Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Niet alleen mij, doch ook anderen was het
opsevallen dat hier die afwisselingen den indruk niet
Yerhoogden. Bij herhaalde anditie zal de opinie
zich wellicht wijzigenden dus geef ik die opmer
king alleen en passant.
Wat de uityoering betreft vermeld ik de Mis
van Josquin en de herhaling van Sweelinck's 150ste
PSalm vooral als een der schoonste, zoo niet de
schoonste die ik tot nu toe van dit koor hoorde.
De eenheid wordt nu bij langduriger
tezamenwerken steeds grooter, de voordraclit wordt hoe
langer hoe gemakkelijker en natuurlijker, men kan
y.icS tegenwoordig geheel aan de voordracht wijden.
Wat bovendien deze uitvoeringen zoo belangrijk
maakt, is, dat ieder programma in hoofdzaak andere
werken brengt, waardoor msn langzamerhand een
overzicht zal krijgen van het beste dat ons uit die
periode is behouden gebleven.
Ik voeg hier tevens mijne ingenomenheid hij,
over de duidelijke en zaakrijke aanteekeningen door
den heer Averkamp in het textboekj" gegeven. Die
zijn voor den hoorder tot, recht begrip van den
inhoud van het grootste belang.
Doch de voortreffelijke uitvoering zelve heeft
het krachtigst medegewerkt tot het maken van een
diepen indruk. Diarotn aan leider en koor een
woord van hartelijken dank.
Ten slotte een woord over de zesde kamermu
ieksoirée van Toonkunst, waarin de heeren Messchaert
en Röntgen aan het woord waren.
"Deze soiree was zoowel belangrijk door de uit
voering van Vier NaMlieiljes (gedichten uit van
Eeden's Ellen) door Jan Brandts Buys. Ik heb vroeger
(bij de bespreking van deze liederen door Hugo
Nolthenius gecomponeerd) reeds een en ander
gezegd over de gedichten in verband met de com
positie.
Ik zou waarlijk niet weten aan welk van deze
vier liederen de voorkeur te geven. Ik vond ze
allen zoo schoon en waar gedacht en gevoeld, dat
ik ze als een werkelijke aanwinst voor onze lite
ratuur beschouw. Zeer eigenaardig van kleur is
o.a. bet tweede lied, dat in tegenstelling van de
anderen een zeer bewegelijk karakter heeft. De
umheimisehe kleur, die door de prachtige vertolking
in het juiste licht werd gesteld, heeft mij zeer
getroffen.
Doch ook in de andere liederen treft alles door
de sprekende expressie. Moeielijk zal men echter
een vertolker vinden, die ze zoo heerlijk voordraagt
als de heer Messchaert deed.
De componist heeft reeds vroeger groot-e ver
wachtingen opgewekt. Voor degenen die hem nog
niet kenden, zullen deze liederen de openbaring
geweest zijn van een waar compositie-talent.
Ook in de Ballade: Das Hei-z non Douglas, van
von Herzogenberg, kon de heer Messchaert zijne
groote gaven toonen. Deze ballade stelt aan de
declamatie zeer hooge eischen, aan welke Messchaert
(die voortreffelijk bij stem was), in alle opzichten
wist te voldoen. Ik vind deze ballade voor eene
solostem wel wat heel lang. (Er zit, dunkt mij,
stof in voor een werk voor koor, solo en orkest.)
Er waren zeer schoone fragmenten in dit werk,
doch hier en daar werkte de lengte afmattend.
Deze soiree, waarop de heer Röntgen op zoo mees
terlijke wijze een suite van Grieg en een sonate
van Beethoven speelde en waarop hij alle
zansnummers zoo schoon begeleidde, was een zeer
artistiek concert.
Met een vijftal Fransche liederen van Bizet en
Benjamin Godard werd de soiree besloten.
De stof was ditmaal zeer uitgebreid; ik heb mij
dus moeten beperken. Toch hoop ik een voldoenden
algemeenen indruk te hebben kunnen geven.
v. M.
Benjamin Godard. De componist Godard,
van wien in de muzikale kroniek gesproken wordt,
heeft in Frankrijk slechts korten tijd
eenglanstjjdperk gekend. Zijn stijgende roem is weer
even spoedig aan het afnemen geraakt, waartoe
de vlucht die de jonge richting nam, niet weinig
medewerkte. In den grooten kaleidoskoop die Pa
rijs heet, trekken beelden en menschen zoo spoe
dig voorbij, dat alleen de meest begaafden voort
durend onder de aandacht blijven.
Toch had men (en niet ten onrechte) groote
verwachtingen van hem. Ook trok zijne per
soonlijkheid zeer de aandacht.
Wanneer hij met de lange haren die zijn bleek
gelaat omlijstten en droomerig in de verte
starenden blik, van de hoogten van Montmartre
IIUIIIIIIIIIIIllllllllllllJIIIIIIIIIIIIIIMllMlltlll
Dr. Schneckenfett was zoo aangedaan, dat
hij haar vaderlijk in zijn armen sloot en op
den rug klopte. Dat bracht haar weldra
zoover tot bedaren, dat zij hem haar nood
kon klagen en haar geheele hart voor hem
uitstortte. Daar kwam de verhouding tot
Johannes voor den dag van het begin tot
het einde, vaders streng verbod, beider on
gehoorzaamheid en eindelijk den
moedwilligen streek van den gekrenkten proponent,
die den lichtgeloovigen oude had wijsge
maakt, dat Modice een fonkelnieuw
hofgerecht was, en dat Dr. Schneckenfett een
manie had voor kaarsensnuiten. En toen
smeekte het goede kind hem zóó innig, haar
ouden vader toch geen leed te doen, dat het
water, waarvan de groote ronde oogen van
den inspecteur eerst al door het lachen
hadden overgeloopen, nu van ontroering in
dikke druppels langs zijn wangen rolde.
»Wees gerust, Doortjelief," beloofde hij
vriendelijk en ernstig. »Je goeden vader zal
geen leed geschieden. Maar met dien
ondeugenden proponent heb ik nog een appeltje
te schillen. Breng' hem maar eens hier boven
op mijn kamer, maar zonder dat je vader
het merkt, begrepen? neen, neen kindlief
wees niet bang. Opeten zal ik hem niet, maar
straf moet hij hebben !"
Dat arme Doortje ! Nu moest zij weer over
haar Johannes in den brand zitten. Maar
zij durfde toch niet ongehoorzaam zijn en
sloop gelukkig ongemerkt het huis uit om
afdaalde, was men geneigd hem na te kijken.
Ook in zijn huis werd hij zeer verafgood. Zyne
moeder (en welke moeder, die een begaafden
zoon heeft, zou dit niet doen) had van zijn talent
veel hooger dunk dan anderen. Zij verhaalde
zoo gaarne, dat toen haar Benjamin geboren werd
zij de Madonna bad, dat deze zoon een groot
muzikaal talent mocht worden.
En ziet, zij had meer gekregen dan zij hoopte,
want zij vroeg een talent en kreeg een genie.
(In Parijs vond men echter dat Mevr. Godard
precies had gekregen wat zij gevraagd had.)
Een tweede verhaal is niet minder karakteris
tiek. Toen Benjamin en zijne oudere zuster
Madeleine kinderen waren, kon de tabouret waarop
beiden voor de piano zaten, niet hoog genoeg
worden opgeschroefd. Voor Madeleine werd ge
woonlijk een oud boek opgezocht om dat euvel
te verhelpen, doch voor Benjamin kreeg zijne
moeder de sonaten van Beethoven of Mozart en
legde die op den stoel, zeggende:
Mets-toi la dossus, mon fils, tu en es digne.
v. M.
In een liefdadigheids-concert ten voordeele
van de St. Vincentius-vereeniging te Notting-Hill,
heeft de Etigelsche violist Louis d'Egville, na
verschillende concertstukken gespeeld te hebben,
een muzikale aardigheid ten beste gegeven, die
verbazend succes had. Hij speelde, alleen, een duo
voor piano en viool, van eigen compositie. Eerst
kwam een preludium op ieder der beide instrumen
ten, toen een cantabile op de viool, waarbij hij
het accompagnement op de piano maakte, door
aiet de slof van den strijkstok op de toetsen te
tikken; vervolgens een pizzicato met de linker
hand, terwijl de rechterhand de piano bespeelde ;
eindelijk een finale op de losse snaren, terwijl de
linkerhand er schitterende arpeggio's bijvoegde.
Het effect was heel aardig en verwonderlijk.
iiiMiniiiiiimiiiiiiiiitiiiiiiiitiiiiimimiiiiiiiiMiiliiiimiMliMiiiitiiiiiiiililttili
De Mercure de France van April (dit maand
schrift komt stipt op zijn tijd, en meer dan dat)
begint met de publicatie eener serie brieven van
Vincent van Gogh aan Emile Bornard, die ze
doet voorafgaan van een inleiding, meer echt dan
knap, minder bewonderenswaardig dan wel door
en door sympathiek: een losse schakel van rede
neeringen die, schoon onsamenhangend en naïef,
ons aandoen als ruim en edelaardig, met pas
sages van wezenlijke verheffing en wijsheid. Er
is aan toegevoegd een portret van Van Gogh door
hemzelven, reproductie van een schilderij dat
toebehoort aan zijns broeders zwager den heer
A. Bonger, die aan Emile Bernard ook de
noodige biografische aanteekeningen omtrent Vincent
verschafte. Treffend is de uitdrukking in den kop
van dezen angstig vastbcslotene, die schilderen
kon en schrijven, zoo sterk en ook zoo zwaar
alsof hij een moker hanteerde.
Twee eindjes uit een rubriek Le mois
artintique door YvanhoëRambosson in het zelfde
nummer, schijnen ons de moeite waard hier
over te nemen.
Ten eerste wat daarin gezegd wordt over liet
werk van een Hollander, Jan Verkade, die op
de vierde expositie der psmtres impres-itinint.es et
symb ilittes expozeert: De schilderijtjes uitBretagne
van Jan Verkade, die aan geschilderd glas doen
denken, hebben mij bekoord door hun bevallig
heid, hunne in de vormen aristocratische lande
lijkheid, hun fijnheid van kleur. Men ziet er don
invloed in van beiden, de primitieven en de
Japanners, van de primitieven in de figuren, van
de Japanners in het decor; maar zooals Jean
Barjeau, onze confrère van de lté.Kolution het
uitdrukte, het is \verk van een Japanner die in
het Japansche zich een eigen weg zou hebben
gemaakt."
Verder na do mededeeling dat de muurschil
dering in het Pantheon die door Meissonier zou
zijn uitgevoerd nu, na diens dood aan Puvis de
uliiiiiliiiiiiititiiiiiiiiiiiiiiiMiMiiMniiiiiiiiiiiinili
den proponent te halen. Dat gaf een opkijken
bij de Möbiussen, toen dominee's Door zon
der complimenten bij den jongen man de
kamer opliep en hem een oogenblikje later bij
de mouw van zijn jas het huis uittrok, zonder
iemand uitsluitsel te geven. Johannes zelf
was het allerminst op zijn gemak en kreeg
hartelijk spijt van zijn guitenstreek.
»Daar is hij!" zei Doortje en schoof den
erg verlegen proponent de deur in.
»Zoo, zoo ; is u daar,mijnheer de proponent ?
Het doet mij recht veel genoegen, u te leeren
kennen. U moet een charmant jongmensch
zijn. Wel, wel, van mij en mijn liefhebbe
rijen voor kalfskoppen eu kaarsensnuiten weet
u reeds alles at', dus .... hm ! hm!" Dr.
Schneekenfett deed zijn best een verbalend
grimmig gedicht te trekken, maar het wilde
hem niet goed gelukken. Zijn blikken /.weefden
tusschen Doortje en den flinken. blozen
den jongen man heen en weer en hij moest
bij zich zelf de opmerking maken, dat die j
twee een knap paar zouden zijn. j
Daar hief Johannes het hoofd op en blikte j
zijn gestrengeii rechter vrij en openhartig in
de oogen. In eenvoudige, ronde woorden er
kende hij het ongepaste van zijn moedwillige j
scherts en voerde zijn jeugd en zijn verliefd
heid ter verontschuldiging aan.
»Ja, ja, dat is alles heel mooi/'antwoordde
de inspecteur; »maar kan mijnheer de propo
nent nog iets anders dan domineesdoeliters
het hoofd op hol maken en haar oude vader
Chavannes is opgedragen, deze zeer juiste opmer
king:
»Dit geeft de zekerheid van een meesterstuk
een muur die aan de officieele knnst ontrukt
wordt. Zonder berusting echter, beklagen wij het
dat niet van den beginne af aan dit monument
algeheel werd overgegeven aan den meester opdat
hij het op zijn wijze bekleede met de pracht
zijner fresco's.
Men weet dat, en hoe ! n wand-afdeeling
door Puvis beschilderd werd, en dat verder, zon
der dat ook maar in het minst eenige eenheid
werd beoogd, allerlei slag van schilders
beguntigd werden met de gelegenheid om hunne uiteen
loopende opvattingen en misvattingen van
muurschilderen de bonte proeven te leveren. Welk een
onzinnig republicanisrne in kunst!
Het huis Goupil zal een album uitgeven met
vier-en-twintig fotografiën naar schilderijen van
Whistler.
De Répnbligue frnnynise. geeft een lange reeks
van niet heel harde opmerkingen over Meissonier,
naar aanleiding van de tentoonstelling van veertien
honderd lijsten met schilderijen en teekeningen
van hem, die op het oogenblik in Parijs wordt
gehouden.
Hij schildert, wordt er o. a. gezegd, niet de
geschiedenis, maar het historiesch bric-a-brae.
Zijn porsonnages hebben dikwijls een geleend
voorkomen, het voorkomen van figuranten van een
oogenblik, die zoo meteen, achter de coulissen de
echte kleeren die voor hen gemaakt zijn weer
zullen aantrekken.
Schilder is hij alleen soms in zijn teekeningen.
Meisson'er is de schilder van de attentie,
iedereen bij hem bevlijtigt zich, doet zijn best,
lachen is bij hem een zeldzaamheid, het onbe
wuste ongekend.
Het werk van. Meissonier is per slot wat droog
en onpleizierig, er ontbreekt een lichtstraal aan
en geur.
Als vermeerderde overdruk uit de Graphisclu
Künste is van de hand van Dr. Riehard Graul
een book over Fritz von Uhde, versierd met elf
etsen naar zijn werk, verschenen.
Men zou over Uhde als tijdfiguur, als krachtig
revolutionair in de taaie Duitsche kunst, als
veelvermogend r palist met opmerkelijke geestelijke
neigingen, als schepper van oen eigenaardig
modernen gewijden schildertrant, veel kunnen
zeggen, en waarschijnlijk zou men dan bij een
aandachtige ontleding in zijn formule, in zijn
werk voel voorbijgaands moeten opmerken. Maar
zóó 7011 eer onderzoek naar het wezenlijke in
het Amndinaal en Jezus tuet de kinderen, niet
kunnen uitkomen, of' men zou altijd besluiten
met in dezen energischen Ihütvchen zoeker een
hoogst respectabele figuur te blijven zien.
De firma Krederik Muller et Co, verzonden den
een weinig geïllustroerden catalogus der rijke
verzameling Japansche kunstvoorwerpen,
toeliehoorende aan dr. J. Titsingh in den Haag, op
v.elker deugdelijk gebulte wo bier reeds onlangs
gewezen hebben. De collectie zal den 1-den April
in de ISrakke Grond worden geveild, met nog
een kleinere verzameling oude schilderijen en
antikiteiten, die den 11 den onder don hamer komt.
In een inleidend woord tot den catalogus der
auctie-Titsingh wijst de firma Muller op de om
standigheid, dat voor hen, die niet de literatuur
over Japan vertrouwd zijn, de naam Titsingh geen
vreemde is. Een voorvader van Dr. T., Isaac
Titsingh, schreef in de vorige eeuw belangrijke
werken over Japan, waar hij langen tijd vertoefd
had, en vanwaar hij ook een aantal kunstvoor
werpen meebracht. De liefde voor het Japansch
schijnt dus erfelijk in dit geslacht, waarvan ook
zelfs de naam iets van een Japanschen klank
heeft.
Het zal onnoodig zijn de lief hsbbers voor deze
belangrijke verkooping op te wekken.
V.
Bij de heeren Preijer it Gfe., lokaal Pictura,
is geëxposeerd een schilderij van Therèse
Schwartze, getiteld: «Slapend Meisje".
iimiiiimiiiiiiiiiimiimMnnimiimimiiinimii
in 't perikel brengen ?"
»Ik geloof het wel," zeide Johannes, dap
per opziende, terwijl Doortjo angstig de hand
op haar luid kloppend hartje legde en den
inspecteur smeekend aanblikte.
Deze glimlachte en zei: »Ei, ei nu, een
beetje trots mag ik wel. Ga zitten, Doortje
lief, mijnheer de proponent zal eens voor ons
preeken over den tekst: »A1 ware het dat
ik de taal dpr menschen en der engelen
sprak, en de liefde niet had, zoo ware ik een
klinkend metaal of luidende schel geworden."
Doortje was met baar Johannes zoo srauw
de trap opgeatormtl, dat haar verbaasde en
verontwaardigde vader geen tijd had gehad
om haar de les te lezen. Ontzet bleef hij
lieueden staan en zasj beiden in de kamer
van zijn gast verdwijnen. Hij liep heen om
zijn vrouw te halen; Meeltje, Lotje, Anna,
Lie-je kwamen ook aanloopen, verdrongen
zich voor de trapopgang en staarden naar
de gesloten deur omhoog, terwijl de ouders
zich verdiepten in allerlei gissingen.
Daar kwam Klaartje opgewonden de huis
deur in en riep al van verre : » Vader, Va
der luister toch eens ! boven bij mijnheer de
inspecteur staat er een te preeken !"
De geheele familie volgde Klaartje in den
tuin, schaarde zich onder het open venster
en luisterde, eerst verwonderd, daarna met
stijgende aandacht naar do klare, volle stem,
die daar boven de almacht der liefde pre
dikte in klanken, in woorden, zooals alleen
Vergelijkende litteratuur-geschiedenis
en mythologie.
Een van de zonderlingste gewaarwordingen die
een persoon van smaak kan ondervinden, is die
welke hem overvalt bij het bladeren in een of
ander plaatwerk gewijd aan Gallische ofNoorsche
ou Iheden gedurende de latere brons- en de ijzer
periode. Dat hij voor zijn oog zonderling smeed
werk en wapentuig tegenkomt, is natuurlijk. Maar
wat treft, zijn de als versierselen gebruikte mun
ten en medailles. Soms zijn ze van goed antiek
fabrikaat, doch in vele gevallen noordelijke kopieën
van Grieksclie of llomeinsche modellen. Maar welke
kopieën ! Blijkbaar was niet alleen de hand van
den kunstenaar onvast, maar zijn geest, begreep
niets van de schoonheid van het klassieke model
dat hij voor oogen had : in de barbaarsche werk
plaats werd het klassiek profiel van een Apollo of
een imperator, zonder dat de maker er zich van
bewust was, iets wanstaltigs en gedrochtelijks.
Wat met de voorwerpen eener hoogere kunst
plaats vindt, gebeurt cvenzoo (het is niet de
eerste maal dat dit wordt opgemerkt) met andere
voortbrengselen eeuer hoogere beschaving, wanneer
zij den invloed ondervinden eener lagere, bepaal
delijk met de voorbrengselen der litteratuur. Een
van de zonderlingste verschijningen is de langzame
iuzijpcling indien men zoo zeggen mag, van samen
gestelde en delik'ite voorstellingen in de primitieve
gedachtenwereld van barbaarsche of half beschaafde
volken, en de verminking en verhaspeling die die
voorstellingen daardoor oudergaan. Talrijke feiten
schijnen aan te toouen, dat het verkeer tussclien
beschaafde en onbeschaafde volken (en ook
tusschen onbeschaafde volken onderling) zelfs in de
tijden van de grootste barbaarschheid levendiger is,
dan men zich dat voorstelt, in een eeuw waarin
intellectueel verkeer plaats heeft door zeer vol
maakte middelen, zooals wetenschappelijke con
gressen, internationale tijdschriften, enz. Hoeveel
ontleend is door de Grieken aan de Semieten;
door de volken van Oost-A/.iëaan de Indiërs,
door de Slaven aau de Byzantijnen, door de
Celten ,eu Germanen aan iiet Christendom en
zelfs aan de klassieke beschaving, komt langzaam
aau het licht.
Wij bevinden ons hier op het terrein, betreden,
wat de Germaausche mythologie betreft, door
Sop'ius Bugge, wat de Ccltisclie aangaat, door
Zimmer. Om ons hier te bepalen tot de studiën
van Bugge, wordt de lezer van diens boek verrast
itoor de stoutheid en verscheidenheid der combi
naties evenals door de kolossale belezenheid van
den schrijver. Tevens, evenwel, houdt de
nietspecialist zich het hoofd vast, en vraagt zich af,
o!' dergelijke bizarre gedaantewisselingen, die lang
bekende beiden-che mythen of christelijke legenden
omscheppen tot avonturen van Noorsche goden en
helden, inderdaad mogelijk zijn.
De theorie van Bugge komt, als men weet,
hierop neder : de Noorsche mythologie is slechts
gedeeltelijk van Noorschen oorsprong. Voor een
groot deel zijn het verhalen der
Grieksch-Romeinsche mythologie of christelijke legenden door de
Scandinavische zeevaarders ontleend aan lersche
monniken en christenen, aan bekeerde of
halfbekeerde Germanen, waarmede zij in aanraking
kwamen. l)ie verhalen, door de personen die ze
aan de Noormannen mededeelden reeds slecht
begrepen, werden natuurlijk in liet noorden zelf
iiog meer uit hun verband gerukt en zonderling
misvormd.
O.u het boek van Bugge te critiseeren, zou
behalve een speciale kennis van de philologie der
Scandinavische talen, een even groote belezenheid
in de christelijke en half hcideusche litteratuur der
vroegere middeleeuwen vereisuht zijn als Bnggc
zelf bezit ? met andere woorden, Bugge kan alleen
door een geleerde van den rang van Bugge of
gerechtvaardigd of wederlegd worden. Liever dan
naar aanleiding van de studiën van Ijugge cenige
opmerkingen te maken, zooals zij elk niet-specialist
de liefde zelf ze vinden kan. De goede
oude Kannepich had van zijn levensdagen
nooit zóó hooren preeken het was hem
te rnoede, alsof die heldere stem hem neer
drukte, alsof hij al kleiner, aldoor kleiner
werd. O, Hemel! hij moest aan zijn vijf
wolven denken en werd bijna vuurrood van
schaamte.
Kn toen klonk het amen. Daar boven was
het doodstil en beneden ook. De oude man
stond nog met gevouwen handen in een stil
gebed verzonken. En boven lagen een paar
gelukkige menschen iu elkanders armen en
de diep getroffen Dr. Schneckenfett stond er
bij en zegende hen.
»1' kunt welhaast aan het uitzet begin
nen," zeide de, inspecteur beneden onder het
ontbijt tot de domineesche. :>Want de vaca
ture laat ik door niemand anders bezetten,
dan door onzen Möbius."
De eerwaarde Gotthilf Kannepich, die naast
den consistorial-rath zat, drukte hem van blijd
schap voortdurend de hand.
»lloor eens, waarde collega," zei de in
specteur bij het afscheid, »ik wil er geen
doekjes om winden : ik heb mij gisteren in
hooge mate over u geërgerd! Maar al
hadden wij dezen aarlsdeugniet hier niet als
den schuldige ontdekt, ik zou er u toch
geen kwaad hart om hebben toegedragen,
want ge hebt twee voorspraken gevonden,
die geen sterveling zou hebben weerstaan;
Doortje en de Gloriabroek ! "