De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 9 april pagina 6

9 april 1893 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

Uit Dr. GrAISTNEF's Studeerkamer. (Het auteursrecht voor den inhoud van deze bladzijde wordt verzekerd volgens de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). DB AMSTHHDJ.MMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Mo.824 6, 6. 7. a l Voor den, braven- heer Ribot, aangeboden door eene Heilsjo:ikvrouw. Set laatste gouden ei (een kort genot) voor den hear Baïiaut. Eane hartsterking voor Sarcey, op zyn ouden dag. Yoor Bourgeois (met het verloren zoontje als surprise.) Voor Floquet (geen prettige surprise.). Van den alwetenden Andrieux (bestemd voor Brisson.) Een consolatie-eitje voor Béhanzin (van zijn vriend Wilhelm.) Voor Ie pudique Bérenger (un oeuf très-habillé), aangeboden doo: Triboulel in eigen persoon. ,' Mijn Laars. . k houd niet van de kat van de Samson's. H«t beest zit altoos op mjjn schutting. Ik weei patourlyk wel, dat de helft van de schutting tusliehen onze tuinen aan de Samson's behoort, maar de kat maakt van mijn helft evenveel gebruik als t*n de hunne. Hij zit er 's nachts op te maauwen, kijkt er op uit naar andere katten, blaast tegen hen, ea tergt ze om er ook bovenop te komen en te rechten. Ik heb al een hoop verschillende dingen V0ar het beest gegooid, op allerlei tijden, maar bén er nog niet in geslaagd, het te raken. Toen ik van morgen beneden kwam we wo nen aan een Singel te Haarlem vond ik de tuindeur open, en de kat van de Samson's was ia de keuken geweest en had het eenige sneedje aam weggehaald, dat we in huis hadden. Voor Ons ontbijt hadden we dus niets dan brood en boter. Ik gaf mijn vrouw een wenk er over, dat zij de deur had opengelaten ons dagmeisje komt Kom negen uur terwijl er naast ons een woonde als die van de Samson's ; toen ging 'ik in de keuken om op de vensterbank mijn laar*an te poetsen. Ik was net klaar met de eerste tftars, toen ik de kat van de Samson's zich bettgfelvjk zag uitstrekken op de schutting. Het jfezicht van het afschuwelijk monster, met mijn ineedje ham er in, was te veel voor mij ; zonder fc6n' oogenblik te aarzelen, smeet ik mijn laars raakte hem niet. De laars vloog ongeveer je» half el links, en zoo in den tuin van de Samson's. Het speet mij, hét was vervelend. Ik poetste de tweede laars knarsetandend ; toen klom i op de vuilnisbak en keek over de schutting. Er was niemand in den tuin van de Samson's en lergens kon ik een laars zien. Ik liep dus haas tig den voorkant om, op mijn pantoffels, en belde b§de Samson's aan. Juffrouw Samson deed open. Ik had geen lust jm haar te vertellen dat ik mijn laars naar haar at gesmeten had. Toch wilde ik haar wel doen aègrijpen, dat ik reden had om over het beest >atevreden te zijn. Ik had geen tijd te verliezen, Na het eerste bedrijf van Home Eule". (Punch-). Tooneel-regisseur HAKConiT: »Nog al goed egaan, hè?" Auteur GLADSTOSE: »Hm! ja, maar de geiskeerde situatie komt in het tweede bedrijf". en sprak wat haastig, terwijl ik trachtte beknopt te zijn. Ik vrees dat ik mij niet duidelijk uit drukte, en dat zij een vaag denkbeeld er vun opvatte, dat ik mijn laars naar oen sneedje spek gegooid had; zij keek er vreemd van. »In elk geval," zeide zij, »ik wist niet dat het uw laars was; ik ging juist zoo even den tuin in en zag hem daar liggen, en omdat ik wist, wat ze daarnaast bij Bilkers een lastige kinderen hebben, dacht ik dat hij daar thuis hoorde. Daarom zond ik hem weerom naar No. o, en ik ben bang, naar het geluid ..." Maar ik dankte haar, en rende verder. Ik had nog geen ontbijt gehad, en nog maar twintig minuten om mijn trein naar Amsterdam te halen; ik belde dus bij No. 3 aan. Zij wilden weten hoe ik er toe kwam zoo met mijn laarzen rond te gooien ; zij konden niet inzien wat voor pleizier ik daarin had; zij zeiden dat ik het komkommerraam had gebroken en hun eenigen komkommer verpletterd; dat mijnheer Bilkers, de heer des huizes, zijn leven wijdde aan het kweeken van dien komkommer, en zij wisten niet wat hij zeggen zou, als hij thuis kwam. Ik maakte mijn excuus en deed hnn opmerken dat het niet heel waarschijnlijk was, dat ik een laars van No. l naar No. o zou gegooid hebben ; ik legde hun uit, hoe het gekomen was, en dat ik mijn trein niet zou halen als ze hem me niet gauw gaven. Ik had maar n paar laarzen, want mijn vrouw had de vorige week mijn oude paar aan de schillenvrouw gegeven. Toen legden ze me uit, dat ze gerinkel hadden gehoord, en toen ze gingen kijken wat het was, mijn laars in den komkommerbak hadden ge vonden. Ze wisten.niet dat hij van mij was, en in een oogenblikkelijken aanval van verontwaar diging hadden ze hem naar No. 4 overgegooid. Ze meenden, dat hij daar van daan kwam. Ik was bezig bij No. 4 aan te bellen, voordat ze den zin uit hadden; maar het duurde ver scheiden minuten voordat ik gehoor kon krijgen. Eindelijk kwam de meid gejaagd voor, en ze begreeji wat ik verlangde, zeide dat ik wat moois had uitgehaald, en hoopte dat, als het met een moord afliep, ik zou krijgen wat ik verdiende. Ik stond verbijsterd. Eindelijk kwam ik te weten, dat No. 4 aan 't graven was in zijn tuin, toen opeens iets tegen zijn hoofd kwam vallen, en toen aan zijn voeten, liet was mijn laars; wetend, dat in den gewonen loop der natuur, laarzen niet, als de gezegende dauw, van den hemel nederdalen, keek hij over de schutting en zag No. 5 aan 't werken in zijn tuin. Nu was hij, al langer dan een week, aan 't kibbelen mot No. 5 over het weggooien van wormen over de schutting, en daarom hield hij het voor zeker, dat No. 5 kwaadaardig zijn laars naar hem ge smeten had, en nu zijn best deed orn schulde loos te kijken, alsof hij het niet gedaan had. Daarom gooide hij de laars naar No. 5, en raakte hem er degelijk mee op het hoofd. Dit bracht No. 5 terstond aan den gang; hij gooide de laars terug, en sedert dat oogenblik hadden ze elkaar er beurtelings mee getroefd. »Maar geef me dan de laars", riep ik onge duldig, en ... »Dat kan niet", zei de meid, «want hij is nu weer hiernaast; de laatste keer toen mijnheer de laars overgooide, is hij hem zelf nagesprongen, en nu zijn ze beiden aan den gang in den tuin hiernaast, elkaar met bloempotten te gooien.'' Ik was al weer weg. Ik begon mijn geduld te verliezen. In No. 5 kwam niemand opendoen, vóór ik minstens vijf minuten gebeld had; toen kwam de meid, die het op haar zenuwen had, en vroeg of' ik do politie wilde halen. Ik zei haar dat ik op pan toffels was, en geen tijd had, maar dat, als ze me mijn laars gaf, ik haar al de agenten zou sturen, die ik onder weg naar het station ont moette. »0", riep ze, is het uw laars?" Zij begon nu nog even te vertellen, wat ik in het vorige huis al gehoord had; maar ik zei haar, dat ik alles wist, en alleen mijn laars wilde hebben. Toen legde zij uit, dat No. 4 de laars had overgegooid, en begon hem na te klimmen, maar dat toen No. 5, die meende, dat het No. 4's eigen laars was, hem naar No. G had geëxpediëerd. Zij wilde voortgaan en nog meer zeggen, maar ik wachtte het niet af. Bever woont in No. 6; de deur stond aan, en terwijl ik de gang instapte, kwam Mevrouw Bever mij te gemoet. »Uw laars?" riep ze, toen ik had uitgesproken; »hoe kon u die zoover gooien?" »Als u zoo vriendelijk wilt zijn, mij mijn laars te geven" zei ik woest, »zal ik het u van avond haarlijn komen vertellen als 't u pleizier doet, maar nu heb ik geen tijd". Toen zei ze, dat het haar speet, maar ze kon me mijn laars niet geven, omdat Bever hem aan had, naar Amsterdam. Ik begreep haar niet, maar zij legde uit, dat dien nacht Bever niet had kun nen slapen; dat een kat, (zeker die van Samson), zoo'n lawaai geschopt had in zijn tuin, en hij was razend opgestaan en had zijn laars uit het raam naar buiten gegooid. Van morgen had hij zich verslapen, was nu vijf minuten geleden beneden gekomen, had zijn laars uit den tuin naar binnen gehaald, hem aangetrokken, en be vond dat hij een goede drie duim te groot was geworden. liet was een laars met elastiek, precies als de zijne, en daar het de eenige laars was die hij in den tuin zag, had hij gedacht dat het de zijne moest wezen, en dat de nachtlucht en de vochtigheid hem hadden doen zwellen. Hij was nog geen twee minuten weg, toen ik de gang inkwam. Ik maakte haar duidelijk, dat het mijn laars was, en hielp haar nog eens den tuin rondzoeken. Zoo vonden wij Bever's laars in het hondenhok. De hond had hem zeker 's nachts hooren neer komen, en hem naar binnen gehaald, uit den regen; hij was mij veel te klein; ik kon hem met geen mogelijkheid aankrijgen. Ik hoorde een vreeslijk rumoer in den tuin bij No. 5; het klonk alsof ze vuurwerk afstaken. Het kon me niet schelen wat ze afstaken; ik ging naar huis en zond een telegram naar het kantoor, dat ik opgehouden was. Het is nu ongeveer tijd dat Bever naar huis zal komen. Mevrouw Bever heeft gezegd, dat ze zoodra hij thuis was, direct mijn laars zou terug sturen. Ik zou wel graag uit willen gaan, voordat Bilkers, op No. 8, thuis komt, en me komt spreken over dat ellendige broeiraam. milMIIIIMIIMIIIIIMIIMIMIII De haas in de legende, lleeds in de oude dierfabel wordt de daarin als onnoozel beschouwde Lampe overal het offer van Heintjes listig geslacht. Zijn huppelen over den weg, voor een wandelaar uit, is heden nog in het Duitsche volksgeloof onheilspellend, en men kan zich verwonderen, dat de legende zich zoo weinig van den haas bedient. Al wat de Pruisische legenden van hem melden is het volgende: Op het slot Windeck (iu de Hijnprovincie) woonde eens een slotvoogd van den graaf van Herg, die door zijn woesten jachtlust de schrik der naburige gemeenten Rossbach en Dattenfeld was. IIij jaagde op Zon- en feestdagen en haalde onder hoorn geschal de boeren uit de kerk, om hem op do jacht heerendienst te bewijzen. Eens jaagde hij op Drievuldigheidsdag in de gemeente Datten feld, te paard, met de koppels jachthonden en zijn gevolg om zich heen, een wild zwijn na. midden door de bloeiende korenvelden. Daar trok eensklaps een onweder bijeen, maar de slot voogd lette er niet op, hij reed zijn gevolg voor uit en wierp de spies naar het zwijn. Daar klonk een verschrikkelijke donderslag; het paard schrikte en wierp zijn ruiter af, die den nek brak en door het woedende zwijn verscheurd werd. De zelfde bliksemstraal doodde ook acht jagers van zijn gevolg. De slotvoogd werd op den slotberg van Windeck begraven, daar zwerft zijn geest in de gedaante van een haas eeuwig rond; bij dag wordt hij rusteloos voortgejaagd, maar niet ge dood ; des nachts zit hij met vurige oogen op het graf van den slotvoogd en verschrikt de voorbij gangers. Eens woonde een zeer rijk en dapper edelman aan den oever der Weichsel. Wanneer hij op zijne rooftochten veel gevangenen gemaakt had, ge bruikte hij die voor den zwaarsten arbeid, het bouwen van eene vesting, die hij op een eiland in de Weichsel liet oprichten. Nu bevond er zich onder deze gevangenen een oude jager, die eene vrouw had, welke verstand van hekserij had. Daar haar man, ten gevolge van den harden arbeid pn het geringe voedsel, gestorven was, j besloot de heks zich op den edelman te wreken, j Zij ving een haas, wien zij hot hart uitsneed. Toen sloop zij daarmede in het slot van don tiran, j terwijl deze nog in diepe rust lag. Hot gelukte haar in zijn kamer te sluipen, hem de zijde mei een heksenmes te openen, zijn hart er uit 1e nemen en dat van den haas er in te loggen. Toen do edelman ontwaakte, gevoelde hij zijn gansche na- j tuur veranderd. Hij sidderde van angst: het ge- i gons van een vlieg veroorzaakte hem de koorts. Zijne onderdanen, die hij voortaan vreesde, had- j den mi'delijilen met hem; maar zijne buren, die zijne dapperheid vroeger geducht hadden, ver bonden zich om hem onschadelijk te maken. Daar beproefde de eertijds zoo ijzersterke man tot ver dediging van zijn slot de wapenrusting aan te j doen, maar hij word door het gewicht daarvan , neergedrukt. Hij had zich we! in een muizcngat willen verbergen, doch zijne strijdgenooten zetten j hem met geweld te paard, opdat hij hen tegen i de vijanden zou aanvoeren. Weenend en klappertandend voldeed hij hieraan. Bij den eersten' aanval der vijanden sprong hij, als een door hon den vervolgde haas, in het binnenste vertrek van zijn sterk stot. Weldra vernam hij echter blijde jttichkreten en schetterende trompetten; zijne onderdanen hadden de overwinning behaald. Een zijner lieden kwam om hem de tijding te verkondigen, nu waagde hij het aan het venster te treden, en op de hoopen verslagen vijanden te zien. Maar op hetzelfde oogenblik vloog een zwaluw het geopende venster voorbij en raakte met haren vleugel den slaap van den edelman met het hazenhart aan. Plotseling viel hij met een gil op den grond en was dood. Nog heden vermijden de Poolsche hoeren op het land oude vrouwen in hun dienst te nemen, zij konden ook wel hun zonen hazenharten inzetten. Op een bazaltrots in de Lahngau, tusschen Lim burg en Weilburg, ziet men nog de ruïnen van het nonnenklooster Bcselich, ter plaatse waar thans een boerderij gebouwd is. liet is door bosschen omgeven, en hier ziet men somwijlen op een bcmosten heuvel een haas met drie loopers liggen, die zich den bebloeden poot likt. 's Mid dags zweeft de schim van een vrouwcngestalte naarden haas, die, zoodra hij deze ontwaart, een luid gekerm laat hooren, opspringt en op de ruïne toeloopt; de schim echter volgt hem steeds na, en eerst wanneer de haas driemaal de puinhoopen omgeloopen heeft, verdwijnt zij. Hierover vertelt het volk de volgende legende. Toen in den dertigjarigen oorlog de scharen van Banner en Torstenston de Kijngau en Lahngau verwoest ten, kwamen zij ook aan het klooster Beselich. plunderden alles uit, mishandelden de nonnen voor het altaar en staken toen het klooster en de kerk in brand. Een der zusters was zoo ge lukkig haren vervolger, een Zweedsch officier, te ontkomen, hij vervolgde haar echter tot in het bosch, en toen zij op het bemoste rotsblok adem loos nederzakte, en ook nog daar den woesteling tegenstand bood, stiet hij haar den dolk verwoed in het hart, zoodat zijn voet geheel met bloed bemorst werd. In hetzelfde oogenblik brak een onweder los, een bliksemstraal schoot neder en doodde den eerlooze op de plaats zijner misdaad. Thans moet hij, als driepootige haas, vervolgd door de schim der non, dagelijks den weg van den steen naar het klooster maken. In de nabijheid van Wittenberg hadden in hot jaar 157'2 verscheidene edellieden eene hazenjacht of hazenkermis uitgeschreven, gejaagd en de lie den verschrikt, maar geen enkel haasje gezien, geen enkel cekhorentje gevangen. Zoo reden zij dan tot aan do bevroren Elbe en zie, voor hen op de sneeuw liep een haas; de edelen zetten hem na, doch de Heer, die de vrome lieden behoedt, bracht ze allen over de Elbe; eerst toen zij aan den anderen kant waren schrikten ze zeer en wisten zelf niet hoe het kwam, dat zij op hunne zware rossen den haas nagejaagd hadden. Daarna dankten zij den lieer voor zijne genadige bescherming en beschutting. Intusschen ging het ijs uiteen, met zulk een gekraak en donderend geraas, dat zij allen hadden moeten sterven en vergaan; en dat had ook de duivel, die de gedaante van een haas had aangenomen, zoo bedoeld. Hoe de Bus zich <le Oostersche quaestie het liefst voorstelt. (Lustige Elatter). Als een langen vraagteeken-neus voor vorst Ferdinand van Bulgarije. IVie niet sterk is, moet slim zijn. (Puticli). Alle beetjes helpen!" zegt Ghulstone, ei; hij vangt vliegen voor zijn meerderheid.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl