Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEEDAMMEK
A°. 1893
WEEKBLAD VOOK NEDEELAND
Dit nommer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 14 Mei
Abonnement per 3 maanden /"1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail,, 9.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12'
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
I K H O U Dt
-VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUILLE
TON: »'tMuurke", door R. TOONEEL EN
MUZIEK: Het tooneel, door H. J. Mehler.
Muziek in de hoofdstad, door v. Milligen.
Aanteekeningen Schilderkunst, door Veth. KUNST
EN LETTEREN: Gustave Nadaud. SCHETS
JES: Zondag in Washington. SCHAAK
SPEL. VOOR DAMES, door E-e. AL
LERLEI. INGEZONDEN. RECLAMES.
UIT Dr. GANNEFs STUDEERKAMER.
PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVER
TENTIËN.
niiHiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiuiiiii
iiiiimm ........... iiiiiiniiimin
De verwerping der legerwet door den
Duitschen Rijksdag is onmiddellijk door de
ontbinding van dit lichaam gevolgd. Even
als de heer Von Bismarek in het jaar 1887
had ook thans de heer Von Caprivi het
ontbindingsdecreet in v den zak, zoodat het
voor hem niet noodig was over het resultaat
der stemming nog met den keizer en den
Bondsraad ite confereeren. Toch gaven de
cijfer»-van die stemming stof tot nadenken.
Vóór het door de regeering goedgekeurde
compromis-Von Huene stemden de conser
vatieven, de vrij-conservatieven, de
nationaalliberalen en de Polen, benevens zes
Duitschvrijzinnigen en twaalf leden van het Centrum.
Tegen stemden de overige
Duitsch-vrijzinnigen en leden van het Centrum, de volkspartij,
en de sociaal-democraten. Van de
ElzasXx)tharingers stemden enkelen voor, anderen
tegen, maar de meesten bleven bij de stem
ming weg. De oppositie verkreeg eene meer
derheid van 48 stemmen.
Het blijkt, dat de heer Von Caprivi zeer
slecht is ingelicht geweest omtrent de bedoe
lingen van het Centrum, en dat de heer
Von Huene zijn invloed op zijne geestver
wanten geweldig heeft overschat. Immers
van de ruim honderd leden van het Centrum
waren slechts twaalf bereid om den heer
Von Huene te volgen. Al de anderen zijn
nnmmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiniiiiiiiiii MM iiininin
BimmuiiiiuiiiuiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiHiiiiiiiiiiiiiiininiiin
,,'TMÜCJRKE".
De betrekking van rentmeester over de
uitgestrekte landgoederen van baron L. was
opengevallen. Ik was van de vele sollicitan
ten de gelukkige, en met vuur en ingeno
menheid aanvaardde ik mijne taak. Een
werkzaam leven lag voor mij, en daar ik
mij van den jongen grondbezitter eene zeer
gunstige voorstelling maakte, scheen het mij
niet moeielijk n voor hem n voor zijn
onderhoorigen waarlijk nuttig te zijn. Baron
L. heette een stipt en nauwgezet
landedelman te zijn, en te oordeelen naar een rede
voering, die hjj in een vergadering van
landbouw hield, scheen hij ook een belang
stellend, goedhartig landheer te zijn.
Het was een gure avond en ik zat in
mijn kantoor, verdiept in berekeningen, mijn
rentmeesterschap betreffende. Minder aan
genaam was het mij dus door het bezoek
van een boer in mijn werk gestoord te wor
den. Doch, toen ik den jongen, flinken man
voor mij zag, vergat ik spoedig mijn cijfers
en bood hem een stoel aan bij het vroolijk
brandend vuur.
»Da's een weertje, rentmeister!" ving de
boer aan, terwijl hij zijne gladde haren nog
gladder streek, en toen de pet weer stevig
opzette; »kold en duuster van belang, maor
ik most bie den docter een fleske voor de
vrouw hoalen en noe wol ik meteen, bie den
rentmeister eens opsteken. Is de rentmeis
ter al wat kundig?"
getrouw gebleven aan de door Dr. Lieber
gegeven formule: wettelijke invoering van
den tweejarigen diensttijd en vermeerdering
van het aantal recruten, dat jaarlijks geoe
fend wordt, met behoud van het tegenwoor
dige cijfer der vredessterkte. De meerderheid
der Duitsch-vrijzinnigen stelt zich op hetzelfde
standpunt.
Het begin der verkiezingscampagne heeft
zich gekenmerkt door een paar ernslige fei
ten : de scheuring in de Duitsch-vrijzinnige
partij en de toespraak van den keizer bij
de parade op het Tempelhofer Feld.
Op den avond van de ontbinding kwamen
49 van de 67 leden der Duitsch-vrijzinnige
partij bijeen. Daar werd, na lange discus
sie, het voorstel van den leider Eugen Rich
ter om de zes leden, die voor het compromis
hadden gestemd, niet meer in het
partijverband toetelaten, aangenomen, doch met
slechts 27 tegen 22 stemmen. Het is later
gebleken, dat de afwezigen zich grootendeels
met het besluit der meerderheid
vereenigden, zoodat men kan aannemen, dat twee
derden der partij den leider zijn getrouw
gebleven. Zeker is dit voor Eugen Richter,
die tot dusver steeds eene ijzeren partijdisci
pline gehandhaafd heeft, en van vvien ook
zij, die zijn talent als organisator en leider
bewonderen, vaak hebben getuigd, »dat zijn
juk zwaar was", eene groote teleurstelling.
Voor de partij zelve echter achten wij het
geen ramp. Zij die zich thans hebben af
gescheiden, vormen de meer conservatieve
elementen en zullen zich waarschijnlijk op
den duur bij de nationaal-liberalen aanslui
ten. Zoo zal een zuiverder toestand worden
geboren, die verre de voorkeur verdient
boven eene kunstmatige eenheid. Daarbij
komt nog de omstandigheid, dat de aan
hangers van Richter besloten hebben voor
den verkiezingsstrijd samen te gaan met de
Zuid-Duitsche democraten onder leiding van
Payer. Deze samenwerking zal, al is zij
slechts eene tijdelijke en al draagt zij vol
strekt niet het karakter van eene fusie, den
invloed der Richterrnannen ongetwijfeld
verhoogen. Want het program der volkspartij
(zooals de fractie der Zuid Duitsche demo
craten ook genoemd wordt) is op het stuk
der sociale politiek veel progressistischer dan
dat der Duitsch-vrijzinnigen, die door over
dreven socialistenvrees tot al te groote eco
nomische orthodoxie worden gedreven. Aan
den anderen kant zien de mannen der
volks»Wel, vriend/' luidde mijn antwoord, »ik
hoop, dat ik spoedig alle boeren goed zal
kennen; als we een halfjaar verder zijn,
zal het wel gaan ; ik ben hier pas enkele
weken en had nog geen tijd met alle
menschen kennis te maken. Vertel mij nu op
welke boerenplaats je woont en wat uw
boodschap is."
»Noe,"' antwoordde Japiks, zoo heette de
boer, »ik woon op de ploats, die zooveul als
de Klaoverblom heet, een dik uur hier van
doan. De rentmeister kan me pleizieren en
ik wil op mien beurt hum ook wel een
pleizierke oandoen. Ik zal dan moar zeggen,
ik wol zoo gerne een gange in mien huus
hebben. Ze goan noe oan het timmeren cti
zoo een gange sol mie wel aonstoan. ,1e
k'omt anders zoo voort in de keuken, arg
kold voor de vrouw en de kienders. Het
is zoo'n groote timmeriëniet, rentmeister!
het is moar een halfsteins muurke. Ik heb
het den landheer zoo van ter ziede al
gevroagd, woar hie liek er niet veul mee op
te hebben. Noe dacht ik, als de rentmees
ter eens een woordje in mien voordeel sprak,
ik wil oe gerne met Poaschen een ei of
wat er voor brengen, wie hebben er dan
genogt. Zie, die gange zol mien veul woard
zijn, om de kolde; mien vrouw is een zwak
minske, altoos heeft ze fleskes van den
docter voor dat miseroabele hoesten, liet zol
me vief deuren in de keuken schelen,
allemoal tochtgoaten.
»Wel, Japiks!" antwoordde ik, »dat is
zoo'n kleinigheid, het zal wel in orde komen.
Morgen spreek ik mijnheer en ik zal het
hem vragen.
»En," vervolgde de boer, terwijl hij op
stond, zijn pet afnam, en die tusschen zijn
harde handen verfrommelde, »als het niet
anders kan, wil ik wel de helfte van het
muurke betoalen, het kan er wel slecht af.
partij zeer goed in, welk een grooten steun
zij bij den verkiezingsstrijd zullen hebben in
het ongeëvenaard organisatorisch talent van
Richter.
De toespraak van den keizer, die tot
eenige generaals en stafofficieren was gericht,
luidde volgens de officieuse Norddeutsche
Allgcmeine Zeitung als volgt:
»Sedert wij elkander hebben ontmoet, heb
ben eigenaardige veranderingen ten opzichte
van de legerwet plaats gehad. Ik had de
verwerping van dit ontwerp niet kunnen
verwachten en hoopte van den
vaderlandslievenden zin des Rijksdags eene onvoor
waardelijke aanneming. Hierin heb ik mij,
helaas, vergist. Eene minderheid van vader
landslievend gezinde mannen heeft tegen de
meerderheid niets kunnen uitrichten, en
daarbij zijn hartstochtelijke woorden geval
len, die onder beschaafde lieden ongaarne
worden gehoord. Ik moet overgaan tot de
ontbinding en ik verwacht van een nieuwen
Rijksdag de toestemming tot de legerwet.
Mocht echter ook die verwachting
bedriegelijk blijken, dan ben ik voornemens, alles
wat ik vermag voor de verwezenlijking daar
van te doen, want ik ben te zeer overtuigd
van de noodzakelijkheid van het militair
ontwerp ten einde den vrede te kunnen hand
haven. Men heeft gesproken van opruiing
der massa s: ik geloof niet, dat het Duitsche
volk zich door onbevoegden zal laten op
ruien. Integendeel, ik weet, dat ik het ten
opzichte van het militair ontwerp eens ben
met de bondsvorsten, met het volk en met
het leger. Ik dank u, mijne heeren, ik heb
mij alleen tegenover u willen uitspreken,
zou als ik het bij het indienen van het ont
werp heb gedaan."
Zooal men ziet, bevat deze persoonlijke
manifestatie van den keizer eene scherpe
kritiek en eene niet minder scherpe bedrei
ging. De minderheid, welke voor het ont
werp (lees: voor het compromis van den
heer Von Huene) stemde, wordt, in tegen
stelling met de meerderheid vaderlandslievend
genoemd. De oppositie tegen het ontwerp
wordt gebrandmerkt als opruiing en als het
werk van onbevoegden. Den deelnemers
aan het debat wordt eene hartstochtelijkheid
verweten, die beschaafden mannen onwaardig
is. En daarbij wordt nu reeds verzekerd,
dat de keizer de ontbinding, die volgens de
constitutie een beroep op het volk is, alleen
beschouwt als een middel om zijn wil door
IIIIIIIIIIIIIIIIIMIHllllllll
moar miene vrouw zol er zoo mee gediend
zijn/'
»Nu, dat zal wel losloopen !" Met deze woor
den liet ik Japiks uit, die zich nog eens
omkeerde en mij vertrouwelijk toefluisterde ;
»Ik zal er met Poaschen ook een paar
ganzeneier biedoen, onwiese groote heb ik
altied!"
Den volgenden morgen begaf ik mij naar
het kasteel, dat door den jongen landheer
en zijn vrouw voor winter- en zomcrverblijf
was ingericht. In de goed verwarmde vesti
bule prijkten kostbare planten en bloemen,
die er even frisch groeiden en bloeiden als
ware het zomer. Het nieuwe verwarmings
toestel voldeed dus uitstekend. De knecht
liet mij in eene ruime zaal, waar een groot
vuur een aangename warmte verspreidde;
alles sprak van weelde en goeden smaak.
Terwijl ik eeiiigen tijd op den baron moest
wachten, verlustigde ik mij in het schoone
uitzicht. Na den guren, stormachtiger» nacht,
scheen de zon vriendelijk over het landschap.
Uitgestrekte akkers met het helder groene
winterkoren bedekt, aan den gezichteinder
omzoomd door statige bosschen, boden een
schoon uitzicht; hier en daar steeg uit een
boerenwoning een blauw rook wolkje op.
»Welk kostbaar landgoed," dacht ik, »hoe
goed zullen de boeren het hier hebben !"
Eindelijk verscheen de baron, en weldra
verdiepten wij ons in allerlei berekeningen.
Mijnheer was blijkbaar zeer ingenomen met
mijn voorstellen, waaraan voor hem later groote
voordeelen verbonden waren. Toen de zaken
waren afgehandeld, stelde ik met enkele woor
den het verzoek van boer Japiks aan den land
heer voor. Het bloed steeg hem bij die vraag
naar de wangen, en terwijl hij de papieren
waarop de voor hem zoo voordeel ige bereke
ningen stonden, in zijn portefeuille stak,
zei hij op huogen, koelen toon: «Mijnheer
te drijven. Is de volgende Rijksdag weder
om ongeneigd om toe te geven, dan zal de
keizer alles doen wat hij vermag om toch
de aanneming van de wet te verkrijgen. In
het gunstigste geval is dit eene bedreiging
met eene herhaling der ontbinding; het is
trouwens in den Rijksdag reeds openlijk
(maar gelukkig dezen keer inderdaad door
onbevoegden) gezegd, dat een militair ont
werp niet kan worden ingetrokken, maar
steeds op nieuw moet worden ingediend,
tot de volksvertegenwoordiging murw" is
geworden. In het gunstigste geval, zeiden
wij; de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat
de keizer denkt aan eene herhaling van de
in den conflict-tijd (1862?1864) toegepaste
methode, dus aan een soort van staatsgreep.
Indien de Duitsche kiezers zich door deze
keizerlijke oratie laten imponeeren, zou de
nieuwe Rijksdag veel kans hebben om een
»angstprodukt" te worden even als die van
1887. Toen was het Bismarek, die sombere
tafereelen ophing van de toenemende bedrei
ging der grenzen, van den onheilspellenden
barakkenbouw in het Westen en de
opeenhooping van troepen in het Oosten. Onge
lukkig is zulk een effect niet gemakkelijk
voor den tweeden keer te verkrijgen, vooral
niet als een Caprivi in plaats van een
Bisinarck de donkere wolken aan den horizon
doet oprijzen. Dat heeft de keizer waar
schijnlijk ingezien, en hij wil nu beproeven,
wat zijn woord vermag. Een gevaarlijk expe
riment, vooral voor den keizer. Wilhelm II
toont slecht ingelicht te zijn geweest, als hij
verklaart steeds te hebben gerekend op de
onvoorwaardelijke, d. i. ongewijzigde aanne
ming van het militair ontwerp, dat reeds bij
de indiening door alle partijen, zonder eene
enkele uitzondering, onaannemelijk werd ver
klaard. Hij schijnt te hebben vergeten, wat hij
bij de indiening van het ontwerp, eveneens
tot zijn generaals en zijn stafofficieren heeft
gezegd: »rnocht de meerderheid van den
Rijksdag niet patriottisch genoeg zijn om
met den tweejarigen diensttijd tegelijk de
noodige aanvulling der legersterkte
toetestaan, dan verklaar ik, dat een klein, goed
gedisciplineerd leger mij altijd nog meer lief
is dan een groote hoop." Onder zulke om
standigheden verkrijgen geheimzinnige be
dreigingen een dubbel bedenkelijk karakter.
Minimum! mum
de rentmeester! eens voor altoos moet ik u
verzoeken mij met al die onredelijke eischen
van mijn pachters niet lastig te vallen. In het
bijzonder waarschuw ik u voor Japiks, een
brutaal, ingebeeld man. Dat hij een gang
wil hebben, die de keuken zou afscheiden,
is niets dan hoogmoed. Jonkheer Van Wil
ligen laat zijne nieuweboerenwoningen.tot mijn
groote ergern's, zoo inrichten en nu wil Japiks
niet minder zijn. Ik wil er niets van weten; hij
is de eerste die klaagt. Een boerenhuis moet
een boerenhuis blijven. Wij verkeeren tegen
woordig in een tijd, dat de minderen hun
plaats niet kennen ; een boer wil als een
burger en een burger wil als een heer leven.
Onder mijn onderhoorigen en pachters ver
sta ik dien geest niet; ieder in zijn stand !"
Ik was verschrikt over dien hevigen uit
val, in mijn oog die zeer geringe zaak niet
waard, en voerde aan, dat de boer het alleen
voor zijne zwakke vrouw wenschte; zij leed
zoo door de koude, die door de buitendeuren
dadelijk in de keuken drong, het eenige ver
trek van het gezin. Maar nu had ik in mijne
onwetendheid de zaak geheel bedorven. »Die
vrouw,'' viel de baron driftig in, »is zijn on
geluk, mijn vader heeft tijdens zijn leven dit
huwelijk verboden. Na zijn overlijden heeft
Japiks van de gelegenheid gebruik gemaakt
en is toch met dat zwakke schepsel getrouwd.
Het is voor een landheer zeer schadelijk,
als de boerin zwak is en niet bij de pinken.,
en nu zou hij voor haar nog een gang willen
hebben ? Wel zeker, hij moet zijn vrouw onder
een stolpje zetten ! s dat een boerin ? Ik
moet u meteen bij deze gelegenheid zeggen,
dat geen van mijn pachters een vrouw mag
nemen, zonder mijne goedkeuring. Een rent
meester, die veel ziet en hoort en de zaken
van zijn heer in waarheid behartigt, kan in
deze veel voorkomen. Flink volk moet ik
op mijne goederen hebben, geen stumperds.