De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 16 april pagina 3

16 april 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ho 825 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. legd had op de kngte van den weg die voert van de duitternis naar de eeuwige gelukzaligheid. De kennismaking met zulke werken is een groot voorrecht; men moge hunne waarde aan nemen of niet Daarom ben ik den uitvoerenden kunstenaars en den Heer Ees zeer dankbaar, dat z\j zich zooveel inspanning getroosten om zulke werken met 200 uitstekende vertolking ten gehoore te Brengen, en zich niet laten weerhouden door de vrees, dat die werken na ne uitvoe ring wellicht weer van het programma zullen verdwijnen Nu onze orkesten zoo voortreffelijk zyn samen gesteld, is het goed gezien, ons zooveel mogelijk te doen kennen wat ook door moderne compo nisten is tot stand gebracht. Ook begint men nu een streven op te merken de Ked. toonwerken niet geheel uit te sluiten. De opvoering van de muziek van Gyxbrecht van onzen stadgenoot Bernard Zweera is daar evenals de Suite van Röntgen (die reeds zoo lang te onzent vertoeft en daarom een der onzen ge worden is) die heden avond zal worden uitge voerd, een bew\js voor. Over de Reien van Zweers en de voorspelen Ie., 2e. en 3e acte, heb ik dezen winter zeer uitvoe rig geschreven. Myn groote indruk van die mu ziek is nu niet gewijzigd, doch versterkt. De com ponist had nog enkele wijzigingen aangebracht, die aan het geheel ten goede komen. Onder zijne leiding klonken de koren heerlijk schoon. Dat het orkest, vooral in de eerste voor spelen, minder gelukkig was, schrjjf ik voor een groot deel hieraan toe, dat het koor sommige orkestleden in den weg stond en hun belette den dirigent te zien. Wordt deze muziek nog eens op deze wijze ten gehoore gebracht, zal men m. i. goed han delen met den 2en Rei te besluiten, Dit ge mengd koor is zoo effectvol en glanzend van kleur dat hier, (als stijging) m. i. het hoogte punt bereikt is. Het koor dat m\j in -de Reien zoo bij uitstek voldeed, klonk in het Magnificat niet zoo goed, vooral door de minder gelukkige plaatsing; (bij het orgel) hoewei ik hierbij de zeer goed gezon gen solo van mevr. Oldenboom niet mag vergeten. De beste krachten onder onze solozangeressen en enkele solozangers werkten in het koor mede en verleenden ook beurtelings hunne medewer king in de terzetten,kwartetten, dubbelkwartetten enz. die de koren afwisselen. De heer Zweers mocht de warmste hulde van de zyde van het publiek voor zijn werk ontvangen. De heer Kes reikte hem aan het slot een fraaien krans over. Hoewel ik dezen winter weer, behalve aan com ponisten, een ontelbaar aantal kransen heb zien uitreiken, als hulde voor uitstekende, goede, mid delmatige en zeer slechte vertolkingen, hetgeen de waarde er van wel eens twijfelachtig maakt, gun ik iederen weherdienden krans niet alleen van harte gaarne, doch ik ben overtuigd dat het uitreiken van kransen aan kunstenaars van wer kelijke beteekenis het beste middel ia de kran sen weer te rehabiliteeren. MlLLlGEN. IIIIIIIIIIimMMMIflIHIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIimilllMIIIIIIMIIIIimillll Bij de firma van Gogh op de Keizersgracht is een zienswaardige verzameling Fransche affiches bijeengebracht. Sedert Chéret, de nu gearriveerde meester van het genre, het straatplakkaat tot kunst heeft opgehaald, is er in Frankrijk heel wat verscheidens en goeds in gemaakt. Van hemzelf moet men liever niet al te veel bij elkaar zien. Het gemak kelijke, vrije van zijn composities lijkt dan wel eens ?wat al te faciel en te lawaaiig. Toch zijn er hier van zijn mooisten onder, zooals zijn Rabelais, de Buttes Chaumont, een van kleur bizonder har monieus gevulde Jardin de Paria, de beide Saxoleïnes, de meer straffe la Terre, de Elysée Montmartre, de Pastillea Giraudel, de Paria Course», de vier Panneaux décoratifi, een kostelijke Yveite Guilbert en een Van zijn allerbeste: l'Me des Singes. In dit alles is een gratie apart, die naar Chéret genoemd zal blijven, een gratie van luch tige kermisvreugd. Waar Grasset naar strseft is nobeler, hij raak* aan een trotscher aard 'an kunst, maar hij oeweegt zich niet met fle vrijheid en die zeker heid in wat hem preoccupeert. Hier zir'i van hem de Fêtes de Paris, die vr.n zoo fraaie kloekheid is de Enc'e Mar'juff, d) Choe^lat Alexicain, de Place Giïchv, en de Jeavne d'Are, allen bizonder. W\ t Wülette i» bet affiche gemaakt heeft, is meer eoM Willetje Jan echt affiche. Het Nouveau irqiie is oen ^'aardigst kletsbord, de Salie des Capucines e?{ bekoorlijk dessus-porte-figuurtje, l'Enfant «x^'V**6 een teer interieur. Maar de teekenaar, ^an den Courrter Francais heeft geen decorati^ }>egrip. j)atxieeit Lautrec iu hooge mate, zonder dat jjet /Aaadt aan zijn verve. Hij is eigenlijk de sto/ste van allen. Met hoe eenvoudige middelon v/fcreeg hij reeds in die zeer krasse G-oulue en /ie zeer gedurfde Reine de Joie een ongekend /effekt. Maar nog sterker zijn die twee laatsten van hem: Le divan Japonais en die voortreffelijke Aristide Bruant, de meest aansprekende, de meest uitdagende van al deze prenten, dien o, in een gansch andere orde van zaken, iets van de grandezza van een Velasquez heeft. Jammer dat men dan misschien niet minder voortreffelijken i Mevisto van Ibels hier niet als tegenhanger vindt. j Er is nog een Forain, wiens kracht juist hierin l ook niet ligt, een Schwabe, een Albert Besnard en proeven van Bonvel,Métivet, Orazi en Choubrac. Chéret is de meest bekorende, Grasset de in teressantste, Lautrec de sterkste van deze artiesten. i ? i Door een artikel uit een der laatste nummers [van de Zeüschrift für Bildende Kunst, maakte ik kennis met een nieuwe procédé. Er was vroeger al dikwijls aan gedacht, even als men in koper graveert, ook in het hout, dat an ders alleen voor reliefgravure wordt gebruikt, de zwart te drukken l\jnen diep in te sny'den. Het voordeel zou voor het bereiken van sommige ef fecten gelegen zjjn in de zachtheid van het mate riaal, dat zich tot soepeler, smijdiger bewerking leenen zou dan metaal. Maar het bezwaar was dat by het afvegen het hout te veel toon aan houdt, en dat ook na enkele drukken de scherpte al verloren ging. In den laatsten tijd echter heeft men met gebruik van de moderne procédés deze moeilijkheden geheel overwonnen. Benige Amerikaansche houtgraveurs, hebben ingezien dat men, door de galvanoplastiek van het houtblok een af gietsel makende, de hier genoemde bezwaren geheel te boven komt. De Zeüschrift für bildende Kunst van Maart gaf een voorbeeld van zulke houtgravure, en al is het specimen geen voortreffelijke kunst, het laat zich toch zien dat langs dezen weg zeker weer iets verkregen kan worden, dat men op geen andere wyze zoo eigenlijk nog heeft bereikt. L'Art Francais het goedkoope geïllustreerde ratjetoe-kunstweekblad, waarvan ik bij de be spreking der tijdschriften in de Kunstporte feuille niet veel goeds zei, heeft toch een niet onaard'igen kant, door artikeltjes over zeer goede artisten op te nemen. Zoo in het nummer van 18 Maart een stukje over Sisley, den fijngevoeligen impressionist eener opwekkende, harmo nieus lichtende natuur van krasse, eenvoudige motieven, en in dat van 25 Maart een be schouwing over Raffaëlli. den levendigen pittigen schilder van de gepeperd melancolieke banlieue, een man van enorme begaafdheid, wien het mis schien alleen ontbreekt aan dat zeker iets dat het groote uitmaakt. De meerendeels jonge Franschen: Anquetin, Bonnard, Denis, Ibels, Maurin, Toulouse- Lautrec, Ranson, Rops, Vallotton, Vuillard, hebben zich vereenigd tot het uitgeven van een driemaandelijksch album etsen en litografiën, dat naar de namen zeker zeer veel belooft. Op de tentoonstelling van de Peintres-Graveurs te Parijs, is thans een collectie van de etsen en litografiën bijeengebracht van Edouard Manet, waar ook de zwart-en-wit in Arti verschillende voorbeelden van te zien gaf. En ook evenals deze tentoonstelling, ontleent (zegt een correspondent van de' N. Rott. Ct.) de Parijsche haar grootste belang aan de inzen ding van Odilon Redon, voor wien waarlijk betere dagen schijnen aangebroken. Evenals bij ons nog onlangs de heer de Stuers het zoo krachtig heeft gedaan, is in Engeland Ruskin meermalen met gloed van overtuiging uitgevaren tegen de baldadige protestanten, die in de dagen der hervorming zoo ontzachlijk veel moois, waarvan zij de pracht niet begrepen, in wa^daalschen overmoed hebben vernield. Wer kelijk is het ellendig te zien, hoe gansene ge slachten die, geheel van eigen inzichten vervuld, blind zijn voor wat buiten hun geesteskring valt, zich beeldstormend aan het heerlijke werk van anderer geloof bezondigen. Maar: A quoi servent, grand Dieu, les tableaux que l'histoire Dëroule sous ses doctes mams! wanneer dezelfden, die dit kwaad zoo wel beseffen, zich aan een gelijke vernielzucht bezondigen. Uit een onlangs gepubliceerden brief van Ruskin, die de beeldstormers zoo brandmerkt, valt te constateeren, dat deze aestheticus eens een mooi exemplaar der prachtige Cappricos van Goya uit hartstochtelijke onverdraagzaamheid tegen de kunstsoort van den genialen Spanjaard met opzet heeft vernield. Zooals een Engelsch blad opmerkt, is het verschil tusschen beide soorten van beeld stormerij moeielijk aantewijzen, al heeft Ruskin zijn eigen wandaad ook als onbegrensd recht van persoonlijk oordeel verdedigd. Het beste wat van deze dingen, te zeggen valt is: Hoeden wij ons voor zulke domheid. V. Over Antieke Portretten. De Beteekenis van het Leelijke in de (rrieksche Kunst. Rode uitgespro ken in Teylers stichting door jhr. Dr. J. Six, Hoogleeraar aan de RijksAkademie van Beeldende Kunsten. Met 20 afbeeldingen in den tekst. Amsterdam P. N. van Kampen en Zoon, 1803. Niet dat deze verhandeling uitmunt door zulke fijner literaire kwaliteiten, waarvan het zonde is als zij bij het spreken te onvoldoende uitkomen, ? maar ik geloof dat zij in druk toch boter vol doet dan zij het bij mogelijkheid als voordracht kan hebbeu gedaan. Ook omdat de trant tamelijk droog is. Maar bovendien moet bet om aan te hooren lastig geweest zijn den gang te volgen van wat de spreker wilde betoogen. Want de opzichzelf ongetwijfeld belangwekkende uitwei dingen blijven soms vrijwel van de hoofdzaak los: het is niet dan vaag dat een aantal opmerkingen met het door deu titel aan de orde gestelde on derwerp in verband staan. En ook dit onderwerp, is dit in den opzet zelf wel recht belder be paald? Bij den aanvang zou men meonenvanja. De schrijver steekt van wal met een vrij scherpe aesthetieke stelling, kort gezegd deze: dat in het algemeene, in het normale, het schoone, in het bizondere, in het afwijkende, het leelijke gelegen is. Men verwacht daarop een interessant brok kunstfilosofie, want inderdaad is dit zoo bout vooropgestelde normalisme voor vrij wat nadere be spreking vatbaar. Is, zoo zou mou b.v. kunnen opponeeren, het bizondere in da Vinci's goddelijke Joconde leelijk, of is het afwijkende van Botticclli's edel vrouwentype onschoon ? Doch tot een ver der hierop ingaan, komt Prof. Thijms opvolger, die minder kunstfilosoof dan archaeoloog is, niet aan toe. Het blijkt alleen nog dat met het leelijke hier zoozeer niet het afstootende, dan wel het nietideale in zijn verschillende vormen bedoeld is, doch aangezien in de Grieksche kunst dat nietideale voornamelijk in de portretkunst vertegen woordigd wordt (voornamelijk), vindt deze ge leerde, die veel gezien en veel vergeleken heeft, in het middengedeelte der verhandeling gelegen heid een beknopt maar zaakrijk overzicht te geven van het portret in Griekenland en Rome, waarby, in de karakteristiek der verschillende scholen en exemplaren, de auteur zich behalve een grondig kenner van oude kunst ook een ge voelig fysiognomiesch opmerker betoont. Blijkbaar was het den schrijver om het bespreken van de oude portretkunst hoofdzakelijk te doen, want op drie ontwikkelingsfazen van het leelijke in de Griek sche kunst vestigt hij slechts in het voorbijgaan de aandacht, en hadde hij meer bepaald het Grieksch realisme in ruimer zin willen beschouwen, hij zou over de vaasbeschilderingen veel meer hebben kunnen te berde brengen, en ook niet verzuimd hebben mede de pikante kunst der Tanagretten te behandelen. In dit overzicht van de antieke portret-beeld houwkunst ligt, naar het ons wil voorkomen, dan ook ae waarde van het als geheel zwak gecom poneerde geschrift, en dit zoozeer, dat men van de krachten van dezen schrijver zou willen vragen, eens meer strikt zich aan het kader houdend, bij tijd en wijle zijn studie tot een vollediger positieve geschiedenis der antieke portretkunst uit te breiden. Het onderwerp is aantrekkelijk, en zijn neigingen, ziju kennis, zijn methode schij nen tot zulk een arbeid bij uitnemendheid gericht. 8 April '93. JAN VETH. In den Temps vertelt Gijp op hare gewone amu sante wijze, waaraan het naar haar oordeel te wijten is, dat zoo weinig schilders zich meer op het portret toeleggen. Onder de vijf of zesduizend doeken voor de Salons op het Champs de Mars en de Champs Elysées aangeboden, kwamen dit jaar weinig por tretten voor. In onzen tijd, nu de photographie tot zoo hooge ontwikkeling is gekomen, vinden de meeste menschen het jammer een groote som gelds voor een geschilderd portret te betalen en stellen zij zich met een goede" photographie tevreden. De schilder van den derden of vierden rang, die er zich eertijds mede belastte de geliefde trek ken van vader of echtgenoot te vereeuwigen, kweet zich dikwijls met betreurenswaardige licht zinnigheid van die taak. Soms zelfs wanneer bij een beetje talent had nam hij de vrijheid de natuur op den voet te volgen, schilderde hij den neus, de oogen, den mond juist zoo als bij ze zag. Zooveel te erger wanneer die neus en die mond leelijk, de oogcn die vau een onnoozelen bals waren. Op die wijze toch word het hoofd dor familie vereeuwigd zooals hij was, d. w. z. zooals hij zelf meende niet te zijn. Bij een photographie daarentegen vergunt het korte oogenblik der pose aan bet gelaat de uit drukking te geven, die men wil, en meestal is deze niet die welke het gewoonlijk beeft. Boven dien kun de verlichting er veel too doen, een gelaat min of' meer aantrekkelijk te maken, ter wijl de zorgvuldige retoucheur voor het wegnemen van rimpels, het aanbrengen van in natura niet meer aanwezige of dun gezaaide haren kan zor gen. De leelijkste mensch wordt, handig gephotographeerd, bijna presentabel. En hoe gauw gaat het niet, zonder veel voor bereiding of overleg l Vroeger dacht men er jaren lang over na, alvorens over te gaan tot het laten maken van zijn portret. Eerst diende men te besluiten welken schilder men liet zou opdragen, dan werd be-proken in welk costuum men zich kleeden, welken achtergrond men kiezen zou. Onder Louis-Philippe was Ingres de groote man ; zoo niet door hem, dan moest een portret minstens door een artist uit zijn school geschil derd worden. Uitdrukkelijk werd bedongen dat het in den geest van Ingres zijn moest. In de eerste jaren van het keizerrijk volgde Flandrin Ingres op. Hij schilderde de portretten van den keizer, van graaf Duchatel, van prins Napoleon. Vervolgens kwam Carolus Duran in de mode. De portretten van Emile de Girardin on Mme. Feydeau overlaadden hem met roem. Alle mannen wilden door Duran geschilderd worden in de hoop er even verstandig en geestig te zullen uitzien als de Girardin, terwijl alle dames meen den, dat zij op de bekoorlijke Mme. Feydeau zouden gelijken. Na 70 kwatn Mlle Nclie Jacquemart in trek. Zij schilderde Thiers, Dufaure, generaal Palikao.... Dat was de ongedeelde triumf van de conventioneele en banale schilderkunst. De dames dwepen met de oudere schilders, wan trouwen de moderne. Spreek haar over Nattier, Boilly, Górard! Die wisten hunne cliënten te idialiseeren. Bij hen hadden alle vrouwen groote oogen, kleine mondjes, schalkscbe neusjes. Ge woonlijk leek bot niets op het model, maar het was lief, o zoo lief'! Toen wendde Jacquet hot over een anderen boeg. Hij trachtte dames uit de achttiende eeuw te maken door die uit den tegenwoordige!! tijd te schilderen. Hij bracht de verouderde dansen, de pavane, liet menuet weer in eere. Op n doek vereeuwigde hij acht of tien dansers on danseressen. Dat ziju, naar het schijnt, eerst portretten. Jacquet is dan ook erg in trek en heel duur. Op dit oogenblik leven er slechts twee groote artistcn, in staat prachtige portretten te schilderen: Whistler en Degas. Maar er zijn geen Franschen, on vooral Franraises, verstandig genoeg om zich door ben te doen schilderen .. . Volgens den heerschenden smaak doen zij het niet »lief" genoeg. Bij de heeren Preijer <t Co., lokaal Pichira, is geëxposeerd een schilderij van J. II. Wijsmulier, getiteld »Een zonnige dag." Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Kalverstraat, is geëxposeerd een schilderij van Diaz, sBoschgezicht." Machiayelli. Zoo soms klachten worden vernomen over het toenemen van lichte literatuur ten koste vanwerkeri van langen adem, erkend moet worden, dat er nog steeds schrijvers gevonden worden, die niet opzien tegen een onderneming, die in onzen tijd van snel leven ea luchtig lezen, meer kans heeft met verbazing aangestaard dan gewaardeerd te worden. Tot deze schrijvers behoort de heer Perrens, die oplaugs een omvangrijke geschiedenis van Florence, tot op het tijdvak van den laatsten dood strijd der Republiek, voltooide 1). Negen deelen aan de geschiedenis van n Italiaansch gemeeuebest gewijd menigeen zal het overdreven vin den. De heer Perrens is het blijkbaar met hea eens, die meenen, dat de snelle opkomst en het nog snellere verval der Italiaansche beschaving op het einde der middeleeuwen, tot de moeilijkste vraagstukken behooren die een historicus ziek stellen kan, en die vraag slechts door nauwgezette studie van bijzondere punten kan worden opgelost. 'Loo in het werk van den heer Perrens een algemeene fout schuilt, is het niet gebrek aan nauw keurigheid en nauwgezetheid, maar het gemis van een zekere mate van onpersoonlijke koelheid bij de beoordeeling van het verleden. De heer Perrens is een modern Pransch liberaal en democraat, maar hij draagt zijn gevoelens te veel over in de be handeling van toestanden der vijftiende en zestiende eeuw. Het is of hij, bij de beschouwing vooral vau de geschiedenis der Aledici, met hedendaagsche voorstanders van het pouvoir personnel te strijden heeft. Op het eind van zijn werk bespreekt de heer Perrens met groote levendigheid de werken eu het karakter van ilachiavelli, met Guiceiardini de grootste geschiedschrijver en staatsman dien Flo rence heeft voortgebracht. De schrijver teekent protest aan tegen de verheerlijking van den auteur van II Principe door moderne historici, bepaaldelijk deii heer Villari. Er zijn van die historische processen waarin nimmer, naar het schijnt, een definitief vonnis zal worden geveld. Tot deze processen behoort het geding van Machiavelli, thans reeds meer dan drie eeuwen aanhangig. Evenwel, men komt, hier als elders, nader bij de ware oplossing, naarmate de discussie vordert. Al slaagt men er alleen in, het probleem juister te omschrijven, kan men den aangcwenden arbeid niet geheel nutteloos noemen. Niemand denkt er thans meer aan, in Machiavelli een type vau satanische boosaardigheid te zien; maar men vraagt zich telkens af: was die man een goed patriot of een politiek foituiDzoeker ? een helderziend staatsman, die verder zag dan zijn tijdgenooten, of een cynicus, die onder schijn van diepzinnigheid eeii gro-ate mate vau onbeschaamd heid wist te verbergen, en beurtelings naar de gunst van verschillende partijen hengelde ? De biografie vau Machiavelli is gemakkelijk ia Benige woorden samen te vatten: goed litterator eu fijn diplomaat, werd hij, na de revolutie die in. 1494 de Medici uit Florence verdreef, wat wij thans staatssecretaris zouden noemen eu bewees in die hoedanigheid aan de Republiek, door het op zich nemen van gezantschappen eu het invoe ren van een soort volkswapeniug, gewichtige diensten. Na den val vau de republikeiusche regeermg en deu terugkeer der Medici, viel hij zooals te verwachten was, bij de nieuwe macht hebbers in ongenade, werd zelfs verdacht van deel te hebben genomen aan een samenzwering, gevan gengenomen en op de pijnbauk gebracht, maar weldra weder op vrije voeten gesteld. Nu volgt een periode waarin Machiavelli, tot werkeloosheid gedoemd, tevergeefs poogde do gunsten der Medici te verwerven, maar te gelijker tijd betrekkingen aanhield met mannen die alleen van een min of meer volledige herstelling der republikeiusehe instellingen heil verwachtten. Toen in 1526 de Republikeinen voor liet laatst weder aan het roer kwamen, was hij hun blijkbaar verdacht, werd niet weder officieel aangesteld, en stierf in 1527, voor de laatste strijd tusschen gemeenebest en tirannie ten gunste der laatste beslist was. Het was gedurende zijn ambteloos leven, dat Machiavelli zijn theoretische en historische wer ken opstelde; daaronder de beruchte Principe en de beschouwingen (Diseorsi) over de Romemsche geschiedenissen vau Livius. Het zij u voor namelijk de twee laatste werken die door hun tegenstrijdig karakter aanleiding gegeven hebben tot de meest verschillende oordeelvellingen. Geeft reeds het leven van Machiavelli, en ffros beschouwd, gceu hoog denkbeeld van zijn karakter, nog meer daalt hij bij den eersteu blik dien wij in zijn twee beroemde werken slaan. Il Principe is opgedragen aan Lorcnzo de Medici dcu jongen, die, na het herstel van het gezag der familie, Florence in bedwang hield. De laatste woorden der opdracht zijn : //Indien uw heerlijkheid vau den top hare r grootheid soms zich verwaardigt haar blikken te laten gaan over deze nederige aarde (In gucsti lnofflii bassi) zal zij zien hoc onrecht vaardig ik een groote en gedurige boosheid der fortuin te verdragen heb" "Scherp steekt hierbij af de opdracht der Disfowi, aan Machiavelli's vrienden Uuoudehnonti en Ruccllai. //Deze op dracht, zegt de schrijver zelf, is tegen het gebruik der meeste auteurs, die gewoon zijn, hun werk aan een vorst op te dragen, en, verblind door heersch- eu hebzucht, dien vorst allerlei deugden toedichten, terwijl zij integendeel zijn ware ondeugdeu in het licht moes'ten stellen." Is het niet of de schrijver hier een satire op zich zelf levert!' De inhoud der beide geschriften is, op den eersten aanblik, iu overeenkomst met het karakter der opdrachten : de Forst is een verhandeling over J- monarchische rejreerin(j. de tirannie; de Gom de meutaren op Livius bevatten en ffros een theorie over de republiek. Voeg hier bij, dat het huis 1) Histoire de Flerence, 1877?1891, negen deeleu.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl