De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 16 april pagina 4

16 april 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na 825 i iluoellai het centrum was der republikeinsche, dioeïsche partij. Uit het feit dat Mach iahet eene werk zijn republikeinsche ge_ verbergt, terwijl hij zich tot een tiran en het andere een verheerlijking derRepuBchijnt te bevatten en warme vriendschap voor mannen die in een kring van Repuileefden, kan niets anders afgeleid worden dit Machiavelli's politiek twee aangezichten , liet eene gekeerd naar de tirannie, het andere -»itt de vrijheid. Geschiedschrijvers zooals de heer Perrons, die de twee werken tegen elkander overstellen en met elkander onvereenigbaar verldaren, hebben het zou men zeggen, aan het rechte eind.. Er is reden tot twijfel, evenwel. Vooreerst ver wijst de schrijver in den Principe naar de Discorsi, en omgekeerd, in de Discorsi, naar den Principe. Vooral het laatste feit is merkwaardig. Het be wijst dat de Principe niet is geweest een geheime nota, te vergelijken bijvoorbeeld bij de raadslagen die Mirabeau, onder de Revolutie, onderhands aan het hof zond. Een schrijver verwijst niet in een irerk, bestemd voor de partij waartoe hij openlijk , behoort, naar een ander waarin hij die partij in het geheim bestrijdt. En dat de Principe, waarnaar Machiavelli verwijst, wel degelijk de Principe was dien wij kennen, blijkt uit een merkwaardige plaats (Diicorsi IIT, 42) waar de auteur een der meest scabreuse hoofdstukken van den Vorst aanhaalt: dat, waar hij verklaar*-, dat een vorst niet verplicht ia zijn woord te honden. ?Dtt wijst op een andere overeenkomst in de beide werken: de politieke immoraliteit, die de basis is van het //machiavellisme" en in beide ge schriften ronduit wordt gepredikt. Zoo wordt in het hoofdstuk der Discorsi dat aan het zoo even geciteerde onmiddellijk voorafgaat (III, 41), de |ezer verkondigd, dat, waar het heil des vaderlands "op het spel staat, //men niet moet letten op wat ,?_ rechtvaardig of onrechtvaardig, barmhartig of wreed, |T , loffelijk of schandelijk is; maar dat men, al het 4i* overige verwaarloozend, die partij moet kiezen, die f-j het voortbestaan en de vrijheid van het vaderland ~, waarborgt." Deze leer is een logisch gevolg van de !? » pessimistische beschouwing der menschelijke natuur, ' die men in beide geschriften aantreft, en die het "?r meest onomwonden wordt uitgesproken in deze *? woorden der Discorsi: //Iemand, die een Staat wil organiseerea, moet steeds onderstellen, dat alle menschen slecht zijn, en dat zij hun aangeboren slecht heid te voorschijn zullen doen komen, zoodra zij er de gelegenheid toe zien." Men vindt trouwens dit cynisme en deze politieke onzedelijkheid bij andere Italiaansche schrijvers van dien tijd terug. Zoo prijst Vettori het in Frans I, dat deze het traktaat verbrak, dat Karel V hem, toen hij te Madrid gevangen zat, had doen teekenen; en Montaigne, die zelf leefde in een tijd van troebe len en godsdienstoorlogen, werd getroffen door het cynisme van Guicciardini. Men hfeft beweerd (en de heer Perrens sluit «ich hierbij aan) dat, de politieke immoraliteit van de Discorsi een andere beteekenis heeft dan die van den Principe: het laatste werk zou de apologie zijn der gewelddadigheden van een tiran, het eerste van het terrorisme van een volksregeering. Zeker zijn er plaatsen te over in de Disconi die de meest geweldige maatregelen eener republikeinsche regeering goedkeuren. Maar er zijn andere, waar de schrijver bedrog en wreedheid, door welke regeering ook gepleegd, met een staatkundig doel poogt te vergoelijken. In het zoo even aange haalde hoofdstuk (Disc. III. 41) waar het beginsel ;,het doel heiligt de middelen", op de politiek wordt toegepast, noemt de schrijver als navolgens* " waardig voorbeeld de staatkunde der ransche koningen. Maar de meest krasse plaats is wel de volgende (Disc. I, 26). De schrijver houdt vol dat -een vorst, die zich van een Staat heeft meester gemaakt, verplicht is alles onderst boven te keeren; hij moet nieuwe inrichtingen invoeren, nieuwe mannen aanstellen, de armen rijk en de rijken arm maken, in n woord, alles zóó in richten dat iedereen van hem afhangt. Men moet zich tot voorbeeld kiezen Filips van Macedonië, die door deze politiek te volgen, van een klein koninkje vorst van Griekenland werd. //Deze middelen," voegt Machiavelli er bij, zijn wreed, en strijdig niet alleen met het Christendom, maar met de menschelijkheid; ieder moet ze vlieden, en liever als privaatman leven, dan tot dergelijke middelen zijn toevlucht te nemen, evenwel, iemand die zich als vorst wil handhaven, moet dit kwaad doen." En elders (III, 3): Wie een tirannie wil oprichten en Brutus niet doodt of een vrije republiek wil stichten en de zonen van Brutus niet doodt, houdt zich niet lang staande." Deze cynieke leer staat bij Machiavelli, in zijn twee theoretische werken, in verband niet zijn indivi dualistische beschouwing der geschiedenis. Staats inrichtingen zijn voor hem (de heer Villari heeft dit punt goed in het licht gesteld) kunstwerken, opgebouwd door buitengewone artisten, aan wie men dan ook carte. Manche moet geven, zonder hen aan de regels der burgerlijke moraal te binden. Maehiavelli stelt dit als algemeenen regel, geldend voor republieken zoowel als monarchieën; //een wijs man zal nooit iemand een buitengewone daad verwijten, waartoe hij om een monarchie of repu bliek te organiseeren, zijn toevlucht heeft moeten nemen." (Disc, I, 9; de uitdrukking reijno o repnbblica komt herhaaldelijk voor in dit hoofd stuk). Machiavelli's denkbeelden over Italiaansche politiek zijn in beide werken nagenoeg dezelfde. Men kent het laatste hoofdstuk van den Principe, waar Lorenzo de Medici wordt opgewekt om zich aan het hoofd van Italiëte stellen, en de ,,barbaren" te verdrijven. Dezelfde leer van de nood zakelijkheid der eenheid wordt teruggevonden in de Discorsi. //Geen land was ooit vereenigd of gelukkig, indien het niet onderworpen was aan c: de gehoorzaamheid van n republiek of van n vorst, zooals Frankrijk of Spanje. De reden, dat Italiëzich niet in dien toestand bevindt, en niet evenzoo is onderworpen aan ten vorst of n republiek, is de politiek der Kerk." En dan gaat de schrijver voort met het betoog, dat de strek king van de staatkunde der Pausen steeds geweest is, Italiëverdeeld te houden, ten einde hun eigen gezag te redden: //Het gevolg is geweest, dat Italiëzich nooit heeft kunnen onderwerpen aan n hoofd, maar verdeeld is gebleven onder ver schillende vorsten en heeren, van waar zulk een tweedracht en zwakte, dat het land de prooi is geworden, niet alleen van de machtige barbaren, maar van ieder die het aanvalt". (I, 9). 1) Wat vooral in deze beroemde plaats treft is weder de uitdrukking «monarchie of republiek". De regeeringsvorm schijnt Machiavelli hier onverschillig te zijn, ten minste, niets duidt aan, dat hij Italiëeerder een gecentraliseerd republikeinsche dan een gecen traliseerd monarchische regeering wil geven. Men vraagt zich af of de secretaris het wenschelijk geacht zou hebben dat geheel Italiëwerd onder worpen aan n republiek : van alle harde heer schappijen is die eener republiek over hare over wonnenen de hardste" (Disc. II, 2). En de schrijver schijnt zelfs aan de mogelijkheid tehebben getwijfeld. Machiavelli maakt de juiste opmerking dat de maat schappelijke gelijkheid en de republikeinsche regeeringsvorm samengaan; het schijnt hem onmo gelijk toe, dien regeeringsvorm te vestigen in streken, waar de grond zich bevindt in banden van landedellieden, die in versterkte kasteelen leven, en van de boeren hun vasallen maken. Als voor beelden van provinciën waar men die toestanden vindt, noemt hij Napels, de Romeinsche campagna, Romagna, Lombardije. In dergelijke provinciën een republiek in te voeren, schijnt onmogelijk; men kan ze alleen reorganiseeren door er een mo narchie te vestigen" (I, 65). Voor een groot ge deelte van Italië.schijnt hem dus de republiek een hersenschim. Er zijn e ren wel in de Discorsi plaatsen, die een ander karakter dragen, en den schrijver als een beslist Republikein doen kennen. In het tweede hoofdstuk van het tweede boek der Discorsi spreekt de secretaris over de moeieliikheden die de Ro meinen bij hun veroveringsoorlogen te overwinnen hadden, en vindt de voornaamste moeielijkheden in den republikeinschen regeeringsvorm van de meeste volken der Oudheid, die de natiën met liefde voor hunne onafhankelijkheid vervulde, en hun tevens de middelen aan de hand gaf om zich tot het uiterste te verdedigen. //Het is gemakkelijk na te gaan, waaruit bij de volken die liefde voor een vrije regeering voortspruit; daar de ervaring leert, dat de Staten nimmer hebben toegenomen in kracht en in rijkdom, dan onder een vrije regee ring ... Het is niet het welzijn van enkelen, maar het algemeen welzijn dat de Staten groot maakt. En zouder twijfel wordt het algemeen welzijn alleen betracht in de Republieken, waar alles wat er toe dienstig is, ten uitvoer wordt gebracht. . . Het tegenovergestelde heeft plaats als er een vorst is; in de meeste gevallen is wat goed is voor hem, kwaad voor de Repubiek, en wat goed is voor de Republiek, kwaad voor hem." Ziedaar een plaats die in strijd is, niet alleen met den Principe, maar met de andere hoofdstuk ken uit de Discorsi die wij zooeven aanhaalden. Leest men evenwel hetgeen volgt, dan wordt die tegenstrijdigheid minder stuitend. De schrijver gaat voort te betoogen, dat die republikeinsche deugd reeds lang tot het verleden behoort, en hij noemt als oorzaken van het verval, het Christendom dat een minder krijgshaftige moraal invoerde, en de veroveringen zelf der Romeinen, die overal de vrije regeeringen vernietigden, en de menscben er aan gewenden, ia onderwerping te leven. En ofschoon sedert het Romeinsche Rijk heeft opge houden te bestaan, hebben de Staten zich tot nog toe niet kunnen opheffen en hun politiek leven reorganiseeren, uitgenomen in sommige plaatsen." Met die plaatsen bedoelde Machiavelli waarschijn lijk, zooals andere hoofdstukken aantoouen, de Duitsche vrije steden, de Zwitsersche cantons en misschien Venetië. Dit alles stelt de bedoeling van den schrijver in het licht: de republikeinsche regeeringsvorm is voor hem ideaal, maar een ideaal dat thuis hoort in lang vervlogen eeuwen en voor een groot deel van zijn tijdgenooteu onbe reikbaar is. Elders (II, 4) vestigt hij de aandacht op de stedebonden der oude volken, vooral op die der Etruskers, die hij als voorouders der Toskaners beschouwt; hij noemt de voordeelen dezer soort van regeering, minder krachtig en schitterend, maar gemakkelijker na te volgen dan die eener veroverende Republiek, zooals Rome. Indien de navolging der Romeinen moeilijk schijnt, anders is het gesteld met die der oude Toskaners, die vooral voor de hedendaagsche Toskaners gemak kelijk moet zijn. Heeft Machiavelli er werkelijk aan gedacht, een ligue van Republieken te ves tigen, die Toskane beheerschen zou volgens het voorbeeld der uitgestorven Etruskers ? Er is reden tot twijfel ; de plaats staat geheel op zich zelf. en blijkbaar is hier weder de theoreticus aan het woord, de geleerde der Renaissance, die zich warm maakt voor een merkwaardig verschijnsel uit de geschiedenis der Oudheid. Het is en blijft merkwaardig, dat geen dezer stellingen, hoe onschuldig op zich zelf, wordt teruggevonden in de Principe. Blijkbaar achtte de schrijver, oud-republikein die een tiran (wij nemen gaarne aan, met goede bedoelingen) zijn diensten aanbood, het voorzichtig over deze theo rieën te zwijgen in een uitsluitend aan de be schouwing der monarchie gewijde verhandeling. En hier hebben wij waarschijnlijk de verklaring van het feit, waarom het de Principe was, en niet, de Discorsi, waardoor Machiavelli de lieden tegen zich in het harnas joeg. Macaulay vergist zich, wanneer hij beweert dat het enkel de opdracht van den J- orséaan Loranzo de Medici was, waar door de secretaris zich vijanden maakte. Gelijk tijdige historici getuigen integendeel, dat het boek zelf den schrijver algemeen deed haten. De poli tieke zedekunde der Discorui was geen haar beter, maar zij was abstract en algemeen; de Principe moest, juist omdat de schrijver een gedeelte zijner leerstellingen er stilzwijgend iu verloochende, en omdat de verschijning van het boek samenviel met de persoonlijke verheerlijking van Loreuzo, den indruk maken van een apologie van het ergste despotisme. Wij zijn in staat kalmer en onpartijdiger te oordeelen, dan de tijdgenooten. Toch blijft het moeielijk zich een denkbeeld te vormen van het, karakter van den man, die zooveel tegenstrijdig» jn zich vereenigde. Dat Machiavelli van politieke nzichten veranderde, zou op zich zelf niet te veroordeelen «ij n; ook het feit dat hij ijl een zijner werken een gedeelte zijner beginselen maskeerde, is te vergoelijken. Dat hij daarentegen, na den val van de regeering wier voornaamste steun hij geweest was, voor de hoofden der tegenover gestelde partij, die zijn vrienden vervolgd en hem persoonlijk mishandeld hadden, zich in het open baar vernederde, is niet te verdedigen. Machiavelli, zoo zal waarschijnlijk het resultaat zijn van verder onderzoek, Machiavelli was een groote geest en een zwak karakter. Helder en, bij slot van rekening, consequent in zijn staatsleer, bezweek hij als practisch staatsman. Dit neemt niet weg, dat hij als auteur, misschien het buiteugewoonste vernuft is geweest dat Italiëna Dante heeft voortgebracht, en vergeeflijk is het dat de hedendaagsche Italianen ;een oog hebben voor den onvasten partijman, maar enkel voor den stylist, voor den schepper eener nieuwe politieke wetenschap, voor den ziener die vóór drie eeuwen de noodzakelijkheid c1"Italiaansche eenheid voorspelde. G. BUSKEN HUET. der In een onlangs bij F. Fontane te Berly'n ver schenen boek: »TPte ich Schriftsteller wurde", vertelt de bekende journalist en chroniqueur Ludwig Pietsch de geschiedenis van zijn leven, de wordingsgeschiedenis van den even prettigen als geestigen en degelijken schrijver. Byna zou men den bekwamen journalist willen verwijten, dat h\j de zoo gewichtige kunst, een pakkenden boektitel te vinden, niet meester is. Ondanks den ondertitel: »Erinnerungen aus den fünfziger Jahren" doet de titel toch niet in de verste verte vermoeden dat hier de als een roman boeiende schildering van een menschenlot geboden wordt. Veel eerder zou men denken aan een duf artikel over de litteraire beweging van dien tijd, som migen daarentegen meenden er misschien een aantal grappige feuilletons in te zullen vinden. »Hij was schilder en zij bezat ook niets." Dit thema vormt in bitter ernstige werkelijkheid den levensinhoud van den jongen Dantziger Ludwig Pietsch, die na den dood zijns vaders gedwongen was, nog onvolkomen daarvoor toegenist, den strijd om het bestaan te aanvaarden en zich deze taak nog moeilijker maakte, door met een innig geliefd, maar eveneens doodarm meisje te trouwen. Zonder opzettelijk koketterie, maar ook zonder alle bitterheid of sombere philosophie vertelt Pietsch ons in eenvoudige woorden de geschie denis zijner door de liefde gesmukte en verhel derde armoede op even ware als aangrijpende wijze. Maar de zuchten en tranen van het jonge paar moet de lezer zich er zelf bij denken. Pietsch klaagt nimmer, integendeel, dikwijls wijst hij op het komische van den toestand, en als een echt Duitsch idealist, schept hij nog behagen in het fraaie uitzicht, dat hij uit het raam van zijn ar moedig kamertje in een huis, gelegen in een van de uithoeken der stad Berlijn van het midden dezer eeuw, genoot. Naast de liefde verspreidde de vriendschap hare koesterende stralen door het kamertje, waar dikwijls niets dan droog brood te eten was. Een arme, iijnbeschaafde teringlijder is de vriend van het jonge paar en »Ik had u toch zoo innig lief" is zijn laatste woord, terwijl de heer en mevr. Pietsch, de armen, aan het sterf bed van clen arme staan. Een winterstorm jaagt door de straten van Berlijn, bedekt met vieze, wegdooiende sneeuw. Het jonge paartje heeft een verren weg af te leggen, naar het midden der stad, zij met een groote doos aan den arm, terwijl hij hun kind draagt, dat men niet alleen thuis kan laten. Het is tegen Kerstmis. Mevr. Fietsch heeft kleine poppetjes keurig aangekleed en gaat daarmede in de speelgoedwinkels venten. Wel wordt op dien zwaren gang menige groschen verdiend, maar als zij op den laatsten dag haar best doet den nog over gebleven voorraad aan den man te brengen, gebeurt het niet zelden dat de jonge vrouw met een melancholisch lachje om den lieven mond tot den haar op de stoep wachtenden echtgenoot terugkeert, en zegt: ;Zij willen ze niet meer hebben. Het is al te laat, zeggen ze." De eene treffende en roerende episode volgt in dezen ro man uit de jeugd van twee arme menschen, die elkander lief hebben, de andere. Eerlijk slaat Pietsch er zich door, en hij ontmoet ook goede menschen, die hem voorthelpen. Wij arbeidt in de ateliers der groote beeldhouwers, dit hunne wer ken door hem laten nateekenen. Een v;jZOnder geluk is liet voor hem, dat hij toegang krï^t tot de woning van den heer Duncker, een der brar4_ punten van het geestelijk leven te lierlijn in die dagen. Ook de Volksivirth Prince-Smith trekt zich zijn lot aan. Een keerpunt in zijn leven treedt in als hij als medewerker aan de Leipgic/er lllustrirte Zeitung wordt aangenomen. Behalve de teekeningen levert hij ook den tekst en het schrijven schenkt hem groot genot. Eindelijk landt zijn scheepje in behouden haven. Hij wordt kunstverslaggever van de Spenersctie Zeitung. Vooral bij en door Duncker. doch ook op andere wijze, kwam Pietsch met tal van be roemde of althans belangwekkende tijdgenooten in aanraking. Behalve met de beroemde beeld houwers maken of hernieuwen wij door zijn boek de kennis met Prince-Smith, den zonderlingen denker Bruno Bauer, Lübke, Storm, Turgenjew, lleijse, Fanny Lewald, en eindelijk met Lassalle, van wien een bijzondere uitvoerige karakteristiek gegeven wordt. Al deze personen, on nog vele andere, worden zonder grooten omhaal van woor den, zonder al te subjectieve kleur, zooals wij die in persoonlijke herinneringen veel te zelden missen, met enkele, doch karakteristieke lijnen geschetst, en er ontrolt zich voor ons oog een rijk beeld van de Berlijnsche maatschappij uit het midden dezer eeuw. De grootste bekoring gaat echter uit van die gedeelten van het boek, waar Pietsch over zich zelf spreekt en ons de aangrijpende geschiedenis van een menschenleven vertelt. HETSJE1S Een anarchist." 't Is Zaterdagavond, tien uur. De Antwerpsche Steenweg is vol beweging: meest menschen die, na een gansche week arbeidens, huiswaarts snel len, met een lach van tevredenheid op het gelaat, om den rustdag van morgen en om het loon dat zij iu hun zak voelen. De breede poort der »Concorde" wordt daar zoo juist geopend. Uit een gang, die tot een ver daar achter gelegen zaal leidt, komt een zwarte, joelende menigte gestroomd. Van de straat af be speurt men, achter die woelige zee van hoofden, twee, drie schimmen die op een tafel staande, met de armen in het wilde schermen, dan stokken die hun zwaai nemen en ergens op terecht komen; hoeden en klakken omhoog gestoken, lieden die pogen op eene verhevenheid te komen en er terstond met vuistslagen afgezet worden an dere die men ronddraagt en tegen de gasbekken stoot, weer andere die men, over de hoofden heen naar buiten werpt, als van hand tot hand... Alles badend in een dichte wolk van tabaksrook, in een onduidelijk trillend licht, en in een herrie door honderden stemmen aan den gang gehouden. De *,Socialisten" houden een meeting. De op gehitste lieden die uit de zaal komen hebben het hoofd zwaar en het gemoed licht. Zij zijn plezie rig ! De eeuwige ronkende woorden en volzinnen, die men hun nog eens weer heeft opgedischt, doen de oplossing der brandende kwestie eenvoudig schijnen als bonjour .. . Aan hen de overwinning [ Kijk, zij zegepralen reeds .... Stemrecht! .. . repu bliek ! ... omwenteling !... anarchie! ... klinkt het. Bij groepjes verwijderen de toehoorders zich, zonder een oogenblik op te houden zich uit te la ten, over al wat hun nog in de ooren klinkt: Hoe simpel !.... Wie had ooit zoover gedacht !.... 't Is uit met de miserie! .... Er is een dier toehoorders, die zijn weg alleen zoekt, en ook alleen luidop praat van verdeeling der kapitalen, gelijkheid en brood voor iedereen. Het hoofd hangt hem op de borst, en de armen lam langs het lijf .... Op den hoek eener donkere straat zwijmelt hij een poos van achter naar vóór en van rechts naar links, om te beproeven op het gaanpad te ge raken ..,. Vruchteloos l . .. Een twaalfjarig meisje, achteloos en slordig aan gekleed, met de haren in het onreine aangezicht, komt op dit oogenblik naar den dronken man. In haar vochtige oogen, die het lantaarnschijnsel weerkaatsen, is lichaamszwakheid en armoede, maar ook beginnende ondeugd te lezen. Het is zijn dochter. Haar dronken vader ruw bij de hangende hand nemend, rukt zij hem voort, zoo snel dat gaat; en eens ver genoeg in de sombere zijstraat, brengt zij haar gelaat vlak onder het zijne en noemt hem tweemaal: Beest! Beest!.... Zooeven riep hij nog vol begeestering: Vive la sociale! Dood aan de bezitters!"... en nu vindt hij niets om tot zijn onhebbelijk kind te zeggen. Zijn blikken //pulle" (1) ontglipt zijn hand en valt rinkelend op de straatsteenen. De twee hou den halt, hij bukt zich en de hand uitgestrekt om het glinsterende voorwerp te vatten, slaat hij achterover met het hoofd tegen een arduinen trede. Toch opent hij den mond nog niet nog niet, als het lauwe bloed reeds zijn haren besmeurt nog niet, als de kleine hem weder // Beest!" noemt zelfs niet, als zij hem met den voet een schop in de zijde geeft..,. Verder wordt hij voortgesleurd door de kinder hand, tot aan een lage, zwarte deur. Zijn geleidster opent die, duwt hem binnen, met een ,Hop! naar boven!" en sluit. Maar zij gaat niet binnen. Zij loopt een eind de straat af en een poort in, waarboven, in lichtletters, de woorden Videntino Bal de aandacht trekken. Terwijl de dochter, betooverd door het albeheerscheud gedreun van het monumentaal draai orgel, in het daushuis alles vergeet wat zooeven gebeurd is, kruipt haar vader, langs den binnen kant der zwarte deur, als efiu viervoetig dier, de trappen op. Op een plankje hoog aan den muur, staat een lampje, juist geschikt om al de ellende, die daar heerscht te doen kennen, de korst vuil vet die on muren en leuningen is gelegd door den adem van armoé-keukens, vochtige kelders en duffe slaapholen te doen zien. En nu hij weer alleen is, rust hij na iedere vijf stappen, om half luid van hervorming en revolutie te zeeveren. . In de kamer die hij binnentreedt is 't even oufns-,h en akelig, dooi den reuk van vuil bedclegoed <« schimmelend beYaiigselpapier. Een een armig C'hrisviisbeeld, hoven een gebroken spiegel versiert een dei wanden. Eea jong kind ligt op een havelooze slaapstede. Bj eene kleine tafel, waarop een pctroleumvlaumeje eene soort, sc itmeriiig voortbrengt, zit cent vjouw druis t« arbei den. Zij schijnt het eerder \a\i te 'nebben dan hard te zijn. De dronkaard is weer sprakeloos t?-\vorden. Als de vrouw zich naar hem keert, en vra^t: Waar kom je vandaan? Waar is je weeki^ns ant;. woordt hij niets. Hij heft zelfs het hoofuu;ct Op als zij opstaat en zijn zakken uithaalt . . . }ja i ii vijtl'rankstuk een hoopje kopergelc, _ _ _ Is dat, alles'r" Is dat alles'r" Zij yer^t noch slaat hem, maar 't geld werpt zij in et hoek, en gaat, met een zucht, aan het werk. Iu deuzelfden hoek, bij hot overschot van zijn //([uézcnne" -) laat hij zich met een bons neerTallen, en begint bijna terstond te snorken. e vrouw draalt het hoofd, en zucht nog eens. Hij ziet er uit om van te schreien: dat bloed in zijn haren .... Maar schreien'. Heeft zij daar tijd voor: Zal daardoor de man zich beteren'r Zal daardoor dat iehlje daar voedsel hebbeu? Zal daarmee 't jongske, 1) Dezelfde leer vindt men terug in Machiavelli's Geschiedenis van Florence, Ie boek. Het oordeel over de pauselijke politiek is daar even hard. Merkwaardig dat het boek aan een pa is (Clemens VII) is opgedragen. dat op den vloer onverpoosd op zijn vingers zit te lurken en verwonderd rondkijkt, nooit meer om (1) Ijzeren koffiekruikje. (2) Quézenne, quinzaiiie, veertiendaagseli loon.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl