Historisch Archief 1877-1940
4
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 831
t';
* , Zaterdag 27 Mei te n uur wordt in de groote
Ztól van Felix Favore te Haarlem de nationale
tentoonstelling ter bevordering van de belangen
.dé? Fotografie geopend, georganiseerd door de
Haarlemsche Amateur-fotografen-'club.
Naar wfl vernemen z\jn de inzendingen
belangr^k en talrijk; ook eenige nieuwe
toepas? «ingen, door amateurs bereikt, moeten er de
aandacht trekken.
'Bij de heeren Preyer & Co., lokaal Pictura,
is geëxposeerd een schildery van F. P. ter Meulen
?Kudde schapen."
lllllllimilllillllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMlIllllllllllllllHIIIIIIIU»
Jac. Moleschott.
't Is juist vijf maanden geleden, dat dit blad
m\j een plaatsje afstond, om te vertellen van den
grooten feestdag, dien Italië, Holland, de geheele
wetenschappelijke wereld met Jacobus Moleschott
vierde by zijn veertigjarig professoraat, en dat
hjj zelf in de groote aula der universiteit te
Rome zich aan zjjn toehoorders gaf met al zijn
welsprekendheid en met geheel zijn jeugdig hart.
Het scheen toen wel, als men den forschen man
met zjja van geest tintelende oogen aanzag, alsof
hét nog vele jaren zoo zou, zoo moest voortdu
ren. En in plaats van dat woonde ik heden
morgen op 't kerkhof San Lorenzo zij n verbran
ding b^j. Een handvol witte reine asch en been
deren, met piëteit neergelegd in een eenvoudige
grjjs steenen urn, die alleen het opschrift Jacopo
, Moleschott met datu n en jaartal draagt, is al wat
er zichtbaar over is gebleven van den grooten,
moedigen denker. En ook deze asch zal, zoodra
de wetten het toelaten, in den wind worden
verstrooid. Het is zijnwensch. Ook hij gaf eigen
handig aan de natuur de asch weder van de
vrouw, die hij voor 2 jaar op zulk een droevige
wijze moest verliezen, over wie hij nooit moede
was te spreken, wier portret steeds met bloemen
was omringd, en van wie 'k hem hoorde zeggen
dat zoo er iets goeds uit hem was geworden, hij
het aan zijne vrouw te danken had.
Deze laatste slag, dien Moleschott moedig, voor
oppervlakkige blikken te moedig, te optimis
tisch droeg, had hem de laatste jaren zichtbaar
doen veranderen; zij, die hem vóór dien tijd ge
kend hebben, zagen het verschil. Of dit zoo
danig zijn gestel geknakt heeft, dat hij daardoor
de ziekte die hem plotseling wegrukte, niet
heeft kunnen doorstaan, is mij onbekend. De
oorzaak van zijn dood is de roos, opgedaan bij
een zijner patiënten. Slechts vier dagen was hij
te bed, en niet eerder dan Vrijdag, den dag van
z\jn dood, begrepen zijn zoon en dochter, dat de
alag moest vallen. «Toen mijn vader zeide : ik
Btel nergens meer belang in hij die altijd in
alles belang stelde" zeide mij zijn zoon, «begrepen
w\j dat het einde nabij moest zijn". Moleschott
sliep in zonder pijnen, zonder smart;
vermoedelvjk heeft hij niet geweten dat hij zijn kin
deren ging verlaten; hij sliep met de namen van
de twee die hij 't liefste had op de lippen. Een
benijdenswaardige dood ! Nog in de kracht zijner
gaven, naar lichaam en naar geest; geliefd, ge
waardeerd en geëerd door vrienden, collega's en
leerlingen (en hij beschouwde deze waardeering
niet »du ha«t de sa grandeur", maar kwam er rond
en echt menschelijk voor uit, dat ze aandeel had in
zyn geluk) optimistisch van temperament, idealist
in zyn opvattingen van 't leven, niettegenstaande
de materialistische denkbeelden waarvoor hij leed
en streed, met een hart vol liefde voor de kunst,
voor het schoone zóó was Moleschott, en zóó
stierf hij. De man, van wien de clericale bladen
dezer dagen de gelegenheid waarnemen om te
zeggen dat hij de jeugd verdierf, dat men in de
tegenwoordige corruptie de verderfelijke leer van
den meester terugvindt, was een der edelste en
reinste zielen, die men zich kan denken. De
levensloop van Moleschott is vóór eenige maan
den te herhaaldelijk in alle couranten besproken,
om hem hier op nieuw na te gaan. Ieder weet
van het martelaarschap in de eerste helft van
zijn leven, van de kroon op zijn werk die hij
na zijn komst in Italiëin do tweede helft van
zijn leven ontving. Ook zijn denkbeelden op den
katheder gepredikt, in zijn »Kreislauf des Lebens"
en andere werken neergelegd, nu een algemeen
bezit, tóen voor velen nieuw en revolutionnair,
zijn bij gelegenheid van het onlangs gevierde
feest, op nieuw te berde gebracht. Liever vertel
ik dus, persoonlijk en door huisgenooten en
vrienden Moleschott gekend hebbende, iets van
zjjn eigenaardige persoonlijkheid en intiem leven.
De laatste maal dat ik, nu een dag of tien
geleden, professor Molescbott zag in zijn gezellige,
smaakvol ingerichte, zonnige ontvangkamer, was
by zijn kennismaking met een Hollandsche dame,
actrice hier in Italië. Deze drukte haar hoop uit
dat hij niet het door velen gekoesterd vooroor
deel tegen tooneelspelers zoude hebben. »Wat
denkt u wel van mij ?" antwoordde hij. »Ik die
de kunst zoo hoog stel, altijd de overtuiging heb,
dat de kunst de voorloopster der wetenschap is ge
weest, een van wiens meest gewaardeerd e vriendin
nen een actrice is (het is bekend dat Moleschott
Eleonore Duse zeer hoog stelt, en dat hij haar
weg tot roem in Duitschland door een tijdschrift
artikel bereid heeft) u zoudt kunnen gelooven,
dat de uitoefening uwer kunst geen aanbeveling
voor mij is?" Schoon Moleschott altijd een beleefd
en aangenaam woord wist te vinden, wist ik toch
te goed, dat dit uit zijn hart kwam. 't Was nog
onlangs dat hij, over het theater sprekende, mij
gezegd had, dat de dramatische kunst altijd zulk
een heilzamen invloed op zijn moreel leven had
gehad. »Het was mij altijd," zeide hij, »alsof het
schoone dat ik zag zich moest omzetten in een
betere en hoogere liefde voor mijn vrouw en kin
deren. »Niet", voegde hij er naïef en met zijn
zekere gezonde bewustheid van eigen waarde bij,
»dat ik geen goed huisvader was, maar 't was mij
dan altijd of ik die liefde nog moest volmaken.
Na den dood mijner vrouw heb ik er echter nog
niet toe kunnen komen een theater te bezoeken."
Ziehier wat een zijner intieme vrienden, die
hem sints jaren kent, over hem schrijft:
»Je Ie revois encore, au temps lointain oii,
luttant. aprement pour la vie, il habitait ;\ Turin
un tage levéd'une maison modeste, maison de
travailleurs et d'humbles dans un quartier
loigné, un faubourg, et autour de lui, & ce
cinquième, d'oüTon voyait les Alpes neigeuses,
s'épanouissait, comme une joyeuse floraison
humaine, une jeune familie, dont plusieurs ont
disparu, hélas. Je Ie revois quelques années plus
tard. Le travail lui avait donnél'aisance dans
une maison ensoleillée, toute entourée de
glycines et de roses, pres du pare du Valentin. Je
Ie revois au chevet d'une personne, la disputant
victorieusement a la mort, calme devant Ie danger.
Je Ie revois sur la chaire, dans des réunions
scientifiques, sa belle tête de penseur clairée
des rayons de 1'intelligence, la parole vibrante
et inspirée, Ie geste large, l'attitude noble,
dominant tous de la hauteur de son génie." En
verder:
»I1 poussait tres loin l'attention qu'il consacrait
au malade; il allait jusqu'a lui prescrire des
lectures: il soignait Ie régime de l'esprit comme
l'alimentation du corps. Dans un cas grave
une maladie longue dont Tissue pouvait tre
fatale il disait:
'Faites lire Cervantes. Il distrait saus
attacber a la vie, dont, au contraire il montre les
douleurs."
Wij zeiden 't reeds, Moleschott was een opti
mist en een idealist. Hij had liefde voor het
schoone, voor het goede, en 't meest van al »voor
de menschheid.'. Hij zelf was het type van een
echt menschelijk mensch. Van Goethe, zijn lie
velingsdichter, haalde hij gaarne de woorden aan:
»Je mehr du fühlst ein Mensch zu sein,
»Desto ahnlicher bist du den Göttern"
Moleschott beminde de natuur met een groote
liefde, en had als St. Franciscus van Assise het
schaap »zijn zuster" en den wolf «zijn broeder"
kunnen noemen. Bloemen, vooral veldbloemen,
maakten de grootste versiering van zijn kamer uit.
Hij was een groote kindervriend. »Een der
aangenaamste gewaarwordingen in mijn leven,"
zei hij eens, »is mij door kinderen bezorgd." Hij
had geschreven tegen het vooroordeel dat suiker
de tanden bederft en wetenschappelijk bewezen
dat het gunstig op de organen werkt. Dit was
door alle kranten verspreid geworden, waarop
Molenschott een adres van dankbetuiging kreeg
door duizenden kleine handjes onderteekend.
Voor eenige maanden is er in Amerika een
boek uitgekomen, waarin de antwoorden ver
zameld waren van bekende personen uit de geheele
wereld omtrent de vraag: >Welke zijn de eigen
schappen van den volmaakten mensch?"
Ook Moleschott zond zijn antwoord in. Ons
dunken zijne woorden zoo karakteristiek, en
geven zoo juist zijn eigen persoonlijkheid weer,
dat wij niet beter kunnen eindigen, dan met
deze, zijne eigene, te besluiten :
»De mensch die't meost de volmaaktheid nabij
komt, moet zoo intelligent zijn dat hij zich eigen
meeningen kan vormen, eri hij moet den moed
hebben om deze door woorden en daden te sta
ven ; hij moet toegevend genoeg zijn om de over
tuiging zijner tegenstanders te begrijpen en kun
nen bewonderen zonder in extase te geraken ; hij
moet de overtuiging hebben zijner eigen gaven en
krachten, maar te gelijk zich ten volle bewust
zija dat niemand onfeilbaar is en dat de meest
geleerde slechts een werktuig is van den voor
uitgang, door welken voortdurend zijn hoofd, hart
en wil wordt medegesleept; hij moet steeds be
seffen dat er oogenblikken zijn, waarin de een
voudigste ziel hem kan overtreffen.
«Hieruit volgt dat wij, om tot de volmaaktheid
te naderen, de grens onzer krachten moeten
kennen, maar er steeds op uit zijn deze uit te
breiden. Wij moeten ons niet alleen met onze
studiën en eigen omgeving bemoeien, maar deel
nemen in het openbare leven. Wij moeten mede
werken aan den vooruitgang der menschheid on
hiertoe moeten wij ons zelven in alle richtingen
trachten te volmaken.
»Maar wetenschap en deugd blijven armelijk en
zwaar op de hand, als zij niet verwarmd en ge
kleurd worden door de schoonheid.
»Alleen uit de harmonie tusschen ziel, hart en
smaak, komt de gestadige welwillendheid voort die
alleen door den wijsgeer op haar rechte waarde kan
worden geschat, die zekerheid in alles wat wij doen,
die ons iu het private en publieke leven tot aan
gename menschen maakt, de stille vrede, die de
spil is waarom ons innerlijk geluk draait. Een
volmaakt mensch moet altijd zijn kalmte van ziel
behouden, gezag en macht hebben binnen de
grenzen zijner natuur en moedig pal staan tegen
over tegenspoed."
Heb ik te veel gezegd met te beweren, dat dit
een antwoord is den man en zijn leven teekenend ?
Rome, 22 Mei !»;!. C.
HllllHIIIMIIIIllllMlllllllllttUIIIIItltlllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIllllUItlil
Middeleeuwsch en Xieuw-6!rieksch. (')
De wijze waarop de heer Jlessoling gemeend
beeft te moeten optreden als mijn collega, nl.
als privaatdoceiit in middeleeuwsch en
nieuwGrieksch aan de Universiteit te Leiden, is niet
van dien aard dat ik de alma mater, die ik zelf
als gewezen alumnus een goed hart toedraag,
daarmede geluk kan wenschen. Doodzwijgen van
of laatdunkend spreken over het werk van zijn
voorgangers is niet de wijze, waarop een ernstig
en wetenschappelijk man getuigt van zijne studiën.
Gaarne had ik anders geschreven, zeer gaarne een
woord van waardeering en samenwerking uitge
sproken, vooral bij een vak, dat nog zoo weinig
beoefenaars telt. Nu echter de heer Hesscling
zelfs in het openbaar de Philhelleensche Ver
eeniging gaat aanvatten, waarvan hij een mede
werker en vriend moest trachten te worden, acht
ik spreken plicht. De Leidscho Iloogeschool staat
in mijne oogen (ook na den dood van den groot
sten onzer Hellenisten, onze onvergetelijken Cobet)
nog' te hoog, om zulke taal zonder protest te
laten voorbijgaan,
De verschillende oppervlakkigheden, dio de
voordracht van den heer Hesseling over taal on
litteratuur bevat, zal ik hier ter plaatse niet be
(1) Over het Grieksch der middeleeuwen.
Voordracht, gehouden den 27sten April ISO.'}
door D. C. HESWKUMJ. Leiden, E. J. Brill, 18!)3.
80. 23 blz.
spreken ; voor een vakblad zooals het Hfuseum te
Groningen heb ik ze uitvoeriger uiteengezet, en
behoef daarnaar slechts te verwijzen. Slechts twee
punten van algemeen gewicht wil ik aanroeren.
Van de litteratuur zegt de heer Hesseling dat
zij »wel is waar niet op meesterstukken kan bogen,
maar toch vooral in de poëzie veel voortreffelyks
telt, en thans dubbel onze belangstelling ver
dient, nu een groep jonge schrijvers aanvangt
ook in 't proza het kunstgrieksch vaarwel te zeg
gen, en de thans levende taal tot grondslag te
maken der schrijftaal." (blz. 23.)
Hierover zou men bijna kunnen zeggen: zooveel
woorden, zooveel halve waarheden, onjuistheden
of oppervlakkigheden. Wil men meesterstuk
ken uit de moderne litteratuur, ik heb daarvan
in het 2e deel mijner Historische Grammatik (Lei
den. Brill), op het voetspoor van binnenlandsche,
buitenlandsche en Grieksche letterkundigen, een en
ander meegedeeld, en ook in ons tijdschrift «Hel
las" is daaraan menig artikel gewijd. De heer Hes
seling acht het evenwel beter van beide uitgaven
te zwijgen en met een algemeene onjuistheid, of
onjuiste algemeenheid, zich van de zaak af te ma
ken. Het groepje jonge Grieksche schrijvers, dat de
heer Hesselingte Leiden kent, maar dat ik teAthene
zelf bijna met een lantaarntje gezocht heb, her
leidt zich bij persoonlijke kennisname tot een
paar jeugdige dichters, en feuilletonisten of
journalisten, die zich meer dan vroeger beij
veren om de schrijftaal nader tot de spreektaal
te brengen, een richting die tegenwoordig in vele
landen merkbaar is, maar wier streven door de
overgroote meerderheid volstrekt nog niet wordt
nagevolgd. In deze kwestie doet de heer Hes
seling, helaas, niets anders dan zijn leermeester,
den heer Psichari te Parijs, napraten, die o. a. in
een werkje, «To Taxidi moe" (Mijn Reis), ge
tracht heeft een nieuwe schrijftaal voor de Grie
ken in te voeren, maar van wien een Grieksch
spotblad gezegd heeft, dat hij di.e taal maar aan zijn
papegaai moest onderwijzen, aangezien in Grie
kenland zelf niemand haar verstaan kon l De
laatste en wellicht wel degrootste oppervlakkigheid
van den heer llesseling is deze, dat hij eene taal,
die sedert Korais (174S?1833) vrij algemeen als
schrijftaal gevolgd wordt, »kunstgriekscb" noemt,
alsof het voor een geheele natie mogelijk ware
ruim een eeuw lang zich van een kunstmatig
iets te bedienen, dat buiten het leven des volks
staat; een en ander trouwens niets anders
dan het zonderlinge vooroordeel van den heer
Psichari te Parijs, die niet ophoudt deze mee
ning te verkondigen, ofschoon in Griekenland
zelf (waar het toch in de eerste plaats op aan
komt) zijne stom zoo goed als die eens roependen
in de woestijn is. (2)
liet tweede en laatste punt, dat ik even wil
aanstippen, is de laatdunkende wijze waarop de
heer llesseling aan het slot zijner voordracht
melding maakt van de Philhelleensche Vereeni
ging, wier optreden misschien zelfs wel indirekt
de aanleiding tot zijne benoeming als privaatdocent
is geweest (blz. 23.) Ook hetgeen bij hierover in
Oen zinnetje zegt misschien ware volkomen
doodzwijgen dan nóg beter geweest is ten
oenenmale onwaar, en daarenboven belachelijk,
want tegenover den jeugdigen heer llesseling,
die sedert een paar jaar door eenige korte
monographiën zijn zeer bescheiden entree in onze
algemeen verwaarloosde wetenschap gedaan heeft,
staan mannen, vergrijsd in den dienst der taai
studie, der letteren en der Musen, zooals Kern
te Leiden, Boltz te Darmstadt, Emile Legrand
te Parijs, Télfy te Budapest, om nog van zoovele
jongeren te zwijgen, wier bijdragen een sieraad
zijn geweest van de verschillende jaargangen van
ons tijdschrift. Waar deze mannen, die dooreen
reeks van werken hunne sporen in de weten
schap hebben verdiend, ons werk steunen en
medewerken tot het schoone en verhevene doel,
dat de Philhelleensche Vereeniging beoogt, vormt
do overmoedige taal van een beginner in het vak
(men vergeve mij de ietwat banale uitdrukking)
daartegenover een trenrigen wanklank. Gelukkig
dat de schimmen van Meursius en Cobetus (3)
raste]), zij zouden hem anders aansporen tot meer
bescheidenheid en grondiger studie.
H. C. MnxKii.
(2) Opdat noch de lezers, noch de heer Hes
seling zelf, mij op mijn beurt in deze kwestie
van een lichtvaardig oordeel mogen verdenken,
verklaar ik mij bereid, zoo noodig, dit oordeel
te staven door een reeks getuigenissen van Griek
sche schrijvers en letterkundigen.
(3) Van Meurs, Lat. Meursius, in de KIe eeuw
te Leiden een der grondleggers van onze weten
schap, zooals Prof. Lambros te Athene dankbaar
vernield heeft in de toespraak, waarmede hij mij
inleidde bij de leden der vereeniging Parnassós.
Cobet heeft wel is waar het later Grieksch ver
waarloosd, maar was evenzeer altijd een
doodvijand van alle oppervlakkige, afbrekende kritiek.
Eenige jaren geleden werd op de gymnasia onder
eene reeks philologische nieuwigheden ook in
gevoerd, dat de naam van den beminnelijkcn
dichter der Aenaeïs niet meer «Virgilius", maar
?Vergilius" zou luiden. Alle schoolboeken, woor
denboeken, conversationslexic'1 moesten de ver
betering meemaken; de jongens kregen er fouten
en nog eens fouten voor. In een voorrede van
een nieuwe :>Vergilius'' uitgave werd de vroegere
schrijfwijze eene »indoctorum horninum
magistellorumiiuc ridicula contumatia," een belachelijke
aanstollerij van ongeleerden en schoolmeestertjes"
genoemd. Nu is het weer omgekeerd, en zelfs
is in de Saksische gymnasia officieel Virgilius"
in eere hersteld. De Grenzbotcn herinnert naar
aanleiding hiervan aan een aardig versje, destijds
door een van de »magistelli" als protest opge
maakt :
EdleL1 lïiehler Virgil, wie Man^ dein Name so lieblicli!
Z ;pl:ge Philolo^ie hat dieh ziim Wiii'^el entstellt.
Ja, Vivgiiiia aneli, die lierrliclii' röinischi1 Juiigfnui,
Iteisst Verixinia jet/t; halte das Lachen, o Fmmd!
Karclie ]iei>st es in Sacbseu füi'Kuvhe, Kiiïsehefih1 Ktrsehe,
Gabs bei den lioiiicru nieht ancli urübere Spraehe des
Volks?
Bleihet unsd'cli vom HalsiMiiitcuerncrbarmlichen Fiimlen!
Alte Namen bestelm durcli der Jahvlmiiilcrte liraueh.
Voor de Académie Francaise stellen zich altoos
eenige letterkundigen candidaat, die niet de
minste kans hebben. De opmerkelijkste ditmaal
is Achille Le Roy, die met een heele diligence
vol menschen, vrienden en reporters, zijn visi
tes maakt. Zij vinden byna niemand thuis,
en laten dan, zoo bijvoorbeeld bij den hertog
d'Aumale, hun kaartjes achter : »Le r
volutionnaire Achille Le Roy, candidat a l'Académie",
»Et son sécrétaire l'anarchiste Marius Tournadre,
candidat a Sante-Pélagie." Terwijl de suisse van
den hertog met deze kaartjes was gaan
informeeren of de heeren ontvangen werden, bladerde
Achille Le Roy in het register der bezoekers en
schreef erin: »Au citoyen Mgr. Ie duc d'Aumale;
L'académie sera prolétarienne ou elle ne sera
pas."
Bij Camille Doucet, de sécrétaire perpétuel, werd
men toegelaten. »Ik breng hulde aan uw ver
diensten", zeide de goede oude heer tot zijn
bezoeker, »maar ik zoek vergeefs uw aanspraken.
De enkele brochures die u geschreven hebt, zijn
toch niet voldoende voor een académicien. Wij
werken ook wel. Ik ben SI jaar, ik werk al
wel 70 jaar en toch vraag ik geen toegang tot
de arbeidsbeurs."
»0," antwoordde Tournadre voor zijn vriend, »ik
zou er geen bezwaar in zien, als er een syndi
caat van académiciens op de arbeidsbeurs ge
vestigd werd." Maxime Lisbonne, die er ook bij
was, werd door Camille Doucet herkend, men
drukte elkaar de hand. Marius Tournadre was
met de ontmoeting wel ingenomen, en beloofde
aan Camille Doucet, evenals hij aan Jules Simon
gedaan had, zijn bescherming,
»0," zei Camille Doucet, »ik ben al heel oud:
ik betwijfel of ik de volgende Commune nog
wel mee maken zal."
Claretie, dien zij vervolgens spraken, zeide
dat bij voor den eersten fauteuil zijn stem had
beloofd aan Brunetièi-e, voor den tweeden aan
Zola. »Maar, naar men zegt, wilt u de Acad
mie in de lucht laten vliegen; zult ge ons voor
uit waarschuwen ?'' >Wees gerust, burger Olaretie.
ge zijt al te vriendelijk dan dat wij u niet, als
de grooto dag gekomen is, onder onze bescher
ming zouden nemen."
Vóór het instappen in de diligence hield Achille
Le Roy nog een rede tot de twee of driehonderd
menschen, die op het plein vergaderd waren.
Het eindigde daarmee dat ze hem uitlachten;
waarop de diligence zich in beweging zette om
de heeren naar het caféde la l'aix te brengen voor
een apéritif; hier namen de reporters afscheid.
Het bezoek bij den hertog van Aumale werd
Dinsdag herhaald. De hertog was uit, maar de
troep drong tot de antichambre door en Tournadre
zette er een ijzeren keteltje met urochures neer,
dat echter door een stevigen lakei de kamer
werd uitgeschopt. De knecht haalde toen de
politie, maar de bende was reeds weer in de
diligence geklommen.
Bij de hertogin d'Uzès, die den candidaat ont
ving met haar kleindochtertje op den arm, was
het bezoek heel minzaam. De hertogin vertelde
dat zij in baar champagnezaak een stelsel van
aandeel in de winst voor de werklieden had in
gevoerd, zoodat ze veel van haar bielden en bij
haar bleven. Tournadre verzekerde haar van zijn
bescherming en gaf baar de medaille van de 3-8.
Eindelijk den volgenden dag, nadat Achille
Le Roi in het quartier Latin opstootjes had ver
wekt, en beurtelings was toegejuicht en uitge
jouwd, is de politie tusschenbeide gekomen; er
is gevochten, Achille Le Roy en Tournadre zijn
in den politiepost in bewaring gehouden, en een
aantal reporters van bladen, Gauloi--, Sport, Gil
Blus, die in de verwarring klappen hadden
opgeloopen, hebben een protest tegen het optreden
der politie geteekend.
De Parijsche bladen hebben nu de eerste week
wat om hun lezers mee bezig te houden.
In den ouden boekhandel van de firma C. L. van
Langenhuysen, Singel 434, te Amsterdam, is als
bulletin No. 43 verschenen de catalogus vaneen
deel der bibliotheek van wijlen den beer T. N.
Smits, rustend pastoor. De verzameling bevat
tal van merkwaardige werken, betrekking heb
bende op Nederlandsche geschiedenis- en plaats
beschrijving; de prijzen volgens taxatie derlirma
er bij aangegeven.
imMIMIMMIMIMHMIIMIIIMIIllllllnltlttl
IIMIMlMIIIIIIIUmillim
VO
AMES
De tentoonstelling te Chicac/o.
Vegetariimen. Restaurants. Toe
voegsels,
De Engelsche prinsessen willen te Chicngo
toonen, dat zij niet enkel, zooals men in Amerika
geneigd is te gelooven, een bekrompen en lui
tyrannengeslacht vertegenwoordigen. De prinses
van Wales en hare dochters hebben stoelen ge
beeldhouwd van oud eikenhout, waarvoor zij zelf
de patronen geteekend hadden, en de zittingen
bekleed met leer, en relief geperst, alles eigen
werk on eigen teekening. De stoelen zullen na
arloop voor een liefdadig doel verkocht worden,
en het dames-comitéheeft ze met het oog daarop
op l'H) pond ieder getaxeerd.
lloutsnijden is veel vertegenwoordigd in de
zending der Engelsche dames. Miss Lizzie Bow
heeft van een eik in haar park, drie honderd
jaar oud, een buffet gemaakt; Lady Tankerville's
liuffet wordt geprezen als een werk dat geen
man van het vak zou verbeteren. Ook zond zij
een waaier van gesneden wit ivoor en witte
struisveeren, die een der meesterstukken van de in
zending is. Voorts is er onder het dameswerk
opgewerkt koper, zilver repousséen ander me
taal. Meer damesachtig is een geschilderd
porceleinen dessertservies met Schotschc landschap
pen en groepen wilde bloemen, van Miss Florence
Lewis; voorts teekeningen van Kate Greenaway,
houtgravures van de dames-leerlingen der
Lon