De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 2 april pagina 3

2 april 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Niet alleen mij, doch ook anderen was het opsevallen dat hier die afwisselingen den indruk niet Yerhoogden. Bij herhaalde anditie zal de opinie zich wellicht wijzigenden dus geef ik die opmer king alleen en passant. Wat de uityoering betreft vermeld ik de Mis van Josquin en de herhaling van Sweelinck's 150ste PSalm vooral als een der schoonste, zoo niet de schoonste die ik tot nu toe van dit koor hoorde. De eenheid wordt nu bij langduriger tezamenwerken steeds grooter, de voordraclit wordt hoe langer hoe gemakkelijker en natuurlijker, men kan y.icS tegenwoordig geheel aan de voordracht wijden. Wat bovendien deze uitvoeringen zoo belangrijk maakt, is, dat ieder programma in hoofdzaak andere werken brengt, waardoor msn langzamerhand een overzicht zal krijgen van het beste dat ons uit die periode is behouden gebleven. Ik voeg hier tevens mijne ingenomenheid hij, over de duidelijke en zaakrijke aanteekeningen door den heer Averkamp in het textboekj" gegeven. Die zijn voor den hoorder tot, recht begrip van den inhoud van het grootste belang. Doch de voortreffelijke uitvoering zelve heeft het krachtigst medegewerkt tot het maken van een diepen indruk. Diarotn aan leider en koor een woord van hartelijken dank. Ten slotte een woord over de zesde kamermu ieksoirée van Toonkunst, waarin de heeren Messchaert en Röntgen aan het woord waren. "Deze soiree was zoowel belangrijk door de uit voering van Vier NaMlieiljes (gedichten uit van Eeden's Ellen) door Jan Brandts Buys. Ik heb vroeger (bij de bespreking van deze liederen door Hugo Nolthenius gecomponeerd) reeds een en ander gezegd over de gedichten in verband met de com positie. Ik zou waarlijk niet weten aan welk van deze vier liederen de voorkeur te geven. Ik vond ze allen zoo schoon en waar gedacht en gevoeld, dat ik ze als een werkelijke aanwinst voor onze lite ratuur beschouw. Zeer eigenaardig van kleur is o.a. bet tweede lied, dat in tegenstelling van de anderen een zeer bewegelijk karakter heeft. De umheimisehe kleur, die door de prachtige vertolking in het juiste licht werd gesteld, heeft mij zeer getroffen. Doch ook in de andere liederen treft alles door de sprekende expressie. Moeielijk zal men echter een vertolker vinden, die ze zoo heerlijk voordraagt als de heer Messchaert deed. De componist heeft reeds vroeger groot-e ver wachtingen opgewekt. Voor degenen die hem nog niet kenden, zullen deze liederen de openbaring geweest zijn van een waar compositie-talent. Ook in de Ballade: Das Hei-z non Douglas, van von Herzogenberg, kon de heer Messchaert zijne groote gaven toonen. Deze ballade stelt aan de declamatie zeer hooge eischen, aan welke Messchaert (die voortreffelijk bij stem was), in alle opzichten wist te voldoen. Ik vind deze ballade voor eene solostem wel wat heel lang. (Er zit, dunkt mij, stof in voor een werk voor koor, solo en orkest.) Er waren zeer schoone fragmenten in dit werk, doch hier en daar werkte de lengte afmattend. Deze soiree, waarop de heer Röntgen op zoo mees terlijke wijze een suite van Grieg en een sonate van Beethoven speelde en waarop hij alle zansnummers zoo schoon begeleidde, was een zeer artistiek concert. Met een vijftal Fransche liederen van Bizet en Benjamin Godard werd de soiree besloten. De stof was ditmaal zeer uitgebreid; ik heb mij dus moeten beperken. Toch hoop ik een voldoenden algemeenen indruk te hebben kunnen geven. v. M. Benjamin Godard. De componist Godard, van wien in de muzikale kroniek gesproken wordt, heeft in Frankrijk slechts korten tijd eenglanstjjdperk gekend. Zijn stijgende roem is weer even spoedig aan het afnemen geraakt, waartoe de vlucht die de jonge richting nam, niet weinig medewerkte. In den grooten kaleidoskoop die Pa rijs heet, trekken beelden en menschen zoo spoe dig voorbij, dat alleen de meest begaafden voort durend onder de aandacht blijven. Toch had men (en niet ten onrechte) groote verwachtingen van hem. Ook trok zijne per soonlijkheid zeer de aandacht. Wanneer hij met de lange haren die zijn bleek gelaat omlijstten en droomerig in de verte starenden blik, van de hoogten van Montmartre IIUIIIIIIIIIIIllllllllllllJIIIIIIIIIIIIIIMllMlltlll Dr. Schneckenfett was zoo aangedaan, dat hij haar vaderlijk in zijn armen sloot en op den rug klopte. Dat bracht haar weldra zoover tot bedaren, dat zij hem haar nood kon klagen en haar geheele hart voor hem uitstortte. Daar kwam de verhouding tot Johannes voor den dag van het begin tot het einde, vaders streng verbod, beider on gehoorzaamheid en eindelijk den moedwilligen streek van den gekrenkten proponent, die den lichtgeloovigen oude had wijsge maakt, dat Modice een fonkelnieuw hofgerecht was, en dat Dr. Schneckenfett een manie had voor kaarsensnuiten. En toen smeekte het goede kind hem zóó innig, haar ouden vader toch geen leed te doen, dat het water, waarvan de groote ronde oogen van den inspecteur eerst al door het lachen hadden overgeloopen, nu van ontroering in dikke druppels langs zijn wangen rolde. »Wees gerust, Doortjelief," beloofde hij vriendelijk en ernstig. »Je goeden vader zal geen leed geschieden. Maar met dien ondeugenden proponent heb ik nog een appeltje te schillen. Breng' hem maar eens hier boven op mijn kamer, maar zonder dat je vader het merkt, begrepen? neen, neen kindlief wees niet bang. Opeten zal ik hem niet, maar straf moet hij hebben !" Dat arme Doortje ! Nu moest zij weer over haar Johannes in den brand zitten. Maar zij durfde toch niet ongehoorzaam zijn en sloop gelukkig ongemerkt het huis uit om afdaalde, was men geneigd hem na te kijken. Ook in zijn huis werd hij zeer verafgood. Zyne moeder (en welke moeder, die een begaafden zoon heeft, zou dit niet doen) had van zijn talent veel hooger dunk dan anderen. Zij verhaalde zoo gaarne, dat toen haar Benjamin geboren werd zij de Madonna bad, dat deze zoon een groot muzikaal talent mocht worden. En ziet, zij had meer gekregen dan zij hoopte, want zij vroeg een talent en kreeg een genie. (In Parijs vond men echter dat Mevr. Godard precies had gekregen wat zij gevraagd had.) Een tweede verhaal is niet minder karakteris tiek. Toen Benjamin en zijne oudere zuster Madeleine kinderen waren, kon de tabouret waarop beiden voor de piano zaten, niet hoog genoeg worden opgeschroefd. Voor Madeleine werd ge woonlijk een oud boek opgezocht om dat euvel te verhelpen, doch voor Benjamin kreeg zijne moeder de sonaten van Beethoven of Mozart en legde die op den stoel, zeggende: Mets-toi la dossus, mon fils, tu en es digne. v. M. In een liefdadigheids-concert ten voordeele van de St. Vincentius-vereeniging te Notting-Hill, heeft de Etigelsche violist Louis d'Egville, na verschillende concertstukken gespeeld te hebben, een muzikale aardigheid ten beste gegeven, die verbazend succes had. Hij speelde, alleen, een duo voor piano en viool, van eigen compositie. Eerst kwam een preludium op ieder der beide instrumen ten, toen een cantabile op de viool, waarbij hij het accompagnement op de piano maakte, door aiet de slof van den strijkstok op de toetsen te tikken; vervolgens een pizzicato met de linker hand, terwijl de rechterhand de piano bespeelde ; eindelijk een finale op de losse snaren, terwijl de linkerhand er schitterende arpeggio's bijvoegde. Het effect was heel aardig en verwonderlijk. iiiMiniiiiiimiiiiiiiiitiiiiiiiitiiiiimimiiiiiiiiMiiliiiimiMliMiiiitiiiiiiiililttili De Mercure de France van April (dit maand schrift komt stipt op zijn tijd, en meer dan dat) begint met de publicatie eener serie brieven van Vincent van Gogh aan Emile Bornard, die ze doet voorafgaan van een inleiding, meer echt dan knap, minder bewonderenswaardig dan wel door en door sympathiek: een losse schakel van rede neeringen die, schoon onsamenhangend en naïef, ons aandoen als ruim en edelaardig, met pas sages van wezenlijke verheffing en wijsheid. Er is aan toegevoegd een portret van Van Gogh door hemzelven, reproductie van een schilderij dat toebehoort aan zijns broeders zwager den heer A. Bonger, die aan Emile Bernard ook de noodige biografische aanteekeningen omtrent Vincent verschafte. Treffend is de uitdrukking in den kop van dezen angstig vastbcslotene, die schilderen kon en schrijven, zoo sterk en ook zoo zwaar alsof hij een moker hanteerde. Twee eindjes uit een rubriek Le mois artintique door YvanhoëRambosson in het zelfde nummer, schijnen ons de moeite waard hier over te nemen. Ten eerste wat daarin gezegd wordt over liet werk van een Hollander, Jan Verkade, die op de vierde expositie der psmtres impres-itinint.es et symb ilittes expozeert: De schilderijtjes uitBretagne van Jan Verkade, die aan geschilderd glas doen denken, hebben mij bekoord door hun bevallig heid, hunne in de vormen aristocratische lande lijkheid, hun fijnheid van kleur. Men ziet er don invloed in van beiden, de primitieven en de Japanners, van de primitieven in de figuren, van de Japanners in het decor; maar zooals Jean Barjeau, onze confrère van de lté.Kolution het uitdrukte, het is \verk van een Japanner die in het Japansche zich een eigen weg zou hebben gemaakt." Verder na do mededeeling dat de muurschil dering in het Pantheon die door Meissonier zou zijn uitgevoerd nu, na diens dood aan Puvis de uliiiiiliiiiiiititiiiiiiiiiiiiiiiMiMiiMniiiiiiiiiiiinili den proponent te halen. Dat gaf een opkijken bij de Möbiussen, toen dominee's Door zon der complimenten bij den jongen man de kamer opliep en hem een oogenblikje later bij de mouw van zijn jas het huis uittrok, zonder iemand uitsluitsel te geven. Johannes zelf was het allerminst op zijn gemak en kreeg hartelijk spijt van zijn guitenstreek. »Daar is hij!" zei Doortje en schoof den erg verlegen proponent de deur in. »Zoo, zoo ; is u daar,mijnheer de proponent ? Het doet mij recht veel genoegen, u te leeren kennen. U moet een charmant jongmensch zijn. Wel, wel, van mij en mijn liefhebbe rijen voor kalfskoppen eu kaarsensnuiten weet u reeds alles at', dus .... hm ! hm!" Dr. Schneekenfett deed zijn best een verbalend grimmig gedicht te trekken, maar het wilde hem niet goed gelukken. Zijn blikken /.weefden tusschen Doortje en den flinken. blozen den jongen man heen en weer en hij moest bij zich zelf de opmerking maken, dat die j twee een knap paar zouden zijn. j Daar hief Johannes het hoofd op en blikte j zijn gestrengeii rechter vrij en openhartig in de oogen. In eenvoudige, ronde woorden er kende hij het ongepaste van zijn moedwillige j scherts en voerde zijn jeugd en zijn verliefd heid ter verontschuldiging aan. »Ja, ja, dat is alles heel mooi/'antwoordde de inspecteur; »maar kan mijnheer de propo nent nog iets anders dan domineesdoeliters het hoofd op hol maken en haar oude vader Chavannes is opgedragen, deze zeer juiste opmer king: »Dit geeft de zekerheid van een meesterstuk een muur die aan de officieele knnst ontrukt wordt. Zonder berusting echter, beklagen wij het dat niet van den beginne af aan dit monument algeheel werd overgegeven aan den meester opdat hij het op zijn wijze bekleede met de pracht zijner fresco's. Men weet dat, en hoe ! n wand-afdeeling door Puvis beschilderd werd, en dat verder, zon der dat ook maar in het minst eenige eenheid werd beoogd, allerlei slag van schilders beguntigd werden met de gelegenheid om hunne uiteen loopende opvattingen en misvattingen van muurschilderen de bonte proeven te leveren. Welk een onzinnig republicanisrne in kunst! Het huis Goupil zal een album uitgeven met vier-en-twintig fotografiën naar schilderijen van Whistler. De Répnbligue frnnynise. geeft een lange reeks van niet heel harde opmerkingen over Meissonier, naar aanleiding van de tentoonstelling van veertien honderd lijsten met schilderijen en teekeningen van hem, die op het oogenblik in Parijs wordt gehouden. Hij schildert, wordt er o. a. gezegd, niet de geschiedenis, maar het historiesch bric-a-brae. Zijn porsonnages hebben dikwijls een geleend voorkomen, het voorkomen van figuranten van een oogenblik, die zoo meteen, achter de coulissen de echte kleeren die voor hen gemaakt zijn weer zullen aantrekken. Schilder is hij alleen soms in zijn teekeningen. Meisson'er is de schilder van de attentie, iedereen bij hem bevlijtigt zich, doet zijn best, lachen is bij hem een zeldzaamheid, het onbe wuste ongekend. Het werk van. Meissonier is per slot wat droog en onpleizierig, er ontbreekt een lichtstraal aan en geur. Als vermeerderde overdruk uit de Graphisclu Künste is van de hand van Dr. Riehard Graul een book over Fritz von Uhde, versierd met elf etsen naar zijn werk, verschenen. Men zou over Uhde als tijdfiguur, als krachtig revolutionair in de taaie Duitsche kunst, als veelvermogend r palist met opmerkelijke geestelijke neigingen, als schepper van oen eigenaardig modernen gewijden schildertrant, veel kunnen zeggen, en waarschijnlijk zou men dan bij een aandachtige ontleding in zijn formule, in zijn werk voel voorbijgaands moeten opmerken. Maar zóó 7011 eer onderzoek naar het wezenlijke in het Amndinaal en Jezus tuet de kinderen, niet kunnen uitkomen, of' men zou altijd besluiten met in dezen energischen Ihütvchen zoeker een hoogst respectabele figuur te blijven zien. De firma Krederik Muller et Co, verzonden den een weinig geïllustroerden catalogus der rijke verzameling Japansche kunstvoorwerpen, toeliehoorende aan dr. J. Titsingh in den Haag, op v.elker deugdelijk gebulte wo bier reeds onlangs gewezen hebben. De collectie zal den 1-den April in de ISrakke Grond worden geveild, met nog een kleinere verzameling oude schilderijen en antikiteiten, die den 11 den onder don hamer komt. In een inleidend woord tot den catalogus der auctie-Titsingh wijst de firma Muller op de om standigheid, dat voor hen, die niet de literatuur over Japan vertrouwd zijn, de naam Titsingh geen vreemde is. Een voorvader van Dr. T., Isaac Titsingh, schreef in de vorige eeuw belangrijke werken over Japan, waar hij langen tijd vertoefd had, en vanwaar hij ook een aantal kunstvoor werpen meebracht. De liefde voor het Japansch schijnt dus erfelijk in dit geslacht, waarvan ook zelfs de naam iets van een Japanschen klank heeft. Het zal onnoodig zijn de lief hsbbers voor deze belangrijke verkooping op te wekken. V. Bij de heeren Preijer it Gfe., lokaal Pictura, is geëxposeerd een schilderij van Therèse Schwartze, getiteld: «Slapend Meisje". iimiiiimiiiiiiiiiimiimMnnimiimimiiinimii in 't perikel brengen ?" »Ik geloof het wel," zeide Johannes, dap per opziende, terwijl Doortjo angstig de hand op haar luid kloppend hartje legde en den inspecteur smeekend aanblikte. Deze glimlachte en zei: »Ei, ei nu, een beetje trots mag ik wel. Ga zitten, Doortje lief, mijnheer de proponent zal eens voor ons preeken over den tekst: »A1 ware het dat ik de taal dpr menschen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zoo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden." Doortje was met baar Johannes zoo srauw de trap opgeatormtl, dat haar verbaasde en verontwaardigde vader geen tijd had gehad om haar de les te lezen. Ontzet bleef hij lieueden staan en zasj beiden in de kamer van zijn gast verdwijnen. Hij liep heen om zijn vrouw te halen; Meeltje, Lotje, Anna, Lie-je kwamen ook aanloopen, verdrongen zich voor de trapopgang en staarden naar de gesloten deur omhoog, terwijl de ouders zich verdiepten in allerlei gissingen. Daar kwam Klaartje opgewonden de huis deur in en riep al van verre : » Vader, Va der luister toch eens ! boven bij mijnheer de inspecteur staat er een te preeken !" De geheele familie volgde Klaartje in den tuin, schaarde zich onder het open venster en luisterde, eerst verwonderd, daarna met stijgende aandacht naar do klare, volle stem, die daar boven de almacht der liefde pre dikte in klanken, in woorden, zooals alleen Vergelijkende litteratuur-geschiedenis en mythologie. Een van de zonderlingste gewaarwordingen die een persoon van smaak kan ondervinden, is die welke hem overvalt bij het bladeren in een of ander plaatwerk gewijd aan Gallische ofNoorsche ou Iheden gedurende de latere brons- en de ijzer periode. Dat hij voor zijn oog zonderling smeed werk en wapentuig tegenkomt, is natuurlijk. Maar wat treft, zijn de als versierselen gebruikte mun ten en medailles. Soms zijn ze van goed antiek fabrikaat, doch in vele gevallen noordelijke kopieën van Grieksclie of llomeinsche modellen. Maar welke kopieën ! Blijkbaar was niet alleen de hand van den kunstenaar onvast, maar zijn geest, begreep niets van de schoonheid van het klassieke model dat hij voor oogen had : in de barbaarsche werk plaats werd het klassiek profiel van een Apollo of een imperator, zonder dat de maker er zich van bewust was, iets wanstaltigs en gedrochtelijks. Wat met de voorwerpen eener hoogere kunst plaats vindt, gebeurt cvenzoo (het is niet de eerste maal dat dit wordt opgemerkt) met andere voortbrengselen eeuer hoogere beschaving, wanneer zij den invloed ondervinden eener lagere, bepaal delijk met de voorbrengselen der litteratuur. Een van de zonderlingste verschijningen is de langzame iuzijpcling indien men zoo zeggen mag, van samen gestelde en delik'ite voorstellingen in de primitieve gedachtenwereld van barbaarsche of half beschaafde volken, en de verminking en verhaspeling die die voorstellingen daardoor oudergaan. Talrijke feiten schijnen aan te toouen, dat het verkeer tussclien beschaafde en onbeschaafde volken (en ook tusschen onbeschaafde volken onderling) zelfs in de tijden van de grootste barbaarschheid levendiger is, dan men zich dat voorstelt, in een eeuw waarin intellectueel verkeer plaats heeft door zeer vol maakte middelen, zooals wetenschappelijke con gressen, internationale tijdschriften, enz. Hoeveel ontleend is door de Grieken aan de Semieten; door de volken van Oost-A/.iëaan de Indiërs, door de Slaven aau de Byzantijnen, door de Celten ,eu Germanen aan iiet Christendom en zelfs aan de klassieke beschaving, komt langzaam aau het licht. Wij bevinden ons hier op het terrein, betreden, wat de Germaausche mythologie betreft, door Sop'ius Bugge, wat de Ccltisclie aangaat, door Zimmer. Om ons hier te bepalen tot de studiën van Bugge, wordt de lezer van diens boek verrast itoor de stoutheid en verscheidenheid der combi naties evenals door de kolossale belezenheid van den schrijver. Tevens, evenwel, houdt de nietspecialist zich het hoofd vast, en vraagt zich af, o!' dergelijke bizarre gedaantewisselingen, die lang bekende beiden-che mythen of christelijke legenden omscheppen tot avonturen van Noorsche goden en helden, inderdaad mogelijk zijn. De theorie van Bugge komt, als men weet, hierop neder : de Noorsche mythologie is slechts gedeeltelijk van Noorschen oorsprong. Voor een groot deel zijn het verhalen der Grieksch-Romeinsche mythologie of christelijke legenden door de Scandinavische zeevaarders ontleend aan lersche monniken en christenen, aan bekeerde of halfbekeerde Germanen, waarmede zij in aanraking kwamen. l)ie verhalen, door de personen die ze aan de Noormannen mededeelden reeds slecht begrepen, werden natuurlijk in liet noorden zelf iiog meer uit hun verband gerukt en zonderling misvormd. O.u het boek van Bugge te critiseeren, zou behalve een speciale kennis van de philologie der Scandinavische talen, een even groote belezenheid in de christelijke en half hcideusche litteratuur der vroegere middeleeuwen vereisuht zijn als Bnggc zelf bezit ? met andere woorden, Bugge kan alleen door een geleerde van den rang van Bugge of gerechtvaardigd of wederlegd worden. Liever dan naar aanleiding van de studiën van Ijugge cenige opmerkingen te maken, zooals zij elk niet-specialist de liefde zelf ze vinden kan. De goede oude Kannepich had van zijn levensdagen nooit zóó hooren preeken het was hem te rnoede, alsof die heldere stem hem neer drukte, alsof hij al kleiner, aldoor kleiner werd. O, Hemel! hij moest aan zijn vijf wolven denken en werd bijna vuurrood van schaamte. Kn toen klonk het amen. Daar boven was het doodstil en beneden ook. De oude man stond nog met gevouwen handen in een stil gebed verzonken. En boven lagen een paar gelukkige menschen iu elkanders armen en de diep getroffen Dr. Schneckenfett stond er bij en zegende hen. »1' kunt welhaast aan het uitzet begin nen," zeide de, inspecteur beneden onder het ontbijt tot de domineesche. :>Want de vaca ture laat ik door niemand anders bezetten, dan door onzen Möbius." De eerwaarde Gotthilf Kannepich, die naast den consistorial-rath zat, drukte hem van blijd schap voortdurend de hand. »lloor eens, waarde collega," zei de in specteur bij het afscheid, »ik wil er geen doekjes om winden : ik heb mij gisteren in hooge mate over u geërgerd! Maar al hadden wij dezen aarlsdeugniet hier niet als den schuldige ontdekt, ik zou er u toch geen kwaad hart om hebben toegedragen, want ge hebt twee voorspraken gevonden, die geen sterveling zou hebben weerstaan; Doortje en de Gloriabroek ! "

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl