De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 7 mei pagina 4

7 mei 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

4 DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. Na 828 f > t breng .ik je ook .heden al die droeve ten, buiten onzen tuin geplukt, daar waar ? Bijj verboden had te gaan. Onderworpener voorheen, zal ik de zachte berisping, die ge mij willen geven, niet in den wind slaan. voor vergiftige bloemen ben ik niet meer Annie". Wie Zou deze opdracht kunnen lezen zonder \«r een belofte in te zien? Annie Vivanti is geen banale geest. Zy heeft ^l*ar eigen manier van zeggen, fijn, helder, kleu"lig en vol eenvond, en Dido is een vertaalster iarer waardig. Met dit vermoeden hebben wy ons tot de bloemen gewend, «geplukt daar waar men haar verboden had te gaan.'' Fn wjj zyn niet teleurgesteld. Marton is een verzameling van schetsjes, die, losjes aaneengeregen, een roman vormen; »een boek van de liefde" in 't klein, gelyk Johanws 'Yiator's droomen, «de liefde van een boek" in ket groot kunnen heeten. De cafë-chai tant-weield, waarin het drama speelt, wordt met haar wie verborgen plekjes hel verlicht, heller mis* sehien dan preutsche oogen betamelyk kunnen achten; maar zy die let licht ontsteekt, Annie *~~ ". geeft onafgebroken den indruk, dat zij zelve, 'als de reine, te hoog boven het onreine « wwdieven is, om er door bezoedeld te worden. Eooals Erasmus zyn Laus stultitise schreef: »non , tijken stulte", schildert de Italiaansche schrijf ter * de» zeden van dit kunstenaarsleven, waaraan de .kfflut zoo vreemd is, het indecente, zonder zelf indecent te worden. Bij de zeer groote vrijheid, fyff zjj zich veroorlooft, «om de bloemen te\ «hikken, waar men haar verboden had te gaan", ^k«B men haar gerust volgen, al is zij voor «ver giftige bloemen" niet bang meer. Marion, de hoofdpersoon van het verhaal, is een aardige karakterstudie, zonder dat de studie waarneembaar is, of het resultaat daarvan in eenige formule of stelling wordt aangeboden. De kleine leeft in haar piquai.te omgeving hét piquante leven van artistenkind. Onze lezers kunnen haar als elfjarig meisje, aan het sterfbed harer moeder vinden, en reeds deze eene ontmoeting zal voldoende zyn, om een nadere kennismaking te doen verlangen. Marion moest naar de repetitie, maar zij kon niet; zy was bij hare moeder Blanche, de verwelkte zangeres, en deze lag te sterven. »Bébé! spyt het je? vroeg zij, het strakke gelaat uitvorschei d aanstarend. Ja. En hoe doe je dan om niet te schreien ? Over haar eigen wangen rolden langzaam dikke tranen. Ik weet het niet antwoordde Marion, die geheel bleek geworden was. God helpe mij ! ik heb je niet eens het »0nze Vader" leeren bidden. Ik weet niet of het tot iets dienstig is, maar ik had het je toch moeten leeren. En niets, niet eens het Ave Maria!... Jawel, jawel, het Ave Maria wel! viel Marion haar in de rede met violoncel, weet je niet? Wil je dat ik het voor je zing? Dadelyk stond zij op en, kaarsrecht, met langs het lijf neerhangende armen, zong zij met frissche heldere stem het Ave Maria van Gounod. -?Nog eens zeide de moeder, toen het gedaan was. En de kleine begon andermaal. Nog meer,... alty'd door fluisterde de zieke, met gesloten oogen. En het kind hervatte het lied. Ga voort, ga voort! ... tot ik zeg genoeg, fluisterde Blanche, met gesloten oogen. En het kind zong weer het Ave Maria, en onmiddelijk daarna, ter afwisseling, haar gansch repertoire van liederen: Italiaansche, Fransche, Duitsche, Spaansche. Toen ze geëindigd had, begon zij ze opnieuw, naar de rij af, hare moeder altijd aan ziende, wachtend dat deze zoude zeggen: nu is het genoeg. Maar Blanche zeide niets, en het moede stem metje van het kind zong steeds door, alle lied jes, alle romances, die het kende.-het bleef steeds zingen, bleek, afgemat, den blik op moeder ge vestigd. Verstijfd, ontsteld, zong en zong zij voort; het stemmetje werd schor en krijschend, een vreeselijke angst overmeesterde haar. Zy durfde niet ophouden, zij durfde zich niet bewegen. Het was haar zoo bang om het hart, maar zingen moest zij. Zij zong en zong steeds door, terwyl hare moeder dood vóór haar uitge8trekt lag, en zij daarvan overtuigd was." Wat moet er van deze kleine worden, die al zingende, in het Gaffe-Concert o, reeds als kind op eigen wieken drijvende, het leven infladdert ? »Groot en slank voor haar veertienjarigen leeftijd, lag er een waas van reinheid op haar gelaat; zij had den kalmen, rustigen blik van een jong meisje dat naar niets vorscht, omdat haar op zeker gebied niets te leeren overblijft; maar tevens speelde een kinderlijke lach om het kleine mondje dat nog nimmer gekust was." Het probleem is niet gemakkelijk gesteld en dat de schryfster het in alle deelen bevredigend heeft opgelost, zouden wij niet durven beweren. Zeker echter is, dat zij in Marion een persoonlykheid heeft geteekend, oorspronkelijker dan de meeste, die men in de wereld van waarheid en ook in die van verdichting ontmoet; een zieltje, waarin de meest verschillende eigenschappen zonderling dooreengemengd een geheel samen stelden, aantrekkelijk door naïeve natuurlijkheid en kinderlijke onschuld, tot zelfs in de dagen als de tot vrouw volwassen kleine zangeres de gevierde gchoone is, die haar aanbidders hare gunsten niet onthoudt. Het ruwe en het teere, het instinct matige en het zelfbewuste raken bij Marion elkander zoo menigvuldig en doordringen elkaar . zoo innig, dat zij vaak moeilijk te onderscheiden zyn, maar, het spreekt van zelf, de sympathie, die dit eigenaardig wezentje opwekt, is in de eerste plaats te voorschijn geroepen door het goede hart, waarmede Annie Vivanti het heeft bedeeld. Wy willen den lezers niet het genoegen be derven door den inhoud van het kleine verhaal hier over te vertellen. De bekoring er van ligt iu de fijne, ongekunstelde teekening, die Dido met zoo> veel talent en zorg, hier en daar met aan angstvalligheid grenzende nauwkeurigheid, heeft over gebracht. Doch voor hen die Marion lezen, mogen wy niet verhelen, dat de hier te lande onbekende schrijfster, gelijk meerdere harer zusters, blijk geeft van bijzondere bedrevenheid in het weerge ven van zielstoestanden, in het karakteriseeren van personen, met zeer geringe middelen in de detailsstukjes groote effecten weet te verkrijgen, maar haar zwakke zijde blootlegt, waar zij de fijne, frigsche tafereeltjes tot een afgerond geheel zal vormen. Wanneer Anuie Vivanti haar werk voltooien moet, laten hare oorspronkelijkheid, haar helderheid van voorstelling, hare eenvoud en waarheidsliefde haar in den steek. Even eigendommelijk als het leven van de Artista di Gaffe-Concerto beschreven wordt, zoo banaal is het dramatisch, ja melodramatisch slot. Alles gaat uitstekend, totdat de auteur begrijpt, dat er een eind moet komen aan het ver haal en de verwikkeling- een ontknooping eischt. In dezen nood breekt elke wet. Marion moet komen tot een moord uit jalousie, ofschoon er in het schepseltje niets steekt, dat zulk een daad van haar kan doen verwachten. En Annie Vivanti schijnt zelve er niet al te ge rust op geweest te zijn, dat hare lezers haar zou den gelooven. Zij gevoelt behoefte de metamorphose toe te lichten. Het is alsof zij zeggen wil, wanneer ik het volgende te lezen geef, zal niemand dien moord zóó heel onmogelijk kunnen achten: «Marion staarde haar aan met dezelfde koude, hardvochtige uitdrukking op het bleek gelaat, die er op te lezen geweest was toen zij als kind het kanarievogeltje worgte om het de kat toe te werpen, en toen zij de schuinsche liederen vóór het lijk harer moeder bleef zingen; hetzelfde gelaat dat de meid van Rossi aanschouwde toen ze haar voor de moordenares van haren meester uitmaakte, en dat Marion aangestaard had, als ze half gestikt uit den slaap opsprong; het ge laat dat Marion gezoend had zonder er acht op te geven, den avond toen Marion vroeg: Anna, wie is Anna?" De toelichting echter is zelve niet pluis. Dat »vogeltje'' is een verMx fje uit het laatste deel van het werk, en past volstrekt niet bij Marion, het kind, zooals de schrijfster haar ons heeft laten zien. Voorts geen enkel lezer heeft op Murions gelaat toen zij als elf-jarige zong bij het dood bed van haar moeder, »een hardvochtige uit drukking" gezien. Geen enkel lezer ook Annie Vivanti zelve niet. Zij heeft haar als een sympathiek persoontje in de wereld ge zonden, in wier gemoed, ondanks de verpes tende atmosfeer, waarin Marion ademde, plaats was voor een echte liefde, en zeker zou het niemand verwonderd hebben, als zij overweldigd door verdriet ware weggekwijnd of zelfs een eind aan haar leven had gemaakt. Het gevoelskind, moe t, gelijk het behoort, door de liefde, die zoo grof beleedigd was, ten onder gaan. Tot het plegen van een moord uit wraak en ijver zucht had Annie Vivanti haar heldin niet op gevoed. Eerst later, veel te laat, heeft zij die rol voor haar uitgekozen. En nu voelt men, als men haar het slotbedrijf ziet spelen, dat zij iu deze actie niet leeft. Ach, dat slot! ? Men moest tooneelstukken en romans kunnen fchrijven zonder een laatste bedrijf! Nog in anderen dan in letterlijken zin is het zoo vaak een menschen-moordenaar. Wat een karakters brengt het om hals! /oo liep ook Anna, de door Marion vermoorde, niet vrij. Anna, de verschoppeling te huis, als kind, plaagde haar broertje meedoogenloos. Zij deed hem dwaze ver halen om hem bang te maken. Zij wordt naar de kostsc hooi gezonden en bij haar vertrek, om zich op Karel, den smidsjongen, die haar wel eens geplaagd en gestompt had, te wreken, smeet zij hem een appel naar het hoofd. »0p wraak zinnend, had ze dat harde voorwerp in den zak gestoken, om, zoo de gelegenheid zich voordeed, het aldus te gebruiken, en zij lachte inwendig van voldoe ning, toen zij zag hoe hij op den grond ging zitten en nog harder schreide dan te voren." En deze Anna wordt aan het slot van het boekske, het onnoozelste gansje, het goedigste doetje dat ooit met een dolk is vermoord ! Dat slot! Daar moet zoowaar ook nog Max, »die ten tweede male Marion het leven schonk," wiens oogen zoo op de haren geleken, haar ten huwelijk vragen. . . Aan de samenstelling van Marion Artixta di Cn/fé-Concerto kleven als geheel groote fouten. . . Toch is het een veelbelovend boek. liet be vat schetsjes van hooge waarde. Aan Dido de eer het Nederlandsch publiek op zulk een voor treffelijke wijs er mede in kennis te hebben ge bracht. i>. K. De Fransche académicien Charles de Mazade, dezer dagen overleden, werd in 1821 te Gastel Sarrasin geboren, en kwam, na te Toulouse in de rechten gestudeerd te hebben, op zijn twintigste jaar naar Parijs, waar hij al spoedig een doel gedichten in het licht gat'. Hij was modewerker aan de Fresse, aan de Kevue de Paris en sedert 185"2 ook aan de Revue des Deux Mond-es, waar hij later hoofdredacteur werd, hetgeen bij tot hot laatst gebleven is. Hij schreef er geregeld de »revue politique" in, en talrijke groote artikelen, die later als boeken zijn uitgegeven. L'Jïspngite moderne, 1855; L''Italiëmoderne, 18IJO; La Polof/ne contemporaine, 1863; L'Italiëet les Italienp, 1804, Le Comte Cavour, 1877. In de Academie groepeerde de Mazade om zich heen de invloedrijke parti de la Revue", die langen tijd beschuldigd werd tegen de Republiek te intrigeeren, en aan eene restauratie der Orleans te denken. Gedurende de kritieke periode van »10 Mei" verleende deze partij intusschen aan de Republiek hare hulp tegen de reactionnaire eerzuchtigen. Prof. Bensly, de mede-ontdekker en ontrijt'eraar van het Syrische evangeliehandschrift van Sinaï, is op '24 April plotseling overleden aan de ge volgen eoner verkoudheid, die hij zicli op don terugkeer van den Sinaïnaar Home op den hals bad gehaald. Niet alleen door deze laatste ontdekking heeft hij zich verdienstelijk gemaakt, reeds vroe. ger had hij zich in theologische kringen een grooten naam verschaft, door te bewijzen dat al de in Europa bekende handschriften van de zoo genaamde boeken van Esra, gewichtig voor de vergelijking met de openbaring van Johannes, van een enkel handschrift, dat van Parijs, af stammen, waar in zeer oude tijden een blad uitgescheurd was. Het gelukte hem toen, te Amiens nog een tweede handschrift, van het Parijsche afhankelijk, te vinden, en zoo den Latijnschen tekst van het boek voor de theologen voor de eerste maal volkomen toegankelijk te maken. Het is bijna onnoodig, de aandacht te vestigen op de serie Oerhard'n Steilschriff, compleet in 8 cahiers ;\ / 0.10, uitgave van S. L. van Looy en II. Gerlings te Amsterdam. De uitspraak: ,. het steilschrift is het schrift der toekomst" schijnt veel spoediger bewaarheid te zullen worden, dan gewoonlijk met profetieën het geval is, af te meten ten minste naar de steeds klimmende belangstelling, die er voor betoond wordt. Sedert in de algemeene vergadering van het Nederlandsch Onderwijzersgenootschap van 25 Juli 1889 te Utrecht, prof. H. Snellen er de voordeelen van uiteenzette, is de zoo rationeele nieuwigheid op tal van scholen ingevoerd, en vele onderwijzers maken er propaganda voor. De inhoud der cahiers is als volgt: Cahier l en 2 bevatten achtereenvolgens alle letters en de cijfers, i5 Korte woordverbindingen en de wijzerplaat. 4 Eigennamen (voor de Hoofd letters), 5 Aardrijkskundige opgaven en rekenkunstige bewerkingen, O Opgaven uit de geschie denis en andere vakken ; rekenkunstlge formules, 7 en 8 Spreuken, spreekwoorden enz. en voor beelden uit het dagelijksch leven: adressen, kwitantiën, nota's enz. Een voorbericht bevat eenige practische op merkingen voor onderwijzers en leerlingen. De heer Gerhard had hier de hulp van zijn broeder den onderwijzer wel mogen inroepen, tot ver betering van een zin als deze : »voor den vorm is Aon ronden echt llollandschen gekozen"; maar een paar kleine slordigheden als deze, doen tot het nuttige der schrijfmethode niet af. Nu Dusseldorf geen Ileine-Denkmal hebben wil, zal Mainz het nemen. In de commissie er voor zijn mannen van naam uit geheel Duitschland : Friedrich Spielhngen, Ernst von Wildenbruch, Karl Frenzel, Julius Rodenberg, Emil Ritterhaus, Wolfg. Kapp, M. Satorius, L. Ahrweiler, .lustizrath Bloem, A. van Randow, L. F. Geufkrth, prof. Eschke en director Wiebe. Een plaats voor het monument zou deze week door den ge meenteraad van Mainz worden aangewezen. De tweede aflevering van het Tijdschrift van hi.'t Nederlandsch Ge-nootschap voor Munt- en Penningkunde is verschenen, bij de hoeren G. Theod. Bom en Zoon, te Amsterdam. Zij bevat o. a. In Memoriam Mr. N. de Roerer, door Joh. W. Steplmnik; fieschri/jving van vroedsehapp nnin'jen van 's-Hertogenbo«ch van 1704 tot 1703, door Jhr. M. A. Snoeck, De arbeid der stempelsnijdcm ran 's-Rijks Mant in l^ill en 1802 door Mr. L. W. A. liesier, K-n algrmeene Muntmcter door Joh. W. Stephanik, Medaillon au liH*te f/s Joann Lotin, door Th. M. Roest, enz. benevens twee platen en een genealogische tabel. In \Vnrendorfs Novellen- BibliotheeJc is als no. .'!!) verschenen een fraaie novelle van Mevr. S. La Chapelle-Itoobol, Eene misrekening. .'MMiiiimuiiiimimMMiiiiliiiHiiiimiMiiMuiiiiiiimmiimmmuiimmiiiiiil vo MES Vernis oge-dng.?Mouwen. Kinder mode. Em koppenfeest. Kanten. Datura en léhélé' lïij don Kernissage-d'ig zoowel als bij het Con cours Hippique te Parijs is het gebleken, dat, geheel zooals voorspeld was, 18!)3 een duur modojaar zal zijn. De rokken waren overladen met garneersels; sommige met strooken van de taille tot aan den benedenrand, andere met cntredeux, met smalle plooitjes, met biais, met linten; nog andere met afwisselende rijen van al die oplegsels. De tijd is voorbij, dat de kosten van de stof bijzaak waren in de kosten van een nieuwe japon, dat men zicli met vier meter kleeden kon; integendeel: de hoeveelheid ver knipte stof aan strooken en garnceringen moet soms verbazend kostbaar zijn. De jupe cloclie was op de vernissage-Hing overhoerscïiend. Natuurlijk niet »de crinoline", want het buis l-'elix, in vereeniging met eenige andere groote tirma'x hebben verklaard geen crinoline te willen, maar dan toch dejupe-cloche met paardeharen rand ;ils steun voor de diepe plooien, om het middel plat gelegüof gefronceerd. Met het mooie weer werden er zoowel op den vernissage-dag als op het concours hippique een menigte volkomen /omertoiletten gezien, o.a. wit foulard. wit b.itist. wit crópon met drie strooken van blauwe of rose zijde, of afwisselend strooken van stof en kant; stroohoeden met korenbloemen en zwarte veeren, met klaprozen en marguerites, alsof men Augustus schreef, Overigens veel iichus, veel charpes, geheel het model 1830, een zijden stof, gekleurde taf of satijn, als grond, en daarop de strooken, kanten of ef'/Hés (strepen uitgerafelde stof) als garneersels bevestigd; hierbij behüoren ook Je choux kunstelooze rozen van gevouwen zijde, zooals men ze aan de parasols ziet, die ook uit 18,'SO dateeren. ?jf * * Eene moeilijkheid dit jaar is het, dat de over gang van de vorige mode tot de aanstaande in verschillende opzichten zoo lastig is. Neemt men de mouwen, liet is nog niet lang geleden dat men zoo hoog geschouderd mogelijk moest zijn; gaat men de dotten nu geleidelijk inkrimpen, dan is het alsof men japonnen van 1889 en '90 afdroeg; en toch, plotseling over te gaan tot de afloopende schouders, met een schoudernaad van drie kwart el, die de toekomst zijn, is ook bezwaarlijk. Eene oplossing wordt daarin gevon den, dat men de mouwen dezen zomer vooral van op elkaar liggende strooken zal maken, de bovenste komt dan zoo hoog als de vroegere kopmouw, de derde of vierde komt zoo breed en wijd als de mouw van de toekomst. Aan zomerjaponnen en voor de Engelsche season maakt men ze vaak maar tot den elleboog, om daar de lange peau de Suède handschoenen te ontmoeten, die niet lang van het tooneel ver dwenen zijn geweest. Een aardig middel om de kousen met ieder costuum te doen harmonieeren, is ze zwart te nemen, van voren a jour, en er drie of meer lintjes van de kleur van de japon door heen te rijgen. De orgie van kleuren in de costumes die geheel gemaakt afgeleverd worden, neemt toe. Het is daarbij niets bijzonders, een corsage te zien van bleek blauwe zijde, aan hals en middel gevat in zwart fluweel, met iriseerende kralen, goud en koraal geborduurd, mouwen van rose en crème strooken, en een rok van goudbruine changeantstof, waarin blauw of rose den weerschijn geeft, en de andere van deze beide kleuren, met zwart fluweel, kralen en goud, als garneering dient. * * In het Meinummer van Voor Ome Dames (het tijdschrift van Jo van Sloten, uitgevers Van Holkema en Warendorf te Amsterdam) is eene methode gevolgd, waar reeds de «Oude Heer Smits" een proefje van gaf. Hij stelde voor, de advertentiën in een boeiend verhaal te encadreeren; Jo van Sloten heeft eene reeks van toilet- en modebeschryvingen verwerkt tot een verhaal in brieven, »Een reis naar het Zuiden", waarbij de briefschrijfster «iet nalaat Venetiè',Milaan,Florence, Rome, Napels en ook Parijs aan te doen en te vertellen wat zij en anderen er by' verschillende gelegenheden gezien, gedragen en besteld hebben. De zorg aan al deze toiletjes besteed, wordt met een paar engagementen beloond. De platen, bij dit verhaal behoorend, zijn in kleuren getint, hetgeen heel goed staat. Een sieraad van de aflevering is overigens eene mooie collectie monogrammen (ieder van twee letters) in kruissteek, waarschijnlijk een deel van eene serie die steeds vjor vervolg vatl aar is. * * * Vaak wordt er over geklaagd, dat de mode tijdschriften zoo weinig werk maken van kindercostumen, terwijl toch menigeen, die bezwaar zou maken, bij het veranderend snit der mode voor zich zelf een costuum te knippen, allicht een el of wat stof er aan durft te wagen en er de schaar inzetten voor een kindercostuum. In deze behoefte wil de Kindermode voorzien, een »ge llustreerde gids voor moeders, modistes en huisnaaisters", uitgegeven door de heeren Nijgh & Ditmar te Rotterdam. No. l bevat behalve een aantal jurkjes, manteltjes en hoedjes voor meisjes en jongentjes, met afbeelding, ook knippatronen voor een baby-mantel, een meisjespaletot en een jongenscostuum; de redactie is van plan iedere week een plaat met patronen te geven. * * * Verleden week gaven prins liichard Metternich en zijne vrouw, de bekende prinses Pauline, in hun paleis te Weenen een soiree naar het voorbeeld der Parijsche «diners de têtes," maar op groote schaal. De dames waren in soir ecostuum en zonder maskeering, de heeren niet. Deze hadden zich allen »een kop" moeten ma ken, liefst zoo onhejkenbaar mogelijk. Jonge mannen traden als grijsaards of kaalhoofdigen binnen, oude heeren in weelderigen bruinen of blonden haardos. Hierbij eene grime, liefst zoo afwijkend mogelijk; verrassingen, verwonderin gen, nu en dan zeer pikante vergissingen vulden den avond. Er waren oud-Wagnerianen en roraantieken met lange leeuwenmanen, Liszt-koppen, clowns, Engelschen met de bekende roode favoris, Ferry's met cóteletten, een treffend gelijkende lUsmarckkop, negers, mulatten en Maleiers, bojaren en Hongaren met reusachtige snorren, tooneelkoppen, b.v. de salonphilosoof Bellac uit Le Monde oüVon s'ennuie, i p3rettenhelden, enz. De avond was van groot succes voor de geestige gastvrouw. * Eene nieuwe inrichting, in de Leidschestraat 27 geopend, is de «London Toilet Club", een geperfectionneerde kap- en toiletsalon voor da mes en heeren. Iets eigenaardigs (en zeker wel iets gewenschts) is de indeeling in'kleine afzon derlijke salons, zoodat niet ieders conferentie met den garron, cle vertrouwelijke gedachtenwisseling over de persoonlijkheid van den klant, aan de publieke onbescheidenheid zijn overgeleverd. Hierdoor ook geeft de Toilet Club" meer ge legenheid tot het toepassen der diverse poeders, zalven en schoonheidsmiddelen, waarvan het ge bruik niet gaarne door de patiënten erkend wordt. In parfumerieën, zeepen en emulsies, bor stels enz. is de heer Brandes goed voorzien. * * * Te Nottingham is eene permanente internatio nale tentoonstelling van kanten en guipures, kostbare en minder kostbare, geopend geworden. Men merkt er onder anderen een fraaie collectie gekleurde kanten, op het eiland Kreta vervaardigd, op: voorts Ttaliaansche geborduurde kant uit de XVIdc on X Vilde eeuw, Fransche enVlaamsche, point de Venise, d'Aleii(.Éon, de Bruxelles, Mechelsche, Chantilly en Valenciennes, Iloniton en andere Engelsche soorten, Perzische, Chineesche, Indische en .lapansche kant, benevens de machines, kussens en andere ingrediënten, die tot het kantmaken gebruikt worden. * * * De nieuwste odeurs te Parijs hebben tot grond slag de daturabloem, de bloesem van een soort van vergiftige Indische doornappel, waarvan ook (leelijk riekende) variëteiten in Europa voorkomen. De geur van de daturabloem is doordringend, zeer subtiel en terstond herkenbaar, maar van ouds bekend als vergiftig, duizelig makend, narcotisch; in de Middeleeuwen bezorgde men zich met daturabloesems een zeker delirium, dat

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl