De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 23 april pagina 6

23 april 1893 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DJÏAMSTERDAMMER, "WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 826 Uit Dr. GANNEF's Studeerkamer. CHet auteursrecht voor den inhoud van deze bladzijde wordt verzekerd volgens de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). B« man, di« op 4« yeiligheidsklep zit. (Judy.) Als dat zonder ongelukken afloopt. Gastvrijheid. Een leerzame vertelling. ?Onze «aaste buren, de Van Boestellaer's, heb ben gevraagd of w-e lust hadden van avond een partijtje by hen te komen maken. Vind je dat niet aardig van hen, Eduard ?" Het was m\jn vrouw, die sprak, en ofschoon ik Toor m\j liever den avond aan 't hoekje van den haard had doorgebracht, kon ik niet anders dan het werkelijk lief en voorkomend vinden, dat onze boren, tot nog toe erg op een afstand en naar het scheen het hart nog al hoog dragend, op die wjjze tot eene toenadering gekomen waren. »We moeten spoedig een gelegenheid zoeken om hun een beleefdheid terug te doen," zei ik tot Mathilda, »ik vind, men moet echte gastvrij heid en gezelligheid hartelijk erkennen. Maar ik hoop dat het geen al te weelderig onthaal zal zjjn, omdat we, nooals je weet, eigenlijk al iets meer verteren dan we kunnen en zelf geen kostbare sonpertjes kunnen gaan geven." »0, je moet niet denken, dat dit een weelderig souper zal zjjn, jou smuller," antwoordde Mathilda met haar hooge stem, die door den dunnen tusschenmuur moet heengedrongen zijn, en in de «itkamer van onze buren zeker duidelijk te hoo ren was. «Jelui mannen denkt altoos maar aan eten en drinken. Een weelderig souper I Ik denk dat we een eenvoudig spelletje whist zullen heb ben en misschien een glaasje bessenwijn . .." »Stil toch! Een beetje stil," viel ik haar in de rede, met een woesten grauw. «Moeten nu de Van Boestellaer's hooren, dat je hun menu al bepraat voor dat we zelfs gezien hebben, hoe hun glazen er uit zien ? Kon je je stem niet wat ma tigen, in plaats van over bessenwijn te gillen als een drankzuchtige ?" »0, Eduard! zou je denken dat ze me had den kunnen hooren?" barstte Mathilda uit, in wan hoop over het haardkleedje en rondom mijn stoel walsend. Ze wou me kussen, maar ik weerde haar af. «Gehoord ?" riep ik gevoelloos uit. «NatuurIjjk hebben ze je gehoord. Wij kunnen hen hoo ren, als ze kalmpjes over den prijs van de kolen praten. Ik hoor vaak het theewater razen, als het pas aan de kook is. Denk je dat ze voor jou ple Gladstone als politieke Sandor. (PMMCfe.) Zal hij het houden? zier stokdoof zullen worden, als je zoo door het huis schettert?" Met deze teedere en hoffelyke opmerkingen stap te ik de kamer uit en naar boven om van m\jn vriendelijk gelaat de overtollige haren af te schrap pen en me presentabel te maken voor de aan staande visite. W\j werden door de 'van Boestellaer's allerhartelijkst en vriendelijkst ontvangen, en ofschoon mijn vrouwtje blijkbaar niet op haar gemak was en herhaaldelyk haar partner's hooge kaarten af troefde, brachten wij over 't geheel een aangenaam avondje door. »Houdt u van bessenwijn?'' vroegmevrouw Van Boestellaer na het eerste whistje aan mijn arme Mathilda. Mathilda bloosde tot onder de oproerige krul letjes in haar nek, en antwoordde allerliefst: »Neen, dat wil zeggen ja, ik houd er van als wij het dikwijls hebben, wat zelden gebeurt. Niet waar, Eduard?" »Ja, ja," antwoordde ik, »we drinken nonit anders. Wat lief van u, mevrouw Van Boestel laer, ons zoo te vragen ; een allerprettigst idee." Na een eenvoudig boterhammetje met een stukje witte kaas en nog een glaasje bessenwijn namen we afscheid van onze gastvrije buren, en invi teerden hen om twee dagen later bij ons een par tijtje te komen maken. Zij namen zonder compli menten de uitnoodiging aan, en kwamen. * * * W\j sloegen een nieuw stel kaarten in, een ons rookvleesch en wat beschuitjes, een potje aardbeziënjam en een flesch Medoc, om hen te onthalen, en hoewel dit kleine feest mijn vrouws gering huishoudgeld met een rijksdaalder vermin derde, voelden wij ons gelukkig, dat we zoodoende met succes aan onze buren hunne gastvrijheid vergolden hadden, zelfs nog een beetje vermeer derd van onzen kant. Nauwelijks was er een week voorbijgegaan, of we zaten weer aan de tafel der Van Boestellaers, en ditmaal, het was treurig om te zeggen, wer den wij onthaald op kalfsoesters, gevolgd door een gelei met noga-dopjes, een zandtaartje, kaas en beschuitjes. De vloeibare tractatie bestond uit een grogje vooraf en een glas wijn bij het soupertje. »We moeten ze terugvragen, Eduard, het zijn werkelijk heel gulle menschen," zei Mathilde, toen ik lang na middernacht den huissleutel in het slot stak. »We kunnen niet schraperig zijn, zie je." «Waar moet het geld vandaan komen ?" bromde ik. »En waar moet die kostbare burenconversatie toe leiden? we kunnen hun nu geen brood en kaas meer voorzetten." «Natuurlijk niet," viel Mathilde uit. »We moeten den volgenden avond minstens een tientje uitgeven; ik houd het er voor, dat het hun wel twaalf gulden gekost heeft van avond.'' Nu, ik leende dan twee tientjes van een neef en belegde die in een paar eenden, twee flesschen cantemerle, twee dozijn oesters, een blik perziken, zes planteurs en wat kleinigheden. Toen vroegen we de Van Boestellaers een dag vooruit en plaatsten het (voor ons doen) prachtige feest maal voor hen, met eenige excuses over hot «fa miliare" van het onthaal. Mijnheer Van Boestellaer verklaarde, na het tiende glas Cantemerle en den derden planteur, dat hij nog nooit in zijn leven zich zoo gezellig geamuseerd had. En toen mevrouw Van Boes tellaer beschikt had over een groot dozijn oesters en een bord vol perziken, riep ze in vervoe ring uit: »Lieve menschen, wonderlijk toch, hé? Nu kennen we u pas een veertien dagen, en ik voel dat ik me allerongelukkigst zou voelen als we l elkaar niet minstens een paar maal in de week zagen." Mijn vrouw en ik vonden het ook en mijnheer Van Boestellaer zuchtte dat het leven ondragelijk was zonder goede vrienden en goede buren. »Zulke eenvoudige avondjes als dit,'; ver volgde hij, (eenvoudige avondjes ik had hem de ledige cantemerle-flesch over zijn kalen schedel kunnen zwaaien) »zulke gezellige burenpraatjes zonder ophef, zonder al de drukten en kosten van groote partijen, moeten het je hier in de buiten wijken aangenaam maken. We moeten dat vol houden," vond hij, »we moesten dezen prettigen familiaren omgang niet opgeven; kom jelui over morgen weer bij ons." Sedert mijnheer Boestellaer deze woorden sprak over de cadavers van twee eenden, twee leege cantemerle-flesschen en vier-en-twintig oester schelpen, die mijn tafel bedekten, heb ik niet minder dan acht dergelijke speechen gehouden over de beenderen van het dure wild en de ge meste kapoenen, die ik aan zijn tafel heb helpen vernietigen. Een maand lang wisselden de feestgêlagen el kaar af. telkens met een of twee dagen tusschentijd, op No. 8 en 10, Claudius-Civilisplein 's Gravenhage. Elk opvolgend banket overtrof zijn voorganger in kostbaarheid en pracht, en steeds maakten we eenige excuses, die zij in ge lijke mate beantwoordden, over het familiare en eenvoudige van de »kleine verversching" die opgedischt werd. Zij begonnen met whist, witte kaas en bessenwijn. Het whist is een voorwendsel gebleven, maar onze banketten bestonden ten slottenu uit vijf gerechten, opgedischt in een (geleend) magnifiek servies, met sherry, medoc, sauterne, liebfraumilch en sillery, een dessert van kasdruiven en ananassen, enfin alles naar rato. De laatste maal hebben we maar een knecht gehuurd, die een fazant in zijn zak heeft gestoken, en mijnheer Van Boestellaer en ik wisselden sigaren, die, in vergulde papiertjes gewikkeld, ons twee kwartjes per stuk kostten. # * « Grappig, dat we op denzelfden dag voor de kamer van faillissementen verschenen; wij ont moetten elkaar op de binnenplaats van het ge rechtshof. Ik denk ook dat we aan de concurreerende crediteuren ongeveer evenveel zullen uitbetalen, een percent of vijftien: en de twee huizen, bekend als No. 8 en 10, Claudius-Civilis plein, zullen te huur komen. We zullen de harde koude wereld indrijven met ongeveer een daalder in onzen zak en geen koekepan of stoel meer als huisraad over. Ik kan niet meer schrijven, de deurwaarder komt daar juist; hij brengt kruiers mee, die de tafel moeten wegdragen, waarop mijn handschrift rust. llMifimiftiiirmirmm:nmniiifififiiiiiiffffiifiufffuiiiiiffifififH iiiimimtMMMMMMiMMMmiiimiitimmiitiMiiiiiiiiiimiNiiiiiiiiiimii Uit Parijs wordt van den veertienden dezer geschreven: Gisteren is de Afrikareiziger Gaston Méry van zijn tocht door het land der Toearegs teruggekeerd. Aan het station werd hij door de leden van het comitévoor Fransch-Afrika met veel hartelijkheid ontvangen. De Toearegs hebben, zooals bekend is, sedert den treurigen afloop van de expeditie van Flatters geen al te besten naam. Men geloofde algemeen, dat zij het verbond van vriendschap, door overste De Polignac in het jaar 18G2 met hen gesloten, hadden verbroken. Of schoon zij het vorige jaar eenige van hun hoof den als gezanten naar Cambon, den gouverneur van Algerie, hadden gezonden, was men omtrent hun bedoelingen niet geheel gerust. Gaston Méry had op zich genomen de sporen van Flatters' onderneming na te gaan en zich bij de Toearegs zelf van hunne ware gezindheid te overtuigen. Hij is een man van gemiddelden leeftijd, met een rus tig en vastberaden uiterlijk, het Arabisch volko men meesteren met de zeden en gebruiken der stam men, die hij wilde bezoeken, geheel vertrouwd. Den Sisten December van het vorige jaar aanvaardde hij met slechts n Franschen reismakker, zijn vriend Guilloux en 28 inboorlingen vanEl-Oued den tocht. De Arabische geleiders verloren reeds spoedig den moed en te Aïn-el-IIadjad was hun getal tot zeven geslonken. Die reis was moeitevol en de reizigers hadden vooral van den dorst Na het bad. Papa. »Fè, dat frischt op! Ik voel me wel tien jaar jonger." Achtjarige stamJio-uder. »Ik ook, Pa \" te lijden; zij werden echter door de Toeaeregs. niet aangevallen en behoefden hun wapenen geen enkelen keer te gebruiken. Méry vertelt van de lotgevallen der onderneming het volgende: Den vijftienden Februari had ik het meer Menkougb,. op 20 graden noorderbreedte en (i graden wester lengte gelegen, bereikt. Tot dit punt was ook overste Flatters bij zijn eerste expeditie gekomen. Van El-Qued uit liet ik den door hem aangegeven weg westelijk liggen en trok langs den Igharhar, wiens loop, naar ik geloof, voor mij nog door geen Europeaan was vastgesteld, verder. Van Timassinin tot het Menkhough-meer volgde ik den weg van Flatters. Dit gedeelte van den tocht (het duurde 12 dagen) was verreweg het moeilijkste. Aan de zee had ik 10 Fe bruari een onderhoud met de voornaamste hoof den der Azdjer, Muley en zijn neef Gedessen, uit het roemzuchtig geslacht der Uraghens, met wien De Polignac in het jaar 18(52 het verdrag van Ghadames had gesloten. Ik had de hoofden door een inlandschen bode van mijn bezoek in kennis laten stellen; zij kwamen op de bepaalde plaats en tijd en toonden zicb zeer geneigd, de onderhandelingen met ons weder aan te knoopen en de bepalingen van het verdrag, dat zij zich nog zeer goed herinnerden, ten uitvoer te bren gen. Muley ruilde met mij van wapenen, wat het hoogste bewijs van vriendschap is. Ik vertoefde eenige dagen in hun midden, gebruikte eenige maaltijden met ben en kon de zoo gelukkig be gonnen onderhandelingen voortzetten. Zij gaven mij de uitdrukkelijke verzekerinc, dat de Fran schen door hen als vrienden zouden worden ont vangen; zij zouden ongehinderd door hun land mogen trekken en dit weder mogen verlaten." Tot zoover Méry, die van zijn reis zeer vermoeid is. Hij bracht een vriendschappelijk schrijven van Muley aan president Carnot mede. Men maakt uit zijn mededeelingen da gevolgtrekking, dat de kwestie van den toegang tot Centraal-Sudan door de Sahara een voor Frankrijk voordeelige oplos sing naderbij is gekomen en er op den weg naar het Tschad-meer van het noorden uit een be langrijke schrede voorwaarts is gedaan. In het repuWikeinsche Koek-en-Vau-Ledderoni-spel. (Trtboulet.) EepuWikeinscJie spullebaas: »Niet te hard, Triboulet, ze kunnen er niet tegen!"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl