Historisch Archief 1877-1940
No. 831
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
den "strijd t3 voorschyn tredend als zij dezen begon.
De triomf der deugd. De zegepraal der
kuischheid. Een uiterst moreel en tegelijk een uiterst
immoreel geschiedenisje. Een van die
geraffineerd-loszinnige en verleidelijk-kittelende
pretmakerytjes, waarvan de Franschen nu eenmaal
het geheim bezitten. Mevrouw Poong?Van Biene
(Agathe) was weer even guitig en ondeugend als
vroeger. Alleen wachte zij zich voor
Luckaintonaties. Bijna alle actrices van Frascati heb
ben een of andere eigenaardigheid van juffrouw
Lucka overgenomen. Voor het verlies der
bekoorly'ke diva zelf zijn deze ontleeningen te schrale
vergoeding. De heer Jurgens was een uitstekende
Blackson; de heer Lageman (Pontarcy) deed voor
den heer Kreeft slechts weinig onder. In de rol
van juffrouw Mozambique miste men mevrouw
van Westerhoven maar al te zeer. Den heer van
der Lee (Pichard) ontbreekt het blijkbaar niet aan
routine en tooneelzekerheid.Over het geheel scheen
hij mij meer druk dan grappig. Zijn beste oogen
blikken had hij in het laatste bedrijf. Mevrouw
Janssens?Van den Berg (Olympia) ziet er niet
kwaad uit, klapt aardig Vlaamsch en speelde haar
passieve rol met de vereischte bescheidenheid en
toch niet al te kleurloos. Dat zij een aanwinst
voor het gezelschap zou kunnen zijn, zal zij in
een party van meer beteekenis moeten bewijzen.
De Weeners klagen steen en been over het
jammerlijk verval van hun dierbaar Burgtheater.
De directeur, de heer Burckhardt, schijnt al bijzon
der ongeschikt voor zijn taak en in de drie jaar
van zijn beheer heel wat te hebben misdaan en
misgetast. Het gezelschap heeft hij verzwakt en
verbrokkeld; het repertoire verminkt en
verbroddeld. Het Burgtheater-publiek is ten zeerste
gehecht aan de oude repertoire-stukken, waar
van het de meeste in vlekkelooze vertooning heeft
leeren kennen en aldus steeds gaarne terugziet.
Burckhardt heeft van deze oudere stukken veel
grooter aantal afgedankt dan noodig en raadzaam
was en wat de keuze van nieuwe stukken betreft,
hierin was hij al bijzonder ongelukkig. De enkele
noviteiten, die het Burgtheater in het afgeloopen
seizoen vertoonde, zijn »Der Meister von l'almyra",
een groot drama van Adolf Wilbrandt, dat eenig suc
ces had, »Die Spinnerin am Kreuz1', een tooneelspel
van F. Keim en »Bernhard Lenz", een tooneel
spel van Wilbrandt, die geen succes hadden, en
een paar gemoedelijke, onbeduidende blijspelletjes,
»Das Heiratsnest" von G. Davis, een
soldatenklucht als Moser's Krieg im Frieden" en »Die
kluge Kiithe" von Hans Olden, een oude geschie
denis met een nieuw vernisje, een tamme intrige
met een gepeperden dialoog. Of op stuk van
zaken de directeur de eenige schuld van alle
ellende is, of de tijdsomstandigheden en de Burg
theater-toestanden niet een beetje medewerkten,
blijft de vraag. De goede stukken zijn sinds
eenigen tyd overal schaarsch. Het
Burgtheaterpubliek is een geheel bijzonder publiek, een ui
terst lastig, koppig en preutsch publiek. Van
moderne, heel of half-realistische stukken wil
het niet hooren. »Die Sklavin" van Fulda vond
het te kras. Een directeur, die zoozeer in de
keus zijner stukken wordt beperkt, heeft
eigenIjjk geen keus meer.
Te Parijs is op een matinee in de »Bouffes"
Maeterlinck's Pelléas et Mélisande vertoond. Al
te geestdriftig in haar bewondering is de Parijsche
kritiek niet. Het fraaie van enkele tooneelen,
vooral de liefdestooneelen, wordt gewaardeerd en
bewonderd; het gezochte, gekunstelde en ondrama
tische van het drama als geheel wordt gelaakt of ge
hekeld. Het hardst in zijn oordeel is Sarcey, het
welwillendst Lemaitre. Schijnbaar denken de meest
vasthoudende en outerwetsche en de meest vrijzin
nige en moderne der toongeveudeParij^cha
tooneelkritici geheel verschillend over het werk. AVanneer
men hun artikelen echter op de keper beschouwt,
wanneer men onder en tusschen de regels
leest, komt men tot de curieuze gevolgtrekking,
dat zij het in den grond van de zaak geheel
eens zijn en aan hun meening alleen op geheel
verschillende wijze uiting geven, bij hun beoor
deeling van een geheel verschillend standpunt
uitgaan. Sarcey, even vurig en koppig
Franschman als eenzijdig en hartstochtelijk tooneelman,
valt het drama zonder genade aan, omdat men
hem weer een nieuwe buitenlandsehe
tooneeigrootheid wil opdringen en hij nu eenmaal van
oordeel is, dat de Franschen in zake
tooneelschryfkunst van niemand iets te leeren hebben,
omdat het niet gewoon dramatisch is, niet
dramatisch in den zin, die bij hem voor
den eenig waren doorgaat. De manier, de taal
en niet altijd even gelukkige symboliek bespot
hy. Toch is hij niet geheel blind voor de schoon
heden van het werk. Enkele tooneelen bewondert
hij en prijst hij als echt dramatisch. Tegen
het drama als BucMrama heeft hij niet het
minste bezwaar. »Il s'en dégage un subtil p-irfum
de poe'sïe." Wat wil men meer ? Lemaitre denkt
er niet anders over. Alleen legt hij op het mooie
den vollen nadruk en glijdt hij over het minder
mooie vluchtig heen, terwijl Sarcey juist anders
om doet. Ook hij drijft een beetje den spot met
de eentonige symboliek en het voortdurend her
halen van woorden en volzinnen. Ook hij bewon
dert het werk veel meer als gedicht dan als
drama. Ook hij zegt, dat het enkele tooneelen
bevat 'd' une trange poésie et mêmt d'une beaut
proprement dramatvfue." Sarcey dacht bij enkele
gedeelten aan Musset en Shakespeare (men kan
met minderen vergeleken worden), Lemaitro even
eens en bovendien aan Edgar l'oc. Om toon en
stemming van het drama aan te gevon, wijzen
beiden op »Les limbes", het mooie gedicht van
Casimir Delavigne:
»~Rien de bruyant, rien d'agit
Dans leur tnste félicü.
Is se couronnent sans gait
De fleurs nouvelles.
Ilfi se parlent, mais c'est tout bas.
lis marchent, mais c'est pas a pas.
lis volenf, mais on rienlend pas
Battre leurs ailes.
Het »Thédtre des poètes", van welks oprichting
indertyd melding werd gemaakt, heeft zijn eerste
voorstelling gegeven. Bijster gelukkig schijnt zij
niet te zijn uitgevallen, Den meesten bijval vonden
de proloog van Fuster en «Sous un chène", een
klein drama van Fabié. Minder voldeden werken
van Silvestre, Vaucaire enz.
Het Berly'ner «Deutsche Theater" is op weg
naar Kopenhagen. Eleonora Duse geeft voor
stellingen te Londen. Febvre nam afscheid van
de Comédie Francaise".
H. J. MBIILER.
?iniiiii iiinii UMI
Muziek In de hoofdstad.
Aan Siegfried zij dit artikel gewijd, Siegfriecl,
door d^ Wagnervereeniging bij gelegenheid van de
herdenking van haar tienjarig bestaan, inliet Paleis
voor Volksvlijt uitgevoerd eu wM zooals eeu mu
ziekdrama behoort uitgevoerd te worden : met spel
eu tooucelschikking.
Ik weet niet of de omstandigheden het reeds
zullen toelaten, voortaan alle uitvoeringen op deze
wijze te geven, doch afgescheiden hiervan is deze
proeve cene groote overwinning en een schoon
besluit van het eerste decennium van deze
Vereenigiug.
Van de verschillende deelen van der Hing ff es
Nibeliingen wordt Siegfried betrekkelijk weinig
uitgevoerd. Toch heeft, bij de eerste opvoering
te Bayreuth dit drama zeer grooten indruk ge
maakt; en dezen avond juist hadden zelfs de over
tuigde Wagnerianen (toen uog heel wat kleiner
in aantal dan tegenwoordig) met zorg te gemoet
gezien.
Doch het is niet over den vertolkingen te Bay
reuth, doch over die te Amsterdam dat ik te
spreken heb. Wie bovendien te Bayreuth geweest
is, heeft in den voorhof van liet Festspielhaus de
namen van de vertolkers van deu Kiny op steenen
tafelen vereeuwigd gezien.
Toen Mr. Viotta voor den lessenaar zou plaats
nemen, werd hij met groot enthousiasme ont
vangen; de dirigeerstok kwam in beweging, en
onder diepe stilte van de toehoorders klonk de
eerste sombere, ijle paukenroffel op contra F, waar
tegen zich Mime's Peius-motief spoedig doet hoo
ren, gevolgd door eenige andere motieven, als voor
bereiding voor de handeling. Deze inleiding trekt
als ware het een schilderij, die men in half duis
ter ziet, aan ons oor voorbij, waarna het scherm
rijst en men Mime ziet, die onder zijne hamersla
gen weeklaagt, dat hij het zwaard nooit zal kunnen
smeden, waarmede alleen Fafuer, de draak, die
den schat bewaart, zal kunnen wordeii geslagen.
In deze acte zijn uitsluitend de drie mannelijke
hoofdpersonen: Siegfried der Wanderer (Wotau)
en Mime aan het woord.
In muzikaal opzicht biedt deze acte voor den
onvoorbereiden toehoorder veel dat hij moet door
worstelen. Is dit onnatuurlijk? Volstrekt niet.
Men kan niet verwachten dat ongeveer 1500 (of zoo
veel als den zaal bevatten kan) toehoorders allen
zulk een werk geheel met bewustheid kunnen ge
nieten. Terwijl die gedeelten waar vooral de me
lodische stroom treft, op lien indruk maken, zijn
er tal van gedeelten, waarbij zij «eiuig in zich
kunnen opnemen; want om de vlammende rots
van Wagner's-geestestempel te kunnen overschrijden
moet men zich goed hebben voorbereid. liet ci
taat: Mi'ixter nollen studift sein is hierop natuurlijk
ook vau toepassing.
Nog al te vaak hoort men zegeren: //Wanneer
ik muziek wil hooren moet mijn. hart en mijn ge
voel getroffen worden. Ik heb geen lust eerst, een
cursus door te maken, teneinde in btaat te zijn
van een kunstwerk te genieten. Bovendien moet
de muziek dadelijk tot het hart spreken.
Beethoven's muziek spreekt tot mij, doch Waguers mu
ziek niet."
Ik zou hierop willen antwoorden: werden
Beetho-vens meesterwerken (vooral die uit de laatste
periode) dan zoo goed begrepen? Meii leze de
beoordeelingeu uit die dagen maar eens en ga dan
na hoe het publiek moet geoordeeld hebben.
Men heeft, Beethoven langzamerhand leeren be
grijpen, men is er vau jongs af aan mede opgevoed ;
doch zullen er nog- niet velen zijn die bij een
uitvoering van een werk van Wagner, liet tekst
boekje aan de ingang van de zaal koopende, den
tekst, pas voor het eerst onder de oogen krijgen?
Heeft men dan het, recht te zeggen: ik ben geen
voorstander vau het, nieuwere?
De lezer zal mi.i vragen: waarom releveert gij
dit, nu gij te spreken hebt over eene uitvoering
vau een van Wagner's werken, waarbij de zaal
stampvol was eu het, publiek na ieder bedrijf in
toejuichingen losbarstte.
Ik doe dit omdat ik lederen dag bespeur uit
gesprekken, dat de mode een groot aandeel in nog
zoo veler waardeeriiig heeft; dat er nog zoo velen
zijn die niet durven bekennen dat zij slechts van
sommige gedeelten van gauscher harte genieten.
Nu wordt wel beweerd, dat, men van muziek
kan genieten zonder die te begrijpen; eu in zoo
verre men van iets onder den indruk kan geraken
zonder zich van dien indruk rekenschap te kunnen
geveu, stem ik dit, toe; doch er zijn te veel ge
deelten waarbij men ouder geen indruk kan ge
raken wanneer men 's componisten, gedac'.itengaag
niet vermag te volgen.
Men begrijpt wat ik wilde zegiren, zoo ik hoop.
Het is dit: Wat minder oppervlakkigheid zoowel
in waardcering als in afkeuring! Wat meer ern
stig streven zich rekenschap te geveu vau zijn
werkelijken indruk ! Wat meer doch waar zou
ik oindurcn. Ik ben bovendien niet geroepen voor
anderer kuustsmaak of neigingen in te staan : ik
heb alleen te verhalen welken indruk ik van den
avond van 1(.) Mei ontving. MIMI vergeve mij dus
deze uitweiding die mij als van zelve uit de pen
vloeide cf wel men sla ze over.
De uitvoering was voor mr. Viotta een groote
triomf. De \vijze waar»]) hij het, orkest, heeft voor
bereid en het gehee'e werk leidde, is boven mijn
lof verheven. Wel kan men details releveereu die
beter hadden kunnen, marcheeren, doch zij waren
gering in verhouding tot het, vele voortreffelijke.
Met, het orkest van het Concertgebouw, versterkt
door ceiüge leden van het Paleis-orkest, was als
geheel een zeer schoon resultaat verkregen. Wie
eeu blik heeft geslagen in de gecompliceerde eu
veeleischende partitic, weet wat, dit zeggen wil.
De vocale vertolkers gaven, in weerwil de ver
tolking van de hoofdpartij (Siegfried) door Georg
Anthes aan zeer veel tekortkomingen leed, aan de
opvoering eveneens veel glans.
Ik bedoel met die tekortkomingen niet alleen
dat zijne stem al zeer spoedig tekortschoot, en
hem in de derde acte geheel in den steek liet,
doch ook dat hij zich, wat intonatie betreft, ver
schillende vrijheden veroorloofde die het geheel
alles behalve ten goede kwamen ; ook was bet nu
en dan niet invallen, benevens enkele vergissingen,
niet alleen aan gemis van stem, doch nog wel eeus
aan onzekerheid toe te schrijven.
Zijne figuur leende zich echter bij uitstek voor deze
partij. Hij was wel ; der lachende Held
JmiySiegfried en miste den verbazenden liehaamsomvaiig
waarop zoovele heldentenoren zich mogen beroe
men of laat ik liever zeggen - waarvan wij
het slachtoffer zijn.
Als vertolker stel ik den lieer Hoftnüller (Mime)
bovenaan. Hoe treffend waar heeft hij den sluwei),
kruipenden en huichelachtigeu dwerg weergeven.
Hoe juist wist hij die figuur te typeeren en te
karakteriseeren; terwijl bij geen oogeublik verviel
in een der gebreken, waardoor zooveel zangers
van zulke rollen charges of karikaturen maken.
Ook Mevr. Staudigl toonde zich als Erda en
Brünnhilde eene voortreffelijke Wagner-zangeres,
die zelfs zonder de zoo noodige hulp van Siegfried
veel glans aan hare partij verleende. Der
Wanrlcrer (die niet door Döring, doch naar ik vernam
door een aader zanger werd vertolkt) gaf vooral
in de tweede eu derde acte veel schoons, even als
Paul Jenseu in de kleinere partij van Albrich.
Van Duinen (Fafaer) was eveneens zijn partij uit
stekend meester, terwijl Mcj. Vlieger (Stimme des
Waldvogels) tegevolge van zeer verklaarbare agi
tatie, bij een eerste optreden in deze kring
minder gelukkig wa.s en door te veel
stemuitzetting niet dat gaf, waartoe haar reeds goed ont
wikkelde en zeer licht aansprekende stem haar ge
heel in staat stelt.
Heeft de vertolking van de titelrol een scha
duw geworpen vooral op het derde bedrijf, dit
belet echter niet dat deze uitvoering in de aunalea
van de Waguervereeniging eene eereplaats in zal
nemen, want niet alleen heeft deze vereenigiiig
voor het, eerst kunneu volbrengen, wat zij zich
altijd heeft voor oogen gesteld, n.l. de werken van
Waguer geheel eii volgens de eischen uit te voeren,
doch zij kan op eene uitvoering wijzen, die weer
getuigt van het meesterschap van den leider Viotta
en van de offers die men zich getroost om het
ideaal zoo dicht mogelijk nabij te komen.
Niemand zal dit streven en die resultaten meer
willen miskennen of verkleinen, en dus kan deze
vereeuiging, die haar moeilijkste tijdperk achter
den rug heeft, met, overtuiging haar weg vervolgen.
Met deze uitvoering kan men het couoertseizoen
als afgesloten beschouwen. Dat de belangstelling
in deu laatsten tijd, ondanks den vroeg invallenden
zomer zoo onverflauud is gebleven, is wel een
bewijs dat ineu heeft gewaardeerd wat op kunst
gebied ten onzent wordt gegeven.
Ons muziekleven verheugt zich dan ook in groote
opgewektheid en grooten vooruitgang, hetgeen ecu
genot is te vermelden.
Moge men dus weer met vrucht voortbouwen
op de verkregen resultaten en mogen alle reeds
gebrachte en te brengen offers, zoowel geestelijke
als stoffelijke, ruimschoots medewerken tot eeu
machtig: Excelsior!
VAN MlLLKiEX.
PS. Gister avond dirigeerde de heer Richard Hol
voor liet laatst in dit saizoou het Klassiek-Concert
in het Paleis voor Volksvlijt. Het /eer talrijk op
gekomen publiek juichte de orkestiruuimers met
warmte toe, waarvan mij vooral de 6e Simphonie,
Pits/oi-ali' van Beethoven en het ^c/ierzo
Somincruai-ltlstftiiiiii. vau Mendelssohu zeer voldeden. De heer
Hol kreeg van de orkestleden een fraaieu lauwer
tak en na de pauze nog een krans, waarbij de
blazer* fanfares aanhieven, die wel beter geineend
dan uitgevoerd waren, doch waaruit krachtig bleek
dat de orkestleden niets liever verlangen dan deu
heer Hol een volgend jaar weer aan het hoofd van
het orkest te zien. Met, dezen wensen zal het pu
bliek zich ongetwijfeld vcreeuigeii.
Als solisten behaalden do hecren Cramer en
Bosmaus eveneens eeu groot cu welverdiend suc
ces. Den eersten fluitist gedenk ik om zijn brillant
uitgevoerde partij van Mendelssolm's Si'liin-:o cu
den heer de Pauw voor de uitvoering van llandel's
orgelconcert in F. gr. t.
v. M.
De Opóra-Comique te Parijs heeft deze week
de nieuwe opera van Saint-Saiins, Phryne, ge
geven. De schoone Atheensche werd voorgesteld
door mlle Sybil Sanderson, en men was nieuws
gierig hoe de librettist, Augó de I.assus, bet zou
stellen met het gewichtig oogenhlik,waarin Phryne.
in plaats van door argumenten, door hare ont
sluierde schoonheid de rechters overtuigt. De
librettist hooft het zoo gemaakt, dat de rechter
alleen is met Phryne, en deze plotseling ver
dwijnt achter een standbeeld van Venus. Op dit
oogenblik komt er publiek binnen en de rechter,
voor het standbeeld geknield, is gecompromit
teerd en moot alles toegeven.
De partitie werd allerliefst gevonden , maar
gelijk niet te verwonderen is, do grens tusschen
zulk eene opéra-comique en eene operette scheen
oenigxins verloren, te meer omdat miss Sybil
Sanderson, niet een beetje vreemd accent en
zeer coquette toiletten en maniertjes, op oen
operette-succes scheen te rekenen. De muziek
was zonnig en elegant: onder de meest
geapplaudisseerde nummers waren de optocht met de T
hospiskar, met zangers, dansers, fluitspelers, enz., en
do aanroeping vau Aphrodite.
Uit Chicago wordt geschreven: Do beide con
certen, die de pianist l'aderewski op '2 en .'! Mei
in de Music Hall van de Wereldtentoonstelling
gaf, zijn zijn laatste op de tournee door Amerika
geweest. Het was niet de bedoeling van den
kunstenaar; reeds sedert weken was er tegen 5
Mei eeu groot liofd-.uligheids-concert te New-York
aangekondigd, waar Paderewski de ster zou zijn.
Hij kwam ook op tijd uit Chicago aan, maar in
eeu toestand die het hem onmogelijk maakte het
beloofde farewell -concert to geven. Xijn zenuw
gestel is door de inspanning vun de tournóe ge
heel uitgeput. Reeds kort geleden, te Hartford,
had hij ook zulk een aanval, maar deze is erger;
de twee concerten te Chicago hebben hem geheel
ten onder gebracht. Voor het concert te New-York
was voor duizenden dollars geteekend, die nu moe
ten teruggegeven worden. Het concert was be
stemd voor het fonds der Ne w-Yorksche acteurs;
Paderewski heeft hun 1000 dollars gezonden; maar
het verlies is toch nog groot. Het hotel waar
Paderewski logeert, werd den dag van het concert
belegerd; maar van de honderden bezoekers en
bezoeksters, vooral reporters, werd niemand toe
gelaten. Hij heeft in New-York niets meer ge
daan dan eenige honderden autographen schrijven,
voor Amerikaansche vereersters. Men heeft hem
namelijk verafgood als bijna niemand voor hem.
De dames hebben voor hem geknield, en hij
hoeft van de exaltatie gebruik gemaakt, steeds
voor hooger entree gespeeld, dollars zamelend,
hij was reeds op het laatste concert te Chicago
niet veel meer dan eene schim, di.e zich naar de
piano sleepte. Hij is den dag na den aanval naar
Europa op reis gegaan, met 180.000 dollars buit.
De oudst bekende Nederlandsche
plaatsnijder.
Evenals bij het nasporen der nieuwere bescha
vingsgeschiedenis het altijd eeu fameuze strijdvraag
is geweest, waar ter plaatse feitelijk het eerst liet
boekdrukken werd in praktijk gebracht, evenzoo
hebben meer bepaald de kunsthistorici, al
voorlang zich ijverig bezig gehouden met de kwestie,
onder welk Renaissance-volk het vroegst het
plaatsuijden met bedoeling tot plaatdcukken is beoefend
geworden.
Sedert een ontdekking van een eeuw geleden,
gold een Italiaanschc prent vau 1452, voor de
oudst bekende afdruk van plaatsnijwerk, maar in
later tijd en na verdere onderzoekingen heeft wen
deze stelling bereids moeten opgeven. Georges
Duplessis schreef indertijd (l 871) in zijn korte geschie
denis der gravcerkunst: //Wij twijfelen er niet aan
of de Duitschers of Vlamingen zullen te eeiiiger
tijd als de vinders van het plaatdrukken worden
aangewezen." Hiermede zou wel niet worden weg
genomen dat de Florentijnsche gravure van 1452
de, eerste afdruk Tau een metalen plaat is, die
als een wezenlijk kunstwerk kan worden beschouwd,
want niets van verdere zoo vroege proeven haalt
ook maar eenigszins wat kunstvermogen betreft
bij Fiuiguerra's bekoorlijke compositie. Maar de
vraag bleef van eenig belang uit welke kultuur
Ijet eerst dit tot zulken bloei bestemde bedrijf
mag zijn voortgekomen.
/, [k ben meer en meer gaan gelooveu," zoo
schreef in l SOI de Heer A. Pit in een belangrijk
opstel der Rente de V Art Chfêdi"», //dat, men fei
telijk in Holland het meest aktieve middelpunt,
zoo niet de bakermat der graveerkuust heeft te
zoeken", eu ofschoon op die plaats de
Nederlaiidsche kunst-geschicdvorscher voornamelijk op
de houtgravure doelt, zoo verklaart hij, een eind
verder in hetzelfde opstel, zich m t Passavaut
toch overtuigd, dat de vroegste plaatsnijders alge
meen onder Nederlaudschen invloed moeten ge
werkt hebben.
Van dezelfde meening nu is de bekende
Duitsche geleerde Max Lelirs, die dezer dagen een
voor deze kwestie hoogst belangrijk geschrift, ge
titeld : Der Jfc/s/cr i/er Liejjexgdrien, Ein Be.Umg
:ur Geselde li t e, r/ex alkslc» Knjifeistir/is in den
XieluniJcii, te Dresdeu het licht deed zien. Reeds Pas
savaut had in den //Meester der miunehoveu" een
Nederlander gezien, maar Lützow eigende hem, in
zijn groote geschiedenis der Duitsche graveerkunst,
weder met nadruk toe aan de Nederrijnsche school.
F/u in de overzichten wordt gewoonlijk de zooge
naamde Meester van 1180" besprokcu als de
oudste Ncderlandsche plaat-graveur.
Lelirs, in zijn uitvoerig betoog nu, stelt den
,/Meester der minnehoven" vast, een Nederlandsch
en wel de oudste Nederlandsche plaatsuijder ge
weest te zijn, en terwijl tot heden slechts enkele
prenten, waaronder dan de grooto en de kleinere
Mii/iii'linf, hem konden worden toegeschreven, brengt
Lelirs iiet aantal der bewaard gebleven prenten,
die van deze hand moeten zijn, tot zeventien, van
alle welke (slechts als unica voorkomende) hij een
getrouwe reproduktie aanbiedt.
De bewijzen dat deze obskure inderdaad een
Nederlander was, vindt de schrijver in de
kostumen zijner figuurtjes, in de nauwe verwantschap
zijner prenten met autheatiek-Nederlandsche mi
niaturen en het karakter van de school der van
Eijckcn, en in de klei-llora door hem afgebeeld.
L'it de omstandigheid dat in een uit Brugge
stammend, en 1-14S gedateerd getijboek, berustend
in de Koninklijke bibliotheek te Brussel, eeu aan
tal miniaturen in grisaille voorkomen, die kenne
lijk naar prenten van den ,Meester der
minnehoven" uitgevoerd werdeu (prentjes eu miniaturen
worden ter vergelijking naast elkaar in reproductie
gegeven), leidt de schrijver af dat die gravures in
elk geval van vóór "l IJS moeten dagteekeueu.
Hiermede worden dus de produkteu vau deu
Nederlandschen graveur gerecdelijk tot het oudst
bekende plaatsnijwerk teruggebracht., en ofschoon
er Duitsche prenten van zelfs vóór IJ Ui bekend
zijn, schijnt (ie Duitsche kuustgeleerde door deze
ontdekking zich toch gesterkt te voelen in de
mceiiing dat in de rijke kunsthcschaviug om het
Nederlaiidsche hof der kuustlievende Bourgon
dische hertogen heen, evenals de olieverfschilder
kunst, ook de plaatsnijkuust het eerst iii eeuigeu
staat van tieren is geweest.
Dit zou dan ook kloppen met wat, dunkt, ons,
eenigszins als een algemeene stelling kau worden
aangenomen, dat namelijk al wat monumentale
kunst, uit Italië, en al wat meer gangbare was
oorspronkelijk uit onze gewesten voortgekomen is.
7 Mei r(J3. J. V.