerbrochene Krug" geïnspireerd. Zij speelt in de buurt van Berlijn; de hoofdpersonen, een familie van stroopers en gauwdieven, vader, moeder en twee dochters, spreken Berlijnsch dialect. De moeder steelt den kostbaren Btberpelz van een grondbe zitter uit de buurt en maakt hem te gelde. De zaak komt voor het gerecht. De president van de rechtbank vaart voortdurend tegen de aan klagers uit, vooral tegen een van dezen, een privaatgeleerde, die Renan en Brandes, gevaar lijke en verboden boeken, leest, zegt dat de be schuldigde een brave en fatsoenlijke vrouw is, die in een van zijn huisjes woont en redeneert zoo lang en zoo lang, dat ten slotte de schuldige ongedeerd blijft en de ontchuldigen worden gestraft. Die Weber, oorspronkelijk in Silezisch dia lect geschreven, is zonder twijfel liet krachtigste en volledigste werk van Hauptmann, het meest dramatische en meest aangrijpende. Dat het ter stond aan. »Germinal" herinnert, is geen te groot bezwaar. Gelijk dit de roman over de werk staking is en zal blijven, aldus is Die Weber tot heden het drama daarover. Ik ken geen dramatisch werk, waarin de strijd tusschen kapi taal en arbeid meeslepender en verpletterender wordt uitgebeeld dan in dit. In groote en breede trekken worden de verschillende phasen van de zich telkens vernieuwende en zich steeds ver menigvuldigende werkstakingsjammeren geschil derd. Het laatste bedrijf maakt en dit spreekt bijna van zelf den diepsten, den inachtigsten indruk; het brengt het pijnlijk aan doenlijke en gruwelijk onvermijdelijke einde: het geweld der wapenen de ongelukkigen tot bezinning brengend; de onschuldigen met de schuldigen gestraft en verpletterd. Men kan van oordeel zijn, dat Die Wtbtr als geheel een beetje gerekt en hier en daar wat al te bont is, men kan het betreuren, dat de dichter zich beslist en volstrekt buiten den strijd en achter de schermen houdt; te ontkennen valt het niet, dat dit laatste ook zijn goede zijde heeft, dat het drama hierdoor slechts in realiteit, in schijn van werkelijkheid en nood zakelijkheid kon winnen ; toegegeven moet wor den, dat het Haupttnann's eerste streven was de ellende en jammer der zwaarbeproefden te doen medeleven en medelijden, te doen begrijpen en beklagen en dat zulk een streven, zij het in eenigszins anderen vorm, niet minder een wijze van oordeelen en partijkiezen is. Die Weber kwam te Berlijn in de particuliere «Freie Bühne" voor het voetlicht, omdat de openbare vertooning door de censuur was verboden. Hauptmann heeft naar aanleiding hiervan de regeering een proces aangedaan, dat hij echter verloor en waartegen hij in hooger beroep is gekomen. Hoezeer het drama ook in het buitenland de aandacht heeft getrokken, blijkt hieruit, dat Antoine Haupt mann heeft verzocht het in het »Théatre-Libre" ten tooneele te mogen brengen". H. J. M. MMIItlllllMMMIIIMIIimtMIIIII Een der laatste Berlynsche tooneelgebeurtenissen Van belang was de vertooning van Gerhart Hauptmann's drama Die Weber door de vereeniging Gedurende de eerste weken van de plaatsing der helft van Derkinderens Wand-schildering in de Bossche Stadhuis-halle, was het opmerkelijk hoe het volk dit werk wezenlijk met de beste be doelingen naderde. Zeker niet bewust begrijpend, maar zwijgend, en met iets als intuïtieven eer bied, zag men velen tot den wand staan opkijken. Dit deed, ook al weten wij in dezen tijd verre te zijn van welk intiem verbonden zijn ook van kunst en openbaar leven, toch denken aan eenige goede dispositie onder de menschen. Uit zulke disposi tie kan iets worden, want de kuituur is groeiende en in deze branding zien wij de beste krachten elkander naderen. Wanneer echter deze dingen ons even doen denken aan de groote tijden, toen inderdaad de menschen hun openbaar leven wenschten bekleed te zien met prachtig vermogende kunst, in n opzicht hebben wij hier toch geheel met een abnor maliteit te doen. Het monumentale werk waarvan sprake is kwam niet tot stand door een algemeen maatschappelijk lichaam, maar uit particulier initiatief. Het publieke loven nu diende onder normale omstandigheden zelf de kracht te heb ? 'oen tot zijn verheerlijking, de gemeenscha]) behoor de in vol bewustzijn om datgene te vragen wat aan de eer en de waardigheid van do gemeen schap niet ontbreken mag. Het publieke loven moest als organiesch deel zijner organisatie kunst in zich dragen. Zooals de families de wan den hunner vertrekken wenschen bekleed te zien met schilderijen en al de huiselijke omgeving zoeken te ordenen in harmonie zoo moest stad en land de regeeringsliuizen, schouwplaatsen als zij zijn van het publieke leven, versierd wenschen met uitingen der meer synthe tische en monumentale kunsten. Hier nu ziju we in ons land op verre na nog niet aan toe. Onze regeering heeft tot heden in de monumen tale kunst, die alle kunst omvat, alleen de Bouwkunst van Cuypers verzorgd. Maar in wat de particulieren, die nu den Heer Derkinderen de feitelijke opdracht deden ook den tweeden wand der Bossche Stadhuis-halle te beschil deren, in wat die particulieren doen is, iets te zien als een voorbeeld aan de overheden ge steld, en men zou geneigd z\jn hier eenige goede hoop op verbetering te koesteren. De heer Van Gogh op de Keizersgracht heeft op het oogenblik in zijn deftige achterzaal, die met nog maar weinig moeite tot een waarlijk zeldzaam fraaie expoaeer-gelegenheid kon worden vervolkomend, een keurige verzameling schilde rijen te zien. Een Daubigny, gedateerd 1869 is in kleiner bestek een uitnemend specimen van 's meesters groote kwaliteiten. Vlot en lenig van schildering; bij straffen eenvoud van compositie, krachtige lichtwerking bij treffende soberheid van kleur. Een rijk, frisch Corotje is van groote innigheid : bijna een ideaal-Corot om in zijn kamer te heb ben, met niets van het wel eens te gecompozeerde der meest geaccepteerde Corots. Een zeldzaamheid in ons land is de Haven van Jonkind, een knap, gaaf werk uit een koeler periode van dien grooten landschapschilder die in ons museum heel niet vertegenwoordigd is. Verder een parlemoerig-gekleurde, als geaquarelleerde, precieus-doorgevoerde Fromentin, een prachtige schets van Delacroix, een goede Jacob Maris en goede Karsen, een paar voorname O.-I. inkt-teekeningen van Bosboom, een aquarel van Harpignies en een zeer bekoorlijk schetsje van Israëls. Een van de moedigste en bekwaamste, van de fraaist schrijvende en meest voorgaande kunst critici in Frankrijk, Gustave Geffrcy, die o. a. geregeld aan de Justice medewerkt, heeft een aantal zijner artikelen, onder den titel La Vie nrtistique tot een bundel van waarde vereenigd. Manet, Puvis de Chavannes, Carrière, Pissaro, Whistler, Monet, Raffaëlli, Degas, Forain, Chéret, Renoir worden er in behandeld. Carrière gaf er een frontispice voor. Een boek om bij Theodore Duret, Jean Dolent en Huysmans op de plank in de boekenkast te hebben. Immorteh pasxf.», pré.ients on futurs is de titel van een nieuwe bij L. Joly 19 Quai Saint-Michel verschijnende, en door Felix Vallotton bezorgde serie, in den geest van Vaniers TJKX Homme* d'au.jourdhiii. Alexan;lre Dumas, Pierre Loti, Alphonse Daudet, Jean Richepin, Emile Zola, Pasteur zijn er al in uit. Bij Goupil zal in een oplaag van honderd worden uitgejjeven de collectie programma's van het Théatre libre door H. G. Ibels. De partituur van een mysteriespel Sainte O neviïvr de Paris, heeft als oen gewenschte variatie op de dutte schutbladen van muzikale uitgaven, een aardig omslag van Henri Rivière. Gedateerd 10 Maart kwam het eerste nummer uit vau Le Linre. et f Image onder redactie van den veelwetenden J .Grand - Carteret,?oen maandschrift dat sterk aan l'Art et i'ldée denken doet, maar meer tevens retrospectief van kader wil zijn, terwijl het gegevene althans van dit eerste nummer niet zoo smakelijk is als van Uzanne's geëclipseerde uitgaaf. Tn April zal een nieuw goedkoop Engelsch aan kunst gewijd maandblad: The Studio ver schijnen. Uit een op haar manier ernstig gemeende be spreking van de expositie in »l'ulchri" die in het Handelsblad werd opgenomen, is het volgende geknipt: ->Tn het vrouweportret van Josselin de Jong leidt daarentegen niets van de hoofdzaak af: in het volle licht kijkt de facie u frank en scherp zinnig aan. De kop is gemodeleerd, zooals Josse lin dat vermag, en men zou een weddenschap durven aangaan, dat de kleinkindertjes dezer dame, indien zij er althans bezit, bij 't zien van 'tfinrtret uitroep<n: Dag oomaatje." Het is begrijpelijk dat iemand die jaren langde Kinderconrant heeft volgeschreven, zulk slag van lievigheidjes vanzelf in zijn mond krijgt. Maar was het niet beter dat, niet slechts, zooals hetzelfde artikeltje het vraagt, schoenmakers bij hun bur gerlijke leest, maar ook redacteurs van de Kin dercourant bij hun eigen juveniel emplooi bleven ? Het geeft werkelijk zoo'n vlezen smaak als men zulk soort van charmanterigheden voor groote menschen ziet opgedischt. V. Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Kalverstraat, is geëxposeerd een schilderij van Monticelli «Montmartre". llfiitininiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiMiniiniiliHi Eene herinnering. Voor eenige weken overleed te 's-Gravenhage Johan Philip Koolman, oud'directeur der Academie van Beeldende Kunsten. In de dagbladen en bij zijn (rraf werd hem hulde gebracht als schilder en beeldhouwer, als leidsman en opvoeder van jeug dige kunstenaars, als volijverig en humaan man. Te weinig nadruk is m. i. gelegd op Koelmans verdiensten als schrijver, in welke hoedanigheid velen hem wellicht niet eens kennen. In ISG'J verscheen in de Guldens-editie van D. A. Thieine te Arnhem een werk in twee deelen, onder den titel t In Home, 1S46?LS5L" In dat bock had Koelman de herinneringen uit zijne te Rome doorgebrachte studiejaren verzameld. En het was een gewichtige tijd, waarin hij te Rome woonde; Gregorius XVI stierf en werd opgevolgd door Pius IX, den liberalen Paus, die echter naar den zin zijner onderdanen niet liberaal genoeg was en zich genoodzaakt zag, de wijk te nemen naar Gaëta. Die vlucht opende de gelegenheid tot het ontstaan eener Romeinsche republiek; een korte* tijd scheen hét, dat de droombeelden van Mazzini en zijne geestverwanten zouden verwezenlijkt wor den. Garibaldi was dadelijk bereid om met zijn //tijgers van Montevideo" te strijden voor het »een en ondeelbaar Italië," maar het //Italia fara da se" had te vroeg geklonken: Oudinot belegerde Rome en ondanks eene heldhaftige verdediging moest de stad na een beleg van eenige maanden zich aan den generaal met den beroemden naam overgeven. Pius IX keerde terug, en de vrees voor nieuwe liberale uitspattingen maakte den liberalen Paus reaetionnair. Ouder den indrik van deze gebeurtenissen is het grootste deel van Koelman's boek geschreven, 't Is een boek van eene bijzondere soort: geen schets boek, geen reisverhaal, geen dagboek, geen ge schiedverhaal, maar het heeft iets van het een zoo wel als het ander, en boeit, ondanks het gebrek aan eenheid in het plan. Voor hen, die de Italiaansche beweging van '48, de Romeinsche omwenteling in 't bijzonder, bestudeeren en begrijpen willen, is Koelman's werk een niet te versmaden bron. Niet omdat de toe lichtingen op historuch en staatkundig gebied door onzen schilder gegeven, toonen dat hij overal de feiten ten volle kende of de politiek van den Paus, van Karel Albert, van Oostenrijk en Frankrijk vol komen begreep, maar omdat hier duidelijk wordt, hoe Mazzini en de zijnen zooveel invloed konden krijgen, hoe Rossi zoo gehaat kwam; hce eene sterke en behalve tegen de wereldlijke macht van den Paus welgezinde partij zich alles goeds beloofde van de constitueereude vergadering en hare leiders; hoe de wel wat schetterende en wel licht als oogverblinding bedoelde aanhef der pro clamaties: //In den naam van God en het Volk!" op ontwikkelden en beschaafden gi enszins den in druk van bombast maakte. Er is in dit botk een verslaggever aan het woord, die verkeerde in ge goede en deftige kringen, en hij schetst dan ook wat in die kringen destijds ondervonden, gewenscht en gedaan werd. In het licht der geschiedenis heb ben vele feiten een geheel ander voorkomen ge kregen, is de naam vau meer dan eene grootheid van zijn glans beroofd en zijn andere namen in eere hersteld; maar hier zien we, hoe destijds door tijdgenooten, door ooggetuigen over feiten en per sonen geoordeeld werd, en dat oordeel te kennen is onmisbaar voor dengene, die de gebeurtenissen begrijpen wil. Eene andere en zeker niet mindere beteekenis ontleent het boek aan de wijze, waarop het ge schreven is. "VVio het las, zal niet licht figuren als dokter Leonardy, Nino Bixio, majoor Lavirou en das Palm, of tooneelen als het volk bij het lijk van Giegorius XVI in St. Pieter, de verlichting van dat gebouw tijdens het beleg, de beschrijving van Silvio Pellico in het caféDdle belle nrli en. het Cervaro-feest in de Campagna vergeten. De kunstenaar weet ons te doen zien, ook. te doen gevoelen; nu eens is hij meer teekenaar, dan weer meer colorist, maar wat hij onder handen neemt leeft. Met voorbeeldige aanschouwelijkheid wordt het belegerde Rome, worden de uitvallen van de bezetting en het verdedigen der bastions geschil derd door den ooggetuige, die, door de omstaudighedcn gedrongen, meermalen aan den strijd deel nam. Midden in het gevecht verloochent de schilder zich niet, maar merkt, hij tooneelen en srroepeeringen op, die Philip Wouwerman in verrukking hadden gebracht. Niet de minst geslaagde deeleu van het boek zijn het, die tooneelen van het slagveld, beschrijvingen, die soms aan Oorlog en Vrede en Lu Dflidde doen deuken. Een enkel voorbeeld. De tamboers slaan alarm in de stad: er dreigt een aanval op de poort San Pancrazio. Onze schilder vergezelt, een bloedverwant, die bij de burgerwacht dient: Bij de brug over den Tiber, .... vereenigdcn zich allen, die naar de poort wilden. Ik gevoelde eene lichte beklemdheid op de borst en ik geloofde dat ieder onzer iets dergelijks onder vond, want niemand sprak. Alleen een oud Poolsch artillerie-onicier, die onze leidsman was, bleef kalm. Komaan, jongelieden, sprak hij, avant il en hij ging ons voor. Hij was eeii man van bijna 00 jaren, die te Rome van zijn pensioen leefde, maar vroe ger den oorlog had medegemaakt, getuige zijn ver minkt been, dat hem dwong zieh op een sterken stok te steunen. Langzaam beklem en wij het pad, dat zich om de groene helling van den Monte Gianicolo naar boven slingert. Aan den hoek gekomea van den weg, die naar de Porta San Pancrazio leidt en aan weerszijden door muren afgescheiden is van de villa's en tuinen, die ze omgeven, hield onze kreupele aanvoerder halt. Hij was de voorste en scheen op den weg vóór zich iets gezien te heb beu. Nauwelijks hadden wij een oogenblik gewacht of tusschen die muren kwam een jong officier van het Ie Italiaansche Legioen te voorschijn, dien men aan zijn roode kiel terstond herkende voor een der Tijgers van Montevideo.... Den linkerarm had hij om deu hals vau een Lombardijschen vrij williger geslagen, met de andere hand had hij zijn sabel omklemd, waarmede hij zich steunde in het gaan. Eene doodeüjke bleekheid, nog verhoogd door zijne ravenzwarte lange haren, bedekte zijn gelaat, waarop dikke zweetdruppels parelden. Ziju linkerdij been, waar langs de ruime broek in flar den hing, was met zakdoeken omwonden, die echter niet voldoende waren om het bloed te stelpen, dat een rood spoor achter liet op zijn pad. Si/i bencdetla, sprak onze grijze Pool, de hand aan zijn politiemuts brengende, toen de gewonde tusschen ons doorging eu onzen groet door een zwak Graziel beantwoordde. Ik had iets dergelijks willen zeggen, maar de stem bleef mij in de keel steken. Acanül zeide de aanvoerder, die blijkbaar ook zijn best deed om vastheid aan zijn stem te geven, en weder wilden wij den weg inslaan, maar werden daarin verhinderd door het paard vau den gewonde, dat zijn meester volgde. Een schot met schroot, mompelde de Pool, toen het ons voorbij hinkte en, aan de helling van den weg gekomen, hijgende naar ziju ruiter uitzag. De gcheele linkerzijde vau het dier lag bloot door hetzelfde schot ' dat zijn meester had getroffen. Toen het zijn ruiter beneden zich ontwaarde, meende het den kortsten weg te nemen en begon, in plaats van het slingerpad te volgen, de groene steilte af te dalen, maar nauwlijks had het een paar voorzichtige stappen gedaan of het zonk op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl