De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 28 mei pagina 1

28 mei 1893 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER A°. 1893 WEEKBLAD YOOE NEDERLAND Ditnommer bevat twee bijvoegsels. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgever»: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel büde Vijzelstraat, 542. Zondag 28 Mei Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail,, 9. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12' Advertentien van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel _ 0.40 IK H O C D. VAN VERRE EN VAN NABIJ. _ De bloed vlek van Jan Pietersz. Coen, door Dr. G. W. K«rnkamp. FEUILLETON: Ariella, naar SachW Masoch. I. TOONEEL EN MUZIEK: Het tooneel, door H. J. Mehler. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN LETTEREN: De oudst bekende Nederlandsche plaatsny der, door J. Veth. Jac. Moleschott, door C. Middeleeuwsch en Nieuw-Grieksch, door Dr. H. C. Muller. SCHAAKSPEL. VOOR DAMES, door E-e. INGEZONDEN: Werkloosheid en Werkverschaffing, door Gerard G. Lenselink. RECLAMES. UIT Dr. ANNEFs STUDEERKAMER PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIEN. BIJVOEGSEL: Jacobus Moleschott, geteekend door J. Veth. «illlliiHilimlliHiiiiiiiiiiiiiiliiiiiilliliiiiHiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiniiimun Met groote belangstelling wordt, ook in het buitenland, de gang van den verkiezings strijd in Duitsehland gadegeslagen. Van de 397 leden van den pas ontbonden Rijksdag hebben zich niet minder dan 78 niet weder herkiesbaar gesteld. Onder deze laatsten bevinden zich velen, die' tot dusver in het Parlement eene belangrijke rol hebben gespeeld. Dat bijna 20 percent van de volks vertegenwoordigers aldus toonen, tegen den strijd, die binnen enkele .weken in het Par lement zal worden gevoerd, ernstig optezien, is op zich zelf reeds een opmerkelijk feit, en het wordt nog opmerkelijker, wanneer men nagaat, dat verreweg de meesten van deze onthouders behooren tot diegenen, die bij de laatste beslissende stemming over de legerwet het compromis-voorstel Von Huene heb ben gesteund. De Duitsch vrijzinnigen hebben zich, zoo als men weet, bij deze gelegenheid gesplitst in twee partijen. De eerste en grootste, die onder de leiding blijft van Eugen Richter, heeft zich aangesloten bij de Zuid-Duitsche democraten en den naam van vrijzinnige volkspartij aangenomen. Zij rekent er op, van de 65 zetels, welke de Duitsch-vrijzinnigen voor de ontbinding in den Rijksdag bezaten, minstens 48 te zullen behouden, en hoopt nog een aantal andere zetels te zullen veroveren. De dissidenten, onder welke de heeren Hanel, Barth en Hintze als leiders kunnen worden beschouwd, zijn geheel in het nationaal-liberale vaarwater gekomen. Hunne stemming wordt geheel gekarakteriseerd door een artikel van Dr. Barth in de Nation, waarin wordt betoogd, dat de volksvertegen woordiging, bij een militair conflict, onver mijdelijk aan het kortste einde moet trekken en dat zulk een conflict aan de liberale HHimiliuiiiinimiiiiimuiiiiiinHiiiiiiiiiiiii IHIUIIUIUniMUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIJMHIIlllllllllllflIIIIIIIUIf ARIELLA. (159 2). NAAR SACHER MASOCH. Op een helderen wintermorgen wandelden drie jonge edellieden door de met sneeuw bedekte straten van oud-Londen. Zij droegen de schilderachtige kleeding uit de dagen toen de maagdelijke koningin Elisabeth in Engeland den scepter voerde : hooge laarzen, wijden broek en wambuis, korten mantel die los over de schouders hing, alles van kostbaar fluweel, rijk met goud geborduurd en met Vlaamsche kanten versierd, die in losse plooien op handen en knieën nedervielen. Het kort geknipte haar en de spitse baard gaven eene uitdrukking van kloekheid, zelfs iets uitdagends, aan de gelaatstrekken der jongelieden. Ze zongen een vroolijk liedje en sloegen daarbij met hun degens de maat tegen de hooge kaplaarzen, toen zij midden in hun gezang gestoord werden door een uitroep van blijde verrassing. Een jong garde-officier stond voor hen, die hartelijk zijn armen uit breidde naar den matador van het vroolijke zaak slechts schade kan doen. Ziedaar eene bekentenis, die van weinig beginselvastheid en van veel moedeloosheid getuigt. Ongetwijfeld is het geen aangenaam vooruitzicht, dat de Rijksdag, als hij in de quaestie der legerwet niet aan de eischen der regeering wil toegeven, onmiddellijk weer zal worden ont bonden, vooral nu de regeering verlangt, dat het veelbesproken ontwerp zal worden aan genomen, zonder dat van hare zijde eenig voorstel wordt gedaan omtrent de wijze, waarop de ontzaglijke uitgaven, welke deze aanneming zou veroorzaken, zouden worden gedekt. Maar juist deze omstandigheid maakt het standpunt sterker van de oppositie, die beweert, dat het hier de verdediging geldt van de eerste en hoogste constitutioneele rechten der vertegenwoordiging. Met spanning werd het verkiezingsmani fest afgewacht van het Centrum, dat inden vorigen Rijksdag ruim honderd leden telde. Ofschoon de Gerniania, het hoofdorgaan der Duitsche clericalen, bij herhaling had ver zekerd, dat zulk een manifest eigenlijk over bodig was, daar het Centrum nog steeds het standpunt handhaafde, dat drie jaren gele den in de bekende resolutiëii van Windthorst was omschreven, is het document toch verschenen. De regeeringspers noemt het lang, verward en oppervlakkig, maar voor den onpartijdigen beoordeelaar laat het aan duidelijkheid niets te wenschen over. Het stuk stelt op den voorgrond, dat de Duitsche Katholieken, thans evenals vroeger zich volkomen bewust zijn van den plicht om voor de vveerkracht van het rijk alles toe te staan, wat in het belang der nationale verdediging werkelijk noodig is. Maar het laat hierop dadelijk volgen, dat men bij de overweging van de eischen der regeering de draagkracht van de natie niet uit het oog mag verliezen. Bovenal doet het uitkomen, dat omtrent de vermeerdering der uitgaven voor leger en vloot een geheel vrije beslissing der volksvertegenwoordiging noo dig is, en dat het historisch en constitutio neel grondkarakter van het Duitsche Rijk als een Bondsstaat en van de vertegenwoor diging op den grondslag van het algemeen, gelijk, rechtstreeksch kiesrecht met geheime stemming dient te worden geëerbiedigd. De tweejarige diensttijd voor de infanterie, in den vorm waarin de regeering dien wil toestaan, is, volgens de stellers van het manifest, geen vol doende compensatie voor de in het ontwerp verlangde groote uitbreiding der militai re lasten. De overgroote meerderheid van den Rijksdag had zich trouwens, drie jaren geleden, vereenigd met de uitspraak van Windthorst, dat het voor de natie een on dragelijke last zou zijn, wanneer alle weer bare of zelfs slechts half weerbare mannen feitelijk tot den actieven dienst werden ge roepen. IIIIIIIIMIMmlIlllllllllmillllllMIIIMMIIMIIIHIMHIMIlmMIIIIIIIIIIMMIMMIIIIIII klaverblad, lord Glendower, die kort geleden meerderjarig was geworden. »Amias," riep de lord uit, »jij hier in Londen ? Hebben je zeven oude tantes, die te Higby om je heen zaten, je eindelijk los gelaten? Welkom, ouwe jongen, hartelijk welkom !" De beide jongelieden omhelsden elkander, zooals in die dagen gebruikelijk was, »En waarom heb je me niet opgezocht?" vervolgde Glendower. »Ik ben pas sedert kort hier en kon mijn post niet verlaten." antwoordde de officier, »doch vandaag ben ik vrij en geheel tot je dienst." » Voortreffelijk," riep Glendower uit, »ik stel je mijn beste vrienden voor: Sir Hazlett en sir Cornwall: Mylords, deze brave krijgs man is sir Amias Kapely ! En, kom nu mee ; als je raadt waar we heen gaan, geef ik een fijne flesch." »Waar kunnen we heengaan," zei de officier lachend, «natuurlijk naar een her berg." »O, wij leven hier in Londen zeer inge togen, kameraad," hernam Glendower schert send »en we zijn bovendien erg kunstlievend. Weet je wie Maecenas was ?" »Ik weet het niet, maar 't zal wel de een of andere papistische heilige zijn." »Mis geraden, 't was een beschermer van kunsten en wetenschappen, en ik, zooals je me hier ziet, ben ook zoo'n Maecenas, maar bij voorkeur bescherm ik de kunsteIn tegenstelling met de conservatieven toont het manifest van het centrum eene warme ingenomenheid met de politiek der handelstraktaten, en beveelt het de invoe ring aan van verbruiksbelastingen op arti kelen van weelde, met gelijktijdige afschaf fing van verschillende indirecte belastingen. Eindelijk protesteert het reeds bij voorbaat tegen de invoering van staatsmonopoliën, die zouden moeten dienen om de financieele po sitie van het Rijk te versterken, maar die het zoowel uit een politiek als uit een eco nomisch oogpunt verkeerd acht. Kort na het verschijnen van dit manifest werd het bekend, dat een der leden van den aristocratische!! rechtervleugel van het cen trum, de heer Von Schorlemer Alst, die met Von Huene en Von Ballestrem voor het compromis had gestemd, eene eigene fractie wilde vormen. Het manifest van den heer Von Schorlemer Alst richt zich in het bij zonder tot de Westf'aalsche agrariërs en tracht deze voor de aanneming der legerwet te winnen door het vooruitzicht te openen op eene verhooging der invoerrechten, die slechts van eene meerderheid van conserva tieven en nationaal-liberalen zou te verkrij gen zijn, en met welke de heer Von Caprivi zich zelf een slag in het aangezicht zou ge ven. Mogelijk zal de heer Von Schorlemer Alst op deze wijze eenige zieltjes winnen. Maar het blijft waarschijnlijk, dat als geen gansch andere invloeden zich doen gel den het gros der centrumpartij in hare oppositie tegen de legerwet zal volharden. De Moed riek yan Jan Pietersz. Coen. Binnen eenige dagen zal te Hoorn een stand beeld onthuld worden voor een man, wiens naam »met een schier onuitwischbare bloedvlek is beklad." De aanwezigheid van die bloedvlek is geconsta teerd door drie geleerden, die stem in het ka pittel hebben, als de geschiedenis van de vesti ging der Nederlanders in Oost-Indiëter sprake wordt gebracht door De Jonge, iele en Van der Chijs. *De bewindhebbers der Oost Indische Com pagnie en Jan Pietersz. Coen" zoo schreef jhr. mr. J. K. J, de Jonge in 18G9 »zijn, om het monopolie der Compagnie te bewaren, zelfs niet teruggedeinsd voor een geheele ontvolking der Banda-cilanden, en hebben eigen naam en dien der Nederlandsche natie, in dat gedeelte van den Archipel, rnet een schier onuitwischbare bloedvlek beklad." (1) Over de verovering der Banda-eilanden liet l'. A. iele zich in 188(> aldus uit: »Ter wille van het monopolie is de welvarende bevolking van een schoone eilandengroep, die te voren op (1) Do Jonge, De opkomst van het Nederlandsen gezag in Oost-Indiü, vierde deel, pg. LXI. IIIUIItlllltlllllUllllllllltlllllllllllllllllllllmilllllllllllimmiHHIIIIIIIIIIIIM dat wij op weg zijn iiaressen. Weet dan naar Blackfriars." »Je houdt me toch zeker voor den gek," lachte de officier, »wat zou jij in het klooster der zwarte broeders doen T' De jonge edellieden barstten in een luid gelach uit. »\Vel," zei Glendower, »het is een heel vroo lijk klooster waar we je heenbrengen, want er wordt komedie gespeeld en de nonnetjes zijn er even toeschietelijk als schoon." »Hoe moet ik dat verstaan?'' »Maar Amias, heb je dan honderd jaar in een betooverd kasteel geslapen ?" »Je kent het landleven zooals dat bij ons is," hernam sir Rapely, »het nieuwe komt bij ons oudbakken aan." »0ch, vriend het is lang geen nieuws, zelfs geen oudbakken, dat wij sedert jaren te Londen een vast theater hebben, en wel meer dan een. Vroeger trokken de tooneelspelers overal rond, speelden in de steden, nu eens in een kerk, dan in een school of in een rechtzaal en op het land in de kasteelen der Lords of, ala het niet anders kon, in de een of andere schuur voor boeren en matrozen." »Ja, zoo heb ik er meermalen te Strafford gezien,' antwooordde de officier. »Ze gaven een gruwelijk stuk ; op het laatst werd ! alles vermoord. Het speelde in Frankrijk." l «Gruwelijk! iedereen vermoord ! riepen al! len tegelijk dat kan niet anders dan van ' Marlowe zijn geweest." 15000 zielen geschat werd, op de koelbloedigste wijze uitgeroeid." (2) De boven aangehaalde »vrij scherpe uitspraak van den gewoonlijk bezadigden de Jonge" gaf aan Mr. J. A. van der Chijs aanleiding een na der onderzoek «nopens het ontstaan van die bloedvlek" in te stellen. Een paar maanden na het verschijnen van Tiele's Bouwstoffen maakte hij de resultaten van dat onderzoek in een uit voerige studie bekend. Hij komt tot de slotsom: »Ware voor Coen niet reeds een standbeeld opgericht, ik betwijfel of zulks nog zoude ver rijzen. Aan zijnen naam kleeft bloed." (3) De heer van der Chijs zal nooit vermoed hebben, dat hij zich hier onvoorzichtig uitliet. Het standbeeld te Batavia was er nu eenmaal, en hij kon dus gerust gaan betwijfelen of het wel verrezen zou zijn, wanneer zijn boek een' twintigtal jaren eerd* verschenen ware. Dat het Nederlandsch-Indische gouvernement na kennis te hebben gekregen van het bestaan der bloed vlek het beeld van Coen omver zou laten halen, heeft hij zich natuurlijk nooit voorgesteld. Zulk een triumf viert de historicus alleen in zijne droomen. Maar wat hij ook venvacht hebbe niet den brutalen slag, die hem heden in zijn wetenschappelijk aangezicht is toegebracht, niet de duplicaat-hulde, die de Hoornsche bur gerij thans doet jubelen. Die hulde levert het bewijs, dat het aantal bewonderaars van Jan Pietersz. Coen er niet op verminderd is, sinds hem do smet van de bloedvlek is aangewreven. Twee standbeelden voor n man! zoo zou iemand, die niet in Hoorn woont, kunnen vragen is dat niet wat weelderig voor een volk, dat de herinnering aan Oldenbarnevelt, aan Johan de Witt, aan Willem III, nog niet in den vas ten vorm van brons of metaal heeft gegoten V En, zoo het aantal standbeelden nu met n vermeerderd moest worden, was Jan Pietersz. Coen dan wel aan de beurt? En die bloedvlek was dat zoo erg niet ? De laatste vraag zal ik beantwoorden. Over de eerste oordeele men dan zelt. »De Banda-eylanden" zoo verhaalt in het begin der 17de eeuw een Hollander, die veel had rondgezworven in den Indischen archipel »syn soo treffelicke eylanden, dat ick met vryer conscientie seggen mach, dat haersgelyck van vruchtbaerheyt op den gansenen aertbodem niet te vinden is. Behalve de notemuscaetboomen (die driemael int jaer vruchte geven), soo is 't gansche lant voli van alle fruytboomen, die in eenige plaetsen souden moegen gevonden worden, ja op sommige eylanden soude men qualick 10 boomen konnen vinden, off sy draegen eetbare ende goede smaeckelicke vruchten." Met n woord, >;'t is een paradys." (4) Portugeezen, Nederlanders en Engelschen maakten dan ook op onstuimige wijze het hof aan deze «schoone dochter, bij veelen ge (2) Tiele, Bouwstoffen voor de Geschiedenis der Nederlanders in den Maleischen Archipel, Eerste deel, pg. XLVI. (.'!) Van der Chijs, De vestiging van het Nederlandsche gezag over de Banda-eilanden 1599 1(521. (Uitgegeven door het Bataviaasch Genoot schap van Kunsten en Wetenschappen), pg. 159. (4) Verhaal van eenige oorlogen in Indië, 1G22. (Kroniek Historisch Genootschap 1871, pg. 517 en 518). BlniMiiiiiiiiinnininiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiimHiniiiiiiiiiiiiiiiiimiiliiiiiii'ui »Heet het stuk niet: de moord van Parijs ?" »Juist, zoo was de titel." »ïe Londen, vervolgde Glendower, hield het hof er een eigen troep op na. Juist 18 jaar ge leden, in 1470, werden de tooneelspelers van graaf Leicester eigenaars van het opgeheven klooster der Zwarte Broeders en richtten dat tot schouwburg in." »Zoo! nu begrijp ik je," zei de officier, »maar wordt daar 's morgens vroeg al kome die gespeeld.'' »]Sfeen, onschuld,1' spotte Glendower, »er wordt gerepeteerd het stuk dat van avond gespeeld wordt. William Shakespeare wil daarmee den doodsteek geven aan de treur spelen, naar het voorbeeld der ouden, zooals de hooggeleerde dichters die schrijven en 't Hof ze protegeert. 't Is eene liefdegeschie denis, die, naar men zegt, te Verona werke lijk gebeurd is. -Shakespeare," vroeg sir Rapely, »is dat een dichter ? Ik ken een wolhandelaar die zoo heet te Stratford." »Juist," viel sir Cornwall in, »dat is zijn vader." »En," vroeg Rapely, «schrijft zijn zoon William, die vroolijke deugniet, die stukken waar de heele wereld van spreekt ?" ... »En die heel Londen in opschudding brengen," vervolgde sir Hazzlet. »Hof en adel, schrijvers en geleerden zijn er letterlijk in twee partijen door verdeeld ; maar van daag zullen wij aan de heerlijkheid van dien potsenmaker een einde maken.'1

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl