Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
No.827
dat wil zeggen: hy is een brok van de
', «*asga, geen individu in de maatschappij.
Bui1 tenshuis juicht bij de theorieën van gelykheid,
W groote belofte van fnuiking van alle
heerschappy toe; binnenshuis is hij een paus, erger
*- nog, een tyran. Als jong meisje was Karma Jagert
epn droomster, vervuld van de schoonheid dier
'toekomst, die van alle menschen eikaars geleken
Zal maken, de armoede zal opheffen en ieder
een materieele welvaart zal doen genieten. Al
dus verliest ze zich in eene dweepende vereering
voor den letterzetter Conrad Thieme, even jong
en even dweepend als zy, maar stoutmoedig; een
die persoonlek durft opkomen voor wat hy mooi
Tindt en groot en hoop vol. Zelve nog geen mensch,
wjjdt zy haar leven reeds aan de groote idee,
verpersoonlykt in dea revolutionairen letterzetter.
Maar deze wordt om zyn hevige taal tot drie
jarige gevangenisstraf veroordeeld en eenmaal
uit den kring zyner bezieling verwijderd, komt
er in Hanna, uit wier gemoed met de jaren de
vrjje - dweeperij door lezen en nadenken weg
drijft, een ander ideaal van schoonheid. Toch
niet enkel door eigen nadenken. Van jongs
af genoodzaakt door eigen arbeid haar levens
onderhoud te verdienen, komt zij in ver
keer met den fabrieks-directeur Könitz, die
zich het jonge meisje aantrekt en haar leert, dat
de socialistische idee schoon is zeker, maar nog
Bchooner het denkbeeld der ontwikkeling van
het individu tot de uiterste grenzen van zijne
zelf-heid. Aldus is zijne geschiedenis. Ook hij is
aanhanger geweest der sociale idee. Maar dat is
in hem verloren, een reactionnair beginsel. Hij
ziet niet meer den vooruitgang der menschheid
in de toepassing der leus Alles voor Allen: drie
woorden, meer niet, want achter die woorden
komt toch het egoïsme van ieder; maar in de
volkomen verwerkelijking van het Ieder voor eidh.
Dat mag egoïsme genoemd worden, maar het is
tenminste een egoïsme, dat er rond voor uitkomt
en dat niet uitsluit, dat men. voor anderen een
goed mensch kan wezen. Dit laatste bewyst b.y
Hanna door de hulp, die hij haar verleent. Eerst
ontwikkelt hij hare ziel tot een vrij en zelf
standig denken en handelen; dan steunt hij haar
finantieel, tot zy in enkele jaren hare eigen
mantelfabriek heeft en, vroeger zelve werkster,
nu andere vrouwen laat werken. Zij gevoelt
hoeveel z\j dr. Könitz verplicht is en zij heeft
hem lief als een ouderen vriend. Is hij 't
niet, die haar zelfstandig en vrij heeft ge
maakt; vry om heen te gaan toen haar vader,
de tyrannieke bestrijder van tyrannenmacht,
haar wilde dwingen de vrouw te worden van
Gonrad Thieme, toen deze, met een jaar gratie,
na twee jaren uit de gevangenis werd ontslagen.
Zeker, zy' heeft Conrad nog altijd lief: hij is een
eerljjk tegenstander, een moedig strijder, maar
zjjue idealen zyn niet meer de hare en zij zegt
hem dit en niet enkel dit, maar ook, dat zij hem
en met hem de socialistische idee heeft
losgelaten door en voor een dier fabriekbezitters, in
. wie Conrad den grooten, onmeedoogenden vijand
ziet.
Wij hebben ons niet bezig te houden met de
vraag, in hoever dr. Könitz zulk een werkgever
is en hoe het verder met Conrad Thieme gaat.
Hanna's verdere ontwikkeling is in het stuk
hoofdzaak. Zy is geheel haar eigen heer en mees
ter geworden, hangt in materieelen zin van nie
mand meer af. In haar leven hebben tot dusverre
twee mannen ingegrepen : zij heeft Conrad hare
meisjesvereering geschonken ; aan dr. Könitz be
koort al de dankbaarheid van haar hart, maar
«an den vriend van Könitz, den jongen vrijheer
von Vernier, behoort hare liefde. Waarom ? Er is
geen andere reden, dan dat zij hem lief heeft.
Von Vernier is in geen enkel opzicht de betere
noch van Conrad noch van Könitz, in vele
epzichten hun mindere, Maar dat zijn van
die spelingen van het hart, die men niet
kan verklaren. Maar, al heeft Hanna den
jongen edelman lief, zij wil niet zijne vrouw
worden. Zy wil niet den schijn dragen alsof
zy, werkmanskind, er op gespeculeerd zou heb
ben een adellyke dame te worden. Waartoe
zou zy dat ook doen ? Zij is geheel vrij ; zij is
gelukkig in en door de liefde van Vernier en
als Conrad haar later komt vragen, welke rechten
de edelman op haar, het kind van een
cementwerker, kan doen gelden antwoordt ze hem:
»geen enkel recht! Maar ook gij hebt geen
rechten op mij en niemand heeft ze. Ik ben
myn eigen en geef mij-zelf, geheel en in volle
vryheid, niet als de vrouw van den »graaf', maar
als zijn maitres."
Intusschen eindigt het stuk toch met het toe
geven van Hanna aan Vernier's wensch om zijn
echtgenoote te worden. Hij heeft een zeer goed
argument om haar over te halen. »Je bent vrij'',
zegt hij : »vrij om niet mijn vrouw te worden,
indien je dit wenscht. Maar in je verbeelden, dat
je vrij bent, ben je in werkelijkheid de slavin
van je beginselen. Welnu, maak je dan ook vrij
van je «principes en word m'n vrouw." Dit
arguis zeer goed, maar het is overbodig. Hanna, en
dit is de inconsequentie van Hartleben, zou hare
zucht naar vrijheid toch wel hebben prijs gege
ven, want hare vrije verbinding met Vernier
zal eerlang door de geboorte van een kind ge
louterd worden. En het stuk is daarmee uit; de
vroegere socialiste heeft zichzelve aldus opge
werkt tot vrijvrouwe von Vernier.
De schry'ver heeft waarschijnlijk hiermee een
avancement bedoeld, maar deze vraag behoeft
ons slechts even belang in te boezemen. Wat
zijn stuk aantrekkelijk maakt is de langzame
ontwikkeling van Hanna, van een jong
dweepziek meisje, wier ziel gevangen is in de glin
sterende kooi van een paar socialistische macht
spreuken, tot de vrouw, die van veroordeelen
hare ziel vrij en van de menschen haar maat
schappelijk leven onafhankelijk weet te maken.
alleen levende voor het vrije zich-zelf geven,
dat eerst naar dien veel ouderen dr. Könitz ge
leid wordt door hare dankbaarheid, straks naar
von Vernier door hare liefde. Het stuk is als
zoodaning een krachtig en welsprekend en stout
moedig pleidooi voor de Emancipatie der Vrouw
en met honderd Hanna's zou de schrijver dat
pleidooi over de geheele wereld winnen. Maar
het vraagstuk der Vrymaking van de Vrouw is
minder gemakkelijk op te lossen dan het schijnt.
Zoolang Hanna Jagert zich naast den man plaatst
en arbeidt om zich die plaats op eerlijke wijze
te handhaven, gaat alles goed. Zelfs, als zy jegens
dien man naast haar dankbaarheid gevoelt,
is er geen bezwaar bij, dat ze hem met al de
innigheid van haar hart de hand drukt. Toch
begint hier reeds de moeilijkheid van het waag
stuk. Of Hanna Jagert trouwt of zich, als de
dochters van ElyséReclus, in een vrije verbin
tenis aan den man harer keuze geeft, zij zal altijd
moeten rekenen met de toekomst, met het Kind.
En ziedaar waarop Hanna's gevoel van onaf
hankelykheid, haar wensch om vrij te blijven, breekt
en tevens het punt waarop Hartlebens conse
quentie ophoudt. Hij duikt met veel moed heel
diep het vraagstuk der vrouwenemancipatie in:
de vrouw zal zich ontwikkelen tot de gelijke van
den man; zij zal haar eigen zieleleven hebben,
los van vooroordeelen; zij zal zich vooral los
maken van dat groote en menschen martelend
vooroordeel, dat het hart bindt in zijne liefde;
de vrouw zal vrij zijn en zich vrij geven aan den
man, dien zij lief heeft. Maar als hij zoo diep is
gedoken, komt de schrijver plotseling weer aan
het oppervlak terug. Hij durft niet dieper gaan;
hij durft niet zeggen, dat een vrouw, die zich
als vrouw heeft vrijgemaakt, ook het recht heeft
om als moeder vrij te zijn en, buiten het
huwelyk, haar kind tot een eerlijk, tot een verheven
mensch kan maken. Neen, eenmaal tot Kind ge
komen, keert Hartleben zijne consequentiën den
rug toe en neemt, als uitredding, zijne toevlucht
tot het Huwelijk, het ouwe, goeie Huwelijk van
onze grootvaders en grootmoeders.
Dit is bijna een lafheid, die temeer treft, om
dat de schrijver eerst zoo stoutmoedig en zoo fier
heeft gesproken, maar die waarschijnlijk zijn stuk
als zoodanig redt. Nu, H tnna Jagert behoefde
niet op die wijze gered te worden. Ook afge
scheiden van het slot is het een ernstig bedoeld
stuk dramatische kunst.
Berlijn, 17?4 'JI3.
MACRITS WAOENVOOHT.
miiiififfiiiiii'iiiiifiiimiiiiiiiijiliiiiiiMrimimiiiiHifiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiilimill
Hoe Benan werkte.
Zooals men weet had Renan het vierde en vijfde
deel van zijn «Histoire du peuple d'Israël" voor
zijn dood wel voltooid, doch moest hij de zorg
voor de uitgave aan anderen overlaten. Naar aan
leiding van het op handen zijnd verschijnen van
het vierde deel heeft een der medewerkers van
den »Figaro" den heer Jean Psichari, Renan's
schoonzoon, geïntervieuwd en van dezen vele
bijzonderheden omtrent des schrijvers wijze van
werken, opvattingen, eigenaardigheden, enz. ver
nomen. Renan had voorzien, dat hij zelf de druk
proeven niet meer zou kunnen nazien en daarom
tien dagen voor zijn dood deze taak aan den
heerl'sichari opgedragen en hem daarbij de noodige
instructies gegeven. Vooral op twee punten had
hij zijn aandacht gevestigd, namelijk op de slor
dig gebouwde paragrafen en op de herhalingen.
Met de eersten bedoelde hij paragrafen, die begin
nen met: CE vui fut caraaténstique (of ieder ander
woord), C'EST VTE.... Hij was er uitermate op
gesteld, dat dergelijke volzinnen mooi en zuiver
vloeiden. Wanneer men Renan's heldere en
eenvoudige taal leest, denkt men steeds, dat zij
zonder veranderingen of verbeteringen, ous einem
Gusz op het papier werd gebracht. Niemand
echter, die zijn proeven met meer nauwkeurig
heid en angstvalligheid nakeek dan Renan; hij
lette op alles en hield zich stipt aan eenige
grammatische regels, die het hem vaak zeker
al bijzonder moeilijk maakten. Zoo wilde hij
b.v. niet weten van een zin als doze: On
croit aujourd'hui que dans ces temps-lu on
faisait ceci ou eela. De on die gelooft en de on
die doet hebben betrekking op verschillende
onderwerpen. Daarom oordeelde bij de wijze
van uitdrukking onjuist en onfraai. Niet min
der streng was hij in het gebruik van het
persoonlijk voornaamwoord. Het persoonlijk voor
naamwoord moest, volgens zijn oordeel, altijd
terugslaan op het onderwerp van den zin. Te
schrijven : La position nVx I-ROW-ÈME n'implique
pas SA soluticm, achtte hij ongepast.
Wat de herhüingen betreft, hij keurde deze
niet steeds en per se af. Pascal zegt ergens, dat
men l'arijs nu eens Parijs dan weer de hoofd
stad van het rijk zal moeten noemen. Zoo dacht
ook Renan er over. Herhalingen duldde hij alleen,
wanneer zij met bepaald doel werden aangebracht.
Overigens keurde hij ze met onverbiddelijke ge
strengheid af. Hij ging zelfs verder. Hij was van
oordeel dat men niet de herhaling in het woord,
maar de herhaling in de gedachte moest trachten
te vermijden. Pourtant te vervangen
Aoorcependant, wanneer bat eerste reeds even te vo
ren is gebruikt, fonder door tabh'r, monu
ment door difice, met andere woorden, het
woordenboek der synoniemen er op na te slaan, dat
bleef voor hem zich aan herhaling schuldig maken.
Hij zeide, dat de lezer deze kleine bedotterijtjc-s
ten slotte toch steeds ontdekt en men door een
herhaling te maskeeren op deze meestal het
volle licht doet vallen. Voor alles verfoeide hij
een geheel bijzonder soort van herhalingen, na
melijk het tweemaal en vaker gebruiken van een
karakteristiek woord, een mooi gevonden uit
drukking, een gelukkige zinswending. In Zola's
roman »La fante de l'abbó Mouref' ivaren het
juist deze herhalingen, die hem het meest ge
troffen en gehinderd hadden. Zijn oordeel over
het boek luidde aldus: >Er zijn mooie dingen in,
zonder twijfel, maar zij komen te dikwijls terug."
Streng en beslist veroordeelde bij ook het
gebruik van hetzelfde woord in twee verschil
lende en verschillend bedoelde beteekenissen.
In het eerste deel van zijn «Histoire du
peuple d'Israël" staat op bladzijde III van
de voorrede Les prophètes laraéhtes sont des
pubhcistes foiiguettx. En op bladzijde XXIX
zegt hij: qu'il a dans la bontédivine une
confiance absolue et qu'il augure bien de l'avenir''
en voegt daar dan aan toe: Je reclame
pour Ie présent volume .... un peu de
l'indulgence qu'on a coutume d?aceorder awx
prophètes et dont les prophètes ont besoin." De
heer Psichari maakte hem opmerkzaam op het
geheel verschillende gebruik van het woord op
de beide plaatsen. Hij dacht, zooals steeds, wan
neer men hem op onjuistheden of onregelmatig
heden in zijn taal wees, lang over de zaak na
en veranderde ten slotte het woord ^prophètes''
op bladzijde XXIX in het woord »voya.nt$", dat
in de laatste uitgave te lezen is. Wanneer hy
een herhaling moest vermyden, zocht hy nooit
naar synoniemen, maar ging steeds tot de kern
der zaak terug. In zekeren zin bestond de stijl
voor hem niet. Hoofdzaak was voor hem de idee.
Een opvatting, ook door Balzac gehuldigd, en in
zijn »Un prince de la Bohème" aldus geformuleerd:
Le style ment des idees et non des mots".
Daniel Hirtz, de oudste dichter van Duitschland
en een van de laatste vertegenwoordigers der
Elzasser school, is den 20steii April te Straats
burg overleden. Aldaar geboren den Men Febr.
1804, bereikte hij den leeftijd van 89 jaar. Hij
bezocht het protestantsche gymnasium zijner va
derstad, maar wijdde zich spoedig aan het hand
werk van zijn vader, die draaier was. Volgens
de toen heeischende gewoonte maakte hij van
1S23?182G een ambachtsreis, die hem door Zwit
serland, Zuidduitschland, Oostenrijk, Saksen en
Pruisen voerde en in Parijs haar einde vond.
Reeds in dezen tijd van leeren en reizen, dien
hij in een in 1844 geschreven, ook nu nog graag
gelezen werkje beschreef, ontstonden talrijke ge
dichten. Naar Straatsburg teruggekeerd, oefende
hij daar zijn draaiersambacht uit. In 18G4 zei hij
dit vaarwel en kreeg een betrekking in den
protestantschen kerkeraad. In 188!) legde hij die
neder en leefde tot zijn dood in het
diakonessenhuis zijner geboortestad. In zijn eenvoudige
werkplaats ontving hij onder anderen Ludwig
Uhland, Justinus Kerner en Heinrich Zschokke.
Tot zijn voornaamste werken, die meest na afloop
van zijn dagtaak ontstonden, behooren: »Der
»Flüchtling" (1834), »Religion und Fanatismus"
(1835;, «Gedichte" (1838), »DerJakobstag" (1838),
»Der Odilienberg" (1839), »Die Kurbengasse in
Straszburg" (1840), »Der Bauernkrieg" (184-2),
>»Die Reichsacht" (1843) enz. Van 1849?1890
nam hij de leiding op zich van den sllinkenden
Boten am Rhein". Hirtz, die niet alleen in zijn
geboorteland een bekende is, toont zich in zijn
werken als een door en door Duitsche natuur,
die bewust en onbewust alle verfransching tegen
werkte. In een tijd, waarin de Duitsche taal reeds
bij straffe verboden was, trad hij openlijk voor
haar in het strijdperk en droeg door zijn ge
schriften, die wegens hun nationalen toon in alle
deelen der bevolking doordrongen, niet weinig
er toe bij, dat het gevoel van stamverwantschap
met Duitsehland wakker is gehouden. Toen de
Duitschers Straatsburg binnentrokken, was Hirtz
reeds lid jaar oud. Zoo is hot te verklaren clat
hij, hetgeen overigens reeds in tegenspraak zou
geweest zijn met geheel zijn bescheiden natuur,
in het staatkundige leven niet op den voorgrond
is getreden. Zijn vreugde, dat de Elzas weder
Duitsch geworden was, uitte hij reeds in 1871
aan zijn vrienden, dus in een tijd, toon de versche
herinnering aan do gedurende het beleg geleden
ellende voor de meesten zijner medeburgers een
kalme beschouwing van den nieuwen toestand nog
onmogelijk maakte. Van de oude Elzasser
dichterschool zijn nu nog alleen de 85 jarige Alphons
Piek en de Si jarige Christian Hackenschmidt
in leven. Jongere aanhangers schijnen er niet
te bestaan.
Te Bozen, waarheen hij zich tot herstel van
gezondheid had begeven, stierf de bekende Duit
sche schrijver Kduard Schmidt-Weiszenfels.
Schmidt-Weiszelfels. in het jaar 1833 te Berlijn
geboren, begon reeds vroegtijdig zijn loopbaan
als publicist, werd in het jaar 1848 secretaris van
de Pruisische volksvertegenwoordiging, toen van
de eerste Kamer, maakte in 1850 als vrijwilliger
den veldtocht naar Sleeswijk-Holstein mede, ging
vervolgens n aar Parij s, waar hij zich met letterkun
dige studiën bezig hield en ook in de journalistiek
zijn geluk beproefde, werd echter na den coup
d'état gevangen genomen en eenige maanden
later het land uitgezet. Na een kort verblijf in
Engeland keerde hij naar Berlijn terug en vestigde
zich achtereenvolgens te Leipzig, Praag en Golha.
In de laatste plaats trad hij in zeer vriendschappe
lijke verhouding tot hertog Ernst II en schreef de
toenmaals zeer veel opzien barende brochure:
»I)e hertog van Gotha en zijn volk." (Leipzig
18U1). Van zijn historische, biographische en
litterarische werken vermelden wij : »De moderne
litteratuur van Frankrijk sedert de restauratie",
>Raliel en haar tijd", »Scharnhorst'r,
»Geschiedenis van de Fransche letterkunde tijdens derevo
lutie", Friedrich Gentz", «Karakters uit de
Duitsche letterkunde", »Parlementaire karakters".
»Vorst Metternich", Fichte en het Duitsche volk",
«Frankrijk en de Franschen'', «Ferdinand
Freiligrath'', en tal van romans, novellen, enz.
Karakter, door J. B. MEERKERK. Uitge
vers Lohman en Funke, Amsterdam,
11. C, A. Thieme, Nijmegen.
De schrijver had achter den titel wel een S
mogen plaatsen, want in zijn werk tracht hij zoo
veel verschillende karakters te geven als er per
sonen in voorkomen. Onder die velen zijn er
minder aantrekkelijke ; zwakke, egoïstische, on
standvastige, onbeduidende en nietige !
Men hecht zoo gaarne aan de woorden «een
mensch van karakter", de beteekenis van iemand
die standvastig handelt, naar de overtuiging van,
verstand, plicht en geweten.
De man, die in dit werk steeds het woord ka
rakter in den mond neemt, bezit er zelf eon van
gering gehalte en werkt daardoor niet mede tot
het geluk zijner omgeving. Hier en daar schijnen
een paar zonnestraaltjes in die mistige
atmosplteer, waardoor men het boek niet onvoldaan
zal nederlcggen. Voor leesbibliotheken is 't eon
goede aanwinst.
HELTSJES
Droogte op Sicilië.
Sedert bijna drie maanden is er op Sicili
geen druppel regen gevallen. Het graan staat
nauwelijks een paar duim boven den grond. De
voor den tijd verdorde halmen buigen troosteloos
het hoofd naar den kalkachtigen bodem. Dik stof
bedekt de wegen en verheft zich bij het minste
zuchtje tot een dichten sluier, die de teere blaadjes
van olijf- en perzikeboomen grijs en grauw
kleurt. Uit de blauwe zee komt iederen morgen
de zon te voorschijn, doorwandelt het luchtruim
en gaat weer onder, zonder dat een enkel wolkje
haar felle stralen heeft verduisterd. Wie zal den
armen boeren regen geven ? Wie hun boomgaar
den en verdroogde velden een beetje frischheid
brengen? Hun ellende is onbeschrijfelijk; in hun
wanhoop laten zij hun naïeve verbeelding werken en
zoeken zij naar het misdrijf, de zonde, die in zoo
hevige mate Gods toren heeft kunnen gaande ma
ken. Te Menfl, te Poibera, overal, waar men lijdt
en weeklaagt, beginnen de legenden zich reeds
te vormen; rnen heeft vurige teekenen aan den
hemel gezien; men heeft visioenen gehad; te
Sciacca heeft de heilige Maagd gesproken.
Vier arme vrachtrijders zijn op weg naar de
stad; de weg is stijl; de zon brandt en steekt;
met veel moeite, stervende van den honger, met
droge keel en afgematte ledematen, komen zij
verder. Bij een herberg houden zij even stil;
terwijl zij voor de deur overleggen, wat zij zul
len bestellen, want de kroeg schijnt niet veel
bijzonders, komt een vrouw tot hen; zij is groot
mooi, bleek en heeft een kleinen stroohoed op
het hoofd.
Goede lieden, ik sterf van den honger. Zou
ik met u mogen eten 'i
Wel zeker vrouwtje.
Dank u. Zegt dan, dat men meel brengt;
een handvol is genoeg voor ons.
Een handvol ? En wij zijn met ons vijven.
Doet hetgeen ik u zeg, goede lieden. Een
handvol is genoeg en laat het in een groote pan
doen.
De vrachtrijders gaan naar binnen. De
poItnt-i wordt besteld en klaargemaakt. Als zij ge
bracht wordt, wat een teleurstelling! De bodem
van den schotel is nauwelijks bedekt. De gasten
vallen met een bedrukt gezicht aan. Maar, o
wonder.' zij mogen eten, zooveel zij willen, de
spijs vermindert niet 't Wie is dan die geheim
zinnige vrouw ?
/eg ons toch, vrouw, wie gij zijl.
Toen stond de vrouw op en zij scheen hun nog
grooter en bleeker dan te voren. »lk ben die
gene, die gij beleedigt, Maria, de koningin der
aarde, de moeder van Jezus, dien gij eveneens
beleedigt en die voor u gestorven is." De vracht
rijders vielen op hun knieën, verblind door den
glans, die plotseling haar gelaat omstraalde en
de geheimzinnige, verschijning verdween.
Op denzelfden dag zagen twee karabiniers, toen
zij de kapel van Maria del Bel-Hiposo, even
eens in de buurt van Sciacca gelegen, voorby
kwamen, een vrouw op een lagen muur gezeten,
Vrouwtje Wat doet gij hier 'i
Hampzaligen ! . . . Ik ben diegene, die gy
niet ophoudt te beleedigen, maar neemt u in acht:
de toorn des lleeren zal zich tegen u keeren.
En de deur van de kapel, door een onzicht
bare hand bewogen, opende zich en de heilige
Maagd stond op en nam haar plaats op het
altaar, die een oogenblik ledig was geweest, we
der in.
Deze en dergelijke verhalen vertellen al be
vende de mannen elkander des avonds en fluisteren
de vrouwen, met ijver hun rozenkrans tellende,
elkander om hethoekje van dedeurindeooren. God
is vertoornd. Hij weigert den regen, omdat hij de
zondaars wil straften, omdat een ieder tegenwoordig
zijn geheiligden naam durft verguizen, omdat de
Godslastering, tien jaar geleden op S iciliënog onbe
kend, daar thans de lippen der kinderen reeds
bezoedelt. Men moet hem dus tot verzoening
zien te stemmen, zijn genade en deernis afsmeeken.
Misschien zal hij zich laten vorbidden.
Een lange, plechtige processie verliet Zondag
de hoofdkerk te Sciac c ; de geheele stad nam
er aan deel; jongen en ouden, mannen en vrouwen,
boeren, burgers en zeelieden, allen schreden zij
langzaam en zuchtende voort, het touw om den
hals, do doornenkroon op het hoofd. Achter den
priester liepen vier gebruinde matrozen, op hun
sterke schouders het beeld van Jezus en de heilige
Maagd, beide met een zwarten sluier bedekt,
dragende. Tusschen de witte huizen, langs de
hagen en brokkelende muurtjes trekt de stoet
verder. Eindelijk komt hij buiten de stad en voor
de onmetelijke, dorre en verschroeide vlakte, de
bruine aarde, hijgend onder de loodzware warmte
van den gloeienden hemel, houden allen stil.
Een bange, duizendvoudige zucht stijgt ten hemel.
De tranen vloeien; de vrouwen weeklagen; de
mannen geeselen en kastijden zich, terwijl de
kinderen met hun schelle stemmen aanheffen :
Geef ons, o Heer,
Water en brood.
Om water en brood
Smeek en wij, o Heer.
O Heer, o Heer, laat het regenen, laat het
regenen!
Maar geen wolk verschijnt aan den he
mel ; de zon gaat voort te schitteren. Zou
God onverbiddelijk zijn V De processie begeeft
zich weer op weg; de vier matrozen dragen
Jezus en de heilige Maagd door de sombere
velden, opdat zij met hun eigen oogen de ver
dorde halmen, de boomen zonder sap en kracht,
de doodsche droefheid van de /waar beproefde
aarde kunnen aanschouwen. Drie lange uren duurt
de tocht; dan keert men naar de stad terug; bij
de kerk gekomen, bestijgen de matrozen de trap
pen en brengen de beelden weer op hun plaats,
terwijl hun schouders schudden van de snikken,
die hun lippen ontglijden; allen vallen op de
knieën en buigen zich in 't stof; een laatste
smeekbede stijgt ten hemel: «Genade, o Heer,
ge