De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 16 april pagina 2

16 april 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. N» 825 <r 'K Jt' n f', b,* ? f _^ ". Twee jaar geleden werd het door i» pet grooten byval in den Parkschouwburg . Het programma zegt dit terecht en k ni«t geheel terecht. Wat toen opgang wag >Der Proceshans'l", het Begersche in zjjn typisch dialect, met zynorigi__, g- en danstooneelen, wat toen vooral «indacht trok waren de uitstekend verzorgde 'tk ea müe-en-acène, de pittoreske kijkjes op leven en bedrjjf der Begersche boeren, was de eerste plaats het zicht- en tastbare, het she gedeelte der vertooning. In De provan het «Salon" vond men biervan niets ' Matig en had men hiervan het een en ander ?«eten en mogen terugvinden. Van regie en mist en-scène had men in ieder geval een klein, klein beetje werk kunnen maken. Dat de hoeve van den procesboer niet op of aan eea groot stadsplein ligt en dat de vertrek ken daarin geen geschilderde panneaux met vergulde lambriseeringen hebben, weet de re gisseur van het «Salon" zoo goed als ik. Dat iet bjj een stuk als De procesboer in de eerste ?liftte op mooi en oordeelkundig geschikte, op kleur 'en geur van buitenleven en landelijkheid gerende tooneeltjes aankomt, had hij moeten weten. Had h\j zich hiervan rekenschap gegeven, dan zou hy, om een enkel voorbeeld te noemen, ket begin van het tweede bedrijf geheel anders feebben aangepakt, dan zou hij de boer enlenden niet in hagelwitte japonnetjes als ?tMgrapMe-Gretchen's op een rjjtje hebben ge' ?«*, dan zou hy,... ja, als hij een werkelijk MUBeientieus regisseur ware geweest, dan zou |$ tot de directie gezegd hebben, laten wjj het stuk niet spelen, want wij brengen er toch niets van terecht. Wordt een kunstbandeloosheid, als door het »Salon" in De prosesboer in yraktjjk gebracht, mode, dan zullen wij er ons ?p moeten voorbereiden bij CarréShakespeare ?a Molière als pantomime en door het «Nederlandsch Tooneel" de »Nibelungen" zonder muziek II» zien vertoonen. De procesboer zonder zang en dans, zonder dialect, zonder decoratief is een volksstuk, een boerenstuk als er bij massa's zijn gefabriekt en »eg voortdurend worden gefabriekt; eentooneelgeschiedenis, die men met al zijn ziel en zinnen zou Bewonderen en waardeeren, indien menhet slechts in n enkel opzicht met de auteurs kon eens zijn, indien men met hen vermocht te gelooven en te vertrouwen, dat de menschen van nature engelen z$n, engelen, die door verderfelijke en ramplalige invloeden wel een tijd lang uit hun engelenheerlljkheid kunnen worden weggerukt, doch ten dotte toch steeds weer tot dezen bekoorlijken oertoestand terugkeeren, die, na korter of hoger volharden in het leelijke en booze, het teven even rein en vlekkeloos, even blank en Mthuldeloos verlaten als zij het z\jn ingetreden. Kan men zich met deze opvatting niet vereenigen, dan vermaakt men zich bij een stuk als Deprocesboer vooral door b\j zich zelf na te gaan, aan zich zelf op te-merken, in hoever men zich door de gemoedelijke levenswijsheid der helden en heldinnen laat inpak ken en inpalmen, dan vindt men het in den beginne ?wel een beetje vreemd, dat deze boeren en boennnen in kieschheid en fijngevoeligheid voor den ?west geraffineerden stadsmensen niet onderdoen, 'doch acht het reeds spoedig zonde en jammer, dat het boerenkleed niet voor iedere mensehelijke zwakheid en kleinheid weet te beschutten en beschermen, dan beklaagt men den braven Andreas Lahndorfer, die een arm meisje lief had, verleidde en wilde trouwen, doch in dit goede voornemen door zijn ouders werd verhinderd, dan verfoeit men deze ouders, die als praktische en egoïstische stadsmenschen meer aan eigen voordeel, aan de bloei van hun hoeve (die, zooals het in de vertaling heet, moet wor den «opgebeurd") dan aan het geluk van hun zoon denken en dezen een r\jke vrouw opdringen, dan begrijpt men volkomen, dat Andreas zijn ?erste liefde nooit vergeet en het onwettig pand dier iiimtmmtHmtititt» «bh niet. Ik zag altijd het schijnsel van zijn licht, dat een Gobelin verlichtte waarop twee engelen wer de dooden van een slachtveld heenzweefden. Die portière behoorde mij ook. Ik zei: Welau, komt gij ? Hij antwoordde: Ik waclit u. Ik stond op en ging naar hem toe. In het midden van een groot vertrek stond daar een klein mannetje, dik opgezwollen als een pad, als een afschuwelijk monster. Hij had een vreemdsoortigen baard van strooachtig blond en geel haar en geen enkel haar op het hoofd. Geen enkel haar! Daar hij zijn kaars met tógestrekten arm voor zich uit hield, scheen zijn schedel mij tegemoet als een volle maan in de jfroote ,kamer, die met meubelen was opgevuld. Zijn gelaat was rimpelig en gezwollen, zijn oogen waren bijna onzichtbaar. Ik zocht drie zaken uit die mij reeds behoorden «9k ik betaalde ze onmiddelijk, met veel geld, terwijl ik heel eenvoudig het nummer van mijn kamer in het hotel als adres opgaf. Zij moesten den volgenden morgen voor negen uur geleverd worden. Toen wilde ik vertrekken. Hij geleidde mij zeer fceleefd tot aan de deur. Ik begaf mij nu naar den kommissaris van poKtie, wien ik den diefstal van mijn huisraad mede deelde en de ontdekking die ik daar juist ge daan had. Hij vroeg op stainden voet telegrafisch oru opheldering aan den kommissaris, die de zaak van dien diefstal had behandeld, en verzocht mij te ?wachten tot het antwoord zon gekomen ziju. Het Wam een uur daarna en bleek hem ten mijaen opzichte geheel voldoende. [k zal dien man laten aanhouden en hem dadelijk ondervragen, zei hij, want het zou niet onmogelijk zijn dat hij achterdocht had gekregen en alles wat u toebehoort zou doen verdwijnen. "WïH gij nu gaan dineeren en over twee uren terug komen; dan zal ik hem hier doen brengen en in uwe tegenwoordigheid een verhoor doen ondergaan. Zeer gaarne mijnheer. Ik dank u van gantcher harte. Ik, begaf mij naar mijn hotel om te dineeren liefde, natuurlijk een flinken en degelyken jongen man, uit de verte bly'ft liefhebben en beschermen, dan raakt men langzamerhand zoo geheel en ge heel in de liefelijke rozengeur- en manesehijnstemming verstrikt, dat men zich geen oogenblik ver wondert, als ten slotte alles in het reine komt, dan vindt men het niet meer dan natuurlijk, dat wat in het laatste bedrijf aan jongens en meisjes op de planken is tot paartjes wordt saamgekoppeld en deze besmettelijke trouwjeukte op den ouden, weduwnaar geworden Lahndorfer en het liefje uit zijn jeugd overslaat, dan ver wondert men zich geen oogenblik, schoon men zich deze van boerenkennis getuigende regelen van een Nederlandsch poëet herinnert: «Als een boer vrijt," Zoo ist dat hij stoot of smijt," dat de beertjes en boerinnetjes elkander als Watteau-figuurtjes omhelzen met hoofsche strijkages en kussen met de puntjes van hun lippen, dan is men overtuigd een berg van onnatuur en on waarheid verzwolgen te hebben en toch ook ge lukkig, omdat men zichzelf van tyd tot tijd wist te suggereeren, dat het geen onnatuur en onwaar heid of in ieder geval zeer smakelijke en ver leidelijke onnatuur en onwaarheid was en begrijpt men eerst nu, dat de geheel bijzondere impres sies, door de »Münchener" in het leven geroepen, enkel en alleen voortsproten uit de voortdurende disharmonie, die er bij hun vertooningen tusschen de idealistische personen en hun realistische om geving, tusschen hun verfijnde stadsziel en hun grof boerenpak bestond. Bij »Het Nederlandsch Tooneel" herdacht de heer De Jong zijn 25jarigen tooneelloopbaan en ontving evenals eenige weken geleden de heer Tourniaire van het talrijk opgekomen publiek vele blijken van belangstelling in den vorm van kransen en anderszins. Men moge er zooveel kwaad van denken en zeggen als men wil, een tooneeljubelfeest is en blijft nu eenmaal een geheel bijzonder tooneelpretje, voor het publiek zoowel als voor den feestvierder. Men moet al een ver stokte brombeer en izegrim zijn om bij de ge bruikelijke slotbetooging niet in de feeststemming te komen. Zoo ook Woensdagavond. Alle leden van het gezelschap om den jubilaris geschaard ; mevrouw Frenkel en Bouwmeester in het midden, mevrouw Stoetz een beetje op den achtergrond, de mooie, jonge actricetjes hier en daar in het eerste gelid, allen vroolijk, guitig of ondeugend kijkend, allen vol hartelijkheid en belangstelling voor den feestvierenden collega, allen even tuk en begeerig hem bij het in ontvangst nemen van kransen en geschenken de behulpzame hand te bieden, hem ten slotte met vereende krachten onder de verworven lauweren bedekkend, be gravend, bijna verstikkend. De heer de Jong trad op als Hertog de jSfemours in Lodewvjk XI van Delavigne en deze keuze getuigde zoo wel van zijn zelfkennis als van zijn beschei denheid. Zijn weinig karakteristieke en slechts in enkele gedeelten het volle licht ontvangende partij vervulde hij, zooals die alleen vervuld moet worden, met soberheid en overtuiging-, De heer de Jong tracht nimmer zich op den voorgrond te dringen. Hij is als de heeren Schoonhoven en Clous een van die degelijke en nauwgezette kunstenaars, die weet, welke plaats hem toekomt, welk deel van het geheel hij in beslag mag nemen. Lodewijk XI is een solo met uiterst bescheiden begeleiding, een agonie in 4 be drijven met een dor en langdradig preludium in n bedrijf; de eenige persoon, die ons belangstelling inboezemt is Lodewijk XI. Hij is de eenige figuur, de eenige mensch, het eenige karakter van het drama. Bouwmeester's Lodewijk XI is bekend genoeg; het is een van zijn gelukkigste en vol ledigste creaties; Woensdagavond was hij al bijzonder goed op dreef. Trouwens het geheel marcheerde voortreffelijk. Wie van het romantische drama houdt ik zelf behoor tot die zonder miiiuniuimiiimtiiiiMiiiiiiiMiittiiiiiiiiininiiiitHmiiimmnninnimmntt en at er met meer smaak dan ik dit mogelijk had geacht. Toen was ik zeer tevreden. Men had hem zeker gevat, dacht ik. Twee uren later keerde ik naar hot politiebureau terug, waar men mij wachtte. Helaas mijnheer, zeide de chef, toen hij mij zag komen. Men heeft den man niet kunnen vinden. Mijn agenten hebben de hand niet op hem kunnen leggen. Ik voelde bijua geen grond meer onder mij. Maar Gij hebt toch het huis wel gevonden? vroeg ik. Zeer zeker. Het zal bewaakt worden tot hij terugkeert. Wat hem betreft, hij is verdwenen. Verdwenen? Verdwenen! Hij brengt zijn mreste avonden bij zijn buurvrouw door, ook een uitdraagster. een soort tooverheks, de weduwe Bidoin. Zij heeft hem van avond niet gezien en kan ook geen uitsluitsel omtrent hem geven. Wij moeten tot morgen wachten. Ik ging heen. Ach, hoe duister, angstig en spookachtig zagen de straten van Rouaan er nu uit. Ik sliep slecht, en werd telkens mot een soort nachtmerrie wakker. Daar ik niet al te haastig of ongerust wilde schijnen, wachtte ik tot lieu uur iu den morgen om mij naar het politiebureau te begeven. De koopman was niet weder verschenen. Zijn magazijn bleef gesloten. De kommissaris zeide mij : Ik heb de noodige stappen gedaan ; al de agen ten ziju geheel op de hoogte; wij zullen ons nu samen naar dien winkel begeven en gij zult mij aanwijzen wat u behoort. Een rijtuig voerde er ons heen. Er stonden ver schillende agenten eu een slotenmaker voor de deur van het magazijn dat nu door ons geopend werd. Ik bemerkte bij liet binnenkomen noch mij u kast, noch mijn leunstoelen, noch mijn tafels, niets, niets meer van al wat mjn huis gemeubeld had, niets terwijl ik den vorigen avond geen stap had kunnen doen zonder een der voorwerpen die mij behoor den te aanschouwen. De kommissaris die zeer verwonderd scheen, zag mij eenigzins wantrouwend aan. Mijn hemel, mijnheer, zei ik, het verdwij nen dezer meubelen valt op vreemde wijze samen lingen zal de goede zorgen aan de vertooning besteed hebben gewaardeerd. De Martha van mevrouw Poolman was even voortreffelijk als vroeger. De nieuwe Louise en dauphin (juffrouw Schut en de heer Boersma) wisten byna voort durend den juisten toon, den toon van precieuze hoofschheid en smeltende teederheid te treffen. Kun tooneeltje in het tweede bedrijf was bijzonder gelukkig. Aan losheid en natuurlijkheid van gebaar, van arm- en handbeweging vooral, blijve de heer Boersma onvermoeide zorg beste den. Voor eentonigheid in dictie zij juffrouw Schut op haar hoede. H. J. MBIILEB. Muziek in de hoofdstad. Al denkt men ook nog zoo ongunstig over de strekking en richting van Liszt's toonscheppingen, al verwerpt men ook ten eenenmale het denk beeld «programmamuziek". Liszt was en blijft toch voor allen een reus. Reeds alleen de wijze waarop hij, na een triumftocht, (die tot nu toe eenig is gebleven,) door de wereld gemaakt te hebben als virtuoos, zijne schepen verbrandde en zich op een geheel ander gebied ging werpen en ook hierin (volgens zijne overtuiging) naar het hoogste greep, moet ons met verbazing vervullen. Doch er is meer. Is er in de muziekgeschie denis een voorbeeld aan te wyzen van een kun stenaar die met zooveel toewijding en zooveel ter zijde stellen van zijn eigen »A, het voor jonge hervormers tegen eene geheele conventioneele maatschappij opnam ; die zijne groote gaven in de eerste plaats daarvoor beschikbaar stelde en die in de laatste plaats aan zichzelf dacht ? Hoeveel hart bezat hij bij al zijne groote gaven. Men wijze niet op Liszt's tekortkomingen, even min als men de zon verwijt dat daarop ook vlekken zijn waargenomen. Wie zou een mensch (in den waren zin van het woord) niet gaarne iets vergeven. Doch hoe gaarne ik nog lang over den mensch Liszt zou praten, ik moet alleen spreken over den componist Liszt. Er zou anders nog heel wat te zeggen zijn over de verklaring van veel raadselachtigs in zijne persoonlijkheid. Hoewel onder de duizende klavierspelenden (vooral die groote handen bezitten) zeer velen Liszt's Rhapsodiën en Transcriptiën kennen, kent men over het algemeen de meeste zijner oor spronkelijke compositiën nog slechts van: hooren zeggen. Van de twaalf Poèmes Symphoniques zijn er slechts twee meermalen uitgevoerd: (Les Pr ludes en Tasso). In vroeger jaren is een enkel maal: Die Leyende von der Heihgen Eiisabeth uit gevoerd en voor een paar jaren de Faust-Symphonie doch wanneer hooren wij ooit het Orato rium: Chnstup, de Crraner Messe, zijn Requiem, Psalmen, Cantaten, Liederen, Melodrama's enz. enz.? Men ziet het; slechts zeer enkele werken heb ben ingang gevonden en het is nog zeer de vraag of zij ooit algemeen ingang zullen vinden. Is dit te verwonderen ? Volstrekt niet. Liszt's persoonlijkheid en zijne muziek staan in nauw verband tot elkaar. Wie zich geheel kan indenken in zijne wijze van uitdrukking, wie gevoel en oor heeft voor zijne kleurschakeeringen en toonschilderingen zal dikwijls ge troffen worden ; doch wie aan deze uitingen van de toonkunst weinig of geen waarde toekent zal zijn indruk van vele van Lisz'ts werken alleen kunnen weergeven door oen groot vraagteeken. Liszt was een man van uitersten. Zoowel het goddelijke als het demonische trok hem onweer staanbaar aan. Te verwonderen is het dus niet dat de lezing van Dante's Divina Commedia hem het denkbeeld gaf tot het componeeren van eene symphonie. In het eerste deel schilderde hij de troosteloosniimimmimutiimmtmmmmtmiiiiiiiiiiiiiiiiiimmimiimimmmiiiim met dat van den koopman. Hij glimlachte. Dat is waar! Het was verkeerd van u gis teren die zaken die u behoorden te koopen en te betalen. Dat heeft hem de oogeu geopend. Ik hernam : Wat mij het onbegrijpelijkste toeschijnt is, dat, alle plaatsen die gisteren met mijn meubelen gevuld waren, nu door andere ziju ingenomen. Juist antwoordde de kominissaris, maar hij zal den geheeleu nacht doorgewerkt en handlan gers gchai hebben. Dit huis moet met andere in verbinding staan. Vrees niets mijnheer; ik zal mij ernstig met deze zaak bezighouden. De dief zal ons niet ontgaan omdat wij zijn hol kennen. Helaas, mijn hart, mijn arm droevig hart, hoe klopte het! Ik bleef veertien dagen te Rouaan. De man keerde nirt, terug. Ver\vense'at! Wie had ook dien man kunnen vinden of verrassen ? Zestien dagen later, in den vroegen morgen, ontving ik van mijn tuinman, de bewaarder van mijn ledig gebleven, geplunderde woning, den vol genden vreemden brief: //Mijnheer, Ik heb de eer u te melden, dat, er van nacht hier iets is voorgevallen dat niemand begrijpt, de politie die ik er van verwittigde evenmin ais een van ons. Alle meubelen zijn teruggekomen, zonder uitzondering, ook de nietigste voorwerpen. Het huis bevindt, zich nu weder in denzell'deu toestand als op den avond voor den diefstal. Het is om er het, hoofd bij te verliezen. Alles is in den nacht van Zaterdag op Zondag weer terecht gekomen. De wegen /.iju omgewoeld alsof men alles van het hek naar de deur gesleurd had. Het is alles geheel als op den dag toen het verdween. Wij wachten u zoo spoedig mogelijk hier, mijnheer. Uw onderdanige dienaar, RAUDIN FIIILIITE." Iveen, neen en nogmaals neen. Ik kan er niet heengaan. Ik bracht dien brief aan den kommis saris van politie. heid, de verschrikkingen en ellende van de hel en in het tweede deel J^urgatorio den af te leggen weg naar de eeuwige gelukzaligheid. Dit deel wordt besloten met een Magnificat voor vrouwen koor, orkest en orgel. Voor eenige dagen maakte het orkest van het Concertgebouw dit werk by ons bekend. De zaal was stampvol. Dit schrijf ik nu echter niet alleen toe aan den gretigen wensch van het publiek om met deze Simfonie kennis te maken, doch wel aan de vermelding dat ook de muziek van Zweers, bij de Reien voor Vondel's Gysbrecht gecompo neerd, nog eens zouden worden uitgevoerd, met medewerking van het zelfde voortreffelijke koor als bij de eerste uitvoering. Dat er in deze simfonie bovendien een vrouwen koor voorkwam, zal velen wel over den angst voor een onbekende simfonie hebben heengeholpen. Hoe het zij, het was zeer vol; de reusachtige inspanning, die voor de goede vertolking van zulk een werk gevorderd wordt, was dus niet verloren. Van deze simfonie heeft het eerste deel, In ferno, mij zeer geboeid. De »Schauderhafte" in druk, die men kreeg door het bazuinenmotief (dat men het entréemotief voor de hel zou kunnen noemen), gevolgd door het motief dat het eerste opschrift uitdrukt, Lasciate ogni speranza, bracht mij dadelijk onder den indruk. Toen volgde een satz vol angst, geweeklaag, vervloeking (allegro frenetico). Als tegenstelling volgt hier een liefdebeeld (wel is waar een zeer zinnelijk, doch hoogst aantrekkelijk geschilderd). Ik dacht dat het niet goed gezien was dit kwaad zoo aantrekkelijk voor te stellen, doch niet lang bleef ik in die onzekerheid, want de vorige stemming drong zich weer op den voorgrond; ook op dit kwaad volgde de eeuwige straf. Ik gevoel, men weet het, veel voor muzikale toonschildering, mits de grenzen niet worden over schreden en men zich tot algemeene indrukken en gemoedsstemmingen bepaalt. In dit deel behoefde Liszt die grenzen niet te overschrijden. Hoe meesterlijk en hartstoch telijk hij hier heeft geschilderd, hebben de hoor ders kunnen opmerken. In het Purgatorio heeft de componist uitdruk king trachten te geven aan het zoeken naar de eeuwige gelukzaligheid. Wel hoort men nog helleklanken doch als uit de verte, de aetherische accoorden dringen al meer op de voorgrond, de godsdienstige gezangen doen zich hooren en met een Magnificat in zeer soberen stijl eindigt dit werk. Men heeft van den inhoud van Dante's werk dat Liszt heeft geïnspireerd een korte be schrijving aan de bezoekers uitgereikt; ook over de muziek worden korte aanteekeningen gegeven. Dit uitstekend geschreven bericht was den bezoekers van veel nut, want bij alle nieuwe werken behoorde men eigenlijk door toelichting of analyse den vaak geheel onvoorbereiden luisteraar tegemoet te komen. Aan het slot van dit stukje lees ik: »Het geheel (Purga torio) schenkt ons een genot van reinheid dat als een ware verkwikking werkt na de woeste schilderii'g van helsche hartstochten " Dien indruk ontvirrg ik niet. Het wilde mij integendeel voorkomen dat Liszt bij de beschrij ving van de Hel veel meer geïnspireerd was dan bij het volgende. Zelfs verbeeldde ik mij, dat bij de kwelling voor zijn hoorders van de lel ver plaatst had naar den weg ter gelukzaligheid. Was de schilderij zwakker of voor muzikale uit drukking minder dankbaar, of/heb ik zijne uit drukking van het eerste beter gevoeld dan van het tweede 'i Om dit te beslissen zou ik meer dere uitvoeringen moeten hooren, doch nu voelde ik in het eerste deel deernis en medelijden met de beklagenswaardige gevallenen; ik kreeg een gevoel van duisternis en ontzetting, doch bij het tweede deel kreeg ik langzamerhand een gevoel van wrevel, dat de componist zooveel nadruk geDat is zeer listig gehandeld, zeide deze. Wij moeten ons nu rustig houden. Wij zullen dat heerschap toch wel op zijn tijd weten te vatten. Maar men heeft hem niet gevat. Neen, zij heb ben hem niet, kunnen vinden en ik ben bang voor hem, 7,00. bang, als ware hij een wild dier, dat men achter mij had losgelaten. Men vond hem niet. /ij kunnen hem niet vin den, dat monster mot, zijn schedel als een maan. Men zal hem nimmer vatten. Ilij zal nimmer weder zijn woning betreden. Wat kan liet hem ook sche len? Ik alleen zou hem kunnen ontmoeten en dat wil ik niet. ik wil het niet. Ik wil het niet. En als hij terugkomt, ais iiij zijn magazijn weer betreedt, wie zal dan kunnen bewijzen, dat mijn meubelen bij hem ziju geweest? Ik alleen kan tegen hem getuigen eu ik voe! dat, men die getui genis verdacht zal vinden ' Xcen, en nogmaals neen. Zulk een leven van spauinng is mij niet meer mogelijk. Ik kon het geheim van wat ik gezien had niet meer bewaren. Ik kou niet voortgaan te leven als anderen, uit vrees dat dezelfde ellende opnieuw zou beginnen. Ik ben den dokter dezer inrichting komen op zoeken en heb hem alles verhaald. Kadat hij mij langen tijd ondervraagd had, zeide hij: Zoudt gij er in toestemmen, mijnheer, cenigen tijd hier door te brengen? Zeer gaarne, mijnheer. Gij bezit fortuin? Ja mijnheer. Weuscht gij een rustige kamer eu afzonde ring? Juist mijnheer. /oudt ge uw vrienden gaarne willeuontvangen? Keen mijnheer, niemand. Die man van Kouaan zou mij misschien uit wraak hier willen vervolgen. En zoo ben ik dan hier alleen, geheel alleen, sedert drie maanden. Ik ben kalm, bijna rustig. Ik ken slechts n vrees .... Als die antiquaar soms eens gek werd en men bracht hem naar deze inrichting .... Een gevangenis zou uog niet veilig genoeg zijn. . . .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl