Historisch Archief 1877-1940
Ho 825
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
legd had op de kngte van den weg die voert van
de duitternis naar de eeuwige gelukzaligheid.
De kennismaking met zulke werken is een
groot voorrecht; men moge hunne waarde aan
nemen of niet Daarom ben ik den uitvoerenden
kunstenaars en den Heer Ees zeer dankbaar, dat
z\j zich zooveel inspanning getroosten om zulke
werken met 200 uitstekende vertolking ten
gehoore te Brengen, en zich niet laten weerhouden
door de vrees, dat die werken na ne uitvoe
ring wellicht weer van het programma zullen
verdwijnen
Nu onze orkesten zoo voortreffelijk zyn samen
gesteld, is het goed gezien, ons zooveel mogelijk
te doen kennen wat ook door moderne compo
nisten is tot stand gebracht. Ook begint men nu
een streven op te merken de Ked. toonwerken
niet geheel uit te sluiten.
De opvoering van de muziek van Gyxbrecht
van onzen stadgenoot Bernard Zweera is daar
evenals de Suite van Röntgen (die reeds zoo lang
te onzent vertoeft en daarom een der onzen ge
worden is) die heden avond zal worden uitge
voerd, een bew\js voor.
Over de Reien van Zweers en de voorspelen Ie.,
2e. en 3e acte, heb ik dezen winter zeer uitvoe
rig geschreven. Myn groote indruk van die mu
ziek is nu niet gewijzigd, doch versterkt. De com
ponist had nog enkele wijzigingen aangebracht, die
aan het geheel ten goede komen.
Onder zijne leiding klonken de koren heerlijk
schoon. Dat het orkest, vooral in de eerste voor
spelen, minder gelukkig was, schrjjf ik voor een
groot deel hieraan toe, dat het koor sommige
orkestleden in den weg stond en hun belette den
dirigent te zien.
Wordt deze muziek nog eens op deze wijze
ten gehoore gebracht, zal men m. i. goed han
delen met den 2en Rei te besluiten, Dit ge
mengd koor is zoo effectvol en glanzend van
kleur dat hier, (als stijging) m. i. het hoogte
punt bereikt is.
Het koor dat m\j in -de Reien zoo bij uitstek
voldeed, klonk in het Magnificat niet zoo goed,
vooral door de minder gelukkige plaatsing; (bij
het orgel) hoewei ik hierbij de zeer goed gezon
gen solo van mevr. Oldenboom niet mag vergeten.
De beste krachten onder onze solozangeressen
en enkele solozangers werkten in het koor mede
en verleenden ook beurtelings hunne medewer
king in de terzetten,kwartetten,
dubbelkwartetten enz. die de koren afwisselen.
De heer Zweers mocht de warmste hulde van de
zyde van het publiek voor zijn werk ontvangen. De
heer Kes reikte hem aan het slot een fraaien
krans over.
Hoewel ik dezen winter weer, behalve aan com
ponisten, een ontelbaar aantal kransen heb zien
uitreiken, als hulde voor uitstekende, goede, mid
delmatige en zeer slechte vertolkingen, hetgeen de
waarde er van wel eens twijfelachtig maakt, gun
ik iederen weherdienden krans niet alleen van
harte gaarne, doch ik ben overtuigd dat het
uitreiken van kransen aan kunstenaars van wer
kelijke beteekenis het beste middel ia de kran
sen weer te rehabiliteeren.
MlLLlGEN.
IIIIIIIIIIimMMMIflIHIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIimilllMIIIIIIMIIIIimillll
Bij de firma van Gogh op de Keizersgracht is
een zienswaardige verzameling Fransche affiches
bijeengebracht. Sedert Chéret, de nu gearriveerde
meester van het genre, het straatplakkaat tot kunst
heeft opgehaald, is er in Frankrijk heel wat
verscheidens en goeds in gemaakt. Van hemzelf moet
men liever niet al te veel bij elkaar zien. Het gemak
kelijke, vrije van zijn composities lijkt dan wel eens
?wat al te faciel en te lawaaiig. Toch zijn er hier
van zijn mooisten onder, zooals zijn Rabelais,
de Buttes Chaumont, een van kleur bizonder har
monieus gevulde Jardin de Paria, de beide
Saxoleïnes, de meer straffe la Terre, de Elysée
Montmartre, de Pastillea Giraudel, de Paria Course»,
de vier Panneaux décoratifi, een kostelijke Yveite
Guilbert en een Van zijn allerbeste: l'Me des
Singes. In dit alles is een gratie apart, die naar
Chéret genoemd zal blijven, een gratie van luch
tige kermisvreugd.
Waar Grasset naar strseft is nobeler, hij raak*
aan een trotscher aard 'an kunst, maar hij
oeweegt zich niet met fle vrijheid en die zeker
heid in wat hem preoccupeert. Hier zir'i van hem
de Fêtes de Paris, die vr.n zoo fraaie kloekheid
is de Enc'e Mar'juff, d) Choe^lat Alexicain, de
Place Giïchv, en de Jeavne d'Are, allen bizonder.
W\ t Wülette i» bet affiche gemaakt heeft, is
meer eoM Willetje Jan echt affiche. Het Nouveau
irqiie is oen ^'aardigst kletsbord, de Salie des
Capucines e?{ bekoorlijk dessus-porte-figuurtje,
l'Enfant «x^'V**6 een teer interieur. Maar de
teekenaar, ^an den Courrter Francais heeft geen
decorati^ }>egrip.
j)atxieeit Lautrec iu hooge mate, zonder dat
jjet /Aaadt aan zijn verve. Hij is eigenlijk de
sto/ste van allen. Met hoe eenvoudige middelon
v/fcreeg hij reeds in die zeer krasse G-oulue en
/ie zeer gedurfde Reine de Joie een ongekend
/effekt. Maar nog sterker zijn die twee laatsten
van hem: Le divan Japonais en die voortreffelijke
Aristide Bruant, de meest aansprekende, de meest
uitdagende van al deze prenten, dien o, in een
gansch andere orde van zaken, iets van de
grandezza van een Velasquez heeft. Jammer dat
men dan misschien niet minder voortreffelijken
i Mevisto van Ibels hier niet als tegenhanger vindt.
j Er is nog een Forain, wiens kracht juist hierin
l ook niet ligt, een Schwabe, een Albert Besnard
en proeven van Bonvel,Métivet, Orazi en Choubrac.
Chéret is de meest bekorende, Grasset de in
teressantste, Lautrec de sterkste van deze artiesten.
i ?
i Door een artikel uit een der laatste nummers
[van de Zeüschrift für Bildende Kunst, maakte
ik kennis met een nieuwe procédé.
Er was vroeger al dikwijls aan gedacht, even
als men in koper graveert, ook in het hout, dat an
ders alleen voor reliefgravure wordt gebruikt, de
zwart te drukken l\jnen diep in te sny'den. Het
voordeel zou voor het bereiken van sommige ef
fecten gelegen zjjn in de zachtheid van het mate
riaal, dat zich tot soepeler, smijdiger bewerking
leenen zou dan metaal. Maar het bezwaar was
dat by het afvegen het hout te veel toon aan
houdt, en dat ook na enkele drukken de scherpte
al verloren ging. In den laatsten tijd echter heeft
men met gebruik van de moderne procédés deze
moeilijkheden geheel overwonnen. Benige
Amerikaansche houtgraveurs, hebben ingezien dat men,
door de galvanoplastiek van het houtblok een af
gietsel makende, de hier genoemde bezwaren geheel
te boven komt.
De Zeüschrift für bildende Kunst van Maart gaf
een voorbeeld van zulke houtgravure, en al is
het specimen geen voortreffelijke kunst, het laat
zich toch zien dat langs dezen weg zeker weer iets
verkregen kan worden, dat men op geen andere
wyze zoo eigenlijk nog heeft bereikt.
L'Art Francais het goedkoope geïllustreerde
ratjetoe-kunstweekblad, waarvan ik bij de be
spreking der tijdschriften in de Kunstporte
feuille niet veel goeds zei, heeft toch een niet
onaard'igen kant, door artikeltjes over zeer goede
artisten op te nemen. Zoo in het nummer van
18 Maart een stukje over Sisley, den
fijngevoeligen impressionist eener opwekkende, harmo
nieus lichtende natuur van krasse, eenvoudige
motieven, en in dat van 25 Maart een be
schouwing over Raffaëlli. den levendigen pittigen
schilder van de gepeperd melancolieke banlieue,
een man van enorme begaafdheid, wien het mis
schien alleen ontbreekt aan dat zeker iets dat
het groote uitmaakt.
De meerendeels jonge Franschen: Anquetin,
Bonnard, Denis, Ibels, Maurin, Toulouse- Lautrec,
Ranson, Rops, Vallotton, Vuillard, hebben zich
vereenigd tot het uitgeven van een
driemaandelijksch album etsen en litografiën, dat naar de
namen zeker zeer veel belooft.
Op de tentoonstelling van de Peintres-Graveurs
te Parijs, is thans een collectie van de etsen en
litografiën bijeengebracht van Edouard Manet,
waar ook de zwart-en-wit in Arti verschillende
voorbeelden van te zien gaf.
En ook evenals deze tentoonstelling, ontleent
(zegt een correspondent van de' N. Rott. Ct.)
de Parijsche haar grootste belang aan de inzen
ding van Odilon Redon, voor wien waarlijk
betere dagen schijnen aangebroken.
Evenals bij ons nog onlangs de heer de Stuers
het zoo krachtig heeft gedaan, is in Engeland
Ruskin meermalen met gloed van overtuiging
uitgevaren tegen de baldadige protestanten, die
in de dagen der hervorming zoo ontzachlijk veel
moois, waarvan zij de pracht niet begrepen, in
wa^daalschen overmoed hebben vernield. Wer
kelijk is het ellendig te zien, hoe gansene ge
slachten die, geheel van eigen inzichten vervuld,
blind zijn voor wat buiten hun geesteskring valt,
zich beeldstormend aan het heerlijke werk van
anderer geloof bezondigen. Maar:
A quoi servent, grand Dieu, les tableaux que
l'histoire
Dëroule sous ses doctes mams!
wanneer dezelfden, die dit kwaad zoo wel beseffen,
zich aan een gelijke vernielzucht bezondigen.
Uit een onlangs gepubliceerden brief van Ruskin,
die de beeldstormers zoo brandmerkt, valt te
constateeren, dat deze aestheticus eens een mooi
exemplaar der prachtige Cappricos van Goya uit
hartstochtelijke onverdraagzaamheid tegen de
kunstsoort van den genialen Spanjaard met opzet
heeft vernield. Zooals een Engelsch blad opmerkt,
is het verschil tusschen beide soorten van beeld
stormerij moeielijk aantewijzen, al heeft Ruskin
zijn eigen wandaad ook als onbegrensd recht van
persoonlijk oordeel verdedigd. Het beste wat van
deze dingen, te zeggen valt is: Hoeden wij ons
voor zulke domheid.
V.
Over Antieke Portretten.
De Beteekenis van het Leelijke in
de (rrieksche Kunst. Rode uitgespro
ken in Teylers stichting door jhr. Dr.
J. Six, Hoogleeraar aan de
RijksAkademie van Beeldende Kunsten.
Met 20 afbeeldingen in den tekst.
Amsterdam P. N. van Kampen en Zoon,
1803.
Niet dat deze verhandeling uitmunt door zulke
fijner literaire kwaliteiten, waarvan het zonde is
als zij bij het spreken te onvoldoende uitkomen,
? maar ik geloof dat zij in druk toch boter vol
doet dan zij het bij mogelijkheid als voordracht
kan hebbeu gedaan. Ook omdat de trant tamelijk
droog is. Maar bovendien moet bet om aan te
hooren lastig geweest zijn den gang te volgen
van wat de spreker wilde betoogen. Want de
opzichzelf ongetwijfeld belangwekkende uitwei
dingen blijven soms vrijwel van de hoofdzaak los:
het is niet dan vaag dat een aantal opmerkingen
met het door deu titel aan de orde gestelde on
derwerp in verband staan. En ook dit onderwerp,
is dit in den opzet zelf wel recht belder be
paald? Bij den aanvang zou men meonenvanja.
De schrijver steekt van wal met een vrij scherpe
aesthetieke stelling, kort gezegd deze: dat in het
algemeene, in het normale, het schoone, in het
bizondere, in het afwijkende, het leelijke gelegen
is. Men verwacht daarop een interessant brok
kunstfilosofie, want inderdaad is dit zoo bout
vooropgestelde normalisme voor vrij wat nadere be
spreking vatbaar. Is, zoo zou mou b.v. kunnen
opponeeren, het bizondere in da Vinci's goddelijke
Joconde leelijk, of is het afwijkende van Botticclli's
edel vrouwentype onschoon ? Doch tot een ver
der hierop ingaan, komt Prof. Thijms opvolger, die
minder kunstfilosoof dan archaeoloog is, niet aan
toe. Het blijkt alleen nog dat met het leelijke hier
zoozeer niet het afstootende, dan wel het
nietideale in zijn verschillende vormen bedoeld is,
doch aangezien in de Grieksche kunst dat
nietideale voornamelijk in de portretkunst vertegen
woordigd wordt (voornamelijk), vindt deze ge
leerde, die veel gezien en veel vergeleken heeft,
in het middengedeelte der verhandeling gelegen
heid een beknopt maar zaakrijk overzicht te
geven van het portret in Griekenland en Rome,
waarby, in de karakteristiek der verschillende
scholen en exemplaren, de auteur zich behalve
een grondig kenner van oude kunst ook een ge
voelig fysiognomiesch opmerker betoont. Blijkbaar
was het den schrijver om het bespreken van de
oude portretkunst hoofdzakelijk te doen, want op
drie ontwikkelingsfazen van het leelijke in de Griek
sche kunst vestigt hij slechts in het voorbijgaan de
aandacht, en hadde hij meer bepaald het Grieksch
realisme in ruimer zin willen beschouwen, hij zou
over de vaasbeschilderingen veel meer hebben
kunnen te berde brengen, en ook niet verzuimd
hebben mede de pikante kunst der Tanagretten
te behandelen.
In dit overzicht van de antieke portret-beeld
houwkunst ligt, naar het ons wil voorkomen, dan
ook ae waarde van het als geheel zwak gecom
poneerde geschrift, en dit zoozeer, dat men van
de krachten van dezen schrijver zou willen vragen,
eens meer strikt zich aan het kader houdend,
bij tijd en wijle zijn studie tot een vollediger
positieve geschiedenis der antieke portretkunst
uit te breiden. Het onderwerp is aantrekkelijk,
en zijn neigingen, ziju kennis, zijn methode schij
nen tot zulk een arbeid bij uitnemendheid gericht.
8 April '93. JAN VETH.
In den Temps vertelt Gijp op hare gewone amu
sante wijze, waaraan het naar haar oordeel te
wijten is, dat zoo weinig schilders zich meer op
het portret toeleggen.
Onder de vijf of zesduizend doeken voor de
Salons op het Champs de Mars en de Champs
Elysées aangeboden, kwamen dit jaar weinig por
tretten voor.
In onzen tijd, nu de photographie tot zoo hooge
ontwikkeling is gekomen, vinden de meeste
menschen het jammer een groote som gelds voor
een geschilderd portret te betalen en stellen zij
zich met een goede" photographie tevreden.
De schilder van den derden of vierden rang,
die er zich eertijds mede belastte de geliefde trek
ken van vader of echtgenoot te vereeuwigen,
kweet zich dikwijls met betreurenswaardige licht
zinnigheid van die taak. Soms zelfs wanneer
bij een beetje talent had nam hij de vrijheid
de natuur op den voet te volgen, schilderde hij
den neus, de oogen, den mond juist zoo als bij
ze zag. Zooveel te erger wanneer die neus en
die mond leelijk, de oogcn die vau een onnoozelen
bals waren. Op die wijze toch word het hoofd
dor familie vereeuwigd zooals hij was, d. w. z.
zooals hij zelf meende niet te zijn.
Bij een photographie daarentegen vergunt het
korte oogenblik der pose aan bet gelaat de uit
drukking te geven, die men wil, en meestal is
deze niet die welke het gewoonlijk beeft. Boven
dien kun de verlichting er veel too doen, een
gelaat min of' meer aantrekkelijk te maken, ter
wijl de zorgvuldige retoucheur voor het wegnemen
van rimpels, het aanbrengen van in natura niet
meer aanwezige of dun gezaaide haren kan zor
gen. De leelijkste mensch wordt, handig
gephotographeerd, bijna presentabel.
En hoe gauw gaat het niet, zonder veel voor
bereiding of overleg l Vroeger dacht men er jaren
lang over na, alvorens over te gaan tot het laten
maken van zijn portret. Eerst diende men te
besluiten welken schilder men liet zou opdragen,
dan werd be-proken in welk costuum men zich
kleeden, welken achtergrond men kiezen zou.
Onder Louis-Philippe was Ingres de groote
man ; zoo niet door hem, dan moest een portret
minstens door een artist uit zijn school geschil
derd worden. Uitdrukkelijk werd bedongen dat
het in den geest van Ingres zijn moest.
In de eerste jaren van het keizerrijk volgde
Flandrin Ingres op. Hij schilderde de portretten
van den keizer, van graaf Duchatel, van prins
Napoleon. Vervolgens kwam Carolus Duran in
de mode. De portretten van Emile de Girardin on
Mme. Feydeau overlaadden hem met roem. Alle
mannen wilden door Duran geschilderd worden in
de hoop er even verstandig en geestig te zullen
uitzien als de Girardin, terwijl alle dames meen
den, dat zij op de bekoorlijke Mme. Feydeau
zouden gelijken.
Na 70 kwatn Mlle Nclie Jacquemart in trek.
Zij schilderde Thiers, Dufaure, generaal Palikao....
Dat was de ongedeelde triumf van de
conventioneele en banale schilderkunst.
De dames dwepen met de oudere schilders, wan
trouwen de moderne. Spreek haar over Nattier,
Boilly, Górard! Die wisten hunne cliënten te
idialiseeren. Bij hen hadden alle vrouwen groote
oogen, kleine mondjes, schalkscbe neusjes. Ge
woonlijk leek bot niets op het model, maar het
was lief, o zoo lief'! Toen wendde Jacquet hot
over een anderen boeg. Hij trachtte dames uit
de achttiende eeuw te maken door die uit den
tegenwoordige!! tijd te schilderen.
Hij bracht de verouderde dansen, de pavane,
liet menuet weer in eere. Op n doek vereeuwigde
hij acht of tien dansers on danseressen. Dat ziju,
naar het schijnt, eerst portretten. Jacquet is dan
ook erg in trek en heel duur.
Op dit oogenblik leven er slechts twee groote
artistcn, in staat prachtige portretten te schilderen:
Whistler en Degas. Maar er zijn geen Franschen,
on vooral Franraises, verstandig genoeg om zich
door ben te doen schilderen .. . Volgens den
heerschenden smaak doen zij het niet »lief" genoeg.
Bij de heeren Preijer <t Co., lokaal Pichira,
is geëxposeerd een schilderij van J. II. Wijsmulier,
getiteld »Een zonnige dag."
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Kalverstraat, is geëxposeerd een schilderij van
Diaz, sBoschgezicht."
Machiayelli.
Zoo soms klachten worden vernomen over het
toenemen van lichte literatuur ten koste
vanwerkeri van langen adem, erkend moet worden, dat er
nog steeds schrijvers gevonden worden, die niet
opzien tegen een onderneming, die in onzen tijd
van snel leven ea luchtig lezen, meer kans heeft
met verbazing aangestaard dan gewaardeerd te
worden. Tot deze schrijvers behoort de heer
Perrens, die oplaugs een omvangrijke geschiedenis van
Florence, tot op het tijdvak van den laatsten dood
strijd der Republiek, voltooide 1). Negen deelen
aan de geschiedenis van n Italiaansch
gemeeuebest gewijd menigeen zal het overdreven vin
den. De heer Perrens is het blijkbaar met hea
eens, die meenen, dat de snelle opkomst en het
nog snellere verval der Italiaansche beschaving op
het einde der middeleeuwen, tot de moeilijkste
vraagstukken behooren die een historicus ziek
stellen kan, en die vraag slechts door nauwgezette
studie van bijzondere punten kan worden opgelost.
'Loo in het werk van den heer Perrens een
algemeene fout schuilt, is het niet gebrek aan nauw
keurigheid en nauwgezetheid, maar het gemis van
een zekere mate van onpersoonlijke koelheid bij
de beoordeeling van het verleden. De heer Perrens
is een modern Pransch liberaal en democraat, maar
hij draagt zijn gevoelens te veel over in de be
handeling van toestanden der vijftiende en zestiende
eeuw. Het is of hij, bij de beschouwing vooral vau
de geschiedenis der Aledici, met hedendaagsche
voorstanders van het pouvoir personnel te strijden
heeft.
Op het eind van zijn werk bespreekt de heer
Perrens met groote levendigheid de werken eu
het karakter van ilachiavelli, met Guiceiardini de
grootste geschiedschrijver en staatsman dien Flo
rence heeft voortgebracht. De schrijver teekent
protest aan tegen de verheerlijking van den auteur
van II Principe door moderne historici, bepaaldelijk
deii heer Villari. Er zijn van die historische processen
waarin nimmer, naar het schijnt, een definitief vonnis
zal worden geveld. Tot deze processen behoort het
geding van Machiavelli, thans reeds meer dan drie
eeuwen aanhangig. Evenwel, men komt, hier als
elders, nader bij de ware oplossing, naarmate de
discussie vordert. Al slaagt men er alleen in, het
probleem juister te omschrijven, kan men den
aangcwenden arbeid niet geheel nutteloos noemen.
Niemand denkt er thans meer aan, in Machiavelli
een type vau satanische boosaardigheid te zien;
maar men vraagt zich telkens af: was die man
een goed patriot of een politiek foituiDzoeker ?
een helderziend staatsman, die verder zag dan zijn
tijdgenooten, of een cynicus, die onder schijn van
diepzinnigheid eeii gro-ate mate vau onbeschaamd
heid wist te verbergen, en beurtelings naar de
gunst van verschillende partijen hengelde ?
De biografie vau Machiavelli is gemakkelijk ia
Benige woorden samen te vatten: goed litterator
eu fijn diplomaat, werd hij, na de revolutie die in.
1494 de Medici uit Florence verdreef, wat wij
thans staatssecretaris zouden noemen eu bewees
in die hoedanigheid aan de Republiek, door het
op zich nemen van gezantschappen eu het invoe
ren van een soort volkswapeniug, gewichtige
diensten. Na den val vau de republikeiusche
regeermg en deu terugkeer der Medici, viel hij
zooals te verwachten was, bij de nieuwe macht
hebbers in ongenade, werd zelfs verdacht van deel
te hebben genomen aan een samenzwering, gevan
gengenomen en op de pijnbauk gebracht, maar
weldra weder op vrije voeten gesteld. Nu volgt
een periode waarin Machiavelli, tot werkeloosheid
gedoemd, tevergeefs poogde do gunsten der Medici
te verwerven, maar te gelijker tijd betrekkingen
aanhield met mannen die alleen van een min of
meer volledige herstelling der republikeiusehe
instellingen heil verwachtten. Toen in 1526 de
Republikeinen voor liet laatst weder aan het roer
kwamen, was hij hun blijkbaar verdacht, werd niet
weder officieel aangesteld, en stierf in 1527, voor
de laatste strijd tusschen gemeenebest en tirannie
ten gunste der laatste beslist was.
Het was gedurende zijn ambteloos leven, dat
Machiavelli zijn theoretische en historische wer
ken opstelde; daaronder de beruchte Principe
en de beschouwingen (Diseorsi) over de
Romemsche geschiedenissen vau Livius. Het zij u voor
namelijk de twee laatste werken die door hun
tegenstrijdig karakter aanleiding gegeven hebben
tot de meest verschillende oordeelvellingen.
Geeft reeds het leven van Machiavelli, en ffros
beschouwd, gceu hoog denkbeeld van zijn karakter,
nog meer daalt hij bij den eersteu blik dien wij
in zijn twee beroemde werken slaan. Il Principe
is opgedragen aan Lorcnzo de Medici dcu jongen,
die, na het herstel van het gezag der familie,
Florence in bedwang hield. De laatste woorden
der opdracht zijn : //Indien uw heerlijkheid vau
den top hare r grootheid soms zich verwaardigt
haar blikken te laten gaan over deze nederige aarde
(In gucsti lnofflii bassi) zal zij zien hoc onrecht
vaardig ik een groote en gedurige boosheid der
fortuin te verdragen heb" "Scherp steekt hierbij
af de opdracht der Disfowi, aan Machiavelli's
vrienden Uuoudehnonti en Ruccllai. //Deze op
dracht, zegt de schrijver zelf, is tegen het gebruik
der meeste auteurs, die gewoon zijn, hun werk
aan een vorst op te dragen, en, verblind door
heersch- eu hebzucht, dien vorst allerlei deugden
toedichten, terwijl zij integendeel zijn ware
ondeugdeu in het licht moes'ten stellen." Is het
niet of de schrijver hier een satire op zich zelf
levert!'
De inhoud der beide geschriften is, op den
eersten aanblik, iu overeenkomst met het karakter
der opdrachten : de Forst is een verhandeling over
J- monarchische rejreerin(j. de tirannie; de Gom
de
meutaren op Livius bevatten en ffros een theorie
over de republiek. Voeg hier bij, dat het huis
1) Histoire de Flerence, 1877?1891, negen
deeleu.