De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 4 juni pagina 4

4 juni 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 832 Van de firma Emrik & Binger is een fraaie .collectie lichtdrukken naar allerlei onderwerpen, die niet voor buitenlandscli werk behoeven onder te doen, ook een fraaie chromo lichtdruk. Van de Maatschappij voor photo-lithographie te Amsterdam diverse lichtdrukken en photo-litho's Daar schilderijen, teekeningen, kaarten enz. Een oordeel hierover past mij hier niet, daar ik aan deze inrichting ben verbonden. Voor de fotografische artikelen vinden wij de firma's Loman & Co., C. H. Groote, B. Groote & Co. met allerlei toestellen, momentslnilingen en materialen, eerstgenoemde firma met eigen fabri kaat, verder de heer Bispinck met een vernuftig geconstrueerd toestel om door middel van een luchtballon met daaraan opgehaugeu camera (welker momentsluiting van af de aarde eleclrisch kan in werking gebracht worden) platte gronden en ter reinen in vogelvlucht op te nemen. Ik bad hier en daar uitvoeriger willen zijn, maar het blauwe potlood van een hoofdredac teur wacht dreigend ; moge mijn verslajtje niette min een redelijk beeld geven van de kleine maar goed geslaagde Haarlemsche tentoonstelling. Amsterdam, 1. 6. 93. Cim. J. SCHIJTER. miiiiiuiiiiimii iiiiiimiminiii umi De uitspraak van het Latijn, door H. T. KARSTEK. Amsterdam, H. C. Delsman. Professor Karsten verdient den dank van de Latinisten onder onze litteraturen voor het schreven van dit werk, dat veel meer een studieboek is, dan de populaire titel en het uiterlijk zouden doen verwachten. Het profarmm ittlgits der gestudeerde lui, d. w. z. zij die wel eens een klein beetje aan Latijn nebben gedaan of nog doen, kunnen het boek gerust ongelezen laten ; ze zouden of heel weinig er van begrijpen, of wat ze er uit hadden geleerd dadelijk weer vergeten. De schrijver heeft zich dan ook volstrekt niet voorgesteld dat hij door zyn werk een ommekeer te weeg zou brengen in de hier heerschende wijze van het uitspreken van het Latijn. Ilij zegt het ons zelf: «Hoofddoel dezer studie is de eigenaardigheden van het eenmaal gesproken Latijn in het licht te stellen voor zoover de bestaande middelen dat gedoogen. Of zij bovendien bruikbare gegevens bevat om de eenmaal geijkte uitspraak dier taal te verbeteren, en in hoeverre dat mogelijk en wenschelijk is, zij aan do beslissing der lezers overgelaten.'' En voorts: «Afgezien vanelkpractisch resultaat, zal de behandeling der vele vragen die hier te berde komen, de belangstelling van eiken litterator overwaardig blijken. Op zijn minst genomen, zullen wij de overtuiging krijgen, dat de Latijnsche taal, zooals zij leefde zoowel in den mond van het volk, dat haar vormde en van lieverlede tot de Romaansche talen vervormde, als in den mond der geletterden en beschaafden, die van 200 vóór tot omstreeks 300 na Christus haar den klassieken stempel gaven en deden behouden, in de uitspraak een geheel andere was, dan wij ons plegen voor te stellen." Nu, het in deze woorden uitgedrukte doel heeft hij m. i. volkomen bereikt. Het voetspoor volgend van de Duitsche (en Engelsche) taalvorschers en vaak hun meeningen weerleggend of bekrachtigend, zet hij ons inet groote zaakrijkheid uiteen wat de oudegrammatici meedeelen omtrent de uitspraak van hun taal en wat de oude inscripties dienaangaande leeren. En niet alleen omtrent de uitspraak van klinkers, tweeklanken en medeklinkers; ook het zoogenaamde Latijnsche accent krijgt zijn beurt. Verstandige woorden zijn het die de Iloogleeraar daarover neerschrijft: »(wij mogen) daaruit beslui ten dat in de gewone uitspraak een element van daling en verheffing, in 't algemeen van een rijke buiging der stem steeds aanwezig bleef. Die stemnuanceering weer te geven is vour ons ondoenlijk, zoolang geen Romein uit het graf opstaat om het ons te leeren." Men ziet het: de schrijver houdt niet van kasteelen bouwen in de lucht, waarachtig niet; hij zoekt overal naar hechte grondslagen on vindt hij die niet, dan zegt hij eerlijk: »ik weet het niet." Ik hoop dat het bovenstaande voldoende is om hen, die daartoe in de termen vallen, aan te sporen het boek te bestudeeren; ze zullen tijd en moeite niet betreuren; maar ik herhaal het: populair geschreven is het werk niet. De heer Karsten heeft dat ook hoogstwaarschijnlijk, neen, zeker niet gewild, anders had hij natuurlijk ge zorgd dat menige onnauwkeurige uitdrukking achterwege ware gebleven, zooals: meerdere inscrip ties; zijn omvangrijk weten- in zijn woordgebruik was de keizer niet kieskeurig; die zich noij laat waarnemen in de vroegste en laatste tijden; dat zij (de tandletters) vóór aan het woord een vast 'bestand hadden. Wie nu uit die voorbeelden mocht opmaken dat aan den inhoud even weinig zorg is besteed als aan den stijl, heeft het geheel en al mis. Op mij althans heeft het werk alles behalve den indruk gemaakt van oppervlakkig te zijn of onnauwkeurig, wel van het tegendeel. M. B. MENHKS i.A COSTA. Amsterdam, 11 Mei '93. nillllllllllMIIIIIIIIIIIIIHtllllinilHIIIIIIMIIIIMItlltllMlltltniElliMKIIIIMtlttll Een dom boek. MAX Nrffir>.\r, 0:-tuarding, bewerkt door F. M. Jaeger. I. Max Nordau heeft zijn Tlntartung opgedragen aan Cesare Lombroso, in een schrijven dat do vertaling achterwege laat. Hij is het wel in een kleinigheid oneens met dozen peetvader van Mo re Is degeneratie-theorie, nl. waar Lombroso «in de gedegenereerden de drijfkracht wil zien van den vooruitgang der menschhcid",(35 ') de ge schiedenis, zoo verzekert Nordan, leert dat zij ons altijd naar afgronden en woestijnen leiden (1) De nu en dan aangehaalde cijfers slaan op . de pagineering der vertaling. maar hij is hem toch hoogst erkentelijk, want dat begrip van ontaarding is »zoo vruchtbaar" Lombroso heeft er al heel veel licht door verspreid over de de donkere hoofdstukken der psychiatrie, het strafrecht, de politiek en de sociologie, nu zal hij het eens laten doorschijnen over de wan ordelijkheden op de vlakten van kunst en lette ren. De woorden normaal, gezond en gewoon liggen hem dan ook in den mond bestorven en bij herhaling heeft hij het over den normalen mensch, een gewoon-denkend mensch, een gezond organismus, normale dichters, ja over normale vogels en normale visschen (287). Een vliegende visch b.v. is een abnormale visch. Dat vogels zoowel zwemmen als vliegen, schijnt er wel door te kunnen, dat ziet men meer; maar dat een visch de grenzen van zijn element overschrijdt, zoo iets buitensporigs komt niet to pas. Hoe eenvoudig het, stelsel ook zij, het ge wone =^ het normale, het ongewone ~ liet abnormale niet overal in het boek schittert deze waarheid in volle klaarheid. In het begin van het hoofdstuk over de praerafaëlieten wordt men verrast of liever ontnuchterd door de ver bijsterende ontdekking, dat het mysticisme, de hoofdopenbaring van het abnormale, juist normaal schijnt te zijn. «Het mysticisme heet het «daar, is het gewone bestaan van den mensch «en geenszins een buitengewone toestand van den .?)geest. Een krachtig brein, waarin elke voorstelling «tot volle klaarheid komt, een sterke wil, die de «lastige opmerkzaamheid aan den gang houdt, zijn «zeldzame gaven." Het valt inderdaad niet to ontkennen, maar dit neemt niet weg, dat het een heele teleurstelling is voor al wie geneigd was, zich tot de normalen to rekenen, maar toch met schaamte belijden moet, dat hij bij tijd en wijle ook wel eens soest. En er zijn meer zulke tegen vallers in het bock. Op biz. 2G verheugt men zich, dat de ontaarden »zich gelukkigerwijze door onvruchtbaarheid kenmerken", zoodat de menschheid er binnen eenigen tijd van verlost moet raken, maar elders blijkt het dan weer. dat het de eeuwen door zoo gegaan is, zood.it de menschheid al maar aan 't ontaarden schijnt ge weest te zijn. En dan verbeeldde men zich nog al dat de wereld, zij het ook met horten en stooten, vooruitgeneroerde .' Hot is een heel ding bij een book als Ontuarding ernstig te blijven. Geen bladzijde leest men zonder protest, en men zou het domino boek dan ook veilig zijn eigen dood kunnen laten sterven, als liet toch ook zijn gevaarlijke zijde niet had. In een beweeglijkeu tijd als den onzen gaan benauwde harten al licht verlangen naar een onpartijdig geschiedverhaal, dat wat rust brengt in de onrust van den dag. De overgele verde voorstellingen verdwijnen, de wetenschap wordt in het besef liarer beperktheid hoe langer hoe voorzichtiger, en omgekeerd evenredig aroeit de vrijmoedigheid deroppervlakkigen. Geen won der daarom, dat het menigeen begint te duizelen en te draaien en dat vooral beminnaars van eenvou dige oplossingen een boek van Xordau, glimmend van wetenschappelijk vernis, als een verluchting begroeten te midden van liet dagelijkseh gcsehcrmutsel. Gekken of kwakzalvers hadden zij het zelf ook niet altijd zoo gedacht? De lieer F. M. Jaeger laat ook niet na, Xordau te introduceereri als >;den geletterden medicus en «physioloog, die over de verschijnselen, welke zich »op maatschappelijk en kunstgebied voordoen, veel «heeft nagedacht." 't Is waar, bij heeit in de me dicijnen gestudeerd en een paar jaar ('7S-80) te I'esth aan de practijk gedaan, maar overigens heeft hij een groot deel van zijn leven in de journalistiek doorgebracht, en voornamelijk als feuilletonist in Parijs voor de Frcmkfitrler en de Vossinche Zeitung gearbeid. Daar is hij niet minder om, maar dan is het ook niet noodig, dien titel van medicus zoo te laten klinken. Evenmin doet de vertaler er wel aan, met zekeren ophef' aan te wijzen, hoe Kordau zich op een psychologisch standpunt plaatst om zijn combinatïn en ge volgtrekkingen te maken. Vooreerst verraadt de heer Jaeger op menige plaats, dat iiij de bevoegd heid mist om daarover te oordcelen (?>'), on voorts leveren Nordau's psychologische beschouwingen zelf het bewijs, dat hij op dit terrein niet veel meer dan de klok heeft hoeren luide:]. Doch dit vertoon maakt allicht indruk en recht vaardigt de poging om met de stukken aan te toonen, dat Nordan niet een kalm er. onpar tijdig opmerker is, in staf.t om ons voor to lichten en ons wat eenheid te doen vinden in de ver vormingsprocessen van onzen tijd, maareen brornpot, die met een groot woord allo afwijkingen meent te kunnen verklaren, en wat het gekste van hot geval is, zich kwaad maakt en opwindt over al de ziekteverschijnselen, die hij meent ontdekt te hebben. Als iiij zich in de p.-iar jaren van zijn dokterschap evenzoo tegen zijn z'it-kcn geëmporteerd heeft, clan is hot geen wonder, als liet niet de practijk niet ging. (?2) Wanneer men do vertaling met het origineel vergelijkt, stuit men telkens op bewijzen, dat bet werk de krachten des vertaler;, te'boven <ri'i<r. maar met onverschrokken lucbthartigbcid 'door hem volbracht is. Entno-utiiCH ~n :-cin vertaalt hij door altijd ontkend is, \Vrt--tiPurze1ti door wortélwwrden, lllrreciiiiir/'m of GcfiiMc door t/. rodctif, Tiui'x'iclie geregeld door d-mdsii.ik. [ -Verlos mij van de daadzaak. waarover ik mij kwaad maak." (lieets)]. Voorts wordt 7<>/,-, ir/itui;,-j herhaalde malen weergegeven door het bespottelijke erken ning en do psyclio-physisclie term RtizictHe op een zelfde bladzijde (~(~2) door zgiiwc.-ttroviniiig en door prikkcli.t<;/*!/n>f. Waar Xordau zejjt, dat de fin-dc-sioclo-stemming vooral ?>?den jilhrendcn Oruppen voorkomt, laat de beer J. de ge cursiveerde woorden eenvoudig weg. en als hij op bl. 7ömet do moeilijke quaostio bezig is, hoc de keuze tusschen de onderscheidene iieriniierin,«sbeeldon tot stand komt, dan vertaalt bij argeloos: ?K:ni'oudig door den prikkel zelf," en lascht in zijn eenvoudigheid het gecursiveerde woord in, juist tor plaatse waar Xordau zich een paar bladzijden lang afsïooit, om dit wrakste gedeelte van zijn psychologische voorstellingen eenigszins aannemelijk te maken. Trots zijn slecLt humeur zet Nordau zijn be schouwingen met pretentieuse soliditeit op : in het eerste boek vooraf de algemeene karakte ristiek van de kwaal, daarna de kenteekenen, dan de diagnose, eindelijk de oorzaken. In het tweede boek worden verder de verschillende openbaringsvormen van Let mysticisme behan deld : Praerafaëlieten, Symbolisten, Tolstoïsme, Wagnervereering met eenige spotvormen der mys tiek toe. De oorspronkelijke uitgaaf doet nog een tweede deel verwachten; de vertaling be schouwt het gegevene als een afgerond geheel. Bij de beschrijving van het algemeene karakter der kwaal herkennen we al dadelijk den Nordau van de conventiorieele leugens niet meer. De kwaal is een algemeen voorgevoel van een naderenden ondergang, een volkenschemering, die zich open baart in h'n-de-siècle-geest, die niets anders is dan liet donker besef van een fin de race, Intusschen blijkt het aan het slot, dat de kwaal toch. niet zoo algemeen is. Het zijn alleen de besturende klassen, die er onder lijden, terwijl uit een noot van den tweeden druk der oor spronkelijke uifgavo blijkt, dat nog beperkter alleen de »obere Zelmtausend" bedoeld zijn. Het is maar wat men «obcro" noemt; Nordau schijnt daartoe alleen «de rijke en voorname lui" (10) te rekenen plus eenige dwepers, die te zamen een «huichelachtig ploertendom" vormen. In ieder geval klinkt dit toch nog al geruststellend ; oribeweend en onbescheiden, zou men zeggen, mogen die ontaarden in den orkus wegzinken. De voor beelden van iin-de-siècle-geest, die de auteur aanvoert, een reeks van cynische en brutale anecdoten, zooals er uit elk overgangstijdperk in de geschiedenis der beschaving op te die pen vallen, zijn op zich zelf ook al niet zoo ver ontrustend. Maar naar de voorstelling van den luciden auteur is het toch wel erg, heel erg. Het is niet minder dan *!tet tifide van een itereld<irde, die duizenden j-iren lang de logica heeft berrcditjd, liet verdorvene hfeft beteugeld en in :dle kunsten liet scluione hnefi doen rijpen. (10) Is het niet niet om te schrikken? Zoo'n wereld orde, die duizenden jaren jan.,' de logica heeft bevredigd ! Wij kenden haar wel niet, en meen den dat de inrichting der wereldsche dingen zich in den loop der tijden onophoudelijk gewijzigd had, ja nog niet volkomen de logica en nog min der het gevoel bevredigde, -ook door veel onwaar heid, ais X. indertijd met den vinger heeft aan gewezen, maar zij scheen er dan toch te zijn, en dan nu zoo plotseling baar einde nabij ! Is het geen zonde ? Opdat wij dit acute verval van krachten ook bij gelegenheid herkennen, vernemen wij in de tweede plaats de merkteekenen. Allereerst de dwaasheden in de kleederdracht. Maar ('<.>ntcltck Mul is er altijd geweest on Huygons twijfelde al, of hij het wel had 'doodgerijmd." En verder al wat afwijkt op het gebied van schilderkunst, muziek en poëzie. Hot is natuurlijk niet zoo heel ge makkelijk, precies te weten, waar het abnormale begint, doch dan slaat men Xordau maar even op. Toch slaagt de auteur er niet in, ons zoo ongerust te maken, ais we! behoorde. Al lezende herinnert men zich, hoe het in de wereldgeschiedenis meer is voor gekomen, dat de kunsten zich aan der menschen gunst voor een tijd onttrokken, om eens op te frisschen van onverpoosde lauwe en laffe wierook geuren en de ontzenuwende algemeenheid der toejuichingen, die elk bloeien op zijn tijd tot een verflensen doemen. Ook hoc alle groote be wegingen bun omloop van goëxaltcerden en kwajongens hebben: door welk wijs bestier van zelf liet onderscheid tusschen nieuwe loten en parasitiscbe uitwassen aan den dag komt en de gepraedestiueerdo zelfvernietiging der laatste bespoedigd wordt. Daar is b.v. de onverstaanbaarheid en onbegrijpelijkheid van sommige moderne poëzie, die een van Nordiin's erger nissen uitmaakt. Welnu, ais bij wat historie kende, zou hij dat maar eens aanzien of zich er mee verma ken. Toen de Fransche renaissance onder de hoede van Uonsard en de zijnen in haar luiers lag, was welbehagen aan woordkunst en taaluitbreidiïig ook aan do orde var. den dag en ging het vandaaruit de wereld door. Overal werden nieuwe woorden opgosnord of vergastte men zich aan eigen maaksels: van i «"? maakte Konsard e<mer, van p'H/f,pfnjier, van /PM, f'ontr. Een molen heette een brine grain, de hoest rr»i<;e-)>')/iinun en voor Bacelms had K. wel drie na:i,en: e»,'.s^>-n,', nourrit-riyne en uimepampr e-enfant. Natuurlijk bad ook' die beweging haar pedanterieën. Bewondering voor Konsard wa.s een merk van hooge beschaving, zegt Nisnrd: ne Ie lisait pas, ijui voulait. Het scheelde niet veel, of er waren bij zijn leven leerstoelen opgericht voor de interpretatie van zijne verzen Overal w-orden ze gecommentarieerd en de grootedames lieten ze zich uitleggen door hun ->snvaut familie-r'". Maar later kwam Malborbo, die met vaste hand het kaf van 't koren scheidde en de vader werd dier onster felijke dichttaal, waarmee ilacine en Molière de wereld hebben verbaasd. C. H. J.KN- HKKTOO. D K BOUNIKR. De receptie van een aradémicien is de aanlei ding voor ieder die wat ioeiijks oi onaangenaams van heia kan zeggen, te beginnen met, den co'leg;?. die net f/i.sro/tr.s ilc rcct'ittioti uitspreekt, cm dat publiek te maken. Men heeft bet bij Pierre !,;ti gezien, Deze week is de vicouite lleiiri de Uornior de dichter v a. n L' l/i'tc ,-'c Jf'Hiiiid en Jji-a XI/CCH tl'A'tiiii, door dril heer d'ilanssoimlle gerecipieerd, en in het Jonrn'U t/c />'.'?:(,i;,"/A-:,s gooit de i'arijsoho correspondent, die wel meer boosaardig is, het volgende: -Ais \ve eens wat praatten, over M. Uonri de Bornior ? liet is de nieuwe aciuicmicien, die deze w .ek eindelijk gerecipieerd is. na zooveel jaren onuitputtelijk geduld. Ilij solliciteert, op /ijii minst al twaalf j.iren, en bij zijn opvolgende reeksen van visites hadden deaenen wier collega hij wilde werden, hem kunnen antwoorden, zooals uclos dat kreeg: de academie is niet voor ongonecselijken ingesteld." .Maar de candidaai zoe. door dit antwoord niet afgeschrikt zijn, Lij gat' zijn \erlangon bijna met naïef vuur te kennen. We herinneren ons ouder andereu hoe hij, bij de begrafenis van Octavo Feuillet, in frac en witte das onmiddellijk achter het bureau van de Académie, dat haar in officieel costuum bijwoonde, aanstapte; als 't ware om terstond zija bedoeling en bijna zijn recht te doen gelden op den fauteuil van den overledene. Maar zoo spoedig zou het hem nog niet gelukken. Xija visites en stappen moesten nog jaren duren. Eens waren wij zoo gelukkig, hem te ontmoeten op een van die traditioneele bezoeken bij de leden der Académie en hem met een aandoenlijken angst te zien manoeuvreeren. Het was bij Leconte de Lisle on het was heel grappig. Deze antwoordde op de vraag van De Bornier of hij op zijn stem mocht rekenen; op hartelijken toon: »\Vees ge rust, reken op mijn oude vriendschap." De candidaat, verrukt, antwoordde terstond : «Ge weet overigens hoe ik u bewonder." Al salueerend, en achteruitstappend, wandelde Lij naar de deur, steeds herhaalend en als blatend : »Ik u bewonder, ik u bewonder!" Zoodra hij er uit was, keek Leconte de Lisle ons met een raadselachtig glimlachje aan, en verklaarde met blijkbare pret, dat de candidaat niet de minste kans had. Toch kan alles gebeuren en eindelijk heeft de Bornier wel kans gehad. Wat had men dan tegen hem, om er hem, ondanks zijn ijver, zoolang buiten te houden? Heel weinig, want zooals de heer d'Haussonville in zijn discours ondeugend en wreedaardig opmerkte, hij was een goed echtgenoot, een goed burger, bijna had bij gezegd een goed schutter en een goed patriot, (ïiij offerde toch de opvoering van zijn Mahomct in de Comédie Franchise op aan de goede verstandhouding tusschen de Republiek en do Porte), een goed schrijver, want van hem is toch die zoo toegejuichte en zoo populaire FH/e de Itulanil. Men had dus maar n verwijt te noemen te gen dien armen de Bornier; hij was onberispelijk, had geen opinie (volgens Guizot ook een reden), hij was bibliothecaris aan het Arsenal,en vicomte. Maar hij heeft zijn uiterlijk tegen zicli, Lij is te weinig decoratief, te klein om zich niet majes teit in den gegalonneerden rok te voegen. En dit was ernst; men zeide het. De candidaat behoorde (evenals Georgc Ohnet) tot de faux bo-uius, zij die scheef schijnen te zijn. Apropos van Ohnet een aardige geschiedenis: Op een première-avond in het déon passeerde de vrouw van den schrijver van het stuk dat ge speeld werd, Ohnet. Nu weet men, dat het aan raken van den bult geluk beduidt; zij streek in iet voorbijgaan zeer bescheiden met ue toppen van haar geii.-mdschoende vingers over don scuouder van den schrijver van Le maüre de fjnjef. 3hnet huiverde; hij had de band gevoeld; hij lad zich tot op dat oogenblik verbeeld dat men zijn scheven schouder, dank zij zijn kleermaker, niet opmerkte. De Borriier brengt ook misschien anderen geluk tan, maar niet zichzelf. Er waren meer kleinig.leden. Ilij kent zeer de familie Scribe, ea men .leeft hem daar, om zijne entree als acadéiuicien te doen, den degen geoii'reerd, die Scnbe bij die gelegenheid gedragen had. Aan een acad micien als Scribe te herinneren is nu ook al geen eer. Labicbe zei bij zijn receptie : »'t Is voor Let :erst dat ik een degen draag, en ik ben nog nooit zoo bang geweest'' ; De Bornier heeft mis schien gedacht: Ik draag den degen van Scribe en ik heb mij nog nooit zoo belachelijk gevoeld." Er was nog meer. Toen de rëeipiendaire ach ter den lessenaar zou gaan staan om ziju discours voor te lezen, was de lessenaar te hoog; de bode moest er bij komen, en men moest aan den les senaar schudden, draaien, hem half afbreken, Toen volgde de rede van d'IIansbünviJle, vol kleine liatelijkbedon zooals dat do gewoonte is... Toch heeft de Bornier ook geluk gehad. Zijn I''il te de Ro/iinii was al in JSiji af: toen ze eerst in 1S7.Ó gespeeld werd, na al de tranen, het bloed en de schokken van den oorlog, scheen ze een prachtig patriottisch apropos. J.'ni nocen d'Attitu kwam juist kort en lang genoeg daarna, dat de beide stukken ieder hun succes hadden en samen zijn reputatie maakten, ofschoon de Bornier intusM.--ben ook veel tamme poee/ic bad geleverd., een ode op de doorgraving van do Landengte van Snoz, die hem een pnjs van (ie Academie bezorgde, en meer gelegeriheidsverzen. TOUTE LA LVRE. Een nieuw werk van Victor Hngo, het laatste deel verzen van ziju onuitgegeven werken, zal binnenkort verschijnen, uitgegeven door Paul Meurice. Als titel is gekozen Tuut u /-« lyrt, omdat eenige v;.n de stukken die men in de groote mauuscriptonkist gevonden had, dien titel droegen. Waarom Victor H ugo ze niet in zijn eigen bundel Tont e !n i'//,-- heeft opgenomen, is de vraag; allicht omdat 'hij zo niet mooi genoeg er voor vond, en men kan'het dus als onbeschei den beschouwen, dat de uitgevers ze nog aan do publiciteit overleveren. De indeelir,}; is in zeven snaren," als vroeger. Do eerste is L Hunianitó, in hare groote mannen en groote g!'bi,>,.irtonissen en groote .smarten. In deze a'dooling komen een paar zeer fraaie stuk ken voor, L i nnui'1 r/->- hinidnijnei', dan Lc, t'rtiuijfliMC* en ook een treffende elegie, J_,n liomiie. De tweede snaar is L<i Nature, waarin land schappen, roisschotson eu indrukken van plaat sen voorkomen. In de derde atdoeling zijn algemeene denk beelden gegroepeerd: pnilosophie, meraal, politiek; aan het hoofd staal Lt ('<</-?:;«', een wonderlijk stuk, waarin Victor ! l ugo beproefd heeft, Descartes in poëzie 0:11 te zetten. Di' vu.-rdo snaar is .L'Ai!, poëzie, schilders, dichters; men \indt ei- L'i ulintifdn r.'tc ^?/?'?n,', Lvne navolging v:u; Virgilius, in het vijfde deel is L? j]In-, de persoonlijke, iutiome emotie van den dichter, opgenomen. Do zesde snaar is JSAmo.'tr, een e idviie Au Irtif, coü'.go ironische stukken en het moest ironisch van allen I,c' Jil-n-.jtitt-me de i'Amour, coue uitval vol gloed en kleur. De zevende snaar beet J''n.-tniaic; het schijnt dat de verzamelaars daarin het een en ander hebben \eieenigd wat elders niet juiste, eone C/itC'tsim iln iini.'C,!. zeer naturalistisch, een ii a<CHYOH, waarbij Victor llugo eeue teekening ge maakt heeft, een JJonimeiit.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl