De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 28 mei pagina 4

28 mei 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

4 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 831 t'; * , Zaterdag 27 Mei te n uur wordt in de groote Ztól van Felix Favore te Haarlem de nationale tentoonstelling ter bevordering van de belangen .dé? Fotografie geopend, georganiseerd door de Haarlemsche Amateur-fotografen-'club. Naar wfl vernemen z\jn de inzendingen belangr^k en talrijk; ook eenige nieuwe toepas? «ingen, door amateurs bereikt, moeten er de aandacht trekken. 'Bij de heeren Preyer & Co., lokaal Pictura, is geëxposeerd een schildery van F. P. ter Meulen ?Kudde schapen." lllllllimilllillllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMlIllllllllllllllHIIIIIIIU» Jac. Moleschott. 't Is juist vijf maanden geleden, dat dit blad m\j een plaatsje afstond, om te vertellen van den grooten feestdag, dien Italië, Holland, de geheele wetenschappelijke wereld met Jacobus Moleschott vierde by zijn veertigjarig professoraat, en dat hjj zelf in de groote aula der universiteit te Rome zich aan zjjn toehoorders gaf met al zijn welsprekendheid en met geheel zijn jeugdig hart. Het scheen toen wel, als men den forschen man met zjja van geest tintelende oogen aanzag, alsof hét nog vele jaren zoo zou, zoo moest voortdu ren. En in plaats van dat woonde ik heden morgen op 't kerkhof San Lorenzo zij n verbran ding b^j. Een handvol witte reine asch en been deren, met piëteit neergelegd in een eenvoudige grjjs steenen urn, die alleen het opschrift Jacopo , Moleschott met datu n en jaartal draagt, is al wat er zichtbaar over is gebleven van den grooten, moedigen denker. En ook deze asch zal, zoodra de wetten het toelaten, in den wind worden verstrooid. Het is zijnwensch. Ook hij gaf eigen handig aan de natuur de asch weder van de vrouw, die hij voor 2 jaar op zulk een droevige wijze moest verliezen, over wie hij nooit moede was te spreken, wier portret steeds met bloemen was omringd, en van wie 'k hem hoorde zeggen dat zoo er iets goeds uit hem was geworden, hij het aan zijne vrouw te danken had. Deze laatste slag, dien Moleschott moedig, voor oppervlakkige blikken te moedig, te optimis tisch droeg, had hem de laatste jaren zichtbaar doen veranderen; zij, die hem vóór dien tijd ge kend hebben, zagen het verschil. Of dit zoo danig zijn gestel geknakt heeft, dat hij daardoor de ziekte die hem plotseling wegrukte, niet heeft kunnen doorstaan, is mij onbekend. De oorzaak van zijn dood is de roos, opgedaan bij een zijner patiënten. Slechts vier dagen was hij te bed, en niet eerder dan Vrijdag, den dag van z\jn dood, begrepen zijn zoon en dochter, dat de alag moest vallen. «Toen mijn vader zeide : ik Btel nergens meer belang in hij die altijd in alles belang stelde" zeide mij zijn zoon, «begrepen w\j dat het einde nabij moest zijn". Moleschott sliep in zonder pijnen, zonder smart; vermoedelvjk heeft hij niet geweten dat hij zijn kin deren ging verlaten; hij sliep met de namen van de twee die hij 't liefste had op de lippen. Een benijdenswaardige dood ! Nog in de kracht zijner gaven, naar lichaam en naar geest; geliefd, ge waardeerd en geëerd door vrienden, collega's en leerlingen (en hij beschouwde deze waardeering niet »du ha«t de sa grandeur", maar kwam er rond en echt menschelijk voor uit, dat ze aandeel had in zyn geluk) optimistisch van temperament, idealist in zyn opvattingen van 't leven, niettegenstaande de materialistische denkbeelden waarvoor hij leed en streed, met een hart vol liefde voor de kunst, voor het schoone zóó was Moleschott, en zóó stierf hij. De man, van wien de clericale bladen dezer dagen de gelegenheid waarnemen om te zeggen dat hij de jeugd verdierf, dat men in de tegenwoordige corruptie de verderfelijke leer van den meester terugvindt, was een der edelste en reinste zielen, die men zich kan denken. De levensloop van Moleschott is vóór eenige maan den te herhaaldelijk in alle couranten besproken, om hem hier op nieuw na te gaan. Ieder weet van het martelaarschap in de eerste helft van zijn leven, van de kroon op zijn werk die hij na zijn komst in Italiëin do tweede helft van zijn leven ontving. Ook zijn denkbeelden op den katheder gepredikt, in zijn »Kreislauf des Lebens" en andere werken neergelegd, nu een algemeen bezit, tóen voor velen nieuw en revolutionnair, zijn bij gelegenheid van het onlangs gevierde feest, op nieuw te berde gebracht. Liever vertel ik dus, persoonlijk en door huisgenooten en vrienden Moleschott gekend hebbende, iets van zjjn eigenaardige persoonlijkheid en intiem leven. De laatste maal dat ik, nu een dag of tien geleden, professor Molescbott zag in zijn gezellige, smaakvol ingerichte, zonnige ontvangkamer, was by zijn kennismaking met een Hollandsche dame, actrice hier in Italië. Deze drukte haar hoop uit dat hij niet het door velen gekoesterd vooroor deel tegen tooneelspelers zoude hebben. »Wat denkt u wel van mij ?" antwoordde hij. »Ik die de kunst zoo hoog stel, altijd de overtuiging heb, dat de kunst de voorloopster der wetenschap is ge weest, een van wiens meest gewaardeerd e vriendin nen een actrice is (het is bekend dat Moleschott Eleonore Duse zeer hoog stelt, en dat hij haar weg tot roem in Duitschland door een tijdschrift artikel bereid heeft) u zoudt kunnen gelooven, dat de uitoefening uwer kunst geen aanbeveling voor mij is?" Schoon Moleschott altijd een beleefd en aangenaam woord wist te vinden, wist ik toch te goed, dat dit uit zijn hart kwam. 't Was nog onlangs dat hij, over het theater sprekende, mij gezegd had, dat de dramatische kunst altijd zulk een heilzamen invloed op zijn moreel leven had gehad. »Het was mij altijd," zeide hij, »alsof het schoone dat ik zag zich moest omzetten in een betere en hoogere liefde voor mijn vrouw en kin deren. »Niet", voegde hij er naïef en met zijn zekere gezonde bewustheid van eigen waarde bij, »dat ik geen goed huisvader was, maar 't was mij dan altijd of ik die liefde nog moest volmaken. Na den dood mijner vrouw heb ik er echter nog niet toe kunnen komen een theater te bezoeken." Ziehier wat een zijner intieme vrienden, die hem sints jaren kent, over hem schrijft: »Je Ie revois encore, au temps lointain oii, luttant. aprement pour la vie, il habitait ;\ Turin un tage levéd'une maison modeste, maison de travailleurs et d'humbles dans un quartier loigné, un faubourg, et autour de lui, & ce cinquième, d'oüTon voyait les Alpes neigeuses, s'épanouissait, comme une joyeuse floraison humaine, une jeune familie, dont plusieurs ont disparu, hélas. Je Ie revois quelques années plus tard. Le travail lui avait donnél'aisance dans une maison ensoleillée, toute entourée de glycines et de roses, pres du pare du Valentin. Je Ie revois au chevet d'une personne, la disputant victorieusement a la mort, calme devant Ie danger. Je Ie revois sur la chaire, dans des réunions scientifiques, sa belle tête de penseur clairée des rayons de 1'intelligence, la parole vibrante et inspirée, Ie geste large, l'attitude noble, dominant tous de la hauteur de son génie." En verder: »I1 poussait tres loin l'attention qu'il consacrait au malade; il allait jusqu'a lui prescrire des lectures: il soignait Ie régime de l'esprit comme l'alimentation du corps. Dans un cas grave une maladie longue dont Tissue pouvait tre fatale il disait: 'Faites lire Cervantes. Il distrait saus attacber a la vie, dont, au contraire il montre les douleurs." Wij zeiden 't reeds, Moleschott was een opti mist en een idealist. Hij had liefde voor het schoone, voor het goede, en 't meest van al »voor de menschheid.'. Hij zelf was het type van een echt menschelijk mensch. Van Goethe, zijn lie velingsdichter, haalde hij gaarne de woorden aan: »Je mehr du fühlst ein Mensch zu sein, »Desto ahnlicher bist du den Göttern" Moleschott beminde de natuur met een groote liefde, en had als St. Franciscus van Assise het schaap »zijn zuster" en den wolf «zijn broeder" kunnen noemen. Bloemen, vooral veldbloemen, maakten de grootste versiering van zijn kamer uit. Hij was een groote kindervriend. »Een der aangenaamste gewaarwordingen in mijn leven," zei hij eens, »is mij door kinderen bezorgd." Hij had geschreven tegen het vooroordeel dat suiker de tanden bederft en wetenschappelijk bewezen dat het gunstig op de organen werkt. Dit was door alle kranten verspreid geworden, waarop Molenschott een adres van dankbetuiging kreeg door duizenden kleine handjes onderteekend. Voor eenige maanden is er in Amerika een boek uitgekomen, waarin de antwoorden ver zameld waren van bekende personen uit de geheele wereld omtrent de vraag: >Welke zijn de eigen schappen van den volmaakten mensch?" Ook Moleschott zond zijn antwoord in. Ons dunken zijne woorden zoo karakteristiek, en geven zoo juist zijn eigen persoonlijkheid weer, dat wij niet beter kunnen eindigen, dan met deze, zijne eigene, te besluiten : »De mensch die't meost de volmaaktheid nabij komt, moet zoo intelligent zijn dat hij zich eigen meeningen kan vormen, eri hij moet den moed hebben om deze door woorden en daden te sta ven ; hij moet toegevend genoeg zijn om de over tuiging zijner tegenstanders te begrijpen en kun nen bewonderen zonder in extase te geraken ; hij moet de overtuiging hebben zijner eigen gaven en krachten, maar te gelijk zich ten volle bewust zija dat niemand onfeilbaar is en dat de meest geleerde slechts een werktuig is van den voor uitgang, door welken voortdurend zijn hoofd, hart en wil wordt medegesleept; hij moet steeds be seffen dat er oogenblikken zijn, waarin de een voudigste ziel hem kan overtreffen. «Hieruit volgt dat wij, om tot de volmaaktheid te naderen, de grens onzer krachten moeten kennen, maar er steeds op uit zijn deze uit te breiden. Wij moeten ons niet alleen met onze studiën en eigen omgeving bemoeien, maar deel nemen in het openbare leven. Wij moeten mede werken aan den vooruitgang der menschheid on hiertoe moeten wij ons zelven in alle richtingen trachten te volmaken. »Maar wetenschap en deugd blijven armelijk en zwaar op de hand, als zij niet verwarmd en ge kleurd worden door de schoonheid. »Alleen uit de harmonie tusschen ziel, hart en smaak, komt de gestadige welwillendheid voort die alleen door den wijsgeer op haar rechte waarde kan worden geschat, die zekerheid in alles wat wij doen, die ons iu het private en publieke leven tot aan gename menschen maakt, de stille vrede, die de spil is waarom ons innerlijk geluk draait. Een volmaakt mensch moet altijd zijn kalmte van ziel behouden, gezag en macht hebben binnen de grenzen zijner natuur en moedig pal staan tegen over tegenspoed." Heb ik te veel gezegd met te beweren, dat dit een antwoord is den man en zijn leven teekenend ? Rome, 22 Mei !»;!. C. HllllHIIIMIIIIllllMlllllllllttUIIIIItltlllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIllllUItlil Middeleeuwsch en Xieuw-6!rieksch. (') De wijze waarop de heer Jlessoling gemeend beeft te moeten optreden als mijn collega, nl. als privaatdoceiit in middeleeuwsch en nieuwGrieksch aan de Universiteit te Leiden, is niet van dien aard dat ik de alma mater, die ik zelf als gewezen alumnus een goed hart toedraag, daarmede geluk kan wenschen. Doodzwijgen van of laatdunkend spreken over het werk van zijn voorgangers is niet de wijze, waarop een ernstig en wetenschappelijk man getuigt van zijne studiën. Gaarne had ik anders geschreven, zeer gaarne een woord van waardeering en samenwerking uitge sproken, vooral bij een vak, dat nog zoo weinig beoefenaars telt. Nu echter de heer Hesscling zelfs in het openbaar de Philhelleensche Ver eeniging gaat aanvatten, waarvan hij een mede werker en vriend moest trachten te worden, acht ik spreken plicht. De Leidscho Iloogeschool staat in mijne oogen (ook na den dood van den groot sten onzer Hellenisten, onze onvergetelijken Cobet) nog' te hoog, om zulke taal zonder protest te laten voorbijgaan, De verschillende oppervlakkigheden, dio de voordracht van den heer Hesseling over taal on litteratuur bevat, zal ik hier ter plaatse niet be (1) Over het Grieksch der middeleeuwen. Voordracht, gehouden den 27sten April ISO.'} door D. C. HESWKUMJ. Leiden, E. J. Brill, 18!)3. 80. 23 blz. spreken ; voor een vakblad zooals het Hfuseum te Groningen heb ik ze uitvoeriger uiteengezet, en behoef daarnaar slechts te verwijzen. Slechts twee punten van algemeen gewicht wil ik aanroeren. Van de litteratuur zegt de heer Hesseling dat zij »wel is waar niet op meesterstukken kan bogen, maar toch vooral in de poëzie veel voortreffelyks telt, en thans dubbel onze belangstelling ver dient, nu een groep jonge schrijvers aanvangt ook in 't proza het kunstgrieksch vaarwel te zeg gen, en de thans levende taal tot grondslag te maken der schrijftaal." (blz. 23.) Hierover zou men bijna kunnen zeggen: zooveel woorden, zooveel halve waarheden, onjuistheden of oppervlakkigheden. Wil men meesterstuk ken uit de moderne litteratuur, ik heb daarvan in het 2e deel mijner Historische Grammatik (Lei den. Brill), op het voetspoor van binnenlandsche, buitenlandsche en Grieksche letterkundigen, een en ander meegedeeld, en ook in ons tijdschrift «Hel las" is daaraan menig artikel gewijd. De heer Hes seling acht het evenwel beter van beide uitgaven te zwijgen en met een algemeene onjuistheid, of onjuiste algemeenheid, zich van de zaak af te ma ken. Het groepje jonge Grieksche schrijvers, dat de heer Hesselingte Leiden kent, maar dat ik teAthene zelf bijna met een lantaarntje gezocht heb, her leidt zich bij persoonlijke kennisname tot een paar jeugdige dichters, en feuilletonisten of journalisten, die zich meer dan vroeger beij veren om de schrijftaal nader tot de spreektaal te brengen, een richting die tegenwoordig in vele landen merkbaar is, maar wier streven door de overgroote meerderheid volstrekt nog niet wordt nagevolgd. In deze kwestie doet de heer Hes seling, helaas, niets anders dan zijn leermeester, den heer Psichari te Parijs, napraten, die o. a. in een werkje, «To Taxidi moe" (Mijn Reis), ge tracht heeft een nieuwe schrijftaal voor de Grie ken in te voeren, maar van wien een Grieksch spotblad gezegd heeft, dat hij di.e taal maar aan zijn papegaai moest onderwijzen, aangezien in Grie kenland zelf niemand haar verstaan kon l De laatste en wellicht wel degrootste oppervlakkigheid van den heer llesseling is deze, dat hij eene taal, die sedert Korais (174S?1833) vrij algemeen als schrijftaal gevolgd wordt, »kunstgriekscb" noemt, alsof het voor een geheele natie mogelijk ware ruim een eeuw lang zich van een kunstmatig iets te bedienen, dat buiten het leven des volks staat; een en ander trouwens niets anders dan het zonderlinge vooroordeel van den heer Psichari te Parijs, die niet ophoudt deze mee ning te verkondigen, ofschoon in Griekenland zelf (waar het toch in de eerste plaats op aan komt) zijne stom zoo goed als die eens roependen in de woestijn is. (2) liet tweede en laatste punt, dat ik even wil aanstippen, is de laatdunkende wijze waarop de heer llesseling aan het slot zijner voordracht melding maakt van de Philhelleensche Vereeni ging, wier optreden misschien zelfs wel indirekt de aanleiding tot zijne benoeming als privaatdocent is geweest (blz. 23.) Ook hetgeen bij hierover in Oen zinnetje zegt misschien ware volkomen doodzwijgen dan nóg beter geweest is ten oenenmale onwaar, en daarenboven belachelijk, want tegenover den jeugdigen heer llesseling, die sedert een paar jaar door eenige korte monographiën zijn zeer bescheiden entree in onze algemeen verwaarloosde wetenschap gedaan heeft, staan mannen, vergrijsd in den dienst der taai studie, der letteren en der Musen, zooals Kern te Leiden, Boltz te Darmstadt, Emile Legrand te Parijs, Télfy te Budapest, om nog van zoovele jongeren te zwijgen, wier bijdragen een sieraad zijn geweest van de verschillende jaargangen van ons tijdschrift. Waar deze mannen, die dooreen reeks van werken hunne sporen in de weten schap hebben verdiend, ons werk steunen en medewerken tot het schoone en verhevene doel, dat de Philhelleensche Vereeniging beoogt, vormt do overmoedige taal van een beginner in het vak (men vergeve mij de ietwat banale uitdrukking) daartegenover een trenrigen wanklank. Gelukkig dat de schimmen van Meursius en Cobetus (3) raste]), zij zouden hem anders aansporen tot meer bescheidenheid en grondiger studie. H. C. MnxKii. (2) Opdat noch de lezers, noch de heer Hes seling zelf, mij op mijn beurt in deze kwestie van een lichtvaardig oordeel mogen verdenken, verklaar ik mij bereid, zoo noodig, dit oordeel te staven door een reeks getuigenissen van Griek sche schrijvers en letterkundigen. (3) Van Meurs, Lat. Meursius, in de KIe eeuw te Leiden een der grondleggers van onze weten schap, zooals Prof. Lambros te Athene dankbaar vernield heeft in de toespraak, waarmede hij mij inleidde bij de leden der vereeniging Parnassós. Cobet heeft wel is waar het later Grieksch ver waarloosd, maar was evenzeer altijd een doodvijand van alle oppervlakkige, afbrekende kritiek. Eenige jaren geleden werd op de gymnasia onder eene reeks philologische nieuwigheden ook in gevoerd, dat de naam van den beminnelijkcn dichter der Aenaeïs niet meer «Virgilius", maar ?Vergilius" zou luiden. Alle schoolboeken, woor denboeken, conversationslexic'1 moesten de ver betering meemaken; de jongens kregen er fouten en nog eens fouten voor. In een voorrede van een nieuwe :>Vergilius'' uitgave werd de vroegere schrijfwijze eene »indoctorum horninum magistellorumiiuc ridicula contumatia," een belachelijke aanstollerij van ongeleerden en schoolmeestertjes" genoemd. Nu is het weer omgekeerd, en zelfs is in de Saksische gymnasia officieel Virgilius" in eere hersteld. De Grenzbotcn herinnert naar aanleiding hiervan aan een aardig versje, destijds door een van de »magistelli" als protest opge maakt : EdleL1 lïiehler Virgil, wie Man^ dein Name so lieblicli! Z ;pl:ge Philolo^ie hat dieh ziim Wiii'^el entstellt. Ja, Vivgiiiia aneli, die lierrliclii' röinischi1 Juiigfnui, Iteisst Verixinia jet/t; halte das Lachen, o Fmmd! Karclie ]iei>st es in Sacbseu füi'Kuvhe, Kiiïsehefih1 Ktrsehe, Gabs bei den lioiiicru nieht ancli urübere Spraehe des Volks? Bleihet unsd'cli vom HalsiMiiitcuerncrbarmlichen Fiimlen! Alte Namen bestelm durcli der Jahvlmiiilcrte liraueh. Voor de Académie Francaise stellen zich altoos eenige letterkundigen candidaat, die niet de minste kans hebben. De opmerkelijkste ditmaal is Achille Le Roy, die met een heele diligence vol menschen, vrienden en reporters, zijn visi tes maakt. Zij vinden byna niemand thuis, en laten dan, zoo bijvoorbeeld bij den hertog d'Aumale, hun kaartjes achter : »Le r volutionnaire Achille Le Roy, candidat a l'Académie", »Et son sécrétaire l'anarchiste Marius Tournadre, candidat a Sante-Pélagie." Terwijl de suisse van den hertog met deze kaartjes was gaan informeeren of de heeren ontvangen werden, bladerde Achille Le Roy in het register der bezoekers en schreef erin: »Au citoyen Mgr. Ie duc d'Aumale; L'académie sera prolétarienne ou elle ne sera pas." Bij Camille Doucet, de sécrétaire perpétuel, werd men toegelaten. »Ik breng hulde aan uw ver diensten", zeide de goede oude heer tot zijn bezoeker, »maar ik zoek vergeefs uw aanspraken. De enkele brochures die u geschreven hebt, zijn toch niet voldoende voor een académicien. Wij werken ook wel. Ik ben SI jaar, ik werk al wel 70 jaar en toch vraag ik geen toegang tot de arbeidsbeurs." »0," antwoordde Tournadre voor zijn vriend, »ik zou er geen bezwaar in zien, als er een syndi caat van académiciens op de arbeidsbeurs ge vestigd werd." Maxime Lisbonne, die er ook bij was, werd door Camille Doucet herkend, men drukte elkaar de hand. Marius Tournadre was met de ontmoeting wel ingenomen, en beloofde aan Camille Doucet, evenals hij aan Jules Simon gedaan had, zijn bescherming, »0," zei Camille Doucet, »ik ben al heel oud: ik betwijfel of ik de volgende Commune nog wel mee maken zal." Claretie, dien zij vervolgens spraken, zeide dat bij voor den eersten fauteuil zijn stem had beloofd aan Brunetièi-e, voor den tweeden aan Zola. »Maar, naar men zegt, wilt u de Acad mie in de lucht laten vliegen; zult ge ons voor uit waarschuwen ?'' >Wees gerust, burger Olaretie. ge zijt al te vriendelijk dan dat wij u niet, als de grooto dag gekomen is, onder onze bescher ming zouden nemen." Vóór het instappen in de diligence hield Achille Le Roy nog een rede tot de twee of driehonderd menschen, die op het plein vergaderd waren. Het eindigde daarmee dat ze hem uitlachten; waarop de diligence zich in beweging zette om de heeren naar het caféde la l'aix te brengen voor een apéritif; hier namen de reporters afscheid. Het bezoek bij den hertog van Aumale werd Dinsdag herhaald. De hertog was uit, maar de troep drong tot de antichambre door en Tournadre zette er een ijzeren keteltje met urochures neer, dat echter door een stevigen lakei de kamer werd uitgeschopt. De knecht haalde toen de politie, maar de bende was reeds weer in de diligence geklommen. Bij de hertogin d'Uzès, die den candidaat ont ving met haar kleindochtertje op den arm, was het bezoek heel minzaam. De hertogin vertelde dat zij in baar champagnezaak een stelsel van aandeel in de winst voor de werklieden had in gevoerd, zoodat ze veel van haar bielden en bij haar bleven. Tournadre verzekerde haar van zijn bescherming en gaf baar de medaille van de 3-8. Eindelijk den volgenden dag, nadat Achille Le Roi in het quartier Latin opstootjes had ver wekt, en beurtelings was toegejuicht en uitge jouwd, is de politie tusschenbeide gekomen; er is gevochten, Achille Le Roy en Tournadre zijn in den politiepost in bewaring gehouden, en een aantal reporters van bladen, Gauloi--, Sport, Gil Blus, die in de verwarring klappen hadden opgeloopen, hebben een protest tegen het optreden der politie geteekend. De Parijsche bladen hebben nu de eerste week wat om hun lezers mee bezig te houden. In den ouden boekhandel van de firma C. L. van Langenhuysen, Singel 434, te Amsterdam, is als bulletin No. 43 verschenen de catalogus vaneen deel der bibliotheek van wijlen den beer T. N. Smits, rustend pastoor. De verzameling bevat tal van merkwaardige werken, betrekking heb bende op Nederlandsche geschiedenis- en plaats beschrijving; de prijzen volgens taxatie derlirma er bij aangegeven. imMIMIMMIMIMHMIIMIIIMIIllllllnltlttl IIMIMlMIIIIIIIUmillim VO AMES De tentoonstelling te Chicac/o. Vegetariimen. Restaurants. Toe voegsels, De Engelsche prinsessen willen te Chicngo toonen, dat zij niet enkel, zooals men in Amerika geneigd is te gelooven, een bekrompen en lui tyrannengeslacht vertegenwoordigen. De prinses van Wales en hare dochters hebben stoelen ge beeldhouwd van oud eikenhout, waarvoor zij zelf de patronen geteekend hadden, en de zittingen bekleed met leer, en relief geperst, alles eigen werk on eigen teekening. De stoelen zullen na arloop voor een liefdadig doel verkocht worden, en het dames-comitéheeft ze met het oog daarop op l'H) pond ieder getaxeerd. lloutsnijden is veel vertegenwoordigd in de zending der Engelsche dames. Miss Lizzie Bow heeft van een eik in haar park, drie honderd jaar oud, een buffet gemaakt; Lady Tankerville's liuffet wordt geprezen als een werk dat geen man van het vak zou verbeteren. Ook zond zij een waaier van gesneden wit ivoor en witte struisveeren, die een der meesterstukken van de in zending is. Voorts is er onder het dameswerk opgewerkt koper, zilver repousséen ander me taal. Meer damesachtig is een geschilderd porceleinen dessertservies met Schotschc landschap pen en groepen wilde bloemen, van Miss Florence Lewis; voorts teekeningen van Kate Greenaway, houtgravures van de dames-leerlingen der Lon

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl