Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
N» 825
<r
'K
Jt'
n
f',
b,* ?
f
_^ ". Twee jaar geleden werd het door
i» pet grooten byval in den Parkschouwburg
. Het programma zegt dit terecht en
k ni«t geheel terecht. Wat toen opgang
wag >Der Proceshans'l", het Begersche
in zjjn typisch dialect, met
zynorigi__, g- en danstooneelen, wat toen vooral
«indacht trok waren de uitstekend verzorgde
'tk ea müe-en-acène, de pittoreske kijkjes op
leven en bedrjjf der Begersche boeren, was
de eerste plaats het zicht- en tastbare, het
she gedeelte der vertooning. In De
provan het «Salon" vond men biervan niets
' Matig en had men hiervan het een en ander
?«eten en mogen terugvinden. Van regie en
mist en-scène had men in ieder geval een
klein, klein beetje werk kunnen maken. Dat
de hoeve van den procesboer niet op of aan
eea groot stadsplein ligt en dat de vertrek
ken daarin geen geschilderde panneaux met
vergulde lambriseeringen hebben, weet de re
gisseur van het «Salon" zoo goed als ik. Dat
iet bjj een stuk als De procesboer in de eerste
?liftte op mooi en oordeelkundig geschikte, op
kleur 'en geur van buitenleven en landelijkheid
gerende tooneeltjes aankomt, had hij moeten
weten. Had h\j zich hiervan rekenschap gegeven,
dan zou hy, om een enkel voorbeeld te noemen,
ket begin van het tweede bedrijf geheel anders
feebben aangepakt, dan zou hij de boer
enlenden niet in hagelwitte japonnetjes als
?tMgrapMe-Gretchen's op een rjjtje hebben
ge' ?«*, dan zou hy,... ja, als hij een werkelijk
MUBeientieus regisseur ware geweest, dan zou
|$ tot de directie gezegd hebben, laten
wjj het stuk niet spelen, want wij brengen er
toch niets van terecht. Wordt een
kunstbandeloosheid, als door het »Salon" in De prosesboer in
yraktjjk gebracht, mode, dan zullen wij er ons
?p moeten voorbereiden bij CarréShakespeare
?a Molière als pantomime en door het
«Nederlandsch Tooneel" de »Nibelungen" zonder muziek
II» zien vertoonen.
De procesboer zonder zang en dans, zonder
dialect, zonder decoratief is een volksstuk, een
boerenstuk als er bij massa's zijn gefabriekt en
»eg voortdurend worden gefabriekt;
eentooneelgeschiedenis, die men met al zijn ziel en zinnen zou
Bewonderen en waardeeren, indien menhet slechts in
n enkel opzicht met de auteurs kon eens zijn,
indien men met hen vermocht te gelooven en te
vertrouwen, dat de menschen van nature engelen
z$n, engelen, die door verderfelijke en
ramplalige invloeden wel een tijd lang uit hun
engelenheerlljkheid kunnen worden weggerukt, doch ten
dotte toch steeds weer tot dezen
bekoorlijken oertoestand terugkeeren, die, na korter of
hoger volharden in het leelijke en booze, het
teven even rein en vlekkeloos, even blank en
Mthuldeloos verlaten als zij het z\jn ingetreden.
Kan men zich met deze opvatting niet vereenigen,
dan vermaakt men zich bij een stuk als Deprocesboer
vooral door b\j zich zelf na te gaan, aan zich zelf op
te-merken, in hoever men zich door de gemoedelijke
levenswijsheid der helden en heldinnen laat inpak
ken en inpalmen, dan vindt men het in den beginne
?wel een beetje vreemd, dat deze boeren en
boennnen in kieschheid en fijngevoeligheid voor den
?west geraffineerden stadsmensen niet onderdoen,
'doch acht het reeds spoedig zonde en jammer,
dat het boerenkleed niet voor iedere
mensehelijke zwakheid en kleinheid weet te
beschutten en beschermen, dan beklaagt men
den braven Andreas Lahndorfer, die een arm
meisje lief had, verleidde en wilde trouwen, doch
in dit goede voornemen door zijn ouders werd
verhinderd, dan verfoeit men deze ouders, die
als praktische en egoïstische stadsmenschen meer
aan eigen voordeel, aan de bloei van hun hoeve
(die, zooals het in de vertaling heet, moet wor
den «opgebeurd") dan aan het geluk van hun
zoon denken en dezen een r\jke vrouw opdringen,
dan begrijpt men volkomen, dat Andreas zijn
?erste liefde nooit vergeet en het onwettig pand dier
iiimtmmtHmtititt»
«bh niet. Ik zag altijd het schijnsel van zijn licht,
dat een Gobelin verlichtte waarop twee engelen
wer de dooden van een slachtveld heenzweefden.
Die portière behoorde mij ook. Ik zei:
Welau, komt gij ?
Hij antwoordde:
Ik waclit u.
Ik stond op en ging naar hem toe.
In het midden van een groot vertrek stond daar
een klein mannetje, dik opgezwollen als een pad,
als een afschuwelijk monster.
Hij had een vreemdsoortigen baard van
strooachtig blond en geel haar en geen enkel haar op het
hoofd. Geen enkel haar! Daar hij zijn kaars met
tógestrekten arm voor zich uit hield, scheen zijn
schedel mij tegemoet als een volle maan in de
jfroote ,kamer, die met meubelen was opgevuld.
Zijn gelaat was rimpelig en gezwollen, zijn oogen
waren bijna onzichtbaar.
Ik zocht drie zaken uit die mij reeds behoorden
«9k ik betaalde ze onmiddelijk, met veel geld,
terwijl ik heel eenvoudig het nummer van mijn
kamer in het hotel als adres opgaf. Zij moesten
den volgenden morgen voor negen uur geleverd
worden.
Toen wilde ik vertrekken. Hij geleidde mij zeer
fceleefd tot aan de deur.
Ik begaf mij nu naar den kommissaris van
poKtie, wien ik den diefstal van mijn huisraad mede
deelde en de ontdekking die ik daar juist ge
daan had.
Hij vroeg op stainden voet telegrafisch oru
opheldering aan den kommissaris, die de zaak van
dien diefstal had behandeld, en verzocht mij te
?wachten tot het antwoord zon gekomen ziju. Het
Wam een uur daarna en bleek hem ten mijaen
opzichte geheel voldoende.
[k zal dien man laten aanhouden en hem
dadelijk ondervragen, zei hij, want het zou niet
onmogelijk zijn dat hij achterdocht had gekregen
en alles wat u toebehoort zou doen verdwijnen.
"WïH gij nu gaan dineeren en over twee uren terug
komen; dan zal ik hem hier doen brengen en in
uwe tegenwoordigheid een verhoor doen ondergaan.
Zeer gaarne mijnheer. Ik dank u van
gantcher harte.
Ik, begaf mij naar mijn hotel om te dineeren
liefde, natuurlijk een flinken en degelyken jongen
man, uit de verte bly'ft liefhebben en beschermen,
dan raakt men langzamerhand zoo geheel en ge
heel in de liefelijke rozengeur- en
manesehijnstemming verstrikt, dat men zich geen oogenblik ver
wondert, als ten slotte alles in het reine komt,
dan vindt men het niet meer dan natuurlijk, dat
wat in het laatste bedrijf aan jongens en meisjes
op de planken is tot paartjes wordt
saamgekoppeld en deze besmettelijke trouwjeukte
op den ouden, weduwnaar geworden Lahndorfer
en het liefje uit zijn jeugd overslaat, dan ver
wondert men zich geen oogenblik, schoon men
zich deze van boerenkennis getuigende regelen
van een Nederlandsch poëet herinnert:
«Als een boer vrijt,"
Zoo ist dat hij stoot of smijt,"
dat de beertjes en boerinnetjes elkander als
Watteau-figuurtjes omhelzen met hoofsche strijkages
en kussen met de puntjes van hun lippen, dan
is men overtuigd een berg van onnatuur en on
waarheid verzwolgen te hebben en toch ook ge
lukkig, omdat men zichzelf van tyd tot tijd wist
te suggereeren, dat het geen onnatuur en onwaar
heid of in ieder geval zeer smakelijke en ver
leidelijke onnatuur en onwaarheid was en begrijpt
men eerst nu, dat de geheel bijzondere impres
sies, door de »Münchener" in het leven geroepen,
enkel en alleen voortsproten uit de voortdurende
disharmonie, die er bij hun vertooningen tusschen
de idealistische personen en hun realistische om
geving, tusschen hun verfijnde stadsziel en hun
grof boerenpak bestond.
Bij »Het Nederlandsch Tooneel" herdacht de
heer De Jong zijn 25jarigen tooneelloopbaan en
ontving evenals eenige weken geleden de heer
Tourniaire van het talrijk opgekomen publiek
vele blijken van belangstelling in den vorm van
kransen en anderszins. Men moge er zooveel
kwaad van denken en zeggen als men wil, een
tooneeljubelfeest is en blijft nu eenmaal een geheel
bijzonder tooneelpretje, voor het publiek zoowel
als voor den feestvierder. Men moet al een ver
stokte brombeer en izegrim zijn om bij de ge
bruikelijke slotbetooging niet in de feeststemming
te komen. Zoo ook Woensdagavond. Alle leden
van het gezelschap om den jubilaris geschaard ;
mevrouw Frenkel en Bouwmeester in het midden,
mevrouw Stoetz een beetje op den achtergrond,
de mooie, jonge actricetjes hier en daar in het
eerste gelid, allen vroolijk, guitig of ondeugend
kijkend, allen vol hartelijkheid en belangstelling
voor den feestvierenden collega, allen even tuk
en begeerig hem bij het in ontvangst nemen van
kransen en geschenken de behulpzame hand te
bieden, hem ten slotte met vereende krachten
onder de verworven lauweren bedekkend, be
gravend, bijna verstikkend. De heer de Jong
trad op als Hertog de jSfemours in Lodewvjk
XI van Delavigne en deze keuze getuigde zoo
wel van zijn zelfkennis als van zijn beschei
denheid. Zijn weinig karakteristieke en slechts
in enkele gedeelten het volle licht ontvangende
partij vervulde hij, zooals die alleen vervuld
moet worden, met soberheid en overtuiging-,
De heer de Jong tracht nimmer zich op den
voorgrond te dringen. Hij is als de heeren
Schoonhoven en Clous een van die degelijke en
nauwgezette kunstenaars, die weet, welke plaats
hem toekomt, welk deel van het geheel hij in
beslag mag nemen. Lodewijk XI is een solo met
uiterst bescheiden begeleiding, een agonie in 4 be
drijven met een dor en langdradig preludium in n
bedrijf; de eenige persoon, die ons belangstelling
inboezemt is Lodewijk XI. Hij is de eenige figuur,
de eenige mensch, het eenige karakter van het
drama. Bouwmeester's Lodewijk XI is bekend
genoeg; het is een van zijn gelukkigste en vol
ledigste creaties; Woensdagavond was hij al
bijzonder goed op dreef. Trouwens het geheel
marcheerde voortreffelijk. Wie van het romantische
drama houdt ik zelf behoor tot die
zonder
miiiuniuimiiimtiiiiMiiiiiiiMiittiiiiiiiiininiiiitHmiiimmnninnimmntt
en at er met meer smaak dan ik dit mogelijk had
geacht. Toen was ik zeer tevreden. Men had hem
zeker gevat, dacht ik.
Twee uren later keerde ik naar hot politiebureau
terug, waar men mij wachtte.
Helaas mijnheer, zeide de chef, toen hij mij
zag komen. Men heeft den man niet kunnen vinden.
Mijn agenten hebben de hand niet op hem kunnen
leggen.
Ik voelde bijua geen grond meer onder mij.
Maar Gij hebt toch het huis wel
gevonden? vroeg ik.
Zeer zeker. Het zal bewaakt worden tot hij
terugkeert. Wat hem betreft, hij is verdwenen.
Verdwenen?
Verdwenen! Hij brengt zijn mreste avonden
bij zijn buurvrouw door, ook een uitdraagster. een
soort tooverheks, de weduwe Bidoin. Zij heeft hem
van avond niet gezien en kan ook geen uitsluitsel
omtrent hem geven. Wij moeten tot morgen wachten.
Ik ging heen. Ach, hoe duister, angstig en
spookachtig zagen de straten van Rouaan er nu uit.
Ik sliep slecht, en werd telkens mot een soort
nachtmerrie wakker. Daar ik niet al te haastig of
ongerust wilde schijnen, wachtte ik tot lieu uur
iu den morgen om mij naar het politiebureau te
begeven.
De koopman was niet weder verschenen. Zijn
magazijn bleef gesloten.
De kommissaris zeide mij :
Ik heb de noodige stappen gedaan ; al de agen
ten ziju geheel op de hoogte; wij zullen ons nu
samen naar dien winkel begeven en gij zult mij
aanwijzen wat u behoort.
Een rijtuig voerde er ons heen. Er stonden ver
schillende agenten eu een slotenmaker voor de deur
van het magazijn dat nu door ons geopend werd.
Ik bemerkte bij liet binnenkomen noch mij u kast,
noch mijn leunstoelen, noch mijn tafels, niets, niets
meer van al wat mjn huis gemeubeld had, niets
terwijl ik den vorigen avond geen stap had kunnen
doen zonder een der voorwerpen die mij behoor
den te aanschouwen.
De kommissaris die zeer verwonderd scheen, zag
mij eenigzins wantrouwend aan.
Mijn hemel, mijnheer, zei ik, het verdwij
nen dezer meubelen valt op vreemde wijze samen
lingen zal de goede zorgen aan de vertooning
besteed hebben gewaardeerd. De Martha van
mevrouw Poolman was even voortreffelijk als
vroeger. De nieuwe Louise en dauphin (juffrouw
Schut en de heer Boersma) wisten byna voort
durend den juisten toon, den toon van
precieuze hoofschheid en smeltende teederheid te
treffen. Kun tooneeltje in het tweede bedrijf was
bijzonder gelukkig. Aan losheid en natuurlijkheid
van gebaar, van arm- en handbeweging vooral,
blijve de heer Boersma onvermoeide zorg beste
den. Voor eentonigheid in dictie zij juffrouw Schut
op haar hoede.
H. J. MBIILEB.
Muziek in de hoofdstad.
Al denkt men ook nog zoo ongunstig over de
strekking en richting van Liszt's
toonscheppingen, al verwerpt men ook ten eenenmale het denk
beeld «programmamuziek". Liszt was en blijft
toch voor allen een reus.
Reeds alleen de wijze waarop hij, na een
triumftocht, (die tot nu toe eenig is gebleven,) door de
wereld gemaakt te hebben als virtuoos, zijne
schepen verbrandde en zich op een geheel ander
gebied ging werpen en ook hierin (volgens zijne
overtuiging) naar het hoogste greep, moet ons
met verbazing vervullen.
Doch er is meer. Is er in de muziekgeschie
denis een voorbeeld aan te wyzen van een kun
stenaar die met zooveel toewijding en zooveel
ter zijde stellen van zijn eigen »A, het voor jonge
hervormers tegen eene geheele conventioneele
maatschappij opnam ; die zijne groote gaven in
de eerste plaats daarvoor beschikbaar stelde en die
in de laatste plaats aan zichzelf dacht ?
Hoeveel hart bezat hij bij al zijne groote gaven.
Men wijze niet op Liszt's tekortkomingen, even
min als men de zon verwijt dat daarop ook
vlekken zijn waargenomen. Wie zou een mensch
(in den waren zin van het woord) niet gaarne
iets vergeven.
Doch hoe gaarne ik nog lang over den mensch
Liszt zou praten, ik moet alleen spreken over
den componist Liszt. Er zou anders nog heel
wat te zeggen zijn over de verklaring van veel
raadselachtigs in zijne persoonlijkheid.
Hoewel onder de duizende klavierspelenden
(vooral die groote handen bezitten) zeer velen
Liszt's Rhapsodiën en Transcriptiën kennen, kent
men over het algemeen de meeste zijner oor
spronkelijke compositiën nog slechts van: hooren
zeggen. Van de twaalf Poèmes Symphoniques zijn
er slechts twee meermalen uitgevoerd: (Les Pr
ludes en Tasso). In vroeger jaren is een enkel
maal: Die Leyende von der Heihgen Eiisabeth uit
gevoerd en voor een paar jaren de
Faust-Symphonie doch wanneer hooren wij ooit het Orato
rium: Chnstup, de Crraner Messe, zijn Requiem,
Psalmen, Cantaten, Liederen, Melodrama's enz.
enz.?
Men ziet het; slechts zeer enkele werken heb
ben ingang gevonden en het is nog zeer de vraag
of zij ooit algemeen ingang zullen vinden. Is
dit te verwonderen ? Volstrekt niet.
Liszt's persoonlijkheid en zijne muziek staan
in nauw verband tot elkaar. Wie zich geheel
kan indenken in zijne wijze van uitdrukking,
wie gevoel en oor heeft voor zijne
kleurschakeeringen en toonschilderingen zal dikwijls ge
troffen worden ; doch wie aan deze uitingen van
de toonkunst weinig of geen waarde toekent zal
zijn indruk van vele van Lisz'ts werken alleen
kunnen weergeven door oen groot vraagteeken.
Liszt was een man van uitersten. Zoowel het
goddelijke als het demonische trok hem onweer
staanbaar aan.
Te verwonderen is het dus niet dat de lezing
van Dante's Divina Commedia hem het denkbeeld
gaf tot het componeeren van eene symphonie.
In het eerste deel schilderde hij de
troosteloosniimimmimutiimmtmmmmtmiiiiiiiiiiiiiiiiiimmimiimimmmiiiim
met dat van den koopman.
Hij glimlachte.
Dat is waar! Het was verkeerd van u gis
teren die zaken die u behoorden te koopen en
te betalen. Dat heeft hem de oogeu geopend.
Ik hernam :
Wat mij het onbegrijpelijkste toeschijnt is,
dat, alle plaatsen die gisteren met mijn meubelen
gevuld waren, nu door andere ziju ingenomen.
Juist antwoordde de kominissaris, maar hij
zal den geheeleu nacht doorgewerkt en handlan
gers gchai hebben. Dit huis moet met andere
in verbinding staan. Vrees niets mijnheer; ik zal
mij ernstig met deze zaak bezighouden. De dief
zal ons niet ontgaan omdat wij zijn hol kennen.
Helaas, mijn hart, mijn arm droevig hart, hoe
klopte het!
Ik bleef veertien dagen te Rouaan. De man
keerde nirt, terug. Ver\vense'at! Wie had ook
dien man kunnen vinden of verrassen ?
Zestien dagen later, in den vroegen morgen,
ontving ik van mijn tuinman, de bewaarder van
mijn ledig gebleven, geplunderde woning, den vol
genden vreemden brief:
//Mijnheer,
Ik heb de eer u te melden, dat, er van nacht
hier iets is voorgevallen dat niemand begrijpt, de
politie die ik er van verwittigde evenmin ais een
van ons. Alle meubelen zijn teruggekomen, zonder
uitzondering, ook de nietigste voorwerpen. Het
huis bevindt, zich nu weder in denzell'deu toestand
als op den avond voor den diefstal. Het is om
er het, hoofd bij te verliezen. Alles is in den nacht
van Zaterdag op Zondag weer terecht gekomen.
De wegen /.iju omgewoeld alsof men alles van het
hek naar de deur gesleurd had. Het is alles geheel
als op den dag toen het verdween. Wij wachten
u zoo spoedig mogelijk hier, mijnheer.
Uw onderdanige dienaar,
RAUDIN FIIILIITE."
Iveen, neen en nogmaals neen. Ik kan er niet
heengaan. Ik bracht dien brief aan den kommis
saris van politie.
heid, de verschrikkingen en ellende van de hel
en in het tweede deel J^urgatorio den af te leggen
weg naar de eeuwige gelukzaligheid. Dit deel
wordt besloten met een Magnificat voor vrouwen
koor, orkest en orgel.
Voor eenige dagen maakte het orkest van het
Concertgebouw dit werk by ons bekend. De zaal
was stampvol. Dit schrijf ik nu echter niet alleen
toe aan den gretigen wensch van het publiek om
met deze Simfonie kennis te maken, doch wel
aan de vermelding dat ook de muziek van Zweers,
bij de Reien voor Vondel's Gysbrecht gecompo
neerd, nog eens zouden worden uitgevoerd, met
medewerking van het zelfde voortreffelijke koor
als bij de eerste uitvoering.
Dat er in deze simfonie bovendien een vrouwen
koor voorkwam, zal velen wel over den angst
voor een onbekende simfonie hebben heengeholpen.
Hoe het zij, het was zeer vol; de reusachtige
inspanning, die voor de goede vertolking van
zulk een werk gevorderd wordt, was dus niet
verloren.
Van deze simfonie heeft het eerste deel, In
ferno, mij zeer geboeid. De »Schauderhafte" in
druk, die men kreeg door het bazuinenmotief (dat
men het entréemotief voor de hel zou kunnen
noemen), gevolgd door het motief dat het eerste
opschrift uitdrukt, Lasciate ogni speranza, bracht
mij dadelijk onder den indruk.
Toen volgde een satz vol angst, geweeklaag,
vervloeking (allegro frenetico). Als tegenstelling
volgt hier een liefdebeeld (wel is waar een zeer
zinnelijk, doch hoogst aantrekkelijk geschilderd).
Ik dacht dat het niet goed gezien was dit kwaad
zoo aantrekkelijk voor te stellen, doch niet lang
bleef ik in die onzekerheid, want de vorige
stemming drong zich weer op den voorgrond;
ook op dit kwaad volgde de eeuwige straf.
Ik gevoel, men weet het, veel voor muzikale
toonschildering, mits de grenzen niet worden over
schreden en men zich tot algemeene indrukken
en gemoedsstemmingen bepaalt.
In dit deel behoefde Liszt die grenzen niet
te overschrijden. Hoe meesterlijk en hartstoch
telijk hij hier heeft geschilderd, hebben de hoor
ders kunnen opmerken.
In het Purgatorio heeft de componist uitdruk
king trachten te geven aan het zoeken naar de
eeuwige gelukzaligheid. Wel hoort men nog
helleklanken doch als uit de verte, de aetherische
accoorden dringen al meer op de voorgrond, de
godsdienstige gezangen doen zich hooren en met
een Magnificat in zeer soberen stijl eindigt dit
werk.
Men heeft van den inhoud van Dante's werk
dat Liszt heeft geïnspireerd een korte be
schrijving aan de bezoekers uitgereikt; ook
over de muziek worden korte aanteekeningen
gegeven. Dit uitstekend geschreven bericht
was den bezoekers van veel nut, want bij alle
nieuwe werken behoorde men eigenlijk door
toelichting of analyse den vaak geheel
onvoorbereiden luisteraar tegemoet te komen. Aan het
slot van dit stukje lees ik: »Het geheel (Purga
torio) schenkt ons een genot van reinheid dat
als een ware verkwikking werkt na de woeste
schilderii'g van helsche hartstochten "
Dien indruk ontvirrg ik niet. Het wilde mij
integendeel voorkomen dat Liszt bij de beschrij
ving van de Hel veel meer geïnspireerd was dan
bij het volgende. Zelfs verbeeldde ik mij, dat bij
de kwelling voor zijn hoorders van de lel ver
plaatst had naar den weg ter gelukzaligheid.
Was de schilderij zwakker of voor muzikale uit
drukking minder dankbaar, of/heb ik zijne uit
drukking van het eerste beter gevoeld dan van
het tweede 'i Om dit te beslissen zou ik meer
dere uitvoeringen moeten hooren, doch nu voelde
ik in het eerste deel deernis en medelijden met
de beklagenswaardige gevallenen; ik kreeg een
gevoel van duisternis en ontzetting, doch bij het
tweede deel kreeg ik langzamerhand een gevoel
van wrevel, dat de componist zooveel nadruk
geDat is zeer listig gehandeld, zeide deze. Wij
moeten ons nu rustig houden. Wij zullen dat
heerschap toch wel op zijn tijd weten te vatten.
Maar men heeft hem niet gevat. Neen, zij heb
ben hem niet, kunnen vinden en ik ben bang voor
hem, 7,00. bang, als ware hij een wild dier, dat
men achter mij had losgelaten.
Men vond hem niet. /ij kunnen hem niet vin
den, dat monster mot, zijn schedel als een maan.
Men zal hem nimmer vatten. Ilij zal nimmer weder
zijn woning betreden. Wat kan liet hem ook sche
len? Ik alleen zou hem kunnen ontmoeten en dat
wil ik niet.
ik wil het niet. Ik wil het niet.
En als hij terugkomt, ais iiij zijn magazijn weer
betreedt, wie zal dan kunnen bewijzen, dat mijn
meubelen bij hem ziju geweest? Ik alleen kan
tegen hem getuigen eu ik voe! dat, men die getui
genis verdacht zal vinden '
Xcen, en nogmaals neen. Zulk een leven van
spauinng is mij niet meer mogelijk. Ik kon het
geheim van wat ik gezien had niet meer bewaren.
Ik kou niet voortgaan te leven als anderen, uit
vrees dat dezelfde ellende opnieuw zou beginnen.
Ik ben den dokter dezer inrichting komen op
zoeken en heb hem alles verhaald.
Kadat hij mij langen tijd ondervraagd had,
zeide hij:
Zoudt gij er in toestemmen, mijnheer, cenigen
tijd hier door te brengen?
Zeer gaarne, mijnheer.
Gij bezit fortuin?
Ja mijnheer.
Weuscht gij een rustige kamer eu afzonde
ring?
Juist mijnheer.
/oudt ge uw vrienden gaarne willeuontvangen?
Keen mijnheer, niemand. Die man van Kouaan
zou mij misschien uit wraak hier willen vervolgen.
En zoo ben ik dan hier alleen, geheel alleen,
sedert drie maanden. Ik ben kalm, bijna rustig.
Ik ken slechts n vrees .... Als die antiquaar
soms eens gek werd en men bracht hem naar deze
inrichting .... Een gevangenis zou uog niet
veilig genoeg zijn. . . .