Historisch Archief 1877-1940
H'. 824
DE AMSTEEDAMMER
A'. 1893
WEEKBLAD VOOB NEDERLAND
Dit nommer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bjj de Vijzelstraat, 542.
Zondag 9 April
Abonnement per 3 maanden /"1.50,fr. p. post ? 1.65
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12'
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel B 040
IK H O V Di
VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUILLE
TON: Wie weet? naar Guy de Maupassant. I.
TOONEEL EN MUZIEK: Het tooneel, door
H. J. Mehler. De traditie t>üMolière. Mu
ziek in de hoofdstad, door Van Milligen. Carl
Hul. Aanteekeningen Schilderkunst, door Jan
Veth. KUNST EN LETTEREN: Vergelij
kende litteratuur-geschiedenis en mythologie, door
G. Busken Huet. (Slot). SCHAAKSPEL.
VOOR DAMES, door E-e. ALLERLEI.
CORRESPONDENTIE. - RECLAMES. UIT
Dr. GANNEF's STUDEERKAMER. PEN
EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIÉN.
ffUIIIIIIIIIIIIMIIIIflIIIIIMIfflflIlllllftraflilflfll
De ministeriëele crisis in Frankrijk is ge
indigd, maar op eene weinig bevredigende
?wijze. Allereerst door hetgeen Henri Maret
in den Radical beschrijft als »Le Jeu des
quatre coins", »als stuivertje wisselen".
»Wat zoudt ge zeggen" schrijft deze
amusante journalist »van een meneer die
u het volgende vertelde: ^Gisteren heb ik
in de inrichting van mijn huishouding eene
verandering gemaakt. Ik heb mijn keuken
meid gezet aan het hoofd van het
linnendepartement; mijn kassier zal voortaan als
kok dienst doen. De kas heb ik toever
trouwd aan eene kamenier, die mij zeer vol
deed, omdat zij zoo netjes hemden zoomde.
Mijn tuinman is belast met het voeren der
correspondentie. Mijn bottelier zal in 't ver
volg de paarden mennen; hij zal in den
kelder worden vervangen door den koetsier,
die er mijn wijn even goed zal uitdrinken
als hij. Ik hoop dat de zaken zoo beter zul
len gaan."
«Natuurlijk zoudt gij antwoorden : ;>Zijt gij
er wel zoo zeker van, dat uw verschillende
bedienden voor hun nieuwe functiën even
geschikt zullen zijn als voor de vroegere ?"
En als die meneer dan antwoordde: »Er is
niet de minste reden, waarom zij de eerste
niet even goed zouden vervullen als de laatste;
want ofschoon ik niet weet, waarom ik hen
liever hier plaats dan daar, wist ik dat
evenmin, toen ik hen de eerste maal in
dienst nam."
»En gij zoudt denken: »Die meneer heeft
een rare manier om zijn huishouden in te
richten: en indien hij goed bediend wordt,
dan mag hij van geluk spreken.''
iniiniiuniiniiiiiiiinniiiiniiHHiiiiii
uininiiiiiimiuiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiii
WIE WEET?
naar GUY DE MAUPASSANT.
?
Zeer treurige berichten zijn in de laatste weken
tot ons gekomen aangaande den toestand van Guy
de Maupassant, Wij zijn zoo gelukkig onzen lezers
een der laatste bladzijden die hij geschreven heeft
te kunnen aanbieden. Men zul misschien in dit
vreemde verhaal de eerste kenteekenen zie» van de
ziekte die den grooten, ongelukkigen schrijver lang
zaam ten grave sleept. RED.
I.
Mijn God! mijn God! Ik zal dan eindelijk kunnen
nederschrijven wat mij is overkomen. Maar zal ik
het kunnen, zal ik het durven? Het is alles zoo
vreemd, zoo onduidelijk, zoo onbegrijpelijk, zoo
krankzinnig !
Indien ik niet zeker was van hetgeen ik gezien
heb, zeker dat ik niet zwak van hersenen ben, dat
er geenerlei dwaling is geslopen in hetgeen ik ga
melden, dat er geen leemte bestaat in het onver
biddelijke gevolg mijner waarnemingen, zou ik mij
als een gehallucineerde moeten beschouwen, als de
speelbal van een vreemd visioen. En toch, wie weet ?
Ik bevind mij op dit oogenblik in een inrichting
voor zenuwlijders, maar ik ben er vrijwilling in
gegaan, uit voorzorg, uit angst. Slechts n
jnensch kent mijn geheim. De geneesheer van dit
verblijf. Nu ga ik alles nederschrijven. Waarom
Eene charge, zal men wellicht zeggen.
Toch ligt de over Irijving meer in den vorm
dan in het wezen. Men bedenke, dat de
heeren Develle, Viger en Viette, na plech
tig verzekerd te hebben, dat zij het stof van
hun voeten hadden geschud en nooit, au
grand jamais, hun portefeuilles zouden her
nemen, kalmpjes naar hunne departementen
zijn teruggewandeld. Dat de ministers van
oorlog en van marine alleen voor de leus
ontslag hadden gevraagd, wist iedereen. Zoo
zijn dus reeds vijf »staatslieden", na te heb
ben verklaard, dat zij onder de bestaande
omstandigheden onmogelijk verder konden
blijven regeeren, enkele dagen later weder
in de oogen van den president en van den
kabinetsformeerder geschikt bevonden om
onder volkomen dezelfde omstandigheden
weder aan het roer te komen. De kabinets
formeerder zelf, de heer Dupuy, heeft eenige
weken geleden zijn entree gemaakt in de
praktische politiek als minister van onder
wijs, waarvoor zijne antecedenten hem niet
ongeschikt maakten. Thans zijn in hem op
eens de qualiteiten ontdekt van een premier
en een minister van binnenlandsche zaken.
Nu was bij deze gelegenheid de heer
Dupuy niet de eerste liefde van den presi
dent Carnot: eerst was de heer Méline op
het Elysêe ontboden. De heer Méline, de
leider der Fransche protectionisten, legde al
spoedig zijn mandaat neder, omdat hij den
onmisbaren heer Poincaréniet kon krijgen
als minister van financiën. Toen kwam de
heer Dupuy aan het bod. Deze vroeg den
radicaal Peytral voor financiën, en het ant
woord luidde: niet zonder Lockroy voor
koophandel. En den volgenden dag had
Peytral toch de financiën en nam de oppor
tunist Poincaré, de financier bij uitnemend
heid, de portefeuille van onderwijs. Is Peytral
mogelijk getroost omdat hij voor koophandel
een collega krijgt als Terriër, die wel
protectionist is, maar toch tot de radicale partij be
weert te behooren ?
Geen wonder, dat een met zulk een
gescharrel bijeengebracht ministerie niet het
minste prestige heeft. Eigenlijk heeft men in
plaats van een ministerie een stel ministers
bijeen gekregen. Elke leidende gedachte ont
brak bij de samenstelling en ontbrak in het
programma, waarmede de nieuwe
dignitarissen voor de Kamer zijn opgetreden. Men
heeft weer het ongelukkige recept van de
concentration répulilicaine trachten
toetepassen, dat wil zeggen, velerlei lieden onder een
hoedje willen vangen.
De Kamer heeft de verklaring van het
ministerie nog al kalm aangehoord, en de
Senaat heeft de onaangename boodschap,
dat men van hem toegeeflijkheid verwachtte,
aangenomen met de verzekering, dat hij er
eens over denken zou. Tot 25 April duurt
liiltimiliiiiliiiiiiiiililliliiiiiiiiilliiiiiiiiiliHiiHHiiiiililiiiiiiiiliiiiiiiiiimii
weet ik zelf niet. Om er mij aan te ontworstelen,
want ik voel het op mij wegen als een ondragelijke
nachtmerrie.
Ziehier dan mijn verhaal.
Ik heb steeds van de eenzaamheid gehouden, ik
was altijd een droomer, een eenzaam wijsgeer, ik was
welwillend, met weinig tevreden, ik verachtte de
n enschen niet en voelde geen haat tegen den
hemel. Ik heb steeds in afzondering gewoond, ten
gevolge van een soort beklemming die hst bijzijn
van anderen in mij oproept. Hoe wil men zoo iets
verklaren ? Ik weiger nimmer menschen te zien,
met mijn vrienden te tafelen, mij met hen te on
derhouden, maar wanneer ik ben wat lang om mij
heen voel, gaan zelfs de meest intieme mij ver
moeien, of maken mij zenuwachtig en ik gevoel
dringend de behoefte of hen te zien vertrekken of
heen te gaan en alleen te zijn.
Deze drang in mij is meer dan een behoefte,
hij is een onweerstaanbare noodzakelijkheid. Indien
de tegenwoordigheid der lieden voortduurde, als ik
nog lang hun gesprekken moest volgen zonder er
eigenlijk naar te luisteren, dan zou mij ongetwij
feld een ongeval overkomen. Wat ? wie weet ?
Misschien een flauwte of iets dergelijks. Ja, waar
schijnlijk dat.
Ik ben zoo gaarne alleen, dat, ik zelfs de te
genwoordigheid van anderen die onder mijn dak
zouden slapen, niet kan verdragen, ik kan ook niet
in Parijs wonen, omdat ik er steeds vol angst
en vermoeidheid zou zijn. Ik ben er zede
lijk dood en voel er mij evenzeer gepijnigd naar
het lichaam als naar den geest, terwijl mijn zenu
wen mij geheel de baas zijn, te midden der gon
zende menigte die rondom mij leeft, zelfs wanneer
zij slaapt. Helaas ! de slaap van anderen geeft mij
nog angstiger gevoel dan hun woorden. En ik kan
nimmer rusten wanneer ik achter den een of an
deren muur het bestaan van menschen gis, wier
het reces. Het is te hopen dat de Senaat
dan de begrooting aanneemt, anders staat
weder eene nieuwe crisis voor de deur.
In het Engelsche Lagerhuis heeft de heer
Gladstone de tweede lezing van zijn Home
TMe-ontwerp voor Ierland ingeleid met eene
bijzondere warme rede. »Het lersche vraag
stuk" zeide hij »is op het oogenblik
eene quaestie tusschen eene sterke en eene
zwakke natie. Niets is meer vernederend,
dan de onderdrukking van een zwak volk
door een sterk volk, maar niets is ook
edeler en verheffender dan het schouwspel
aangeboden door een volk, dat, gehoorzamend
aan eer en plicht, vast besloten is te breken
met eene voorbedachtelijk gepleegde onrecht
vaardigheid."
Eene scherpe tegenstelling met deze schoone
woorden vormt het bittere verwijt, door den
heer Balfour te Belfast tegen de Engelsche
regeering gericht, dat deze de hand leent tot
eene schandelijke onderdrukking van de
lersche minderheid, van het Protestantsche
Ulster. Het verwijt zou juist zijn, als eene
dergelijke verdrukking stellig te verwachten
of althans waarschijnlijk was. Maar het be
wijs hiervoor is niet geleverd en ook niet te
leveren. Minstens drie vierden van de Ieren
willen Home Eule, en wanneer men hun dien
ter wille van het overblijvende vierde deel
der bevolking onthoudt, dan geeft men hun
zeker vrij wat meer recht om van verdruk
king te spreken. Het zou de verkeerde
wereld zijn, als men de beslissing overliet
aan de minderheid in plaats van aan de
meerderheid. Wel mag men eisenen, dat de
rechten de?r minderheid behoorlijk worden ge
waarborgd; doet het Home Jüwfe-ontwerp dit
niet in voldoende mate, dan dient het te
worden gewijzigd. Maar de oppositie wil
slechts hooren van eene verwerping en bloc.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat het ont
werp door het Lagerhuis zal worden aange
nomen. Doch dan beginnen eerst de groote
moeilijkheden. Eene aanneming door het
Hoogerhuis is nauwelijks denkbaar, en een
conflict tusschen de beide takken van wet
geving zal hoogst waarschijnlijk leiden tot
een strijd over het bestaan van het Hooger
huis zelf, of althans tot een strijd over het
behoud van het Huis der Lords in zijn
tegenwoordigen vorm. Indien nu het Hoo
gerhuis zich verzette tegen een bij het
volk werkelijk populairen maatregel, dan
zou de uitslag van zulk een strijd niet
twijfelachtig zijn: het einde zou zijn, dat men
brak met eene lang verouderde instelling,
zooals het erfelijk lidmaatschap van het
Hoogerhuis is, en dat men dit lichaam ver
ving door een Senaat of eene Eerste Kamer,
die meer in overeenstemming is met onze
hedendaagsche begrippen. Maar is Home
iiiiiimiimiiiiimm
leven door deze aanhoudende verstandsverbijstering
gestoord zou worden.
Waarom ben ik aldus geschapen. Wie weet het?
Misschien is de oorzaak zeer eenvoudig; ik word
spoedig vermoeid van alles wat in mij omgaat.
En er zijn velen die met mij in hetzelfde geval
verkceren.
Wij zijn van tweeërlei geslacht op deze aarde.
Diegenen die andereu noodig hebben, die verstrooiing
bezigheid en rust bij anderen zoeken, die de een
zaamheid ergert, uitput en vernietigt, als het be
stijgen van een verschrikkelijk ijsveld of het door
trekken van een woestijn, en hen die anderen
vermoeien, vervelen, hinderen, neerdrukken, ter
wijl de eenzaamheid hun kalmte geeft, hen als in
rust baadt in de onafhankelijkheid en de fantasie
hunner gedachten.
Om kort te zijn, ik bespreek hier een normaal
psychisch verschijnsel. Sommigen hebben gaven ont
vangen, die hen naar buiten uit doen leven,
andereii tieren alleen welig, als zij zich in zich zelf
verdiepen. Ik, voor mij, kan mij onmogelijk lang
bij zaken, buiten mij zelf, bepalen, het vermoeit
mij en wanneer ik er mij tot de uiterste grens toe
dwing, gevoel ik door mijn geheele lichaam en
door mijn hersenen een ondragelijke malaise.
Een gevolg van dit alles is dat ik mij met
groote liefde hecht aan levenlooze voorwerpen, die
voor mij de belangrijkheid van levende wezens
aannemen en dat mijn woning geworden is, of
liever was, een wereld, waarin ik een afgezonderd
en bedrijvig leven leefde, te midden mijner kunst
schatten, meubelen en bibelots, die voor mij even
goede kennissen waren en mij evenzeer toelachten
als zoovele bekende aangezichten. Ik had daarmede
mijn tehuis langzamerhand gevuld, het er mede
opgesierd en ik gevoelde mij daarin tevreden, vol
daan en zeer gelukkig.
Ik had mijn huis laten bouwen te midden
Rule in Engeland, Schotland en Wales wer
kelijk populair? Dat zou men niet zonder
een groote dosis optimisme kunnen verzeke
ren. Een goed deel van hen, die voor de
Gladstoniaansche candidaten stemden, deed
dit alleen, omdat zij hoopten door het w
gruimen van het Home Rule- struikelblok den
weg te banen voor sociale hervormingen, die
van nog veel meer belang zijn. En juist op
het punt der sociale hervormingen willen de
Tories en hun bondgenooten de Unionisten,
zij het dan ook hoofdzakelijk om
taktische redenen, minstens even veel geven
als de Gladstonianen. Blijft de heer Glad
stone dus volhouden, dan zal men weldra te
kiezen hebben tusschen sociale hervormingen
zonder Home Rule en met medewerking van
het Hoogerhuis aan de eene zijde, en sociale
hervormingen met, doch na Home Rule, be
streden door het Hoogerhuis, aan den anderen
kant.
En die keuze is waarlijk niet gemakkelijk,
niiiiiiiiii'iiiliiiliiiiimiiiiiiHiiiiiiHiiimiiiiii iiiiiiHiiiiiiiiiiiMil
TOONLLCTiMVZIEK
Het Tooneel.
Bij Prot een noviteit, De hofnar, die bij het
publiek van een der latere voorstellingen, die
ik bijwoonde, een uitstekend onthaal vond en
zeker wel eenigen tijd op het répertoire zal blij
ven. Door het programma wordt zij een operette
genoemd. Een programma vergist zich echter wel
eens meer. Wie denkt in De hofnarle zullen vinden,
wat hu in een gewone, een echte operette zoekt,
zal bedrogen uitkomen. De ho/nar behoort tot dat
geheel bijzondere soort muziekapelen dat alleen in
Duitschland wordt geproduceerd, dat geen operette
is, geen groote opera, geen vaudeville, geen
zangspel, dat van deze allen een beetje heeft,
dat het meest aan de opéra-comique doet den
ken, doch daarvan nog genoeg verschilt om te
doen wenschen, dat onze oostelijke naburen voor
het aparte genre eens een eigen, aparten naam
bedachten. Daar men nu misschien nog niet
precies weet, wat De hofnar is en wat men
er van mag verwachten, weet ik er niets
beters op dan een korte opsomming te geven van
de stuk of wat ingrediënten, waaruit dit niet
alledaagsch tooneelgerecht bestaat. In de eerste
plaats natuurlijk uit een intrige en wat een
intrige! Ben echte, spannende, ingewikkelde
intrige, zoo echt, zoo spannend en zoo inge
wikkeld, als alleen twee Duitsche librettisten die
kunnen bedenken. Ik geloof zelfs, dat er
oogenblikken waren, waarop het fijne der zaak mij
een beetje duister bleef en achteraf ver
wondert mij dit slechts matig. In de eerste
plaats omdat het een politieke intrige was en ik
my uit een vroegere operette dit gevleugeld
dialoogje herinner : »Begr\jp je het ?" «Neen,
iBiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiniiMiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiitiiiiiiiiitiitiiniiiiiniiiiiiiiiiiM
van een schoonen tuin, die het van den weg
scheidde en even buiten de stad, waar ik dan bij
gelegenheid de voorrechten van de beschaafde we
reld kon genieten, iets waarin ik soms lust gevoel.
Mijn dienstpersoneel sliep ver van mij verwijderd,
achter in den moestuin, die door een dikken muur
omgeven was, en de duistere omhulling van den
nacht, in de stilte van mijn woning, die daar als
verloren lag, verborgen en verscholen onder het
bladerdak der reusachtige boomen, werkte zoo rus
tig en weldadig op mijn gemoed, dat ik er 's avonds
slechts noode toe kon komen mij naar bed te be
geven, om des te langer van die rust in mijne
afzondering te genieten.
Dien avond had men Sigurd jn den grooten
schouwburg gegeven. Het was de eerste maal dat
ik dit heerlijke muzikale drama bijgewoond had en
ik stelde er een levendig genoegen in.
Ik kwam te voet terug, met vluggen tred, het
hoofd vervuld met harmonische klanken en mijn
geest nog bezig met die aangename visioenen. Het
was duister, zwart duister, zoo duister, dat ik
nauwelijks den weg kon onderscheiden en dat
ik verscheidene malen bijna in de sloot was ge
vallen. Van liet octrooihuisje tot aan mijn woning,
was ongeveer een mijl afstands, misschien iets meer,
me dunkt twintig minuten, langzaam loopen. Het
was 's nachts een uur of half twee; de wolken
dreven een weinig uiteen voor mij uit, en de
maansikkel verscheen, de droefgeestige sikkel
van het laatste kwartier der maan. De sikkel van
het eerste kwartier, die tegen vier. vijf uur des
avonds zichtbaar wordt, is helder, vroolijk,
zilvergetint, maar die welke eerst na het middernachte
lijk uur opgaat, is roodachtig, droefgeestig, veront
rustend ; het is de maansikkel van den sabbat; alle
nachtelijke wandelaars moeten die opmerking reeds
gemaakt hebbben. De eerste, al is hij smal en dun
als een draad, werpt soms een gering maar steeds