De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 7 mei pagina 2

7 mei 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

*l> «i T 'i 'f* DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. N* 828 werking uit in de toenemende demoeering van het Centrum; niel meer rlemer-Alst en Huene, maar Dasbach, ugel «n Lensmg luidt de ooriogskreet." w» toenemende democratiseering, rten daar maar wat aan doen kon! Daarde eigenlijk ook (nur mit ein Bischen p^jHwfem Worten) de heer Von Caprivi in den :^gk»dag, toen hij de bevoegdheid ontkende jlpn <Ht lichaam, van de oppositie natuurlijk, /'ipp Wer militaire onderwerpen een oordeel uii te spreken, 't Is waar, de Rijksdag houdt de koorden van de beurs, maar er aijn van die oogenblikken, waarop hij ze op kommando moet loslaten. Zal hij ze thans loslaten ? Terwijl wij schrij ven, is deze vraag nog niet beantwoond. De kansen voor de aanneming van het ontwerp staan verre van gunstig, want alleen de con servatieven, de nationaal-liberalen en de Polen hebben zich verbonden om er voor te stem men; de Elzag-Lotharingers, die zich eerst wilden onthouden, zullen tegenstemmen en -4» Volkspartij en de sociaal democraten zul ten hetzelfde doen. Maar dan blijven nog bet Centrum, en de Duitsch-vrijzinnigen over, dte te zamen over ongeveer 170 stemmen beschikken. Men weet, dat onder hen enkele voorstanders en zeer vele tegenstanders van fcet ontwerp zijn. Maar zullen de tegenstand^M ook tegen stemmen ? Dit is thans de ' groote vraag. Kon van elk der leden van den Rijksdag worden getuigd: »Hij let op d' uit komst niet, maar telt het doel alleen'', dan «ouden de zaken wanhopig voor den heer Ton Caprivi staan. Nu heeft hij nog de fekine kans, dat'velen, die zich niet gaarne wHlen blootstellen aan de wisselvallige kan een der algemeene verkiezingen, zich van de stemming zullen onthouden en daardoor eene minderheid van voorstanders tot eene .Meerderheid zullen maken, Zeker is slechts dit, dat indien de regeering nog eene over winning behaalt, deze verre van schitterend aal wezen. iiinimmmiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiitiiiimiiiiiiHiiimiiiimiiiiiiiimiiii Het Tooneel. Het gezelschap Le Gras en Haspels deed ons kennis maken met een oorspronkelijk stuk van een nieuw auteur, Dora Kremer, drama in 4 be drijven door H. Heyermans Jr. Het werk heeft vele gebreken en onvolkomenheden; het is alles eerder dan een meesterstuk; ik kan mij voor stellen, dat velen zich over het aanmatigende en brutale ervan geërgerd hebben. Het heeft echter een paar hoedanigheden, het heeft in het bijzoneer n eigenschap, die, al kan zij tegen het vele jsajnder gelukkige niet opwegen, veel goed maakt en veel doet vergeven. Het ontbreekt den auteur blükbaar niet aan aanleg voor het tooneel; vele gedeelten verraden, dat hij oog heeft voor het drftmatische in een toestand of verhouding; uit ?het oogpunt der techniek bevat het meer dan GUY, verwonderd. Mijn nummer ? Heb ik dat vergeten ? Het is 52. De oude heer, schrijvende. Het moet ingevuld worden ! 52. GÜY. Juist, 52. Rue Taitbout. De oude heer. Hoe nu Rue Taitbout ? Waarom ruëTaitbout ? Ik vraag u niet om het nummer van uw huis, maar het nummer van uw plaats. GÜY, idioot. Het nummer van mijn plaats ? Wat voor plaats ? ... De oude heer. Uw plaats, doodeenvoudig. Waar zijn uw hersenen ? GÜY. Hier zou ik meenen! De oude heer, luider: Waar zit gij ? GUY. Op het oogenblik nergens. De oude heer. Welnu, kies dan een plaats. Tot het oudje dat medelijdend lacht: Hoe lastig toch, die menschen, die nergens van wéten. (Guy gaat op een plaats toe, maar als hij wil gaan zitten, doet een buurman hem opmerken dat die niet vrij is, daar er een opengeslagen boek op ligt, dat door den lezer ten bewijze zyner terug komst daar is achtergelaten. Guy excu seert zich, gaat verder en hetzelfde too neel herhaalt zich negen malen. Einde lijk vindt hij een onbezette plaats, juist naast de kachel. Hij ziet naar het num mer, zet er zijn hoed neer en brengt aan den ouden knorrepot in het kantoortje zijn boekje, dat nu eindelijk goed ingevuld is). De oude lieer, nadat hij een oog op het blad heeft geworpen. En nu, het boek dat u wenscht te lezen; welk deel, van welk werk GUY. Ik heb het u al gezegd, ik wil maar een woord in den dictionnaire nazien. De oude heer, schreeuwend: Welke dictiona aire ? GUY, ook zijn stem verheffende. Ik weet het waarlijk niet. De oude heer, bijna stikkend van drift: Ver duiveld, moet ik dat dan soms weten? Het ia om er een beroerte van te krijgen. n goed geslaagd tooneeltj e; het geheel moge los en slap aan elkander hangen, de afzonderlijke tooneelen zelfs niet al te ongedwongen en noodzakehjk uit elkander voortvloeien, op zich zelf be vatten z\j weinig onhandigs of onbeholpens. Een enkele maal vervalt de auteur zelfs in de ge breken van zijn deugden en was het hem te uitsluitend om het dramatisch effect te doen. Dat hy de oude leer, dat een drama voor alles dramatisch dient te zijn, is toegedaan, blijkt voort durend. De taal mist kleur, kracht en karakter ; zjj is echter zoo weinig mogelijk tooneeltaal en getuigt van. een prijzenswaardig streven naar eenvoud en natuurlijkheid. Toch had de heer Heijermans misschien verstandiger gedaan Dora Kremer in portefeuille te houden, het als alleen voor zich zelf bestemde studie en oefening in het meer handwerkachtige gedeelte der tooneelschrijfkunst te beschouwen. Als knap en verdien stelijk maakwerk kan Dora Kremer geprezen worden ; als kunstwerk mist het eenheid, karakter en oorspronkelijkheid. Het bijzondere van het drama is, dat het niet is, wat het wil zijn en niet schijnt te willen zijn, wat het zou kunnen zijn. Dora Kremer is bedoeld als een ernstige, diepzinnige studie over het huweljjk. Het is een banaal, niet boeiend en niet overtuigend echtbreukgeschiedenisje. Een jonge vrouw, een oude man en een jonge minnaar. De minnaar als alle minnaars een teedere en fijngevoelige Adonis; de vrouw een onbegrepen engelinnetje; de man een onbeduidende sukkel, een lomperd en een ezel. De vrouw geeft den jongen minnaar natuurlijk boven den ouden man de voorkeur, bazelt een beetje onzin en bom bast om ons en zich zelf wys te maken, dat zg alle recht van de wereld heeft den man, dien zij geheel vrijwillig haar hand schonk en haar hart heette te schenken, ongelukkig te maken en gaat met den wel een beetje met zijn figuur verlegen min naar op den loop. Een geschiedenisje zoo gelikt en onoprecht, zoo karakterloos en onhollandsch mogelyk. Dit alles niet omdat, zooals sommigen beweren, de echtbreuk in ons vaderland ten eenenmale onbekend is en steeds is geweest. Voor dezulken condenseert de geheele Nederland sche huweln'kslitteratuur zich in de figuren van Badeloch en eenige van haar even kuische zusteren en tellen onze oude klucht- en blijspelen, waarin de echtbreuk schering en inslag is, niet mede. In Nederland zijn er ongelukkig getrouwde vrouwen zoo goed als overal elders. Alleen maken zij bij ons een beetje minder spekta kel, stellen zij zich niet zoo aan, loopen zij met hun zwakheid niet zoo te koop, redenee ren en dogmatiseeren zij een beetje minder dan Dora Kremer. Ook zonder Dubois-Ileymond, Hiickel, Darwiti en Charcot (excuses du, peu!) gelezen te hebben, voelen zij zich in hun huwelijk vaak ellendig en rampzalig en juist, omdat zij als alle vrouwen voor alles voelen, laten zij zich bedwelmen en meeslepen, worden zij schuldig en misdadig, vergeten zij eer en plicht. Een Nederlandsen echtbreuk-drama is niet on denkbaar of onbestaanbaar. Zal het echter boeien en belang inboezemen, dan moet de heldin ons niet met uit Ibsen of Dumas fils verhanselde huwelijksdogmatiek trachten dood te slaan, dan moet alle mooidoenerij en mooipraterij zooveel mogelijk worden vermeden, dan moet de stille zielestrijd, het intieme gemoedsleven zoo sober en zuiver mogelijk worden geanalyseerd. In Dora Kremer geef ik het geheele echtbreuk-drama met al zijn komediejammeren en tooneelwanhoop cadeau voor de stuk of wat goed komische tooneeltjes in het eerste en derde bedrijf, die als oases in de woestijn verkwikken en verfrisschen, tooneeltjes, van betrekkelijk weinig kijk op en studie van HiiiiiiiffuiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiinniiMifiiiiHHfififtiiiiiifiiiniiiittiiifiiifti Waarom laat men hier ook menschen bin nen, die niet weten wat zij willen ? GÜY, niet den voet stampend: Wat ben jij een zeurkous. Als ik dat geweten had, had ik nog liever de nieuwe spelling geleerd. Dat had mij minder tijd gekost. Wil u mij nu een dictionnaire geven, ja of neen ? De oude heer. Vraag er dan een. GUT, meer dan woedend: Matig u, mijn heer. Wat doe ik dan sinds een uur 'i De oude lieer. Wat u sinds een uur bezig is te doen? Mij vervelen mijnheer, mij gruwelijk vervelen. GUY. Je mag wel wat beleefder zijn, ouwe knorrepot. De oude heer. Ik verbied u mij te beleedigen ... Ik zal u de deur uit laten zetten. Ik zeg u nog eens, schrijf den naam neer van het boek dat gij wenscht,. GUY, brullend: Een dictionnaire. Weet u soms niet wat een dictionnaire is ? De oude liear, meer dan woedend: Schrijf het! GUY. Waarom mij dat nipt eerder gezegd ? (Hij neemt het boekje en wil liet daarop schrijven ; de oude heer ontrukt het hem.) De oude heer. Daar moet het niet op ge schreven worden. GUY, als verdiKnasd. O! . . . De oude heer, heascl/- van drift. Op die strook papier, daar op die tafel, 't Is nit-t om uit te houden. Wie heeft u toch hier toegelaten ? (Guy gaat vol wanhoop naar de aangewe zen plaats, aan de tafel tegenover hem. Groene en witte strooken papier zijn er uitgespreid onder dezelfde rubriek : »Werk ter inzage uitgegeven''. Guy neemt het eerste wat hem in de hand komt en schrijft er op : »Een woorden boek, onverschillig welk". Hij brengt daarop de streep papier aan den ouden heer, die nu van woede schuimt.) GUY. Ziezoo, ik hoop nu maar dat. . . De oude lieer, paars van woede: Het is niet mogelijk, u doet het er om . . . GUY, rood als rauwe bcefsteak: Wat dan ? de werkelijkheid, doch yan veel fantasie, veel goed humeur en levenslust getuigende, kluchtspeltooneeltjes, zoo jolig, dartel en gemoede lijk, dat men, of men wil of niet, moet gaan gelooven, dat de auteur ons met het leelijke echtbreukgeschiedenisje heeft willen beetnemen en men slechts kan wenschen, datlnj zulke gevaarlijke en weinig amusante grappen in het vervolg niet meer uithaalt, dat hij z\jn onoprechte, zij het nog zoo moderne zwartkijkerij aan anderen overlaat en ons spoedig met een eerlyke, eenvoudige, bescheiden klucht komt verrassen. Aan de vertolkers heeft de heer Heyermans groote verplichtingen. Zij gaven een geheel, waarbij het moeilijk en overbodig is den een boven den ander te prijzen. Ieder maakte van zijn grootere of kleinere rol wat er van te maken was. In ijver, opgewektheid en overtuiging gaven zij el kander slechts weinig toe. Professor Crampton, komedie in vijf bedrijven van Gerhart Hauptmann, door het gezelschap de Vos en van Korlaar in den Eranschelaanschouwburg vertoond, is niet een van de krach tigste en karakteristiekste werken van dezen hoogbegaafden Duitschen dramaturg. Hauptmann schreef het in 14 dagen, onmiddellijk nadat hij zijn groot drama «Die Weber" had vol tooid. Het als een vluchtige schets, een buyteriwerck, een bijwerck, gelijk Huijgens dat noemde, te beschouwen, is plicht en vereischte. Krachtige en forsche impressies roept het niet in het leven; groote of indrukwekkende kunst geeft het niet. Het noemt zich komedie; dat het zich aldus noemt, mag niet voorbijgezien worden. Dat Hauptmann geen oogenblik naar schrille effecten heeft gestreefd, blijkt uit het geheele verloop der handeling. De geschiedenis van een schilder met eenigen aanleg, die tengevolge van het toegeven aan ijdelheid, trots en kop pigheid, steeds meer aan lager wal is geraakt, die in den drank zijn troost heeft gezocht en gevon den, steeds dieper zinkt en ten slotte door zijn toekomstigen schoonzoon wordt opgevischt en voor de rest zijner dagen verzorgd en onder houden. Dat Hauptmann den professor komisch, humoristisch heeft bedoeld, dat hij zijn jammeren niet al te ernstig opneemt, met deze niet al te veel medelijden heeft, blijkt overtuigend. Op zijn zelfgenoegzaamheid en eigenwaan valt het volle licht; dat hij genie of zelfs talent heeft, wordt geen oogenbük vermeld. Het optimistisch, blijeindend slot sluit zich alleen bij deze opvatting logisch en noodzakelijk bij het voorafgaande aan. Professor Crampton is zonder twijfel in een stemming van forschen levenslust en zelfbe wuste levenskracht, van opgewektheid en dartel heid geschreven. De jolige, goedige, een beetje naïeve Max Strahler, zijn flinke broer en ver standige zuster, de kloeke, kordate Gertrud, zij zijn de helden naar Hauptmann's hart. In het waar en echt, in het boeiend en overtuigend schilde ren van hun eenvoudig en innemend optimisme toonde hij zijn grootste kracht. Het beeld van den professor is met veel liefde en toewij ding, uit tal van doelen en onderdeelen in elkan der gezet. Men voelt en raadt en tast echter, dat liet in elkander is gezet. Men ziet den auteur aan het werk, men betrapt hem op iieeterdaad. Max en Adolf en Gertrud zijn in een paar trekken be slist en zeker geschilderd; op Crampton kan men geen vat, aan hem geen houvast krijgen. De tiguur had nog fijner ontleed en ontrafeld, nog zuiverder geanalyseerd en gedetermineerd moeten worden, liet hoe eu waarom van Crampton's doen en laten blijft te veel in nevelen gehuld. Dramatisch en artistiek het boeiendst was voor mij iiffiufiffmttiiiiiinfifintillfiKumiiiHimiffitffiffiiimfimiMfffiMiimfifliH* De oude heer, de streep n-il papier aan stukken scheurend: Je hebt een plaats ge kozen aan de rechterzijde en je schrijft op een witte lijst. Grv, die er niets meer ran begrijpt: Waarom zou ik niet. De oude heer, niet stcntorxloii: Men schrijft op de gruene lijst als men ter rech terzijde zit! GUY. Waarom heeft u mij dat niet eerder gezegd. Alle duivels. Waarom staat er dat niet bij geschreven. (Hij keert terug om het groene biljet in te vullen en brengt het mede, vast besloten er nu een einde aan te maken.) J)c oude li'er, het billet lebend. Hoe gek gesteld, l! kan plaats nemen, men zal u het gevraagde brengen. (De oude heer wischt zich het zweet van het voorhoofd, geeft het biljet aan een bediende en valt uitgeput in een leun stoel. Guy, nog blakend van woede, valt naast de kachel op zijn stoel neder, maar bfgint na vijf minuten wachtens zoo te transpireeren, dat hij bang is zijn gezondheid er bij in te schieten. Hij staat das op en wil beproeven wat op en neer te wandelen. Maar zijn buren beginnen onheilspellend te mom pelen en hij is genoodzaakt weer te gaan zitten en te wachten. Hij blaakt in eu uitwendig en wordt telkens rooder en warmer. De kiok slaat half.) GUY, -cerhimsd. Neen, dat is onmogelijk. Half vier. Zou men mij hier waarlijk ander half uur hebben doen verliezen 'i Dan kan ik niet langer wachten. (Hij wil vertrekken, de klerk houdt hem aan de deur legen.) De klerk. Pardon mijnheer, wat gaat u doen 'i GUY. Ik ga naar buiten. Ik heb genoeg van deze ellendige inrichting. De klerk, op strengen toon: Uw entreeboekje? GUY. Men beeft het mij ginds afgenomen. De klerk. IJ moet bet terugvragen. Ik kan u zonder dat niet laten vertrekken. het derde bedrjjf, waarin de professor niet voor komt, dat eigenlijk geheel op zichzelf staat. Ook uit het oogpunt der tooneelspeelkunst gaf dit het meest te genieten. Een extra-bravo voor den heer van Amstel (Max), die in korten tijd buitenge wone vorderingen heeft gemaakt,die zich nog slechts eenige al te coquette intonaties en al te theatrale standen heeft af te leeren, om een jeune premier te worden, dien men »Het Nederlandsen Tooneel" zal gaan benijden. Het fraaie slottooneel ver tolkte hij bijzonder gelukkig, met veel dramati sche kracht, veel karakter en veel sentiment. De heer van Zuylen had van détitelrol blijkbaar veel studie gemaakt; toch heeft hij mij niet ge heel voldaan; zijn creatie scheen mij stroef,te tam, te benepen. Waarschijnlijk was hij bang te komisch te zijn; het gevolg was, dat hij het niet genoeg en voor alles, dat hij niet zich zelfwas. Het vele moois in de onderdeelen kon het gebrek aan gloed en leven in het geheel niet doen vergeten. Dat de rol veel schuld had, geef ik gaarne toe. H. J. MEHLEK. IIIIIMIIIIIIIIIMIIIIItlintlllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllH Muziek in de hoofdstad. //Niet alleen de Muzen maar ook de Schikgo dinnen hebben hare lievelingen, doch wanneer de eersten een sterveling onderscheiden, jagen zij ge woonlijk de laatsten op de vlucht. Slechts zelden ontmoeten wij uitverkorenen over w.er hoofd beide machten elkander de hand reiken, ten einde aan hun bestaan de vereischten voor een harmonisch geheel te geven. Zulk een gezegende natuur was Mendelssohn," Aldus schrijft een biograaf over den componist van Elias. Tegenwoordig is men wel eens bang met warmte over Mendelssohn te spreken. Door hem hulde te betuigen vreezen velen voor ouderwetsch, of niet op de hoogte van hun tijd staande, te worden aangezien. Zij zien niet in, dat al is de tijd voorbij dat, men met alles dweepte wat Mendels sohn schreef; dat, al is veel verbleekt wat men vroeger zeer hoog stelde, men toch dezen hoogbe gaafden zoon van liet romantisme tegenwoordig dikwijls groot onrecht aandoet. De kunstenaar of kunstvereerder die mei oordeel en begrip de nieuwere kunstvormen aanneemt en vereert, zal allerminst aan Mendelssohn onrecht laten wedervaren, doch wel zal hij Mendelssohn daar, waar hij overeenkomstig; zijne natuur eu aanleg de vleugels vrij uitsloeg hooger stellen dan daar waar hij met behulp van zijne enorme keunis en verbazende gemakkelijkheid Zich in alle vormen te bewegen, en ook ten gevolge van de wegen die men hem m 't aandrang aanwees, werken in be staande en bekende vormen schreef. Voor mij althans staat de Mendelssohn die den SntnmeriiacMxtruitm en Die erste Wiilptirgixiachtcom.poneerde liet hoogst. Men beschouwde toen echter Mendelssohn's orato-ische werken als zijne meesterstukken. Een bewijs hiervan vindt men o. a. in de woor den van den zoo muzikaal ontwikkelden Prins Albert, die na de eerste uitvoering van Elias, in Exeter-IIall te Londen, het door hem gebruikte tekst boekje aan Mendelssolm zond, met de volgende opdracht: //Aan den edelen kunstenaar, die, omgeven door den Baiilsdicust van eene valschc kunst, door mid del van zijn genie en zijne studie, de dienst, van de ware kunst als een tweede Elias trouw blijft, en ons oor uit don zwijmel van een gedachteloos toneuppel weer aun den reineu toon van het ware gevoel en de wetenschappelijke harmonie leert trewennen; aan den groot.'n meester, die zoowel ha1; IflIIMItllllinllinimillMUIIIHimtlltlllllllllUltllltlllllllllllllllllllllllllMIIIIta GUY, Hoe ik zou zonder dat niet. .. (het bloed vliegt hem naar het hoofd). Hou je mij soms voor een dief? I h' klerk, mei onverstoorbare kalmte: Het reglement wil het! (Guy gaat naar zijn plaats terug. Nu wil men er mij niet eens meer uitlaten. Wat was ik toch dom, om hier binnen te loopen in plaats van even een dic tionnaire te koopen ! Guy neemt weer plaats en na een kwar tiertje wachtens brengt men hem eindelijk een zwaarlijvig boek. Hij rukt bet den bediende uit de hand, opent het en leest: Technologisch woor denboek, Deel I van lett. A. tot F.) GUY, -woedend. Wat 'n historie! Ik moet hier een halven dag. verliezen om naar een woordenboek te vragen en krijg er dan nog een, waarin het woord, dat ik zoek, niet te vinden is! (Kreten alom, van: stil zijn, zwijgen of de deur uit!) GUY, iranJtopend. Idioten ben jelui alle maal allen te samen. Niets dan idioten! Een bediende. Als u niet stil kan zijn... GUY, xi'-li vergetend. Daar heb je je dic tionnaire terug. (Hij werpt den bediende den foliant naar het hoofd, deze valt te midden van inktkokers en notities tegen een tafel vol wijze mannen. Algemeene opstand eu verwenschingen ; de bedienden loopen heen en weer. Men pakt Guy bij den kraag en werpt hem met twee dienders de deur uit.) GUY, worstelend: Ik zal u alles verklaren. Ik wou maar een woord in de diction naire opzoeken. Ik ben geen dief. Dit is mijn rijtuig ! 'Een diender. Zoo, is dat uw rijtuig, en al die pakjes dan die daarin liggen! En jij durft nog te beweren dat jij geen dief bent! Vooruit! En gevolgd door den coupé, waarvan de koatsier zich dood schaamt, doet Guy zijn zegevierenden intocht aan het politiebureau.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl