De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 30 april pagina 1

30 april 1893 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEKDAMMER A". 1893 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nommer bevat twee bijvoegsels. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel büde Vijzelstraat, 542. ZondagcO April Abonnement per 3 maanden .... Voor Indiëper jaar Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrygbaar Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer Reclames per regel ?1.50, fr. p. post ? 1.65 mail, 9.0.12» 0.20 0.40 I N H O U Dt VAN VERRE EN VAN NABIJ. SOCIALE AANGELEGENHEDEN, door Z. v. d. Bergh. Praatjes uit Rusland over Rusland, door M. J. FEUILLETON: Leven, naar het Zweedsch. TOONEEL EN MUZIEK: Het tooneel, door H. J. Mehler. Muziek in de Hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN LETTEREN: Hanna Jagert, door Maurits Wagenvoprt. Hoe Renan werkte. SCHETSJES: Droogte op Si cilië. SCHAAKSPEL. ALLERLEI. INGEZONDEN. RECLAMES. UIT Dr. GANNEF's STUDEERKAMER. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. BIJVOEGSEL: De Vermogensbelasting. ?mmmiiimiitiiimiimttiiiiiiiiniiimmiimitiiiiiiiiiiiiiimmiiiitiiinimiM Menig reporter zou gaarne een stukje van zijn pink hebben gegeven om als onbeschei den, ofschoon zwijgend toehoorder aanwezig te nebben mogen zijn bij het onderhoud tusschen Wilhelm II en Leo XIII op het Vatikaan. Gedurende de tegenwoordigheid van de keizerin zal het gesprek wel over betrek kelijk onverschillige zaken hebben geloopen en niet veel meer dan eene wisseling van hoffelijkheden zijn geweest. Maar de keizerin vertrok reeds na een kwartier, en na dien tijd bleven de keizer en de paus nog vijfen-vijftig minuten te zamen. Bij gebrek aan betrouwbare informatiën geeft de Justice een heele reeks van inissehieri's ten beste. Onze lezers kunnen daar uit eene keuze doen. Misschien is eerst sprake geweest van die schoolwet, aan welke de Duitsche katholieken zooveel gewicht hechten, maar die, niettegen staande de pogingen v»n den heer Von Caprivi, zoo slecht ontvangen is. Misschien heeft de keizer op zijne beurt iiiiiiiiuiiuiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiuni LEVEN. (Naar het Zweedsch). Met. de hand onder het hoofd, zit aan zijn schrijftafel een eenzaam man; het is nog licht buiten, maar de lamp is reeds op gestoken, want de beschilderde vensterglazen belemmeren toch het uitzicht. Het is een warme mooie, zomeravond hij wil echter niet op straat zien, daar hij toch geen lust heeft om uit te gaan. Het was toch maar altijd wandelen en nog eens wandelen. Zou hij naar het bosch bij Uggeloiken gaan, en daar de families tegenkomen, die naar huis terugkeeren ? of wel naar Skeppsholmen, even buiten de stad, waar alle banken bezet zijn door da mes met handwerken en boeken en waar ouden van dagen en misdeelden watfrissche lucht gaan zoeken, na de beslommeringen van het dagelijksch leven? Of zou hij nog even bij Lagerlunden inloopen, in de hoop nog iemand te ont moeten, even verlaten als hij, om dan te zamen een glas bier te drinken of in aan raking te komen met een zwerm Stockholmsche jongelui, die, wanneer hunne werkzaam heden afgeloopen zijn, als door een magneet hier naar toe worden getrokken, om een paar uur met elkaar over hun Stockholmsche geestigheden te lachen, en daarna weer naar huis te wandelen, nu eens meer, dan weer minder tevreden over hun avond. Hij wist niet wat hij doen zou, en daarom was hij niet uitgegaan, maar had de lamp opgestoken, die de oude huishoudster vergeten had te verzorgen, was voor zijn schrijftafel gaan zitten en begonnen te werken zijn werk den paus onderhouden over de militaire wet, die hem zoo buitengewoon ter harte gaat en over welke weldra eene beslissing moet plaats hebben. Misschien heeft Leo XIII dadelijk geant woord, dat zijn zedelijke invloed, hoe groot ook, nog grooter zou zijn, indien het pausdom niet van zijne wereldlijke macht ware beroofd. Misschien heeft Wilhelm II over dit on derwerp een verlegen stilzwijgen bewaard. Misschien heeft Leo XIII, zijn gedachtenloop vervolgende, doen opmerken, hoe de toestand, waarin het hoofd der katholieke kerk is geplaatst, van dien aard is, dat de keizer van Oostenrijk, om slechts hem te noemen, zich in de onmogelijkheid bevond om de herhaalde bezoeken te beantwoorden, die hij van koning Umberto had ontvangen. Misschien heeft Wilhelm II toen een be denkelijk gezicht gezet. Misschien heeft de paus zich daarna het genoegen gegund, eenige beleefde twijfelingen uit te spreken omtrent de betrouwbaarheid der triple alliantie en de mogelijkheid om het Italiaansche volk niet slechts zijn latijnschen oorsprong te doen vergeten, maar alles wat het geleden heeft en nog lijdt onder de Oostenrijksche overheersching. Misschien beeft Wilhelm II, gebruik ma kende van het recht van represailles, op zijn beurt bescheidenlijk te verstaan gegeven, dat de paus, als hij coquetteerde met eene republikeinsche regeering, zijn tijd geheel verloor en in elk geval, tot groote schade van het beginsel van gezag, scheen te vergeten, dat de troon en het altaar elkander overal moe ten steunen. Misschien heeft Leo XIII hierop een wei nig gepikeerd geantwoord, dat de kerk, nu de monarchieën zich zoo weinig haasten haar ter hulp te komen, wel genoodzaakt was, als zij geen republikeinsche regeering geheel in haar macht kon krijgen, met zulk eene regeering te onderhandelen, om van haar zooveel mogelijk concessiën te erlangen. Misschien heeft de keizer, om weer met eene beleefdheid te eindigen, gevraagd, op welke wijze een einde zou kunnen worden gemaakt aan de vijandschap tusschen het Quirinaal en het Vatikaan. gaf hem moed en kracht, het was zijn beste gezelschap. Maar zijn gedachten vlogen vlogen ver van zijn werk en zijn studeerkamer; hij dacht aan den zomer, die voorbij zou gaan, even als de lente voorbij gegaan was. Vóór hem op de schrijftafel lag een ge opende brief, en hoewel hij hem reeds van buiten kende, herlas hij telkens, wat een van de vrienden zijner jeugd hem daar met een vaste en duidelijke hand had geschreven. Wij zijn reeds vier jaar getrouwfl en er gaat geen dag voorbij, waarop ik niijn vrouwtje niet mijn verwondering te kennen geef, dat onze liefde nog niets verminderd is, en dat ik mijzelven niet bekennen moet, hoe dit zachte, kalme wezenfje mijn gelul; is, en hoe het geluk mij kracht tot werken en lust tot leven geeft. Wij wonen nog in ons zelfde huisje, op een eilandje met de zee in de nabijheid, ver van het woelige en gejaagde stadsleven en ver van alle vertoon. Wij wonen buiteu, waar bijna geen andere menschen zijn dan wij beiden. En gij kunt u niet voorstellen hoe genotvol wij den dag doorbrengen ! Als ik 's morgens, wanneer het morgenlicht zich in de golven spiegelt, vroeg uit ga, dan ben ik zoo licht als een vogel bij de gedachte, dat zij thuis nog gerust ligt te slapen, zonder door benauwde droomen gestoord te worden. Als ik weer van het visschen thuis kom en de frissche zeelucht mij nog in de kleeren hangt, is zij reeds geheel kant en klaar, en staat mij vroolijk en gezond op te wachten. Wanneer ik mijn werk meeneem, naar het prieeltje, dat wij samen onder aan den berg gemaakt hebben, dan komt zij met haar lichtblauw mutsje op naast mij zitten, zóó stil als een muisje, en als ik dan zoo bezig ben met schrijven, is het alsof wij samen het werk maakten. Begrijpt gij dat, oude vriend ? Wanneer een ondeugend koeltje, in een onbewaakt oogenblik mijne papieren oplicht, En misschien heeft Leo XIII, om deze vraag niet rechtstreeks te beantwoorden, toen gezegd dat zulk eene quaestie even moeielijk op te lossen was als die van Elzas-Lotharingen of die der algemeene en gelijktijdige ontwapening. Kan men uit al deze mogelijkheden nog geen waarschijnlijkheid afleiden, dan moet men zich met zijdelingsche aanwijzingen be helpen. Maar als nu de eene correspondent vertelt, dat de keizer met een zeer opge ruimd gezicht de vertrekken van den paus heeft verlaten, terwijl de andere juist heeft geconstateerd, dat Z. M. erg zuinig keek ? Slechts n ding kan men met zekerheid aannemen: de ontvangst van den keizer en de indruk, dien zijn bezoek heeft achterge laten waren aangenamer dan vijf jaren ge leden, toen Herbert Bismarck door zijne onhebbelijkheden alles bedierf. Als een be wijs van betere verstandhouding mag men ook het feit beschouwen, dat den strijdbaren Kardinaal Rampolla door den keizer de ridderorde van den Zwarten Adelaar is verleend. Maar daaruit volgt volstrekt niet, dat het bezoek eenige verandering zal brengen in de politiek van Duitschland, van Italiëof van den Heiligen Btoel. Terwijl keizer Wilhelm en zijne gemalin te Rome feestvierden, werd te Berlijn in den Rijksdag een nieuw bedrijf opgevoerd van het onverkwikkelijk spektakelstuk, waarin de beruchte antisemiet Ahlwardt de hoofdrol vervult. Het is in den Rijksdag waarschijn lijk nog nooit voorgekomen, dat een voor zitter een der leden vele malen laat uitschel den voor schurk, ellendeling enz. zonder den beleediger tot de orde te roepen. De heer \ron Levetzow is een gestreng en rechtvaar dig, ofschoon welwillend president, en wan neer hij de liefelijke qualih'catiën, welke den rector omnium Germanorum naar het hoofd werden geworpen, niet wraakte, dan kan men dit alleen wijten aan de eenstemmigheid van het afkeurend oordeel over dezen weerzinwekkenden leugenaar en lasteraar. Een man, die de grofste beschuldigingen opeenstapelt zonder een schaduw van bewijs, en die, wanneer men hem in het nauw brengt, en de bladen over het gras en den berg laat vliegen, dan loopen wij om het hardst, wie van ons beiden de vluchtelingen het eerst zal achterhalen. Wij zien elkaar in de oogen, worden voor een oogenblik ernstig en geven ons aan een veelzeggend zwijgen over. Als zij weer rustig naast mij zit, gebeurt het mij dikwijls, dat ik meer naar haar kijk dan naar mijn werk en vele gedachten door kruisen dan mij brein. Ziet gij, beste vriend, wij zijn niet slechts gelukkig, omdat wij getrouwd zijn en de wereld ons verbond zegende, maar omdat wij een wereld in ons zelven hebben en iederen dag elkander nader komen. Wij ver schillen dikwerf van opinie en dan kibbelen wij dapper. Maar wij eindigen onze scher mutseling met een hartelijk gelach over on zen strijd en onze argumenten, ik klop haar eens op den rug en zij zegt dat ik nog wel eens minister zal worden. Wij hebben elkaar leeren kennen, en dat is juist de grondslag van ons geluk. Wij ken nen elkanders ideeën, en al loopen onze meeniugen geheel uit elkaar, dat beduidt niets, wij hebben achting voor elkaar gekregen, en waardeeren elkanders gedachten. Ik wil daarmee Jiog niet zeggen dat wij geworden zijn tot n geheel, tot n ziel. Keen, wij zijn twee bepaald twee perso nen - maar wij gaan hand aan hand en het is een heerlijk en zalig gevoel dat wij bij elkaar passen. Eén span paarden, twee kameraden, de twee beste vrienden van de wereld. Wij hebben geleerd om met elkaar om te gaan. (i een van beiden behoeft te zwijgen of te huichelen om des lieven vredes wil. Want wat wij het meest vreezen, is juist die schijn van vrede, dien men zoo dik wijls in de gezinnen aantreft en die voor de wereld de oneenigheid, die zoo verslappend en doodend is, moet verbergen. Wij hebben ons gewacht uit valsche schaamte voor elkaar te zwijgen of gedach ten te laten opkomen, die wij niet willen uitspreken ; of ook om ieder voor zich zelf te laten zorgen, zoodat men op het laatst eenvoudig tot nog grover en smeriger laste ringen de toevlucht neemt, ziedaar Ahl wardt, die door den steun van conservatieve regeerings-ambtenaren in den Rijksdag is gebracht. De conservatieven hebben thans hunne dwaling ingezien; er is trouwens geen enkele partij in den Rijksdag, welke de hand schoen durft opnemen voor een afgevaardigde, die op een zoo laag zedelijk peil blijkt te staan, en zelfs de anti-semitische geestver wanten van Ahlwardt wenden zich geërgerd en verschrikt van hem af. Men zou haast naar eene ontbinding van den Rijksdag verlangen, alware het slechts om den smet weg te wrijven, die door de verkiezing van Ahlwardt op het geheele staatslichaam is geworpen. Tot voor enkele dagen scheen niemand te twijfelen aan eene ontbinding, die op de verwerping der legerwet zou moeten volgen. Thans schijnen de kansen voor het regeeringsontwerp een weinig minder ongunstig te staan. Men epreekt over een mogelijk compromis met het Centrum, althans met den aristocratischen vleugel dezer partij. Zulk een compromis zou zeker niet zonder voorbeeld zijn ; het is maar de vraag, of de regeering ook een hoogen eisch van het Centrum, bijvoorbeeld de opheffing van het tegen de Jezuïeten gericht verban ningsdecreet, zal durven toestaan. In het Engelsche Lagerhuis is het veel besproken Wome-A'w/e-ontwerp in tweede lezing aangenomen. Wat men niet had ver wacht, is gebeurd : al de leden der uit zoo heterogene bestanddeelen samengestelde regeeringsparlij hebben voor het ontwerp ge stemd. Intu'ischen is door deze tweede lezing nog niets beslist. Thans komt de behande ling dei afzonderlijke artikelen aan de orde, en juist ', 3rbij zullen zich de grootste moeielijkheden voordoen. Zijn die moeielijkheden met goed gevolg overwonnen, dan komt de derde lezing, en daarna de behandeling door het Hoogerhuis, die wel op verwerping zal uitloopen. De hertog van Devonshire (vroeger Lord Hartington) had dus niet geheel ongelijk, toen hij zeide, dat de beslissing van het Parlement inderdaad de Home-Rule oplossing onmerkbaar van elkaar gaat vervreemden. Zouden wij niet liet beste wat in ons is waardeeren, zouden wij niet onze grootste zorg, onze innigste liefde wijden aan den grond slag van ons geluk ? Gij kunt er zeker van zijn dat wij deze jaren flink gewerkt hebben, ja, om strijd fewerkt. Er is niets wat juist zóó opwekend is als dit: téweten hoe het beider waarachtig streven is, het leven voor elkaar zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Het is kracht en rust, het is ontwikkeling en leven, om tivee te zijn twee, als het geldt om vooruit te komen, twee, als het er op aankomt om zich te verheugen over alles, wat het leven heerlijk» geeft. En wij kunnen het prettig hebben en wij hebben het prettig! Ik weet, dat er achter haar ongelooflijk vroolijke scherts en haar onuitputtelijk goed humeur veel ernst schuilt; dat dat kleine hoofd hare eigene flinke ideeën met zich draagt en dat die schitterende schelmsche oogen eene diepte hebben, zoo diep .. . En ik met al mijn ernst, (gij dacht altijd dat ik een boekenwurm was) was nog zoo echt jongensachtig, ik wist nooit wat ik wilde, totdat ik haar had leeren kennen, eii zij zich over mij ontfermde. Toen ik haar had leeren kennen, begon ik eerst te leven. Geluk, mijn beste vriend, dat is het leven. Wij hebben allen recht om gelukkig te zijn, even als wij recht hebben om te leven. Dat stond er in den brief en nog veel meer daaromtrent. Het was schemer geworden in de kamer, waar de eenzame man zich tot werken had neergezet, met den zomeravond daar buiten gesloten achter de beschilderde ruiten. De arbeid gaf hem kracht en moed, het was zijn beste gezelschap. En in het werk wilde hij vergeten, dat de zomer voorbijging, evenals de lente voorbij gegaan was.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl