De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 4 juni pagina 2

4 juni 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 832 de gemeente niet te rekenen. De vraag wordt dait: w*t kunnen intusschen particulieren doen? De schrijver legt hun voor veen nieuwen vorm TUt associatie, die zich meer iu 't bijzonder op het opruimen van ongezonde woningen kan toe leggen. Deze vorm zoude zijn die van een aan groeiend fonds, in het leven geroepen door de schenking van een kapitaal in eens, zonder eenigen ench vau rente of teruggave, en gesteund door Indragen, die voor een zeker aantal jaren zouden wórden toegezegd." »Dat fonds, beheerd door of van wege de op richters en de schenkers van bijdragen, zou worden gebruikt tot geleidelijke aankoop van ongezonde woningen in de oude stad en tot vervanging van die woningen door betere." Ik stel mij voor dat mijne lezers weinig bezwa ren zullen hebbeu tegen dezen nieuwen vorm van associatie. Misschien begrijpen zij alleen niet goed waarin het nieuwe schuilt. Ze zullen zeggen : dat is schenking En dat is een oude en beste vorm voor elke onderneming. Riclit b. v. eens een bank op met kapitaal waarvan gij geen rente verlangt; gij znlt zien jdat de handel hoe hooghartig volgens Pierson er volstrekt geen bezwaren tegen heeft. Ook zou de naam //aangroeiend fonds" nauwkeuriger luiden: //aangroeiend en afnemend fonds." Wel is het waar dat de rente en de bij dragen het fonds zullen vermeerderen, maar nim mer zal het bestuur kunnen overgaan tot het koopen van woningen en die sloopen, of het fonds zal aanzienlijk verlies lijden. Maar, afgezien van naam en nieuwheid van vorm, zou het slechts zijn toe te juichen als de menschen met lange zakken er voor Jitta's doel eens diep intastten. Ik heb daar wel hoop op. Bekende weldadigheidszin onzer laudgenooten" //nimmer vergeefs be roep" enz. Komt dus het fonds tot stand ik vermoed dot -de voorstanders van het particulier initiatief den heer Jitta reeds met hunne bijdragen hebben overstroomd, dan ware er toch, dunkt mij, van de overheidsbemoeiing wel iets meer partij te trekken. Waarom zou, als de //stichting" (dat zal wel de aangewezen juridische vorm zijn voor de nieuwe associatie) geld ging opnemen op haar bezittingen, de Gemeente haar dat, niet kunnen leenen tegen 3Va pCt. ? Dat behoeft niets te kosten. En ook de onbewoonbaarverklaring kon dan goede diensten doen. Zij komt practisch niet zoo hardhandig aan als de lieer Jitta zich voorstelt. Ze is immers in de practijk voorwaar delijk. B.v. op groad dat een huis geen waterlei ding heeft, wordt het onbewoonbaar verklaard. Dat wil zeggen : breng een waterleiding aan en het huis is wel bewoonbaar; dat is dus niets an ders dan de veroordeeling tot het verschaffen van waterleidingwater. Zoo kon de gemeenteraad op de huisjesmelkers zonder, kapitaal een zachten drang' uitoefenen tot verkoop der slechte woningen en de huisjesmelkers-kapitalisten (in afwachting der slooping) dwingen de grootste gebreken te her stellen. Dat komk geschieden, neen dat moest reeds lang zijn geschied en dat ware reeds lans; geschied, indien de werkmau grooter invloed liad op de sa menstelling onzer gemeenteraden. Na zullen we maar geduldig moeten wachten, totdat ouder het uitgebreide kiesrecht de gemeentewet zal zijn herzien. Het vrije Nederland. In Delft is een werkman uit 's lands dienst ontslagen wegens wangedrag. Het was een heel erg geval van wangedrag: het verspreiden van scciaaUdemocratische beginselen! Wees dus voor zichtig, lezer, als ge in 's lauds dienst zijt en verspreid in uw vrijen tijd geen beginselen. Of laat ze althans eerst keuren door uw chef. Er zijn mannen van groot gezag, die de conservatiefliberale beginselen veel verderfelijker vinden dan de sociaal-democratische. Wee uw gebeente, als gij dergelijken chef hebt en liberale beginselen verspreidt! De Staat moet ook in arbeiderszaken het voor beeld geven, niet waar ? Stel u eens voor, dat alle werkgevers dat voorbeeld volgden. Ik zeg maar dat het een groot voorrecht, is, te leven in een land, bekend om zijn vrijheidszin. Wij leven vrij .... wij leven blij. Z. v. D. BEKGH. iMiiiiimiiiiiitiiHimiiiiiiMiiiiimii »Zij smeeken: spaar mijn wanhoop, hoor (mijn eeden." Het was alsof nu niet meer Romeo, maar Shakespeare zelf smeekte en of het geen tooneelspel, doch werkelijkheid was, toen Ariella met neergeslagen oogen half fluiste rend sprak: »Stil staat een heilige, al staat hij beden toe.'' En als door hooger geest gedreven, hernam de dichter zachtkens: »0, sta dan stil, nu rk deez', mijn bede doe." Zijn lippen raakten de hare aan en op dat oogenblik gebeurde iets zonderlings : Ariella weerde hem niet af, een blos kwam op haar wangen en Shakespeare voelde haar hand in de zijne beven. »Nu Burbadge," zei hij, »begrijp je nu hoe ik het bedoel." «Volkomen," antwoordde de beroemde ac teur met een zonderlingen blik op Ariella, »maar ik vrees dat het mij niet zal gelukken het u zóó na te doen." De repetitie werd nu weder gewoon voort gezet. »Wat heb je toch tegen die Ariella," vroeg Southampton fluisterend, »je behandelt haar slecht, heb je een hekel aan haar ?" »Ik ? integendeel!" »Het heeft er toch den schijn van." »Neen, waarde lord, ik wou dat ik tot haar spreken mocht als Romeo tot zijn Julia, doch deuk eens, ik, die een vrouw gehad heb en drie kinderen ! U ziet dat gaat niet TOONXtKaMVZiEK 25e Muziekfeest te Busseldorf. Van alle Nederi ij nsche het 70de. Dusseldorf is eigenlijk geene stad der kunsten in 't algemeen, maar wel eene ttlalerstadt. Zij streeft er niet naar een »derde Athene" te worden genoemd, gelijk München (ter kwader uur) een »tweede Athene" is geheeten. Dusseldorf is eene stad der schilderkunst, die men overal krachtig vindt vertegenwoordigd, zelfs in groote en kleine logementen en koffiehuizen, waarvan de waard soms een verzamelaar is. Men moet van de schildersstad dan ook geen schoone voorthrengselen van beeld- of bouwkunst verwachten. Waar men heen ziet schijnt de nijd van de muze der Pictura genen kunsten in den weg gezeten te hebben. Zelfs het kolossale, marme ren Knegerdenkmal is als gedachte volkomen mislukt. Het uitgelegde Tonhalle-gebouw is daar van verder een nieuw bewijs. Waar is het, dat vroeger, in geval'van regen, gedurende de poos, medewerkers en toehoorders, vooral die van 't schoone geslacht, niet wisten hoe zij haren Mei drank zouden meester worden, en ongestoord nuttigen; terwijl heden een aantal aren, zoo geene hectaren, louter aan 't gemüMieh, offeren aan Bacchus of Gambrinus zijn gewijd. De eigenlijke Holle is zoodanig van zalen omgeven, dat zij geene vorstin meer schijnt in haar eigen gebouw. Doch zooveel is waar, dat de ijver voor Polyhymnia, of wil men liever, voor Caecilia, om op 't gebied van Handel te treden, nog even elastisch en vurig is als vroeger, en dat de jeugdige kracht van den begaafden directeur, Julius Buths, aan de liefde voor de toonkunst eene hoogere vlucht weet te geven. Eigenaardig is het ook dat in Dusseldorf, waar voor vele jaren het eerste voorbeeld werd ge geven, om een groot oratorium van Hiindel van 't program van 't muziekfeest weg te laten, dat Dusseldorf nu het voorbeeld geeft van 't bijbehouden dier richting, al heeft ook Ant. Ilubinstein onlangs beweerd, dat »zulke muziek feesten zich hadden overleefd." Ref. gelooft dat Handels muziek zich nooit overleven zal, omdat de elementen daarvan een voudig, natuurlijk, echt, edel zijn en blijven, zonder dat daarom het aantal conventioneele recitatieven en sommige weinig geïnspireerde nummers goedgekeurd behoeven te worden. Een der redenen waarom men soms gedwongen is zulk oratorium achterwege te laten, is minder de bedorven smaak van het publiek, dan wel de onbekwaamheid der meeste groote, zoowel als kleine zangers en zangeressen om dergelijke muziek behoorlijk voor te dragen. Dit hebben de meeste oratoriums-uitvoeringen der laatste jaren duidelijk bewezen. Ja, de zanger die nog in staat was JSiias sprekend terug te geven, was niet bekwaam don plechtigen toon van den profeet af te leggen en don landman van de .faaryetijilen te zingen, en de meesten die als Wotan of Mime eene goede figuur maakten, meenden voor geestelijke muziek niets anders te behoeven dan een meer huilenden toon. 't Is natuurlijk dat het publiek van zulke mislukte voordrachten, die nog wel met hoopen goud werden betaald, een afkeer krijgt. . Gelukkig was men op 't 70e muziekieest. Dat is een goed begin bij 't '25jarig jubiléder Xederrijnsche muziekfeesten te Dusseldorf', waarvan 't eerste, in 1818, onder de leiding van Burgmüller met yO!) medewerkers en de uitvoering der <Sc/iej piiig van Haydn werd gevierd. Handels Israël in Kgypten werd sedert het ont staan der muziekfeesten slechts vijfmaal gehoord en weder 't eerst te Dusseldorf voor GO jaren, in 183.'!, onder Menclelssohn's leiding, in ISii! weder te D. met Mendelssoim aan 't hoofd, en vervol gens in de zustersteden. In Rotterdam werd óók indertijd Israël glans rijk uitgevoerd, met Pischck en Oarl Formes als bassen; thans waren het J. M. Messchaert en Jozef Staudigl, die met het beroemde duo vele lauweren plukten. Men kan in Messchaert niet genoeg schatten, dat hy groote verscheidenheid in de uitdrukking bezit. Zoo was Mephisto m Berlioz' Faust een zeer karakteristiek verschijnsel. De tactvolle zan ger voelt zeer goed, dat men op een concert niet gaan kan tot aan het spel wat op het tooneel noodig zou zijn. De tenor Birrekoven is een goede muzikant, tremoleert slechts zeer weinig, hij is een zeer bekwaam zanger, heeft een schoon stemgeluid en wezenlijke oefening. Edoch meer verscheidenheid in de voordracht zou wel gewenscht zijn. Fr. Leisinger, die Handel en Berlioz zong, heeft een edele rust en kristallen reinheid, die goed doet aan 't hart. Fr. Hulm verstaat ook volkomen de Handelsche muziek, wat wij als uitzondering niet hoog genoeg kunnen schatten. Fr. Rosa Sucher, die optrad in Brunhilde's Ontwaken, komt ook alle lof toe, voor de edele opvatting der partij. Kortom, 't is lang geleden dat wij zulk een quatuor, of, als gij wilt, een quintuor op »muziekfeesten" hebben gehoord. Eere zij daarvoor aan 't comit en den directeur. De koren waren met zorg bestudeerd, al kwamen ook kleine flaters voor. De inleiding tot het tekstboek geeft rekenschap waarom eenige nummers achterwege gebleven zijn. Handel heeft verschillende koren, aan Stradella en Erba's Maanificat ontleend, nieuw bewerkt in zijn oratorium gelascht. Men heeft daarvan eenige ter zijde gelaten en deed er wel aan. Het Te Deum van Bruckner is algemeen goed opge nomen. Het is een klare, glansrijke compositie. Maar don componist, dien men te lang vergeten heeft, met zijn zeven symphonieën, daarom een Ncube/eber der Kircheniuuxh te noemen, dat gaat niet aan, of men moet aannemen dat alle deftige muziek op latijnschen tekst kerkmuziek is. De 5e van Beethoven straalde met aiouden glans. De zoogenaamde Sehickiatsschlat/e kwamen juist ten gehoore, doordat de directeur % slag vooraf liet gaan. Ook Brahm's No. 4 werd zeer gelukkig ten uitvoer gebracht. Maar in Beetho ven waren do pauken veel te sterk, in Brahms kwamen de kleine figuren niet genoeg uit, en in Schumann's Rijnwign-ouverture (slot van 't feest!) waren de trompetten veel te sterk. De zaal heeft een uitmuntende akustiek, doch iederen direkteur zij geraden, de kracht der instrumenten te studoeren, door op eene repetitie zijn staf tij delijk aan een ander over te laten, en achter in de zaal te gaan luisteren naar 't evenwicht der klanken. Dat in de slot-owtwutre (een schoon woord!) het publiek naar den wijn verwenen wordt, was minder gelukkig gedacht. Ook is het werk /.elf te onbeduidend om zulk een feest te eindigen. Tot slot nog eene aardigheid. Toen Messchaert gedurende de poos in de Vorhalle der zaal stond te praten, zie, daar omgaf hem plotseling een krans van zeer jongn, meest wit gekleede meisjes. Eerst, nadat men hem aanstootte, lette hij er op. En daar reikte men papier eri potlood om zijnen naam te laten opschrijven en eeue gedachtenis te hebben. Dat was Par z* f al in het tweede bedrijf'. Hoog rees zijne statige figuur uit de liefelijke groep der bloemenmeisjes. Men houde 't ons ten goede dat wij over den violist Heermaan niet verder spreken, dan dat hij het middelmatige vioolconcert van Beethoven meesterlijk voordroeg. Beethoven vlood steeds de virtuozen. Zou hij met deze compositie misschien geen boosheid hebben gepleegd? PAix ALB. Tu. P1ÏUYNÉ. Phrynévan Saint-Saiins is toch, naar nu uit alle berichten blijkt, een buitengewoon groot en zeer echt succes geweest. Den gcheolen win ter is in geen Parijsch theater eene première zoo geapplaudisseerd. De claque was altoos bij het parterre ton achter in toejuichingen. Niet alleen afzonderlijke nummers, maar geheele stukken van act en, aria, kour on ballet bij elkaar, moesten gebisseerd worden. -.-En zoo is", schrijft de cor respondent van een Duitsch blad, >eune nieuwe iitMimiiiiimiimiiiiimi aan. Ik ben ook geen lord, die haar een paleis en een statiekoets kan aanbieden, maar zie eens hoe schoon zij is, als ze zoo met haar hoofdje op de hand leunt." »O ware ik slechts de handschoen aan die hand. En kuste zoo die wang!" II. In langen tijd was de Sirenen-taverne niet zoo druk bezocht als op dien middag; de korte rokken der knappe waardin, juffrouw Ellis, vlogen als vaandels iu den wind heen en weer, want zij had haar wedergade niet in den ijver en de vlugheid waarmede zij de gasten bediende; voor haar was ieder gelijk, of' hij lord of matroos was, ieder kreeg een goedgevulde kroes ale en een vriendelijk woord op den koop toe. In een hoek van het donkere lokaal dat zeer laag van verdieping was, zaten vier mannen, die in de letterkunde dier dagen een gewichtige rol speelden : Ban Johnson, de gevreesde criticus, Christoph Marlowe, de geniale mededinger van Shakespeare, John Lilly, de gevierde hofdichter en gunsteling van koningin Elisabeth en de treurspelschrijver Thomas Hughes. Niet ver van deze heeren zaten lord Glendower en zijn vrienden met andere jonge lords, en aan een derde tafel hadden matro zen en werklieden plaats genomen. Allen spraken over de gebeurtenis van den dag, de opvoering van »Rorneo en Julia." Ben Johnson viel Shakespeare heftig aan. opéra-comique ontstaan, met liedjes voor iedereen om na te neuriën, met bascapriolen en dans refreinen, twee acten vol vederlichte muziek, die op den zwaren tonenvloed van onzen t\jd lang bovenop zal drijven. Dat dit vroolijke en Juchtige kleine ding Phrynéheet, heeft niets verwonderlijks. Ongehoord echter en ongeloofelyk zou het zijn, als het niet waar was, dat als com ponist Saint-Saëns figureert, die in klassieke banen wandelt, wien Gluck en Handel nauwelijks ernstig genoeg voorkomen. De zaak wordt alleen daardoor verklaarbaar, dat Phrynéin een voor jaar te Algiers geschreven is. Dan kan allicht een streng zedelijke componistenlier hare traditiën vergeten en gaan schertsen als een verliefde man doline, liet is het jeugdigste wat Saint-Saëns ooit geschreven heeft, enkel levenslust en vreugde in de schoonheid, eenvoudig en vol zoete bekoor lijkheid. En toch draagt het een rijpe kunst in zich, die zich in al de geestige details van het uiterlijk arrangement openbaart. Men moet toe geven dat de rythmeii soms zoo gemakkelijk en meegaand behandeld zijn, dat ze de grenzen van operettc-achtige banaliteit naderen. Maar er is een ballet in de eerste acte, in de tweede acte een aria van Phrynéover het verschijnen van Aphrodite, een daaropvolgend terzett, een komische bas-aria, eene begeleidende muziek voor het dramatisch hoofdefïect, en nog eenige andere nummers, die naast het beste te stellen zijn, wat de Fransche Opéra-Comique in de glansperiode van Boieldieu, Auber en Masséheeft geleverd. Ik benijd nu reeds om zijn succes den Duitschen tooneeldirecteur, die zoo handig zal zijn, om deze nouveautéhet eerst over te nemen. Zelfs is er geen gevaar voor de zedelijkheid te duchten, liet geldt wel de zekere Phryné, aan wier reputatie zelfs op twee duizend jaar afstand geen verbeteren meer is. Maar de tekstdichter Augéde Lassus heeft deze onmoreele geschiedenis werkelijk a l'usage des families omgewerkt. Eenige bladen vergelijken het met La Belle Helene van Offenbach; dat is enorm overdreven. Een feit is het daar entegen, dat liet tekstboekje aardige, gladde en soms heel humoristische verzen bevat, en dramatisch goed werkt. Het antieke verhaal over Phryné, die zich voor den Areopagns alleen met hare schoonheid verdedigde en. vrijgesproken werd, is op deze wijze veranderd. De tekstdichter heeft een archont Dicephilos verzonnen, die den Areopagus en de deugd vertegenwoordigt, en in Athene hoog ver eerd wordt. Dicephilos heeft een neef, Nicias, een beminnelijk losbol, die zich allicht zou ru neoren, had niet Dicephilos, die Nicias' oom en voogd is, diens vermogen verduisterd. Phryn nu laat, als Dicephilos demarchen stuurt om zijn neef wegens schulden te laten gevangen zetten, deze gerechtsdienaars afranselen en neemt den geruïneerden knaap in haar huis. De archont Dicephilos verschijnt nu in het huis der hetaere om de beleedigde moraal te wreken. Phryn antwoordt hem met coquetterieën, tot op een oogenblik het tooneel donker wordt en Dicephilos alleen is met het helder verlichte standbeeld van Aphrodite, door Praxiteles gebeiteld en met rozen omkranst. Hij knielt en bidt om vergeving voor alle zonden, die hij in naam der deugd tegen de schoonheid begaan beeft. Phrynézou zoo mogelijk nog meer succes gehad hebben met eene actrice die (niet mooier was, maar) beter acteerde en sprak dan Sibyl Sanderson. Fugère was een uitmuntende Dicephilos; de jonge Clement een goede Nicias. Uit Weenon wordt van 2S Mei gemeld: ;>In het nieuwe Burgtheater werd gisteren Goethe's jfr'cmsf, Zweiter Theil, voor de eerste maal opge voerd. \\ilbrandt had indertijd in het oude Burg theater het geheele werk »in drie avonden inge deeld," doen opvoeren en er allerlei ingevoegd. j liet stuk word dan drie stukken, maar bij Goethe een beetje Wilbrandt intelasschen is gewaagd. Xu wordt het werk hier, met vriendelijke afwij zing van het tusschengevoegde, in twee avonden gegeven. Over de dramatische werking had men zich geen illusies gemaakt, maar de schouwburg was eivol en de bijval groot. De rol van Faust wordt door Krastl on Sonnenthal afwisselend ge speeld, >die YYolter" scheen als Helena een meisje van achttien jaar." »ïk ontken niet dat liij groote gaven bezit." zei hij, »doch daarom des te meer is het afte keuren, dat hij die misbruikt om den meer edelen smaak, de hoogere idealen van vele eeuwen te verdringen en de gestalten, zeden eii de spreekwijze van het Engelsche gepeu pel op het tooneel te brengen. Hij eerbiedigt de traditie niet meer, hij veracht ai!e rege len der kunst en bovenal werpt hij alle vereischten en vormen met eene soort van leedvermaak en wildheid door elkander ; hij plaatst gewoon proza naast sierlijke verzen, evenzeer als hij het verhevene, liet liefelijke, het tragische en het komische dooreen has pelt. Als men xijtie stukkeu ziet, meent men nu eens met een treurspel, dan weer met oen kluchtspel te doen te hebben." »'/ieer juist," viel Marlowe den pedanten geleerde in de rede, »Shakcspeare streeft er naar, een tooneel voor het volk te scheppen, hij wil niet voor geleerden alleen, maar voor iederoen schrijven. Met gewone gebeurtenissen op staatkundig gebied is dat doel niet te bereiken, en hij tracht alles te geven zóó als het is in het inenschelijk leven, waarin ongetwijfeld dik wijls het lachwekkende naast het treurige gesteld wordt. Ik houd dien weg voor den alleen juisten." »U spreekt pro domo," riep Thomas Hughes uit, «u is ook ontrouw aan de rege len der kunst geworden, maar u heeft het succes van Shakespeare niet, daarom is u ook niet zoo gevaarlijk." »Ik bezit Shakespeare's onversaagdheid niet," mompelde Marlowe, »eu misschien iiHiimmiiiiiiiiiiiimiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiii» evenmin zijn genie, dat is het, dat alleen. Gij allen berispt Shakespeare's zienswijze, het doel waarnaar hij streeft en bevimit u daar wel bij, maar ik moet het aanzien, dat een ander iets doet, wat ik beproefde, dat een grootere geest bereikt, waar ik naar streefde en dat is het, wat mij tot misanthroop maakt. Ik haat Sliakespeare mis schien alleen daarom, terwijl ik hem ten slotte bewonder, en ik moet er voor uit komen benijd." »En meent u in ernst, dat het Shakes peare gelukken zal het onvervalschte treur spel te verdringen ':" vroeg Lilly angstig. «Daartoe behoeft niet veel meer gedaan te worden," hernam Marlowe, »ik geloof dat liyd, Lodge, Peel, Greene en ik daaraan reeds een behoorlijken sloot gaven en sedert de tooneelspelers zich aau den invloed der lords ont trokken en dezen Shakespeare tot dichter vaii | hun volkstooneel verheven hebben, neemt nie! mand meer notitie van uw hof'schouwburg en Engelands adel met onze glorierijke koningin aan het hoofd, wedijvert met kramers, ma trozen en werklieden, om Shakespeare's stuki ken toe te juichen. Men kritiseert ze, maar j noch uw Alexander en Diogenos, noch eenig ander stuk vaii dien aard is het publiek zoo goed bevallen als zijn Ilertry VI. Eind goed al goed, om van Romeo en Julia niet t spreken, waarvan de tooneelspelers een totale omwenteling op tooueelgebied en den smaak van het publiek verwachten." »Xu, wij zullen zien," zei Ben Johnson, het hoofd bedenkelijk schuddend. (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl