De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 23 april pagina 2

23 april 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

v' T?"" DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. N» 826 !»' vermaak der omstanders zijn tong tégen den armen Dr. Dokitch. Zoo sn de zwemlessen voor den bepaalden «n de wakkere knaap werd er geen f goed zwemmer om. de ? stoute stap, dien de jonge vorst dagen geleden deed, toen hij zijn m wegzond, zijn ministers door ande'- verving en zich zelf meerderjarig ver even gelukkig afloopen ? licht had koning Alexander met een '- fcfjner leermeesters pas Victor Hugo's toonèelwerken gelezen; zeker deed de mise-ensoène van de afzetting aan het festijn van Borgia denken. Alleen was het wat minder tragisch: het stel doodkisten ontbrak. Aan het einde van een maaltijd, waarop de ministers met de regenten waren genoodigd, stond, de jonge koning op, en verklaarde den regenten, dat hij hun dankbaar «as voor hetgeen zij voor hem hadden ge daan, maar dat zij in den laatsten tijd, door «Je benoeming van het liberale kabinet en vooral door hunne houding bij de verkiezin,-JML en tegenover de nieuwe vertegen woor, cBging, de constitutie hadden geschonden. 1 Daarin had koning Alexander gelijk. Maar 4& verbazing der waardigheidsbekleeders was [?^pbwehrijfelgk, toen hij voortging met hun ? te gfflac"1, dat de regenten bet vertrouwen beschaamd, dat zijn vader indertjjjd in hen had gesteld; dit hij hen daarom «Otakeg, en met hen het ministerie, en zich ?elf op. zijn zeventiende jaar meerder"jlrig verklaarde. Ten slotte verzocht hij dien heeren, zich als zijne gevangenen te betakouwen. De staatsgreep was blijkbaar goed voor bereid ; geen druppel bloeda werd vergoten, «tn. zoowel het leger als het volk toonden zich- met den maatregel bijzonder ingenomen. Natuurlijk hebben n de czar n het on langs verzoende echtpaar- Milan en Natalie, in deze voorbereiding, wa^svan het geheim ?ergvuldig was bewaard, de hand gehad. Maar al heeft de jonge koning c<m goed geleerde rol gespeeld, men moet erkenden, dat hij het kranig heeft gedaan ?IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIII l iiiiiirjiiiiiiiiiiiii Het Tooneel. Het «Salon" vertoonde voor de leden van het Tooneelverbond £//n dissonant, oorspronkelijk tooneelspel in 5 bedrijven door J. Hora Adema. Déniet alledaagsche geschiedenis van een schat rijk jongraensch, die het beroep van officier te weinig poëtisch en emotiewekkend acht en daarom de BBiform aan den kapstok "hangt, die zich ver beeldt voor schilder of componist, liefst voor MminHiuiimmtiiminnii iiiiiiniiniiiiiiiii Even vloog mij de gedachte door het hoofd dat het arme mensch door kwaadwil ligheid aan haar eind gekomen was, en ja, zoo ver kan de zelfzucht gaan, dat ik dank baar zou geweest zijn voor een dergelijke oplossing. Doch hetgeen ik verder hoorde, gaf mij. de overtuiging dat hiervan geen sprake was. »'k Zal eens naar haar kijken," klonk het ernstig van den man, in wiens beneveld brein meer helderheid scheen te komen door een zoo groot verlies. »Had ik geweten dat ze er zoo slecht aïtn toe was, ik zou thuisgebleven en niet naar de kroeg gegaan zijn." »Je hadt er toch niets aan kunnen doen, Alec; niemand had ons kunnen helpen. En ook nu nog is 't veel beter dat je niet gaat kijken. Het beste is de zaak zoo stil moge lijk te houden, 't Is een groot verlies voor ons en de kinderen, maar 't zou nog erger zijn als de logees in het dorp bang voor ons waren." »De logees ia het dorp!" Dit was dus een gezin dat voor het hotel en zijn gasten werkte. De man verhuurde misschien bootjes, de vrouw had de wascb van de hotelbezoe kers ; onze wasch ! Hetzij hier pokken of roodvonk was, we zouden de besmetting overnemen zoo we n stuk, dat uit die hut kwam, gebruikten! Juist had de waardin mij gezegd dat het waschgoed op het einde van de week thuis zou komen, in dien tijd zou ik wel een reden vinden om Movelly vaarwel te zeggen, zonder de arme Lucie te doen schrikken of te verontrusten. »Maar hoe het verbergen voor de men sehen in het dorp ? We moeten toch aan gifte doen van ..." »Sst! Kom binnen. Ik heb al iets be dacht ..." meteen werd de voordeur gesloten, en ik hoorde beider voetstappen langs een krakende trap naar boven gaan. Hoe ook door angst en schrik als ver lamd, gelukte het mij toch weg te komen van dat noodlottige huis, waarvan zelfs de steenen met besmettingsatomen bedekt sche nen. Boven aan de trap zette ik my neder om te overleggen wat mij te doen stond. De dampkring was zwaar als lood, en droog als Gideon's vlies. Hoe zou de morgenzon in die smalle straat de kiemen van ziekte en dood beide tegeüjk in de wieg te zijn gelegd, die op doek en muziekpapier een beetje knoeit en flod dert, die een jong meisje ongelukkig heeft ge maakt en niet kan vergeten, die wanhopig en dol wordt, als men hem vertelt, dat mj voor schilder even weinig aanleg heeft als voor com ponist en als hij verneemt, dat het meisje, datlüj ten verderve bracht, steeds meer aan lager wal is geraakt, die ten slotte aan moedwillig of toe vallig misbruik van een gevaarlijk slaapmiddel den laatsten adem uitblaast. Ik weet niet of de een of ander den heer Adema soms al heeft verteld of nog zal vertellen dat zijn tooneelspel verre van onverdienstelijk is, hem heef t te verstaan ge geven, dat hij geen onknap en in ieder geval een "zeer modern dramaturg is. Zooveel is zeker: ik hoop het niet Wat meer zegt, ik zou het als een misdaad, als eene zedelijken moord beschou wen. Wanneer ik in alle oprechtheid en met veel nadruk getuig, dat Een dissonant op mij niet n oogenblik indruk heeft gemaakt, dat het mij het werk toeschijnt van iemand, die dilettant is en zal blijven, die geen eigen gedachten, geen eigen denkbeelden, geen eigen blik op den mensch en de wereld heeft, dan geloof ik daarmede den auteur in de eerste plaats een grooten dienst te bewijzen. Voor den heer Hora Adema is Willem van Helden, de geïnspireerde, die zou willen scheppen en dit niet vermag, die het hoogere in zich meent te voelen en dit niet tot uitdruk king weet te brengen, een beklagenswaardig, een diep rampzalig wezen. Zou het nu niet meer dan een laagheid zijn, den auteur van Ef,n dis sonant te willen wijs maken, dat zijn tooneel spel van aanleg, van talent getuigt, er mis schien toe mede te werken dat hij voortgaat en blijft voortgaan naar iets te streven, wat meer dan waarschijnlijk niet voor hem is weg gelegd, hem als zijn held steeds ontevredener en ongelukkiger, hem ten slotte misschien geheel gelijk aan dezen te maken? De heer Adema is mij te eenenmale onbekend; misschien is hij rijk en ambteloos, misschien bekleedt hij een eenvoudige betrekking. In beide gevallen kan hij zich voor de menschheid en de maatschappij nuttiger en verdienstelijker maken dan door het met moeite en kommer samenhaspelen van onbe duidend en onbeholpen tooneelwerk. Dacht de auteur van Een dissonant werkelijk, dat wij Willem van Helden zouden beklagen en bejammeren? Dat wij deernis zouden hebben met een geblaseerden lummel en een verwaan den domkop als deze jongeman ? Een Zondags kind, die alles van het leven heeft genoten wat n£ maar verlangde en boos wordt als hij eens niet kan wat hij wil. De prins uit het sprookje, die het mt^uetje uit de maan zou willen hebben. Dacht hij werkelijk, dat wij voor dezen praatjes maker, van wien wij niets weten, niets begrijpen, die niet verklaard, niet ontleed, niet aannemelijk gemaakt wordt, die over het tooneel waggelt en groote woorden spuwt, die alles doet, omdat hij het doet, niet omdat hij het zoo en niet anders moet doen, iets zouden gevoelen? Was er onder al \Villem's vrienden of vijanden dan niet n, die hern zeide, dat een rijk man in onze dagen andere plichten heeft te vervullen, hooger aspiraties dient te hebben, dan voor artist te spelen, dat de menschheid aan grooter nooden haar aandacht heeft te schenken, feller rampen heeft te bestrijden dan de gekwetste ijdelheid en de artistieke tegenspoeden van een op zich zelf verlekkerden leeglooper. Had de heer Adema een tooneelspel willen schrijven, dat boeide en nmiiitMiitiiiMmiimiHHiiiiiiiimiiHiMHiiiiHiiiitiiiiiiiinmfmuiiitiiiiiimi doen vermenigvuldigen en verspreiden! ledere kriebeling welke ik op mijn huid gevoelde, scheen mij een voorteeken van pokken; ieder rood vlekje een bewijs van sluimerend roodvonk. Ik zag Lucie's verschrikt gezichtje als zij het eerst hoorde van den vijand die zich in ons midden vertoond had, en haar hopelooze droefheid als zij zich over haar stervenden jongen heenboog. Ik weet wel dat het heel verkeerd, ja, slecht van mij was zoo weinig moed en vertrouwen te hebben, maar, in ieder geval, mijn angst gold niet mijn eigen dierbaar ik. Ik dacht aan het fijne jonge moedertje, aan het teedere kind, en aan mijn besten Frank, die, in de vol heid van jeugd en geluk, geknakt worden zou. Natuurlijk kon er geen sprake van zijn nog dienzelfden avond uit het dorp te ver trekken, maar ik besloot alles in het werk te stellen om zoo vroeg mogelijk op onzen picnic uit te gaan, en, eens Movelly achter ons hebbende, er niet weer terug te keeren. Hadden we het punt bereikt waar we 't middagmaal wilden gebruiken, dan zou ik Frank alles vertellen, hij kon dan zelf de slechte boodschap aan zijn vrouw overbren gen, en we konden onzen intrek nemen in een ander dorp, waar men een dokter bij de hand had, en afwachten wat er gebeurde. Indien, zooals de couranten beweerden, de ziekte in de lucht was, dan droegen we stellig de kiemen in ons om, doch we zou den ze in ieder geval daar beter kunnen bestrijden, dan waar we nu logeerden. Langer in Movelly te blijven was voor mij zoo goed alsof we ons nu reeds in onze lijkkist nederlegden, en waarlijk, de nauwe straat geleek er veel op. In mijn verbeelding zag ik een lange sombere stoet er door gaan, iets, met een wit kleed er over, werd door eenige mannen op de schouders gedragen, het was onze lieve Baba. Toen ik thuiskwam, vond ik tot mijn groote vreugde allen reeds naar bed, want om zoo, bezwaard van hart, met hen die mij lief zijn, vroolijk te praten ik had het niet kunnen doen! Maar onze goede waardin was nog op en druk in de weer als altijd. »Ik vrees, Miss," kwam ze mij zeggen, »dat de waschvrouw het goed van de week niet zal klaar krijgen, zooals ik u beloofd belangstelling wekte, dan had h\j voor alles moeten trachten van zyn would-be-genie een mensch, een levend wezen te maken, dan had hij moeten pogen hem n uit zich zelf n uit zyn omgeving zooveel mogelijk te verklaren en verduidelijken. Een verwend moederskindje, dat in zyn jeugd niet genoeg voor zijn broek heeft gehad, een dwingelandje, door zijn te zwakke ouders gevreesd en over het paard getild, zich zelf steeds meer als de hoofdpersoon, als heer en meester der schepping gaande beschouwen, Een zwakkeling uit egoïsme en ijdelheid slecht en boosaardig wordend. Dan zou hij het onderwerp eer komisch dan tragisch hebben behandeld, dan zou hij de onverstandige liefde der ouders en de weergalooze verwaandheid van het zoontje met niets ontziende gestrengheid hebben gevlijmd en gehekeld. Wat zou een Molière in onze dagen de handen vol hebben ! Wat zou hij ze naar hartelust verpletteren en vermorselen, de aan stellers en ijdeltuiten, de komedianten en hans worsten, die zich zelf zoo belangwekkend en bijzonder achten en zich in al hun kleinheid en nietigheid met aandoenlijke openhartigheid te pronk en aan de kaak stellen. Het streven en strijden, het woelen en worstelen, de duizen derlei indrukken en aandoeningen van een steeds en steeds te vergeefs naar het hoogste zoekende en jagende kunstenaarsziel worden maar niet in een vloek en een zucht, in een paar onsamenhangende, waarschijnlijk als tranches de la me bedoelde tafereelen geschilderd, verzinlijkt en in beeld gebracht. Zij willen in een uitvoerige psychologische studie, in een kunst werk als »L'Oeuvre" van Zola worden ontleed, ontwikkeld en ontrafeld. Niet alle kunstenaars leed is ingebeeld, niet alle kunstenaarsellende het uitvloeisel van eigen wil en eigen lust; juist omdat dit een waarheid is even pijnlijk als onaantastbaar, is het naïef en brutaal tevens ons met de coquette en geparfumeerde jammeren van een in zelfaanbidding verzonken, afgeleefden en levenszatten schaapskop te willen kwellen en lastig vallen. Een Dissonant bevat slechts n rol van eenige beteekenis, die van Willem. Zij vond in den heer Smith een vertolker, in alle opzichten voor zijn taak berekend. Gedurende de afgeloopen week zijn niet minder dan drie tooneelschrïjvers, die zich tot heden in zekere reputatie bij het onnoozele gemeen mochten verheugen, door een deel van de scherpzinnige en onverbiddelijke Nederlandsche tooneelkritiek op gracelijke en gemoedelijke wijze afgemaakt. liet zijn Delavigne (geen genie, maar voor zijn tijd een verdienstelijk man en een knap dichter ; men leze Lemaitre's laatste kroniek in het Journal des Débak), Meilhac-Halévy (het geestig en scherp zinnig tweelingpaar, onder liet zeer gering aantal moderne Kransche dramaturgen, die in Zola's oogen genade hebben gevonden, een eerste plaats bekleedende) en Moreto (de dichter van »l)onna Diana", de bekoorlijke, eeuwig jonge liefdeskomedie, een meesterstuk aere perennius). Geen van allen zijn zij fin de-siènle, men zal het moeten toegeven en dus: weg met de stumperds ! Blijft deze moord- en verdelgingskoorts aanhouden, dan zal men ons spoedig den geheelen zangberg ont volkt hebben en zullen de geweldenaars genood zaakt zijn elkander onderling te gaan bestoken. Of zullen wij ons maar troosten en met Cliton uit den »Mentcur" denken : Les geus qua voustuez se portent astezbien." llttlllllllMllttHttllIUIIHIIIIIIIIIIIII IMIIMMIIMMMIIIIUmUltUlmlN had; haar zuster, die haar met wasschen helpt, is ziek geworden. Alleen het kinder goed zal op zijn tijd wezen." Het was of mijn hart ophield te kloppen; toch gelukte het mij te zeggen dat er geen haast bij was. Als men een paar manchet ten of een boordje had thuisgebracht, ik zou ze onmiddellijk, met mijn eigen handen in het vuur gegooid hebben. Ik begon dadelijk met inpakken, niet alleen van mijn eigen goed, maar zooveel van Lucie's kleeren als ik vinden kon, opdat het ons terstond kon worden nagezonden, daarna ging ik naar bed niet om in den slaap rust te zoeken, maar om te denken en mij te beangstigeu. Den volgenden morgen stond Frank als naar gewoonte vroeg op om een bad te ne men. Toen ik hem, al fluitende, de trap hoorde afgaan, dacht ik hoe hij het besmette huis voorbij moest en misschien de gevaar lijke ziekte, waarvoor ik hem zoo zielsgraag wilde behoeden, met zich brengen. Ik beefde over al mijn leden; toch durfde ik niet spreken. Ik kende zijn zenuwachtig gestel, en wist dat hij het vreeselijk geheim geen uur voor Lucie verborgen zou kunnen houden. Aan het ontbijt waren allen, met uitzon dering van mijn persoon, in de meest opge ruimde stemming. Men verheugde zich op den dag van heden, en maakte plannen voor meerdere uitstapjes »met dit mooie, warme weer." Het was mij alsof de armen, wien zoo iets verschrikkelijks boven het hoofd hing, aan den rand van hun eigen graf stonden te dansen. Eindelijk gelukte het mij hen mee naar buiten te krijgen ; allen te samen liepen wij de hoogte op, waar het rijtuig, dat niet dichter bij het dorp komen kon, wachtte, en begonnen onzen tocht, ledere mijl, welke wij tusschen ons en het dorp lieten, nam mij een pak van het hart en toch lachte men mij uit over mijn stilzwijgen. Ik deed mijn best mij goed te houden, het hielp niets. ledere iach van Baba klonk mij als een doodsklok in de ooren, en spreken durfde ik niet, uit vrees dat ik in tranen zou uit barsten. Aan onze eerste rustplaats evenwel, deed de lang gewenschte gelegenheid zich voor om Frank alleen te spreken, en hem het De pantomine is te Parjjs nog steeds in trek en in de mode. Het grootste succes van dfr laatste weken in dit genre was »Jean Mayeux",. Dit werk werd niet in een der bekende Panische schouwburgen, doch in een voorstad-theater van den derden rang, in de »Bouffes-du-Nord" ver toond. Het noemde zich niet meer pantomime maar mimodrama en behandelt de geschiedenis van Dennery's klassiek melodrama »De twee Weezen1', doch laat deze spelen in de laagste klasse, onder het liederlijkst gespuis der Parijsche samenleving. Om de zeer realistisch voorgestelde zeden en eigenaardigheden van dit uitvaagsel schijnt het vooral de aandacht te hebben getrok ken. Geheel Parijs, de deftige Faubourg SaintGermain voorop, is naar de anders niet mee tellende Bouffes-du-Nord opgetrokken om zich aan dit extra gepeperde schoteltje te goed te doen. Minder gelukkig was Catulle Mendès met zijn in de »Menus-Plaisirs" vertoond mimodrama »Le docteur blanc". Het groote gebrek ervan schijnt te zijn, dat het voor een pantomime te ongewikkeld en omslachtig is, dat men de geschie denis zonder verklarende tekst nauwelijks begrypt. Pierrot, een kermismagnetiseur, vermoordt by avond een vrouw om haar van haar (valsche) juweelen te berooven en ontdekt dat het zijn eigen vrouw was; vol ontzetting gaat hij op de vlucht en komt in het Musée Grévin te land, heeft daar gruwelijke visioenen, droomt dat de beelden levend worden en op hem toekomen, enz. enz. Frisselis, een vertooner van gedresseerde ratten, offert zich uit liefde voor de schoone Maravilha, die hij aanbidt, doch die aan Pierrot de voorkeur geeft, op en klaagt zich zelf als den moordenaar aan. De ratten vergeten hun meester echter niet en knagen de tralies van zijn gevangenis door. Op de jaarmarkt te Nishni-Nowgorod komt het drietal weer bjj elkaar en vindt het drama zijn einde. Pierrot wordt als de werkelijke moordenaar herkend, naar Frankrijk gezonden en geguillotineerd (dit laatste ook op het tooneel). Aan afwis seling en verscheidenheid ontbreekt het niet, zooals men ziet; het veel werd echtar te veel. Den meesten bijval vond de bekoorlijke en origineele muziek van Pierné. H. J. MEHLER. iiiitiiiiiiiuiiiiiiHiiiitiiiiiiiiiiiiiutiiiiiiiiiiiiitiiniiiiiiiiiiiiiuiiimiHiiiiiiital Muziek In de hoofdstad. Een Concert en een Opera-avond ! Ziehier den tekst voor hetgeen ik deze week te zeggen heb. Dat beiden niet met een paar woorden //abgefertigt" kannen worden, zal de lezer zelf begrijpen na de verklaring, dat op een Concert vau het Concertgebouw een nieuwe Suite vau Köutgeu: Aas Jotunheim ouder leiding van den componist werd uitgevoerd en dat in het Paleis voor Volks vlijt de reeds aangekondigde ideho-opvoering door de Xangvereeniging Excelsior, ouder leiding van Mr. Viotta, plaats had, met medewerking van eenige solisten van uaam. Over Röutgen's Suite sprak ik reeds vroeger, toen die (zooals zij oorspronkelijk geschreven was) voor viool en piano werd uitgevoerd. De toeu door mij geschreven woorden: Dat deze Suite eene orkestratie vraagt heefl de heer Itöutgen zelf begrepen, want hij instrumenteert dit werk reeds. Ik geloof dat liet daardoor auu kleur zal winnen.", hebben zich thans bevestigd, want ia dezen vorm maakte de Suite veel meer indruk op amiiiiiiniHiiiiiiiiiiiiiiiiimiiniiiiiiiiiiiiiiiniiiinmiiMiiiiiiiiiiiiiiimiitmii verschrikkelijke nieuws mede te deelen. Tot mijn groote ontsteltenis, barstte hij, nog eer ik geheel klaar was, uit in een da verend gelach. Mijn eerste indruk was dat angst voor Lucie en het kind hem krank zinnig maakten. »Kom," zei ik, »wees een man, en help mij handelen.''' »Maar beste tante Lous, u is geheel in de war/' lachte hij; ik heb vau ochtend het geheele verhaal van Polly's dood gehoord en waaraan ze gestorven is. Pullij is een koe, en de dwaze vrouw, wie ze toebehoorde, dacht dat ze aan de veeziekte gestorven was. Haar man was gisterenavond te dron ken om te zien dat zij 't mis had, maar van ochtend heeft hij er zijn vrouw ter dege over uitgelachen." »Maar Frank, die vrouw heeft toch ge zegd : »\vie zal nu het brood voor ons ver dienen ?" " »Goed, in zekeren zin is dat waar, omdat zij de melk leveren aan het hotel; en als het dier wezenlijk aan de veeziekte gestor ven was, zou al hun vee afgemaakt zijn. Wat de zieke waschvrouw betreft, die zelfs niet in het dorp woont van ochtend aan het postkantoor hoorde ik, onder ande ren, dat ze koorts heeft. Nu, daar bahoeft men niet bang voor te zijn." Ik barstte in tranen uit, en... viel in Frank's armen van mijn stokje. Toen ik weer bijkwam, was Lucie bezig met eau de cologne mijn voorhoofd te betten, en Baba mij met een ^Reisgids voor het noorden van Devonshire" te waaien. Mijn neef stond er bij toe te kijken met een ge zicht waarop een zweempje angst maar veel lachlust te lezen stond. »Frank," fluisterde ik hem in het oor, »ik smeek je, vertel er niemand iets van, vooral niet dat ik ons goed al heb ingepakt.1' En hij heeft gezwegen. 't Was de warmte die mij te pakken ge kregen had, zeide hij, maar wel tien maal dien dag vroeg de stoutert met een ondeu gend lachje: »Hoe gaat het met Polly?... met tante Lous, wil ik zeggen." Overigens heb ik bij geen picnic zoozeer genoten!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl