Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 832
de gemeente niet te rekenen. De vraag wordt
dait: w*t kunnen intusschen particulieren doen?
De schrijver legt hun voor veen nieuwen vorm
TUt associatie, die zich meer iu 't bijzonder op
het opruimen van ongezonde woningen kan toe
leggen. Deze vorm zoude zijn die van een aan
groeiend fonds, in het leven geroepen door de
schenking van een kapitaal in eens, zonder eenigen
ench vau rente of teruggave, en gesteund door
Indragen, die voor een zeker aantal jaren zouden
wórden toegezegd."
»Dat fonds, beheerd door of van wege de op
richters en de schenkers van bijdragen, zou worden
gebruikt tot geleidelijke aankoop van ongezonde
woningen in de oude stad en tot vervanging van
die woningen door betere."
Ik stel mij voor dat mijne lezers weinig bezwa
ren zullen hebbeu tegen dezen nieuwen vorm van
associatie. Misschien begrijpen zij alleen niet goed
waarin het nieuwe schuilt. Ze zullen zeggen : dat
is schenking En dat is een oude en beste vorm
voor elke onderneming. Riclit b. v. eens een bank
op met kapitaal waarvan gij geen rente verlangt;
gij znlt zien jdat de handel hoe hooghartig
volgens Pierson er volstrekt geen bezwaren
tegen heeft. Ook zou de naam //aangroeiend fonds"
nauwkeuriger luiden: //aangroeiend en afnemend
fonds." Wel is het waar dat de rente en de bij
dragen het fonds zullen vermeerderen, maar nim
mer zal het bestuur kunnen overgaan tot het
koopen van woningen en die sloopen, of het fonds
zal aanzienlijk verlies lijden. Maar, afgezien van
naam en nieuwheid van vorm, zou het slechts zijn
toe te juichen als de menschen met lange zakken
er voor Jitta's doel eens diep intastten. Ik heb
daar wel hoop op. Bekende weldadigheidszin
onzer laudgenooten" //nimmer vergeefs be
roep" enz.
Komt dus het fonds tot stand ik vermoed
dot -de voorstanders van het particulier initiatief
den heer Jitta reeds met hunne bijdragen hebben
overstroomd, dan ware er toch, dunkt mij, van
de overheidsbemoeiing wel iets meer partij te
trekken. Waarom zou, als de //stichting" (dat zal
wel de aangewezen juridische vorm zijn voor de
nieuwe associatie) geld ging opnemen op haar
bezittingen, de Gemeente haar dat, niet kunnen
leenen tegen 3Va pCt. ? Dat behoeft niets te
kosten. En ook de onbewoonbaarverklaring kon
dan goede diensten doen. Zij komt practisch
niet zoo hardhandig aan als de lieer Jitta zich
voorstelt. Ze is immers in de practijk voorwaar
delijk. B.v. op groad dat een huis geen waterlei
ding heeft, wordt het onbewoonbaar verklaard.
Dat wil zeggen : breng een waterleiding aan en
het huis is wel bewoonbaar; dat is dus niets an
ders dan de veroordeeling tot het verschaffen van
waterleidingwater. Zoo kon de gemeenteraad op de
huisjesmelkers zonder, kapitaal een zachten drang'
uitoefenen tot verkoop der slechte woningen en
de huisjesmelkers-kapitalisten (in afwachting der
slooping) dwingen de grootste gebreken te her
stellen. Dat komk geschieden, neen dat moest reeds
lang zijn geschied en dat ware reeds lans; geschied,
indien de werkmau grooter invloed liad op de sa
menstelling onzer gemeenteraden. Na zullen we
maar geduldig moeten wachten, totdat ouder het
uitgebreide kiesrecht de gemeentewet zal zijn
herzien.
Het vrije Nederland.
In Delft is een werkman uit 's lands dienst
ontslagen wegens wangedrag. Het was een heel
erg geval van wangedrag: het verspreiden van
scciaaUdemocratische beginselen! Wees dus voor
zichtig, lezer, als ge in 's lauds dienst zijt en
verspreid in uw vrijen tijd geen beginselen. Of
laat ze althans eerst keuren door uw chef. Er zijn
mannen van groot gezag, die de
conservatiefliberale beginselen veel verderfelijker vinden dan
de sociaal-democratische. Wee uw gebeente, als
gij dergelijken chef hebt en liberale beginselen
verspreidt!
De Staat moet ook in arbeiderszaken het voor
beeld geven, niet waar ? Stel u eens voor, dat alle
werkgevers dat voorbeeld volgden. Ik zeg maar dat
het een groot voorrecht, is, te leven in een land,
bekend om zijn vrijheidszin.
Wij leven vrij .... wij leven blij.
Z. v. D. BEKGH.
iMiiiiimiiiiiitiiHimiiiiiiMiiiiimii
»Zij smeeken: spaar mijn wanhoop, hoor
(mijn eeden."
Het was alsof nu niet meer Romeo, maar
Shakespeare zelf smeekte en of het geen
tooneelspel, doch werkelijkheid was, toen
Ariella met neergeslagen oogen half fluiste
rend sprak:
»Stil staat een heilige, al staat hij beden toe.''
En als door hooger geest gedreven, hernam
de dichter zachtkens:
»0, sta dan stil, nu rk deez', mijn bede doe."
Zijn lippen raakten de hare aan en op
dat oogenblik gebeurde iets zonderlings :
Ariella weerde hem niet af, een blos kwam
op haar wangen en Shakespeare voelde haar
hand in de zijne beven.
»Nu Burbadge," zei hij, »begrijp je nu hoe
ik het bedoel."
«Volkomen," antwoordde de beroemde ac
teur met een zonderlingen blik op Ariella,
»maar ik vrees dat het mij niet zal gelukken
het u zóó na te doen."
De repetitie werd nu weder gewoon voort
gezet.
»Wat heb je toch tegen die Ariella,"
vroeg Southampton fluisterend, »je behandelt
haar slecht, heb je een hekel aan haar ?"
»Ik ? integendeel!"
»Het heeft er toch den schijn van."
»Neen, waarde lord, ik wou dat ik tot
haar spreken mocht als Romeo tot zijn Julia,
doch deuk eens, ik, die een vrouw gehad
heb en drie kinderen ! U ziet dat gaat niet
TOONXtKaMVZiEK
25e Muziekfeest te Busseldorf.
Van alle Nederi ij nsche het 70de.
Dusseldorf is eigenlijk geene stad der kunsten
in 't algemeen, maar wel eene ttlalerstadt. Zij
streeft er niet naar een »derde Athene" te worden
genoemd, gelijk München (ter kwader uur) een
»tweede Athene" is geheeten. Dusseldorf is eene
stad der schilderkunst, die men overal krachtig
vindt vertegenwoordigd, zelfs in groote en kleine
logementen en koffiehuizen, waarvan de waard
soms een verzamelaar is.
Men moet van de schildersstad dan ook geen
schoone voorthrengselen van beeld- of bouwkunst
verwachten. Waar men heen ziet schijnt de nijd
van de muze der Pictura genen kunsten in den
weg gezeten te hebben. Zelfs het kolossale, marme
ren Knegerdenkmal is als gedachte volkomen
mislukt. Het uitgelegde Tonhalle-gebouw is daar
van verder een nieuw bewijs. Waar is het, dat
vroeger, in geval'van regen, gedurende de poos,
medewerkers en toehoorders, vooral die van 't
schoone geslacht, niet wisten hoe zij haren Mei
drank zouden meester worden, en ongestoord
nuttigen; terwijl heden een aantal aren, zoo geene
hectaren, louter aan 't gemüMieh, offeren aan
Bacchus of Gambrinus zijn gewijd. De eigenlijke
Holle is zoodanig van zalen omgeven, dat zij
geene vorstin meer schijnt in haar eigen gebouw.
Doch zooveel is waar, dat de ijver voor
Polyhymnia, of wil men liever, voor Caecilia, om op
't gebied van Handel te treden, nog even elastisch
en vurig is als vroeger, en dat de jeugdige kracht
van den begaafden directeur, Julius Buths, aan
de liefde voor de toonkunst eene hoogere vlucht
weet te geven.
Eigenaardig is het ook dat in Dusseldorf, waar
voor vele jaren het eerste voorbeeld werd ge
geven, om een groot oratorium van Hiindel van
't program van 't muziekfeest weg te laten, dat
Dusseldorf nu het voorbeeld geeft van 't
bijbehouden dier richting, al heeft ook Ant.
Ilubinstein onlangs beweerd, dat »zulke muziek
feesten zich hadden overleefd."
Ref. gelooft dat Handels muziek zich nooit
overleven zal, omdat de elementen daarvan een
voudig, natuurlijk, echt, edel zijn en blijven,
zonder dat daarom het aantal conventioneele
recitatieven en sommige weinig geïnspireerde
nummers goedgekeurd behoeven te worden.
Een der redenen waarom men soms gedwongen
is zulk oratorium achterwege te laten, is minder
de bedorven smaak van het publiek, dan wel de
onbekwaamheid der meeste groote, zoowel als
kleine zangers en zangeressen om dergelijke
muziek behoorlijk voor te dragen. Dit hebben
de meeste oratoriums-uitvoeringen der laatste
jaren duidelijk bewezen.
Ja, de zanger die nog in staat was JSiias
sprekend terug te geven, was niet bekwaam don
plechtigen toon van den profeet af te leggen en
don landman van de .faaryetijilen te zingen, en
de meesten die als Wotan of Mime eene goede
figuur maakten, meenden voor geestelijke muziek
niets anders te behoeven dan een meer huilenden
toon. 't Is natuurlijk dat het publiek van zulke
mislukte voordrachten, die nog wel met hoopen
goud werden betaald, een afkeer krijgt.
. Gelukkig was men op 't 70e muziekieest. Dat is
een goed begin bij 't '25jarig jubiléder
Xederrijnsche muziekfeesten te Dusseldorf', waarvan 't
eerste, in 1818, onder de leiding van Burgmüller
met yO!) medewerkers en de uitvoering der <Sc/iej
piiig van Haydn werd gevierd.
Handels Israël in Kgypten werd sedert het ont
staan der muziekfeesten slechts vijfmaal gehoord
en weder 't eerst te Dusseldorf voor GO jaren, in
183.'!, onder Menclelssohn's leiding, in ISii! weder
te D. met Mendelssoim aan 't hoofd, en vervol
gens in de zustersteden.
In Rotterdam werd óók indertijd Israël glans
rijk uitgevoerd, met Pischck en Oarl Formes als
bassen; thans waren het J. M. Messchaert en
Jozef Staudigl, die met het beroemde duo vele
lauweren plukten.
Men kan in Messchaert niet genoeg schatten,
dat hy groote verscheidenheid in de uitdrukking
bezit. Zoo was Mephisto m Berlioz' Faust een
zeer karakteristiek verschijnsel. De tactvolle zan
ger voelt zeer goed, dat men op een concert niet
gaan kan tot aan het spel wat op het tooneel
noodig zou zijn.
De tenor Birrekoven is een goede muzikant,
tremoleert slechts zeer weinig, hij is een zeer
bekwaam zanger, heeft een schoon stemgeluid en
wezenlijke oefening. Edoch meer verscheidenheid
in de voordracht zou wel gewenscht zijn. Fr.
Leisinger, die Handel en Berlioz zong, heeft een
edele rust en kristallen reinheid, die goed doet
aan 't hart. Fr. Hulm verstaat ook volkomen de
Handelsche muziek, wat wij als uitzondering niet
hoog genoeg kunnen schatten. Fr. Rosa Sucher, die
optrad in Brunhilde's Ontwaken, komt ook alle
lof toe, voor de edele opvatting der partij. Kortom,
't is lang geleden dat wij zulk een quatuor, of,
als gij wilt, een quintuor op »muziekfeesten"
hebben gehoord. Eere zij daarvoor aan 't comit
en den directeur.
De koren waren met zorg bestudeerd, al kwamen
ook kleine flaters voor.
De inleiding tot het tekstboek geeft rekenschap
waarom eenige nummers achterwege gebleven zijn.
Handel heeft verschillende koren, aan Stradella
en Erba's Maanificat ontleend, nieuw bewerkt
in zijn oratorium gelascht. Men heeft daarvan
eenige ter zijde gelaten en deed er wel aan. Het
Te Deum van Bruckner is algemeen goed opge
nomen. Het is een klare, glansrijke compositie.
Maar don componist, dien men te lang vergeten
heeft, met zijn zeven symphonieën, daarom een
Ncube/eber der Kircheniuuxh te noemen, dat gaat
niet aan, of men moet aannemen dat alle deftige
muziek op latijnschen tekst kerkmuziek is.
De 5e van Beethoven straalde met aiouden
glans. De zoogenaamde Sehickiatsschlat/e kwamen
juist ten gehoore, doordat de directeur % slag
vooraf liet gaan. Ook Brahm's No. 4 werd zeer
gelukkig ten uitvoer gebracht. Maar in Beetho
ven waren do pauken veel te sterk, in Brahms
kwamen de kleine figuren niet genoeg uit, en in
Schumann's Rijnwign-ouverture (slot van 't feest!)
waren de trompetten veel te sterk. De zaal heeft
een uitmuntende akustiek, doch iederen direkteur
zij geraden, de kracht der instrumenten te
studoeren, door op eene repetitie zijn staf tij
delijk aan een ander over te laten, en achter in
de zaal te gaan luisteren naar 't evenwicht der
klanken. Dat in de slot-owtwutre (een schoon
woord!) het publiek naar den wijn verwenen
wordt, was minder gelukkig gedacht. Ook is het
werk /.elf te onbeduidend om zulk een feest te
eindigen.
Tot slot nog eene aardigheid. Toen Messchaert
gedurende de poos in de Vorhalle der zaal stond
te praten, zie, daar omgaf hem plotseling een
krans van zeer jongn, meest wit gekleede meisjes.
Eerst, nadat men hem aanstootte, lette hij er op.
En daar reikte men papier eri potlood om zijnen
naam te laten opschrijven en eeue gedachtenis te
hebben. Dat was Par z* f al in het tweede bedrijf'.
Hoog rees zijne statige figuur uit de liefelijke
groep der bloemenmeisjes.
Men houde 't ons ten goede dat wij over den
violist Heermaan niet verder spreken, dan dat
hij het middelmatige vioolconcert van Beethoven
meesterlijk voordroeg.
Beethoven vlood steeds de virtuozen. Zou hij
met deze compositie misschien geen boosheid
hebben gepleegd?
PAix ALB. Tu.
P1ÏUYNÉ.
Phrynévan Saint-Saiins is toch, naar nu
uit alle berichten blijkt, een buitengewoon groot
en zeer echt succes geweest. Den gcheolen win
ter is in geen Parijsch theater eene première zoo
geapplaudisseerd. De claque was altoos bij het
parterre ton achter in toejuichingen. Niet alleen
afzonderlijke nummers, maar geheele stukken van
act en, aria, kour on ballet bij elkaar, moesten
gebisseerd worden. -.-En zoo is", schrijft de cor
respondent van een Duitsch blad, >eune nieuwe
iitMimiiiiimiimiiiiimi
aan. Ik ben ook geen lord, die haar een
paleis en een statiekoets kan aanbieden,
maar zie eens hoe schoon zij is, als ze
zoo met haar hoofdje op de hand leunt."
»O ware ik slechts de handschoen aan
die hand.
En kuste zoo die wang!"
II.
In langen tijd was de Sirenen-taverne niet
zoo druk bezocht als op dien middag; de
korte rokken der knappe waardin, juffrouw
Ellis, vlogen als vaandels iu den wind heen
en weer, want zij had haar wedergade niet
in den ijver en de vlugheid waarmede zij de
gasten bediende; voor haar was ieder gelijk,
of' hij lord of matroos was, ieder kreeg een
goedgevulde kroes ale en een vriendelijk woord
op den koop toe.
In een hoek van het donkere lokaal dat
zeer laag van verdieping was, zaten vier
mannen, die in de letterkunde dier dagen
een gewichtige rol speelden : Ban Johnson,
de gevreesde criticus, Christoph Marlowe, de
geniale mededinger van Shakespeare, John
Lilly, de gevierde hofdichter en gunsteling
van koningin Elisabeth en de
treurspelschrijver Thomas Hughes.
Niet ver van deze heeren zaten lord
Glendower en zijn vrienden met andere jonge
lords, en aan een derde tafel hadden matro
zen en werklieden plaats genomen. Allen
spraken over de gebeurtenis van den dag,
de opvoering van »Rorneo en Julia."
Ben Johnson viel Shakespeare heftig aan.
opéra-comique ontstaan, met liedjes voor iedereen
om na te neuriën, met bascapriolen en dans
refreinen, twee acten vol vederlichte muziek,
die op den zwaren tonenvloed van onzen t\jd
lang bovenop zal drijven. Dat dit vroolijke en
Juchtige kleine ding Phrynéheet, heeft niets
verwonderlijks. Ongehoord echter en ongeloofelyk
zou het zijn, als het niet waar was, dat als com
ponist Saint-Saëns figureert, die in klassieke
banen wandelt, wien Gluck en Handel nauwelijks
ernstig genoeg voorkomen. De zaak wordt alleen
daardoor verklaarbaar, dat Phrynéin een voor
jaar te Algiers geschreven is. Dan kan allicht een
streng zedelijke componistenlier hare traditiën
vergeten en gaan schertsen als een verliefde man
doline, liet is het jeugdigste wat Saint-Saëns
ooit geschreven heeft, enkel levenslust en vreugde
in de schoonheid, eenvoudig en vol zoete bekoor
lijkheid. En toch draagt het een rijpe kunst in
zich, die zich in al de geestige details van het
uiterlijk arrangement openbaart. Men moet toe
geven dat de rythmeii soms zoo gemakkelijk en
meegaand behandeld zijn, dat ze de grenzen van
operettc-achtige banaliteit naderen. Maar er is een
ballet in de eerste acte, in de tweede acte een
aria van Phrynéover het verschijnen van Aphrodite,
een daaropvolgend terzett, een komische bas-aria,
eene begeleidende muziek voor het dramatisch
hoofdefïect, en nog eenige andere nummers, die
naast het beste te stellen zijn, wat de Fransche
Opéra-Comique in de glansperiode van Boieldieu,
Auber en Masséheeft geleverd. Ik benijd nu
reeds om zijn succes den Duitschen
tooneeldirecteur, die zoo handig zal zijn, om deze
nouveautéhet eerst over te nemen. Zelfs is er geen
gevaar voor de zedelijkheid te duchten, liet geldt
wel de zekere Phryné, aan wier reputatie zelfs
op twee duizend jaar afstand geen verbeteren
meer is. Maar de tekstdichter Augéde Lassus
heeft deze onmoreele geschiedenis werkelijk a
l'usage des families omgewerkt. Eenige bladen
vergelijken het met La Belle Helene van
Offenbach; dat is enorm overdreven. Een feit is het daar
entegen, dat liet tekstboekje aardige, gladde en soms
heel humoristische verzen bevat, en dramatisch goed
werkt. Het antieke verhaal over Phryné, die zich
voor den Areopagns alleen met hare schoonheid
verdedigde en. vrijgesproken werd, is op deze
wijze veranderd. De tekstdichter heeft een archont
Dicephilos verzonnen, die den Areopagus en de
deugd vertegenwoordigt, en in Athene hoog ver
eerd wordt. Dicephilos heeft een neef, Nicias,
een beminnelijk losbol, die zich allicht zou ru
neoren, had niet Dicephilos, die Nicias' oom en
voogd is, diens vermogen verduisterd. Phryn
nu laat, als Dicephilos demarchen stuurt om
zijn neef wegens schulden te laten gevangen
zetten, deze gerechtsdienaars afranselen en neemt
den geruïneerden knaap in haar huis. De archont
Dicephilos verschijnt nu in het huis der hetaere
om de beleedigde moraal te wreken. Phryn
antwoordt hem met coquetterieën, tot op een
oogenblik het tooneel donker wordt en Dicephilos
alleen is met het helder verlichte standbeeld van
Aphrodite, door Praxiteles gebeiteld en met rozen
omkranst. Hij knielt en bidt om vergeving voor
alle zonden, die hij in naam der deugd tegen de
schoonheid begaan beeft.
Phrynézou zoo mogelijk nog meer succes
gehad hebben met eene actrice die (niet mooier
was, maar) beter acteerde en sprak dan Sibyl
Sanderson. Fugère was een uitmuntende Dicephilos;
de jonge Clement een goede Nicias.
Uit Weenon wordt van 2S Mei gemeld: ;>In
het nieuwe Burgtheater werd gisteren Goethe's
jfr'cmsf, Zweiter Theil, voor de eerste maal opge
voerd. \\ilbrandt had indertijd in het oude Burg
theater het geheele werk »in drie avonden inge
deeld," doen opvoeren en er allerlei ingevoegd.
j liet stuk word dan drie stukken, maar bij Goethe
een beetje Wilbrandt intelasschen is gewaagd.
Xu wordt het werk hier, met vriendelijke afwij
zing van het tusschengevoegde, in twee avonden
gegeven. Over de dramatische werking had men
zich geen illusies gemaakt, maar de schouwburg
was eivol en de bijval groot. De rol van Faust
wordt door Krastl on Sonnenthal afwisselend ge
speeld, >die YYolter" scheen als Helena een meisje
van achttien jaar."
ȕk ontken niet dat liij groote gaven bezit."
zei hij, »doch daarom des te meer is het afte
keuren, dat hij die misbruikt om den meer
edelen smaak, de hoogere idealen van vele
eeuwen te verdringen en de gestalten, zeden
eii de spreekwijze van het Engelsche gepeu
pel op het tooneel te brengen. Hij eerbiedigt
de traditie niet meer, hij veracht ai!e rege
len der kunst en bovenal werpt hij alle
vereischten en vormen met eene soort van
leedvermaak en wildheid door elkander ; hij
plaatst gewoon proza naast sierlijke verzen,
evenzeer als hij het verhevene, liet liefelijke,
het tragische en het komische dooreen has
pelt. Als men xijtie stukkeu ziet, meent men
nu eens met een treurspel, dan weer met
oen kluchtspel te doen te hebben."
»'/ieer juist," viel Marlowe den pedanten
geleerde in de rede, »Shakcspeare streeft er
naar, een tooneel voor het volk te scheppen,
hij wil niet voor geleerden alleen, maar voor
iederoen schrijven.
Met gewone gebeurtenissen op staatkundig
gebied is dat doel niet te bereiken, en hij
tracht alles te geven zóó als het is in het
inenschelijk leven, waarin ongetwijfeld dik
wijls het lachwekkende naast het treurige
gesteld wordt. Ik houd dien weg voor den
alleen juisten."
»U spreekt pro domo," riep Thomas
Hughes uit, «u is ook ontrouw aan de rege
len der kunst geworden, maar u heeft het
succes van Shakespeare niet, daarom is u
ook niet zoo gevaarlijk."
»Ik bezit Shakespeare's onversaagdheid
niet," mompelde Marlowe, »eu misschien
iiHiimmiiiiiiiiiiiimiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiii»
evenmin zijn genie, dat is het, dat alleen.
Gij allen berispt Shakespeare's zienswijze,
het doel waarnaar hij streeft en bevimit u
daar wel bij, maar ik moet het aanzien, dat
een ander iets doet, wat ik beproefde, dat
een grootere geest bereikt, waar ik naar
streefde en dat is het, wat mij tot
misanthroop maakt. Ik haat Sliakespeare mis
schien alleen daarom, terwijl ik hem ten
slotte bewonder, en ik moet er voor uit
komen benijd."
»En meent u in ernst, dat het Shakes
peare gelukken zal het onvervalschte treur
spel te verdringen ':" vroeg Lilly angstig.
«Daartoe behoeft niet veel meer gedaan
te worden," hernam Marlowe, »ik geloof dat
liyd, Lodge, Peel, Greene en ik daaraan reeds
een behoorlijken sloot gaven en sedert de
tooneelspelers zich aau den invloed der lords ont
trokken en dezen Shakespeare tot dichter vaii
| hun volkstooneel verheven hebben, neemt
nie! mand meer notitie van uw hof'schouwburg en
Engelands adel met onze glorierijke koningin
aan het hoofd, wedijvert met kramers, ma
trozen en werklieden, om Shakespeare's
stuki ken toe te juichen. Men kritiseert ze, maar
j noch uw Alexander en Diogenos, noch eenig
ander stuk vaii dien aard is het publiek zoo
goed bevallen als zijn Ilertry VI. Eind goed
al goed, om van Romeo en Julia niet t
spreken, waarvan de tooneelspelers een totale
omwenteling op tooueelgebied en den smaak
van het publiek verwachten."
»Xu, wij zullen zien," zei Ben Johnson,
het hoofd bedenkelijk schuddend.
(Wordt vervolgd).