Historisch Archief 1877-1940
DJÏAMSTERDAMMER, "WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 826
Uit Dr. GANNEF's Studeerkamer.
CHet auteursrecht voor den inhoud van deze bladzijde wordt verzekerd volgens de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
B« man, di« op 4« yeiligheidsklep zit.
(Judy.)
Als dat zonder ongelukken afloopt.
Gastvrijheid.
Een leerzame vertelling.
?Onze «aaste buren, de Van Boestellaer's, heb
ben gevraagd of w-e lust hadden van avond een
partijtje by hen te komen maken. Vind je dat
niet aardig van hen, Eduard ?"
Het was m\jn vrouw, die sprak, en ofschoon ik
Toor m\j liever den avond aan 't hoekje van den
haard had doorgebracht, kon ik niet anders dan
het werkelijk lief en voorkomend vinden, dat onze
boren, tot nog toe erg op een afstand en naar
het scheen het hart nog al hoog dragend, op die
wjjze tot eene toenadering gekomen waren.
»We moeten spoedig een gelegenheid zoeken
om hun een beleefdheid terug te doen," zei ik
tot Mathilda, »ik vind, men moet echte gastvrij
heid en gezelligheid hartelijk erkennen. Maar ik
hoop dat het geen al te weelderig onthaal zal zjjn,
omdat we, nooals je weet, eigenlijk al iets meer
verteren dan we kunnen en zelf geen kostbare
sonpertjes kunnen gaan geven."
»0, je moet niet denken, dat dit een weelderig
souper zal zjjn, jou smuller," antwoordde Mathilda
met haar hooge stem, die door den dunnen
tusschenmuur moet heengedrongen zijn, en in de
«itkamer van onze buren zeker duidelijk te hoo
ren was. «Jelui mannen denkt altoos maar aan
eten en drinken. Een weelderig souper I Ik denk
dat we een eenvoudig spelletje whist zullen heb
ben en misschien een glaasje bessenwijn . .."
»Stil toch! Een beetje stil," viel ik haar in
de rede, met een woesten grauw. «Moeten nu de
Van Boestellaer's hooren, dat je hun menu al
bepraat voor dat we zelfs gezien hebben, hoe hun
glazen er uit zien ? Kon je je stem niet wat ma
tigen, in plaats van over bessenwijn te gillen als
een drankzuchtige ?"
»0, Eduard! zou je denken dat ze me had
den kunnen hooren?" barstte Mathilda uit, in wan
hoop over het haardkleedje en rondom mijn stoel
walsend.
Ze wou me kussen, maar ik weerde haar af.
«Gehoord ?" riep ik gevoelloos uit.
«NatuurIjjk hebben ze je gehoord. Wij kunnen hen hoo
ren, als ze kalmpjes over den prijs van de kolen
praten. Ik hoor vaak het theewater razen, als het
pas aan de kook is. Denk je dat ze voor jou
ple
Gladstone als politieke Sandor.
(PMMCfe.)
Zal hij het houden?
zier stokdoof zullen worden, als je zoo door het
huis schettert?"
Met deze teedere en hoffelyke opmerkingen stap
te ik de kamer uit en naar boven om van m\jn
vriendelijk gelaat de overtollige haren af te schrap
pen en me presentabel te maken voor de aan
staande visite.
W\j werden door de 'van Boestellaer's
allerhartelijkst en vriendelijkst ontvangen, en ofschoon
mijn vrouwtje blijkbaar niet op haar gemak was
en herhaaldelyk haar partner's hooge kaarten af
troefde, brachten wij over 't geheel een aangenaam
avondje door.
»Houdt u van bessenwijn?'' vroegmevrouw Van
Boestellaer na het eerste whistje aan mijn arme
Mathilda.
Mathilda bloosde tot onder de oproerige krul
letjes in haar nek, en antwoordde allerliefst:
»Neen, dat wil zeggen ja, ik houd er van
als wij het dikwijls hebben, wat zelden gebeurt.
Niet waar, Eduard?"
»Ja, ja," antwoordde ik, »we drinken nonit
anders. Wat lief van u, mevrouw Van Boestel
laer, ons zoo te vragen ; een allerprettigst idee."
Na een eenvoudig boterhammetje met een stukje
witte kaas en nog een glaasje bessenwijn namen
we afscheid van onze gastvrije buren, en invi
teerden hen om twee dagen later bij ons een par
tijtje te komen maken. Zij namen zonder compli
menten de uitnoodiging aan, en kwamen.
* *
*
W\j sloegen een nieuw stel kaarten in, een
ons rookvleesch en wat beschuitjes, een potje
aardbeziënjam en een flesch Medoc, om hen te
onthalen, en hoewel dit kleine feest mijn vrouws
gering huishoudgeld met een rijksdaalder vermin
derde, voelden wij ons gelukkig, dat we zoodoende
met succes aan onze buren hunne gastvrijheid
vergolden hadden, zelfs nog een beetje vermeer
derd van onzen kant.
Nauwelijks was er een week voorbijgegaan, of
we zaten weer aan de tafel der Van Boestellaers,
en ditmaal, het was treurig om te zeggen, wer
den wij onthaald op kalfsoesters, gevolgd door
een gelei met noga-dopjes, een zandtaartje, kaas
en beschuitjes. De vloeibare tractatie bestond
uit een grogje vooraf en een glas wijn bij het
soupertje.
»We moeten ze terugvragen, Eduard, het
zijn werkelijk heel gulle menschen," zei Mathilde,
toen ik lang na middernacht den huissleutel in
het slot stak. »We kunnen niet schraperig zijn,
zie je."
«Waar moet het geld vandaan komen ?"
bromde ik. »En waar moet die kostbare
burenconversatie toe leiden? we kunnen hun nu geen
brood en kaas meer voorzetten."
«Natuurlijk niet," viel Mathilde uit. »We
moeten den volgenden avond minstens een tientje
uitgeven; ik houd het er voor, dat het hun wel
twaalf gulden gekost heeft van avond.''
Nu, ik leende dan twee tientjes van een neef
en belegde die in een paar eenden, twee
flesschen cantemerle, twee dozijn oesters, een blik
perziken, zes planteurs en wat kleinigheden. Toen
vroegen we de Van Boestellaers een dag vooruit
en plaatsten het (voor ons doen) prachtige feest
maal voor hen, met eenige excuses over hot «fa
miliare" van het onthaal.
Mijnheer Van Boestellaer verklaarde, na het
tiende glas Cantemerle en den derden planteur,
dat hij nog nooit in zijn leven zich zoo gezellig
geamuseerd had. En toen mevrouw Van Boes
tellaer beschikt had over een groot dozijn oesters
en een bord vol perziken, riep ze in vervoe
ring uit:
»Lieve menschen, wonderlijk toch, hé? Nu
kennen we u pas een veertien dagen, en ik voel
dat ik me allerongelukkigst zou voelen als we l
elkaar niet minstens een paar maal in de week
zagen."
Mijn vrouw en ik vonden het ook en mijnheer
Van Boestellaer zuchtte dat het leven ondragelijk
was zonder goede vrienden en goede buren.
»Zulke eenvoudige avondjes als dit,'; ver
volgde hij, (eenvoudige avondjes ik had hem
de ledige cantemerle-flesch over zijn kalen schedel
kunnen zwaaien) »zulke gezellige burenpraatjes
zonder ophef, zonder al de drukten en kosten van
groote partijen, moeten het je hier in de buiten
wijken aangenaam maken. We moeten dat vol
houden," vond hij, »we moesten dezen prettigen
familiaren omgang niet opgeven; kom jelui over
morgen weer bij ons."
Sedert mijnheer Boestellaer deze woorden sprak
over de cadavers van twee eenden, twee leege
cantemerle-flesschen en vier-en-twintig oester
schelpen, die mijn tafel bedekten, heb ik niet
minder dan acht dergelijke speechen gehouden
over de beenderen van het dure wild en de ge
meste kapoenen, die ik aan zijn tafel heb helpen
vernietigen.
Een maand lang wisselden de feestgêlagen el
kaar af. telkens met een of twee dagen
tusschentijd, op No. 8 en 10, Claudius-Civilisplein
's Gravenhage. Elk opvolgend banket overtrof
zijn voorganger in kostbaarheid en pracht, en
steeds maakten we eenige excuses, die zij in ge
lijke mate beantwoordden, over het familiare en
eenvoudige van de »kleine verversching" die
opgedischt werd.
Zij begonnen met whist, witte kaas en bessenwijn.
Het whist is een voorwendsel gebleven, maar onze
banketten bestonden ten slottenu uit vijf gerechten,
opgedischt in een (geleend) magnifiek servies,
met sherry, medoc, sauterne, liebfraumilch en
sillery, een dessert van kasdruiven en ananassen,
enfin alles naar rato. De laatste maal hebben we
maar een knecht gehuurd, die een fazant in zijn
zak heeft gestoken, en mijnheer Van Boestellaer
en ik wisselden sigaren, die, in vergulde papiertjes
gewikkeld, ons twee kwartjes per stuk kostten.
# *
«
Grappig, dat we op denzelfden dag voor de
kamer van faillissementen verschenen; wij ont
moetten elkaar op de binnenplaats van het ge
rechtshof. Ik denk ook dat we aan de
concurreerende crediteuren ongeveer evenveel zullen
uitbetalen, een percent of vijftien: en de twee
huizen, bekend als No. 8 en 10, Claudius-Civilis
plein, zullen te huur komen. We zullen de harde
koude wereld indrijven met ongeveer een daalder
in onzen zak en geen koekepan of stoel meer als
huisraad over.
Ik kan niet meer schrijven, de deurwaarder
komt daar juist; hij brengt kruiers mee, die de
tafel moeten wegdragen, waarop mijn handschrift
rust.
llMifimiftiiirmirmm:nmniiifififiiiiiiffffiifiufffuiiiiiffifififH
iiiimimtMMMMMMiMMMmiiimiitimmiitiMiiiiiiiiiimiNiiiiiiiiiimii
Uit Parijs wordt van den veertienden dezer
geschreven: Gisteren is de Afrikareiziger Gaston
Méry van zijn tocht door het land der Toearegs
teruggekeerd. Aan het station werd hij door de
leden van het comitévoor Fransch-Afrika met
veel hartelijkheid ontvangen. De Toearegs hebben,
zooals bekend is, sedert den treurigen afloop van
de expeditie van Flatters geen al te besten naam.
Men geloofde algemeen, dat zij het verbond van
vriendschap, door overste De Polignac in het jaar
18G2 met hen gesloten, hadden verbroken. Of
schoon zij het vorige jaar eenige van hun hoof
den als gezanten naar Cambon, den gouverneur
van Algerie, hadden gezonden, was men omtrent
hun bedoelingen niet geheel gerust. Gaston Méry
had op zich genomen de sporen van Flatters'
onderneming na te gaan en zich bij de Toearegs
zelf van hunne ware gezindheid te overtuigen. Hij
is een man van gemiddelden leeftijd, met een rus
tig en vastberaden uiterlijk, het Arabisch volko
men meesteren met de zeden en gebruiken der stam
men, die hij wilde bezoeken, geheel vertrouwd. Den
Sisten December van het vorige jaar aanvaardde
hij met slechts n Franschen reismakker, zijn
vriend Guilloux en 28 inboorlingen vanEl-Oued
den tocht. De Arabische geleiders verloren reeds
spoedig den moed en te Aïn-el-IIadjad was hun
getal tot zeven geslonken. Die reis was
moeitevol en de reizigers hadden vooral van den dorst
Na het bad.
Papa. »Fè, dat frischt op! Ik voel me wel
tien jaar jonger."
Achtjarige stamJio-uder. »Ik ook, Pa \"
te lijden; zij werden echter door de Toeaeregs.
niet aangevallen en behoefden hun wapenen geen
enkelen keer te gebruiken. Méry vertelt van de
lotgevallen der onderneming het volgende: Den
vijftienden Februari had ik het meer Menkougb,.
op 20 graden noorderbreedte en (i graden wester
lengte gelegen, bereikt. Tot dit punt was ook overste
Flatters bij zijn eerste expeditie gekomen. Van
El-Qued uit liet ik den door hem aangegeven
weg westelijk liggen en trok langs den Igharhar,
wiens loop, naar ik geloof, voor mij nog door
geen Europeaan was vastgesteld, verder. Van
Timassinin tot het Menkhough-meer volgde ik
den weg van Flatters. Dit gedeelte van den
tocht (het duurde 12 dagen) was verreweg
het moeilijkste. Aan de zee had ik 10 Fe
bruari een onderhoud met de voornaamste hoof
den der Azdjer, Muley en zijn neef Gedessen,
uit het roemzuchtig geslacht der Uraghens, met
wien De Polignac in het jaar 18(52 het verdrag
van Ghadames had gesloten. Ik had de hoofden
door een inlandschen bode van mijn bezoek in
kennis laten stellen; zij kwamen op de bepaalde
plaats en tijd en toonden zicb zeer geneigd, de
onderhandelingen met ons weder aan te knoopen
en de bepalingen van het verdrag, dat zij zich
nog zeer goed herinnerden, ten uitvoer te bren
gen. Muley ruilde met mij van wapenen, wat het
hoogste bewijs van vriendschap is. Ik vertoefde
eenige dagen in hun midden, gebruikte eenige
maaltijden met ben en kon de zoo gelukkig be
gonnen onderhandelingen voortzetten. Zij gaven
mij de uitdrukkelijke verzekerinc, dat de Fran
schen door hen als vrienden zouden worden ont
vangen; zij zouden ongehinderd door hun land
mogen trekken en dit weder mogen verlaten." Tot
zoover Méry, die van zijn reis zeer vermoeid is.
Hij bracht een vriendschappelijk schrijven van
Muley aan president Carnot mede. Men maakt
uit zijn mededeelingen da gevolgtrekking, dat de
kwestie van den toegang tot Centraal-Sudan door
de Sahara een voor Frankrijk voordeelige oplos
sing naderbij is gekomen en er op den weg naar
het Tschad-meer van het noorden uit een be
langrijke schrede voorwaarts is gedaan.
In het repuWikeinsche Koek-en-Vau-Ledderoni-spel.
(Trtboulet.)
EepuWikeinscJie spullebaas: »Niet te hard, Triboulet, ze kunnen er niet tegen!"