Historisch Archief 1877-1940
Uit Dr. GrAISTNEF's Studeerkamer.
(Het auteursrecht voor den inhoud van deze bladzijde wordt verzekerd volgens de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
DB AMSTHHDJ.MMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Mo.824
6,
6.
7.
a
l Voor den, braven- heer Ribot, aangeboden door eene Heilsjo:ikvrouw.
Set laatste gouden ei (een kort genot) voor den hear Baïiaut.
Eane hartsterking voor Sarcey, op zyn ouden dag.
Yoor Bourgeois (met het verloren zoontje als surprise.)
Voor Floquet (geen prettige surprise.).
Van den alwetenden Andrieux (bestemd voor Brisson.)
Een consolatie-eitje voor Béhanzin (van zijn vriend Wilhelm.)
Voor Ie pudique Bérenger (un oeuf très-habillé), aangeboden doo: Triboulel in eigen persoon.
,' Mijn Laars.
. k houd niet van de kat van de Samson's.
H«t beest zit altoos op mjjn schutting. Ik weei
patourlyk wel, dat de helft van de schutting
tusliehen onze tuinen aan de Samson's behoort, maar
de kat maakt van mijn helft evenveel gebruik als
t*n de hunne. Hij zit er 's nachts op te maauwen,
kijkt er op uit naar andere katten, blaast tegen hen,
ea tergt ze om er ook bovenop te komen en te
rechten. Ik heb al een hoop verschillende dingen
V0ar het beest gegooid, op allerlei tijden, maar
bén er nog niet in geslaagd, het te raken.
Toen ik van morgen beneden kwam we wo
nen aan een Singel te Haarlem vond ik de
tuindeur open, en de kat van de Samson's was
ia de keuken geweest en had het eenige sneedje
aam weggehaald, dat we in huis hadden. Voor
Ons ontbijt hadden we dus niets dan brood en
boter.
Ik gaf mijn vrouw een wenk er over, dat zij
de deur had opengelaten ons dagmeisje komt
Kom negen uur terwijl er naast ons een
woonde als die van de Samson's ; toen ging
'ik in de keuken om op de vensterbank mijn
laar*an te poetsen. Ik was net klaar met de eerste
tftars, toen ik de kat van de Samson's zich
bettgfelvjk zag uitstrekken op de schutting. Het
jfezicht van het afschuwelijk monster, met mijn
ineedje ham er in, was te veel voor mij ; zonder
fc6n' oogenblik te aarzelen, smeet ik mijn laars
raakte hem niet. De laars vloog ongeveer
je» half el links, en zoo in den tuin van de
Samson's. Het speet mij, hét was vervelend. Ik
poetste de tweede laars knarsetandend ; toen klom
i op de vuilnisbak en keek over de schutting.
Er was niemand in den tuin van de Samson's en
lergens kon ik een laars zien. Ik liep dus haas
tig den voorkant om, op mijn pantoffels, en belde
b§de Samson's aan.
Juffrouw Samson deed open. Ik had geen lust
jm haar te vertellen dat ik mijn laars naar haar
at gesmeten had. Toch wilde ik haar wel doen
aègrijpen, dat ik reden had om over het beest
>atevreden te zijn. Ik had geen tijd te verliezen,
Na het eerste bedrijf van Home Eule".
(Punch-).
Tooneel-regisseur HAKConiT: »Nog al goed
egaan, hè?"
Auteur GLADSTOSE: »Hm! ja, maar de
geiskeerde situatie komt in het tweede bedrijf".
en sprak wat haastig, terwijl ik trachtte beknopt
te zijn. Ik vrees dat ik mij niet duidelijk uit
drukte, en dat zij een vaag denkbeeld er vun
opvatte, dat ik mijn laars naar oen sneedje spek
gegooid had; zij keek er vreemd van.
»In elk geval," zeide zij, »ik wist niet dat het
uw laars was; ik ging juist zoo even den tuin
in en zag hem daar liggen, en omdat ik wist,
wat ze daarnaast bij Bilkers een lastige kinderen
hebben, dacht ik dat hij daar thuis hoorde.
Daarom zond ik hem weerom naar No. o, en ik
ben bang, naar het geluid ..."
Maar ik dankte haar, en rende verder. Ik had
nog geen ontbijt gehad, en nog maar twintig
minuten om mijn trein naar Amsterdam te halen;
ik belde dus bij No. 3 aan.
Zij wilden weten hoe ik er toe kwam zoo met
mijn laarzen rond te gooien ; zij konden niet
inzien wat voor pleizier ik daarin had; zij zeiden
dat ik het komkommerraam had gebroken en hun
eenigen komkommer verpletterd; dat mijnheer
Bilkers, de heer des huizes, zijn leven wijdde aan
het kweeken van dien komkommer, en zij wisten
niet wat hij zeggen zou, als hij thuis kwam.
Ik maakte mijn excuus en deed hnn opmerken
dat het niet heel waarschijnlijk was, dat ik een
laars van No. l naar No. o zou gegooid hebben ;
ik legde hun uit, hoe het gekomen was, en dat
ik mijn trein niet zou halen als ze hem me niet
gauw gaven. Ik had maar n paar laarzen, want
mijn vrouw had de vorige week mijn oude paar
aan de schillenvrouw gegeven.
Toen legden ze me uit, dat ze gerinkel hadden
gehoord, en toen ze gingen kijken wat het was,
mijn laars in den komkommerbak hadden ge
vonden. Ze wisten.niet dat hij van mij was, en
in een oogenblikkelijken aanval van verontwaar
diging hadden ze hem naar No. 4 overgegooid.
Ze meenden, dat hij daar van daan kwam.
Ik was bezig bij No. 4 aan te bellen, voordat
ze den zin uit hadden; maar het duurde ver
scheiden minuten voordat ik gehoor kon krijgen.
Eindelijk kwam de meid gejaagd voor, en ze
begreeji wat ik verlangde, zeide dat ik wat moois
had uitgehaald, en hoopte dat, als het met een
moord afliep, ik zou krijgen wat ik verdiende.
Ik stond verbijsterd. Eindelijk kwam ik te
weten, dat No. 4 aan 't graven was in zijn tuin,
toen opeens iets tegen zijn hoofd kwam vallen,
en toen aan zijn voeten, liet was mijn laars;
wetend, dat in den gewonen loop der natuur,
laarzen niet, als de gezegende dauw, van den
hemel nederdalen, keek hij over de schutting
en zag No. 5 aan 't werken in zijn tuin. Nu
was hij, al langer dan een week, aan 't kibbelen
mot No. 5 over het weggooien van wormen over
de schutting, en daarom hield hij het voor zeker,
dat No. 5 kwaadaardig zijn laars naar hem ge
smeten had, en nu zijn best deed orn schulde
loos te kijken, alsof hij het niet gedaan had.
Daarom gooide hij de laars naar No. 5, en raakte
hem er degelijk mee op het hoofd. Dit bracht
No. 5 terstond aan den gang; hij gooide de laars
terug, en sedert dat oogenblik hadden ze elkaar
er beurtelings mee getroefd.
»Maar geef me dan de laars", riep ik onge
duldig, en ...
»Dat kan niet", zei de meid, «want hij is nu
weer hiernaast; de laatste keer toen mijnheer
de laars overgooide, is hij hem zelf nagesprongen,
en nu zijn ze beiden aan den gang in den tuin
hiernaast, elkaar met bloempotten te gooien.''
Ik was al weer weg.
Ik begon mijn geduld te verliezen. In No. 5
kwam niemand opendoen, vóór ik minstens vijf
minuten gebeld had; toen kwam de meid, die
het op haar zenuwen had, en vroeg of' ik do
politie wilde halen. Ik zei haar dat ik op pan
toffels was, en geen tijd had, maar dat, als ze
me mijn laars gaf, ik haar al de agenten zou
sturen, die ik onder weg naar het station ont
moette.
»0", riep ze, is het uw laars?"
Zij begon nu nog even te vertellen, wat ik in
het vorige huis al gehoord had; maar ik zei
haar, dat ik alles wist, en alleen mijn laars wilde
hebben. Toen legde zij uit, dat No. 4 de laars had
overgegooid, en begon hem na te klimmen, maar
dat toen No. 5, die meende, dat het No. 4's eigen
laars was, hem naar No. G had geëxpediëerd.
Zij wilde voortgaan en nog meer zeggen, maar
ik wachtte het niet af.
Bever woont in No. 6; de deur stond aan, en
terwijl ik de gang instapte, kwam Mevrouw Bever
mij te gemoet.
»Uw laars?" riep ze, toen ik had uitgesproken;
»hoe kon u die zoover gooien?"
»Als u zoo vriendelijk wilt zijn, mij mijn laars
te geven" zei ik woest, »zal ik het u van avond
haarlijn komen vertellen als 't u pleizier doet,
maar nu heb ik geen tijd".
Toen zei ze, dat het haar speet, maar ze kon
me mijn laars niet geven, omdat Bever hem aan
had, naar Amsterdam. Ik begreep haar niet, maar
zij legde uit, dat dien nacht Bever niet had kun
nen slapen; dat een kat, (zeker die van Samson),
zoo'n lawaai geschopt had in zijn tuin, en hij
was razend opgestaan en had zijn laars uit het
raam naar buiten gegooid. Van morgen had hij
zich verslapen, was nu vijf minuten geleden
beneden gekomen, had zijn laars uit den tuin
naar binnen gehaald, hem aangetrokken, en be
vond dat hij een goede drie duim te groot was
geworden. liet was een laars met elastiek, precies
als de zijne, en daar het de eenige laars was
die hij in den tuin zag, had hij gedacht dat het
de zijne moest wezen, en dat de nachtlucht en
de vochtigheid hem hadden doen zwellen. Hij
was nog geen twee minuten weg, toen ik de
gang inkwam.
Ik maakte haar duidelijk, dat het mijn laars
was, en hielp haar nog eens den tuin rondzoeken.
Zoo vonden wij Bever's laars in het hondenhok.
De hond had hem zeker 's nachts hooren neer
komen, en hem naar binnen gehaald, uit den
regen; hij was mij veel te klein; ik kon hem
met geen mogelijkheid aankrijgen.
Ik hoorde een vreeslijk rumoer in den tuin
bij No. 5; het klonk alsof ze vuurwerk afstaken.
Het kon me niet schelen wat ze afstaken; ik
ging naar huis en zond een telegram naar het
kantoor, dat ik opgehouden was.
Het is nu ongeveer tijd dat Bever naar huis
zal komen. Mevrouw Bever heeft gezegd, dat
ze zoodra hij thuis was, direct mijn laars zou
terug sturen. Ik zou wel graag uit willen gaan,
voordat Bilkers, op No. 8, thuis komt, en me
komt spreken over dat ellendige broeiraam.
milMIIIIMIIMIIIIIMIIMIMIII
De haas in de legende, lleeds in de oude
dierfabel wordt de daarin als onnoozel beschouwde
Lampe overal het offer van Heintjes listig
geslacht. Zijn huppelen over den weg, voor
een wandelaar uit, is heden nog in het Duitsche
volksgeloof onheilspellend, en men kan zich
verwonderen, dat de legende zich zoo weinig
van den haas bedient. Al wat de Pruisische
legenden van hem melden is het volgende: Op
het slot Windeck (iu de Hijnprovincie) woonde
eens een slotvoogd van den graaf van Herg, die
door zijn woesten jachtlust de schrik der naburige
gemeenten Rossbach en Dattenfeld was. IIij jaagde
op Zon- en feestdagen en haalde onder hoorn
geschal de boeren uit de kerk, om hem op do
jacht heerendienst te bewijzen. Eens jaagde hij
op Drievuldigheidsdag in de gemeente Datten
feld, te paard, met de koppels jachthonden en
zijn gevolg om zich heen, een wild zwijn na.
midden door de bloeiende korenvelden. Daar
trok eensklaps een onweder bijeen, maar de slot
voogd lette er niet op, hij reed zijn gevolg voor
uit en wierp de spies naar het zwijn. Daar klonk
een verschrikkelijke donderslag; het paard schrikte
en wierp zijn ruiter af, die den nek brak en
door het woedende zwijn verscheurd werd. De
zelfde bliksemstraal doodde ook acht jagers van
zijn gevolg. De slotvoogd werd op den slotberg
van Windeck begraven, daar zwerft zijn geest in
de gedaante van een haas eeuwig rond; bij dag
wordt hij rusteloos voortgejaagd, maar niet ge
dood ; des nachts zit hij met vurige oogen op het
graf van den slotvoogd en verschrikt de voorbij
gangers.
Eens woonde een zeer rijk en dapper edelman
aan den oever der Weichsel. Wanneer hij op zijne
rooftochten veel gevangenen gemaakt had, ge
bruikte hij die voor den zwaarsten arbeid, het
bouwen van eene vesting, die hij op een eiland
in de Weichsel liet oprichten. Nu bevond er zich
onder deze gevangenen een oude jager, die eene
vrouw had, welke verstand van hekserij had.
Daar haar man, ten gevolge van den harden
arbeid pn het geringe voedsel, gestorven was, j
besloot de heks zich op den edelman te wreken, j
Zij ving een haas, wien zij hot hart uitsneed.
Toen sloop zij daarmede in het slot van don tiran, j
terwijl deze nog in diepe rust lag. Hot gelukte
haar in zijn kamer te sluipen, hem de zijde mei
een heksenmes te openen, zijn hart er uit 1e nemen
en dat van den haas er in te loggen. Toen do
edelman ontwaakte, gevoelde hij zijn gansche na- j
tuur veranderd. Hij sidderde van angst: het ge- i
gons van een vlieg veroorzaakte hem de koorts.
Zijne onderdanen, die hij voortaan vreesde, had- j
den mi'delijilen met hem; maar zijne buren, die
zijne dapperheid vroeger geducht hadden, ver
bonden zich om hem onschadelijk te maken. Daar
beproefde de eertijds zoo ijzersterke man tot ver
dediging van zijn slot de wapenrusting aan te j
doen, maar hij word door het gewicht daarvan ,
neergedrukt. Hij had zich we! in een muizcngat
willen verbergen, doch zijne strijdgenooten zetten j
hem met geweld te paard, opdat hij hen tegen i
de vijanden zou aanvoeren. Weenend en
klappertandend voldeed hij hieraan. Bij den eersten'
aanval der vijanden sprong hij, als een door hon
den vervolgde haas, in het binnenste vertrek van
zijn sterk stot. Weldra vernam hij echter blijde
jttichkreten en schetterende trompetten; zijne
onderdanen hadden de overwinning behaald.
Een zijner lieden kwam om hem de tijding te
verkondigen, nu waagde hij het aan het venster
te treden, en op de hoopen verslagen vijanden
te zien. Maar op hetzelfde oogenblik vloog een
zwaluw het geopende venster voorbij en raakte
met haren vleugel den slaap van den edelman
met het hazenhart aan. Plotseling viel hij met
een gil op den grond en was dood. Nog heden
vermijden de Poolsche hoeren op het land oude
vrouwen in hun dienst te nemen, zij konden ook
wel hun zonen hazenharten inzetten.
Op een bazaltrots in de Lahngau, tusschen Lim
burg en Weilburg, ziet men nog de ruïnen van
het nonnenklooster Bcselich, ter plaatse waar
thans een boerderij gebouwd is. liet is door
bosschen omgeven, en hier ziet men somwijlen op
een bcmosten heuvel een haas met drie loopers
liggen, die zich den bebloeden poot likt. 's Mid
dags zweeft de schim van een vrouwcngestalte
naarden haas, die, zoodra hij deze ontwaart, een
luid gekerm laat hooren, opspringt en op de
ruïne toeloopt; de schim echter volgt hem steeds
na, en eerst wanneer de haas driemaal de
puinhoopen omgeloopen heeft, verdwijnt zij. Hierover
vertelt het volk de volgende legende. Toen in
den dertigjarigen oorlog de scharen van Banner
en Torstenston de Kijngau en Lahngau verwoest
ten, kwamen zij ook aan het klooster Beselich.
plunderden alles uit, mishandelden de nonnen
voor het altaar en staken toen het klooster en
de kerk in brand. Een der zusters was zoo ge
lukkig haren vervolger, een Zweedsch officier,
te ontkomen, hij vervolgde haar echter tot in het
bosch, en toen zij op het bemoste rotsblok adem
loos nederzakte, en ook nog daar den woesteling
tegenstand bood, stiet hij haar den dolk verwoed
in het hart, zoodat zijn voet geheel met bloed
bemorst werd. In hetzelfde oogenblik brak een
onweder los, een bliksemstraal schoot neder en
doodde den eerlooze op de plaats zijner misdaad.
Thans moet hij, als driepootige haas, vervolgd
door de schim der non, dagelijks den weg van
den steen naar het klooster maken.
In de nabijheid van Wittenberg hadden in hot
jaar 157'2 verscheidene edellieden eene hazenjacht
of hazenkermis uitgeschreven, gejaagd en de lie
den verschrikt, maar geen enkel haasje gezien,
geen enkel cekhorentje gevangen. Zoo reden zij
dan tot aan do bevroren Elbe en zie, voor hen
op de sneeuw liep een haas; de edelen zetten
hem na, doch de Heer, die de vrome lieden
behoedt, bracht ze allen over de Elbe; eerst
toen zij aan den anderen kant waren schrikten
ze zeer en wisten zelf niet hoe het kwam, dat
zij op hunne zware rossen den haas nagejaagd
hadden. Daarna dankten zij den lieer voor zijne
genadige bescherming en beschutting. Intusschen
ging het ijs uiteen, met zulk een gekraak en
donderend geraas, dat zij allen hadden moeten
sterven en vergaan; en dat had ook de duivel,
die de gedaante van een haas had aangenomen,
zoo bedoeld.
Hoe de Bus zich <le Oostersche quaestie
het liefst voorstelt.
(Lustige Elatter).
Als een langen vraagteeken-neus voor vorst
Ferdinand van Bulgarije.
IVie niet sterk is, moet slim zijn.
(Puticli).
Alle beetjes helpen!" zegt Ghulstone, ei;
hij vangt vliegen voor zijn meerderheid.