Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 832
Van de firma Emrik & Binger is een fraaie
.collectie lichtdrukken naar allerlei onderwerpen,
die niet voor buitenlandscli werk behoeven onder
te doen, ook een fraaie chromo lichtdruk.
Van de Maatschappij voor photo-lithographie te
Amsterdam diverse lichtdrukken en photo-litho's
Daar schilderijen, teekeningen, kaarten enz. Een
oordeel hierover past mij hier niet, daar ik aan
deze inrichting ben verbonden.
Voor de fotografische artikelen vinden wij de
firma's Loman & Co., C. H. Groote, B. Groote &
Co. met allerlei toestellen, momentslnilingen en
materialen, eerstgenoemde firma met eigen fabri
kaat, verder de heer Bispinck met een vernuftig
geconstrueerd toestel om door middel van een
luchtballon met daaraan opgehaugeu camera (welker
momentsluiting van af de aarde eleclrisch kan in
werking gebracht worden) platte gronden en ter
reinen in vogelvlucht op te nemen.
Ik bad hier en daar uitvoeriger willen zijn,
maar het blauwe potlood van een hoofdredac
teur wacht dreigend ; moge mijn verslajtje niette
min een redelijk beeld geven van de kleine maar
goed geslaagde Haarlemsche tentoonstelling.
Amsterdam, 1. 6. 93. Cim. J. SCHIJTER.
miiiiiuiiiiimii
iiiiiimiminiii umi
De uitspraak van het Latijn, door
H. T. KARSTEK. Amsterdam, H.
C. Delsman.
Professor Karsten verdient den dank van de
Latinisten onder onze litteraturen voor het
schreven van dit werk, dat veel meer een
studieboek is, dan de populaire titel en het uiterlijk
zouden doen verwachten.
Het profarmm ittlgits der gestudeerde lui, d. w.
z. zij die wel eens een klein beetje aan Latijn
nebben gedaan of nog doen, kunnen het boek
gerust ongelezen laten ; ze zouden of heel weinig
er van begrijpen, of wat ze er uit hadden geleerd
dadelijk weer vergeten.
De schrijver heeft zich dan ook volstrekt niet
voorgesteld dat hij door zyn werk een ommekeer
te weeg zou brengen in de hier heerschende
wijze van het uitspreken van het Latijn. Ilij zegt
het ons zelf:
«Hoofddoel dezer studie is de eigenaardigheden
van het eenmaal gesproken Latijn in het licht
te stellen voor zoover de bestaande middelen dat
gedoogen. Of zij bovendien bruikbare gegevens
bevat om de eenmaal geijkte uitspraak dier taal
te verbeteren, en in hoeverre dat mogelijk en
wenschelijk is, zij aan do beslissing der lezers
overgelaten.'' En voorts: «Afgezien
vanelkpractisch resultaat, zal de behandeling der vele vragen
die hier te berde komen, de belangstelling van
eiken litterator overwaardig blijken. Op zijn minst
genomen, zullen wij de overtuiging krijgen, dat
de Latijnsche taal, zooals zij leefde zoowel in
den mond van het volk, dat haar vormde en van
lieverlede tot de Romaansche talen vervormde,
als in den mond der geletterden en beschaafden,
die van 200 vóór tot omstreeks 300 na Christus
haar den klassieken stempel gaven en deden
behouden, in de uitspraak een geheel andere was,
dan wij ons plegen voor te stellen."
Nu, het in deze woorden uitgedrukte doel heeft
hij m. i. volkomen bereikt.
Het voetspoor volgend van de Duitsche (en
Engelsche) taalvorschers en vaak hun meeningen
weerleggend of bekrachtigend, zet hij ons inet
groote zaakrijkheid uiteen wat de
oudegrammatici meedeelen omtrent de uitspraak van hun
taal en wat de oude inscripties dienaangaande
leeren. En niet alleen omtrent de uitspraak van
klinkers, tweeklanken en medeklinkers; ook het
zoogenaamde Latijnsche accent krijgt zijn beurt.
Verstandige woorden zijn het die de Iloogleeraar
daarover neerschrijft: »(wij mogen) daaruit beslui
ten dat in de gewone uitspraak een element van
daling en verheffing, in 't algemeen van een rijke
buiging der stem steeds aanwezig bleef. Die
stemnuanceering weer te geven is vour ons
ondoenlijk, zoolang geen Romein uit het graf
opstaat om het ons te leeren."
Men ziet het: de schrijver houdt niet van
kasteelen bouwen in de lucht, waarachtig niet;
hij zoekt overal naar hechte grondslagen on vindt
hij die niet, dan zegt hij eerlijk: »ik weet het niet."
Ik hoop dat het bovenstaande voldoende is om
hen, die daartoe in de termen vallen, aan te
sporen het boek te bestudeeren; ze zullen tijd
en moeite niet betreuren; maar ik herhaal het:
populair geschreven is het werk niet. De heer
Karsten heeft dat ook hoogstwaarschijnlijk, neen,
zeker niet gewild, anders had hij natuurlijk ge
zorgd dat menige onnauwkeurige uitdrukking
achterwege ware gebleven, zooals: meerdere inscrip
ties; zijn omvangrijk weten- in zijn woordgebruik
was de keizer niet kieskeurig; die zich noij laat
waarnemen in de vroegste en laatste tijden; dat
zij (de tandletters) vóór aan het woord een vast
'bestand hadden.
Wie nu uit die voorbeelden mocht opmaken
dat aan den inhoud even weinig zorg is besteed
als aan den stijl, heeft het geheel en al mis. Op
mij althans heeft het werk alles behalve den
indruk gemaakt van oppervlakkig te zijn of
onnauwkeurig, wel van het tegendeel.
M. B. MENHKS i.A COSTA.
Amsterdam, 11 Mei '93.
nillllllllllMIIIIIIIIIIIIIHtllllinilHIIIIIIMIIIIMItlltllMlltltniElliMKIIIIMtlttll
Een dom boek.
MAX Nrffir>.\r, 0:-tuarding, bewerkt
door F. M. Jaeger.
I.
Max Nordau heeft zijn Tlntartung opgedragen
aan Cesare Lombroso, in een schrijven dat do
vertaling achterwege laat. Hij is het wel in een
kleinigheid oneens met dozen peetvader van Mo
re Is degeneratie-theorie, nl. waar Lombroso «in
de gedegenereerden de drijfkracht wil zien van
den vooruitgang der menschhcid",(35 ') de ge
schiedenis, zoo verzekert Nordan, leert dat zij
ons altijd naar afgronden en woestijnen leiden
(1) De nu en dan aangehaalde cijfers slaan op
. de pagineering der vertaling.
maar hij is hem toch hoogst erkentelijk, want
dat begrip van ontaarding is »zoo vruchtbaar"
Lombroso heeft er al heel veel licht door verspreid
over de de donkere hoofdstukken der psychiatrie,
het strafrecht, de politiek en de sociologie, nu
zal hij het eens laten doorschijnen over de wan
ordelijkheden op de vlakten van kunst en lette
ren. De woorden normaal, gezond en gewoon
liggen hem dan ook in den mond bestorven en
bij herhaling heeft hij het over den normalen
mensch, een gewoon-denkend mensch, een gezond
organismus, normale dichters, ja over normale
vogels en normale visschen (287). Een vliegende
visch b.v. is een abnormale visch. Dat vogels
zoowel zwemmen als vliegen, schijnt er wel door
te kunnen, dat ziet men meer; maar dat een
visch de grenzen van zijn element overschrijdt,
zoo iets buitensporigs komt niet to pas.
Hoe eenvoudig het, stelsel ook zij, het ge
wone =^ het normale, het ongewone ~ liet
abnormale niet overal in het boek schittert
deze waarheid in volle klaarheid. In het begin
van het hoofdstuk over de praerafaëlieten wordt
men verrast of liever ontnuchterd door de ver
bijsterende ontdekking, dat het mysticisme, de
hoofdopenbaring van het abnormale, juist normaal
schijnt te zijn. «Het mysticisme heet het
«daar, is het gewone bestaan van den mensch
«en geenszins een buitengewone toestand van den
.?)geest. Een krachtig brein, waarin elke voorstelling
«tot volle klaarheid komt, een sterke wil, die de
«lastige opmerkzaamheid aan den gang houdt, zijn
«zeldzame gaven." Het valt inderdaad niet to
ontkennen, maar dit neemt niet weg, dat het een
heele teleurstelling is voor al wie geneigd was,
zich tot de normalen to rekenen, maar toch met
schaamte belijden moet, dat hij bij tijd en wijle
ook wel eens soest. En er zijn meer zulke tegen
vallers in het bock. Op biz. 2G verheugt men
zich, dat de ontaarden »zich gelukkigerwijze
door onvruchtbaarheid kenmerken", zoodat de
menschheid er binnen eenigen tijd van verlost
moet raken, maar elders blijkt het dan weer. dat
het de eeuwen door zoo gegaan is, zood.it de
menschheid al maar aan 't ontaarden schijnt ge
weest te zijn. En dan verbeeldde men zich nog
al dat de wereld, zij het ook met horten en
stooten, vooruitgeneroerde .'
Hot is een heel ding bij een book als
Ontuarding ernstig te blijven. Geen bladzijde leest men
zonder protest, en men zou het domino boek
dan ook veilig zijn eigen dood kunnen laten
sterven, als liet toch ook zijn gevaarlijke zijde
niet had. In een beweeglijkeu tijd als den onzen
gaan benauwde harten al licht verlangen naar
een onpartijdig geschiedverhaal, dat wat rust
brengt in de onrust van den dag. De overgele
verde voorstellingen verdwijnen, de wetenschap
wordt in het besef liarer beperktheid hoe langer
hoe voorzichtiger, en omgekeerd evenredig aroeit
de vrijmoedigheid deroppervlakkigen. Geen won
der daarom, dat het menigeen begint te duizelen
en te draaien en dat vooral beminnaars van eenvou
dige oplossingen een boek van Xordau, glimmend
van wetenschappelijk vernis, als een verluchting
begroeten te midden van liet dagelijkseh
gcsehcrmutsel. Gekken of kwakzalvers hadden zij het
zelf ook niet altijd zoo gedacht?
De lieer F. M. Jaeger laat ook niet na, Xordau
te introduceereri als >;den geletterden medicus en
«physioloog, die over de verschijnselen, welke zich
»op maatschappelijk en kunstgebied voordoen, veel
«heeft nagedacht." 't Is waar, bij heeit in de me
dicijnen gestudeerd en een paar jaar ('7S-80) te
I'esth aan de practijk gedaan, maar overigens
heeft hij een groot deel van zijn leven in de
journalistiek doorgebracht, en voornamelijk als
feuilletonist in Parijs voor de Frcmkfitrler en de
Vossinche Zeitung gearbeid. Daar is hij niet minder
om, maar dan is het ook niet noodig, dien titel
van medicus zoo te laten klinken. Evenmin doet
de vertaler er wel aan, met zekeren ophef' aan te
wijzen, hoe Kordau zich op een psychologisch
standpunt plaatst om zijn combinatïn en ge
volgtrekkingen te maken. Vooreerst verraadt de
heer Jaeger op menige plaats, dat iiij de bevoegd
heid mist om daarover te oordcelen (?>'), on voorts
leveren Nordau's psychologische beschouwingen
zelf het bewijs, dat hij op dit terrein niet veel
meer dan de klok heeft hoeren luide:].
Doch dit vertoon maakt allicht indruk en recht
vaardigt de poging om met de stukken aan te
toonen, dat Nordan niet een kalm er. onpar
tijdig opmerker is, in staf.t om ons voor to lichten
en ons wat eenheid te doen vinden in de ver
vormingsprocessen van onzen tijd, maareen
brornpot, die met een groot woord allo afwijkingen
meent te kunnen verklaren, en wat het gekste
van hot geval is, zich kwaad maakt en opwindt
over al de ziekteverschijnselen, die hij meent
ontdekt te hebben. Als iiij zich in de p.-iar jaren
van zijn dokterschap evenzoo tegen zijn z'it-kcn
geëmporteerd heeft, clan is hot geen wonder, als
liet niet de practijk niet ging.
(?2) Wanneer men do vertaling met het origineel
vergelijkt, stuit men telkens op bewijzen, dat bet
werk de krachten des vertaler;, te'boven <ri'i<r.
maar met onverschrokken lucbthartigbcid 'door
hem volbracht is. Entno-utiiCH ~n :-cin vertaalt
hij door altijd ontkend is, \Vrt--tiPurze1ti door
wortélwwrden, lllrreciiiiir/'m of GcfiiMc door t/.
rodctif, Tiui'x'iclie geregeld door d-mdsii.ik. [ -Verlos
mij van de daadzaak. waarover ik mij kwaad maak."
(lieets)]. Voorts wordt 7<>/,-, ir/itui;,-j herhaalde
malen weergegeven door het bespottelijke erken
ning en do psyclio-physisclie term RtizictHe op
een zelfde bladzijde (~(~2) door zgiiwc.-ttroviniiig
en door prikkcli.t<;/*!/n>f. Waar Xordau zejjt, dat
de fin-dc-sioclo-stemming vooral ?>?den
jilhrendcn Oruppen voorkomt, laat de beer J. de ge
cursiveerde woorden eenvoudig weg. en als hij op
bl. 7ömet do moeilijke quaostio bezig is, hoc de
keuze tusschen de onderscheidene
iieriniierin,«sbeeldon tot stand komt, dan vertaalt bij argeloos:
?K:ni'oudig door den prikkel zelf," en lascht in
zijn eenvoudigheid het gecursiveerde woord in,
juist tor plaatse waar Xordau zich een paar
bladzijden lang afsïooit, om dit wrakste gedeelte
van zijn psychologische voorstellingen eenigszins
aannemelijk te maken.
Trots zijn slecLt humeur zet Nordau zijn be
schouwingen met pretentieuse soliditeit op : in
het eerste boek vooraf de algemeene karakte
ristiek van de kwaal, daarna de kenteekenen,
dan de diagnose, eindelijk de oorzaken. In het
tweede boek worden verder de verschillende
openbaringsvormen van Let mysticisme behan
deld : Praerafaëlieten, Symbolisten, Tolstoïsme,
Wagnervereering met eenige spotvormen der mys
tiek toe. De oorspronkelijke uitgaaf doet nog
een tweede deel verwachten; de vertaling be
schouwt het gegevene als een afgerond geheel.
Bij de beschrijving van het algemeene karakter
der kwaal herkennen we al dadelijk den Nordau
van de conventiorieele leugens niet meer. De kwaal
is een algemeen voorgevoel van een naderenden
ondergang, een volkenschemering, die zich open
baart in h'n-de-siècle-geest, die niets anders is
dan liet donker besef van een fin de race,
Intusschen blijkt het aan het slot, dat de kwaal
toch. niet zoo algemeen is. Het zijn alleen de
besturende klassen, die er onder lijden, terwijl
uit een noot van den tweeden druk der oor
spronkelijke uifgavo blijkt, dat nog beperkter
alleen de »obere Zelmtausend" bedoeld zijn. Het
is maar wat men «obcro" noemt; Nordau schijnt
daartoe alleen «de rijke en voorname lui" (10)
te rekenen plus eenige dwepers, die te zamen
een «huichelachtig ploertendom" vormen. In ieder
geval klinkt dit toch nog al geruststellend ;
oribeweend en onbescheiden, zou men zeggen, mogen
die ontaarden in den orkus wegzinken. De voor
beelden van iin-de-siècle-geest, die de auteur
aanvoert, een reeks van cynische en brutale
anecdoten, zooals er uit elk overgangstijdperk
in de geschiedenis der beschaving op te die
pen vallen, zijn op zich zelf ook al niet zoo ver
ontrustend. Maar naar de voorstelling van
den luciden auteur is het toch wel erg,
heel erg. Het is niet minder dan *!tet tifide van
een itereld<irde, die duizenden j-iren lang de logica
heeft berrcditjd, liet verdorvene hfeft beteugeld en
in :dle kunsten liet scluione hnefi doen rijpen. (10)
Is het niet niet om te schrikken? Zoo'n wereld
orde, die duizenden jaren jan.,' de logica heeft
bevredigd ! Wij kenden haar wel niet, en meen
den dat de inrichting der wereldsche dingen zich
in den loop der tijden onophoudelijk gewijzigd
had, ja nog niet volkomen de logica en nog min
der het gevoel bevredigde, -ook door veel onwaar
heid, ais X. indertijd met den vinger heeft aan
gewezen, maar zij scheen er dan toch te zijn, en
dan nu zoo plotseling baar einde nabij ! Is het
geen zonde ?
Opdat wij dit acute verval van krachten ook
bij gelegenheid herkennen, vernemen wij in de
tweede plaats de merkteekenen. Allereerst de
dwaasheden in de kleederdracht. Maar ('<.>ntcltck
Mul is er altijd geweest on Huygons twijfelde al,
of hij het wel had 'doodgerijmd." En verder al wat
afwijkt op het gebied van schilderkunst, muziek
en poëzie. Hot is natuurlijk niet zoo heel ge
makkelijk, precies te weten, waar het abnormale
begint, doch dan slaat men Xordau maar even op.
Toch slaagt de auteur er niet in, ons zoo ongerust te
maken, ais we! behoorde. Al lezende herinnert men
zich, hoe het in de wereldgeschiedenis meer is voor
gekomen, dat de kunsten zich aan der menschen
gunst voor een tijd onttrokken, om eens op te
frisschen van onverpoosde lauwe en laffe wierook
geuren en de ontzenuwende algemeenheid der
toejuichingen, die elk bloeien op zijn tijd tot
een verflensen doemen. Ook hoc alle groote be
wegingen bun omloop van goëxaltcerden en
kwajongens hebben: door welk wijs bestier van
zelf liet onderscheid tusschen nieuwe loten en
parasitiscbe uitwassen aan den dag komt en de
gepraedestiueerdo zelfvernietiging der laatste
bespoedigd wordt. Daar is b.v. de
onverstaanbaarheid en onbegrijpelijkheid van sommige
moderne poëzie, die een van Nordiin's erger
nissen uitmaakt. Welnu, ais bij wat historie kende,
zou hij dat maar eens aanzien of zich er mee verma
ken. Toen de Fransche renaissance onder de hoede
van Uonsard en de zijnen in haar luiers lag, was
welbehagen aan woordkunst en taaluitbreidiïig ook
aan do orde var. den dag en ging het vandaaruit de
wereld door. Overal werden nieuwe woorden
opgosnord of vergastte men zich aan eigen maaksels:
van i «"? maakte Konsard e<mer, van p'H/f,pfnjier, van
/PM, f'ontr. Een molen heette een brine grain, de
hoest rr»i<;e-)>')/iinun en voor Bacelms had K. wel
drie na:i,en: e»,'.s^>-n,', nourrit-riyne en
uimepampr e-enfant. Natuurlijk bad ook' die beweging
haar pedanterieën. Bewondering voor Konsard wa.s
een merk van hooge beschaving, zegt Nisnrd: ne Ie
lisait pas, ijui voulait. Het scheelde niet veel, of er
waren bij zijn leven leerstoelen opgericht voor de
interpretatie van zijne verzen Overal w-orden ze
gecommentarieerd en de grootedames lieten ze zich
uitleggen door hun ->snvaut familie-r'". Maar later
kwam Malborbo, die met vaste hand het kaf van
't koren scheidde en de vader werd dier onster
felijke dichttaal, waarmee ilacine en Molière de
wereld hebben verbaasd.
C. H. J.KN- HKKTOO.
D K BOUNIKR.
De receptie van een aradémicien is de aanlei
ding voor ieder die wat ioeiijks oi onaangenaams
van heia kan zeggen, te beginnen met, den
co'leg;?. die net f/i.sro/tr.s ilc rcct'ittioti uitspreekt,
cm dat publiek te maken. Men heeft bet bij
Pierre !,;ti gezien, Deze week is de vicouite
lleiiri de Uornior de dichter v a. n L' l/i'tc ,-'c
Jf'Hiiiid en Jji-a XI/CCH tl'A'tiiii, door dril heer
d'ilanssoimlle gerecipieerd, en in het Jonrn'U
t/c />'.'?:(,i;,"/A-:,s gooit de i'arijsoho correspondent, die
wel meer boosaardig is, het volgende:
-Ais \ve eens wat praatten, over M. Uonri de
Bornior ? liet is de nieuwe aciuicmicien, die
deze w .ek eindelijk gerecipieerd is. na zooveel
jaren onuitputtelijk geduld. Ilij solliciteert, op
/ijii minst al twaalf j.iren, en bij zijn opvolgende
reeksen van visites hadden deaenen wier collega
hij wilde werden, hem kunnen antwoorden, zooals
uclos dat kreeg: de academie is niet voor
ongonecselijken ingesteld."
.Maar de candidaai zoe. door dit antwoord niet
afgeschrikt zijn, Lij gat' zijn \erlangon bijna met
naïef vuur te kennen. We herinneren ons ouder
andereu hoe hij, bij de begrafenis van Octavo
Feuillet, in frac en witte das onmiddellijk achter
het bureau van de Académie, dat haar in officieel
costuum bijwoonde, aanstapte; als 't ware om
terstond zija bedoeling en bijna zijn recht te doen
gelden op den fauteuil van den overledene. Maar
zoo spoedig zou het hem nog niet gelukken. Xija
visites en stappen moesten nog jaren duren. Eens
waren wij zoo gelukkig, hem te ontmoeten op
een van die traditioneele bezoeken bij de leden
der Académie en hem met een aandoenlijken angst
te zien manoeuvreeren. Het was bij Leconte de
Lisle on het was heel grappig. Deze antwoordde
op de vraag van De Bornier of hij op zijn stem
mocht rekenen; op hartelijken toon: »\Vees ge
rust, reken op mijn oude vriendschap."
De candidaat, verrukt, antwoordde terstond :
«Ge weet overigens hoe ik u bewonder." Al
salueerend, en achteruitstappend, wandelde Lij
naar de deur, steeds herhaalend en als blatend :
»Ik u bewonder, ik u bewonder!" Zoodra hij er
uit was, keek Leconte de Lisle ons met een
raadselachtig glimlachje aan, en verklaarde met
blijkbare pret, dat de candidaat niet de minste
kans had. Toch kan alles gebeuren en eindelijk
heeft de Bornier wel kans gehad.
Wat had men dan tegen hem, om er hem,
ondanks zijn ijver, zoolang buiten te houden?
Heel weinig, want zooals de heer d'Haussonville in
zijn discours ondeugend en wreedaardig opmerkte,
hij was een goed echtgenoot, een goed burger,
bijna had bij gezegd een goed schutter en een
goed patriot, (ïiij offerde toch de opvoering van
zijn Mahomct in de Comédie Franchise op aan
de goede verstandhouding tusschen de Republiek
en do Porte), een goed schrijver, want van hem
is toch die zoo toegejuichte en zoo populaire
FH/e de Itulanil.
Men had dus maar n verwijt te noemen te
gen dien armen de Bornier; hij was onberispelijk,
had geen opinie (volgens Guizot ook een reden),
hij was bibliothecaris aan het Arsenal,en vicomte.
Maar hij heeft zijn uiterlijk tegen zicli, Lij is te
weinig decoratief, te klein om zich niet majes
teit in den gegalonneerden rok te voegen. En dit
was ernst; men zeide het.
De candidaat behoorde (evenals Georgc Ohnet)
tot de faux bo-uius, zij die scheef schijnen te zijn.
Apropos van Ohnet een aardige geschiedenis: Op
een première-avond in het déon passeerde de
vrouw van den schrijver van het stuk dat ge
speeld werd, Ohnet. Nu weet men, dat het aan
raken van den bult geluk beduidt; zij streek in
iet voorbijgaan zeer bescheiden met ue toppen
van haar geii.-mdschoende vingers over don
scuouder van den schrijver van Le maüre de fjnjef.
3hnet huiverde; hij had de band gevoeld; hij
lad zich tot op dat oogenblik verbeeld dat men
zijn scheven schouder, dank zij zijn kleermaker,
niet opmerkte.
De Borriier brengt ook misschien anderen geluk
tan, maar niet zichzelf. Er waren meer
kleinig.leden. Ilij kent zeer de familie Scribe, ea men
.leeft hem daar, om zijne entree als acadéiuicien
te doen, den degen geoii'reerd, die Scnbe bij
die gelegenheid gedragen had. Aan een acad
micien als Scribe te herinneren is nu ook al geen
eer. Labicbe zei bij zijn receptie : »'t Is voor Let
:erst dat ik een degen draag, en ik ben nog
nooit zoo bang geweest'' ; De Bornier heeft mis
schien gedacht: Ik draag den degen van Scribe
en ik heb mij nog nooit zoo belachelijk gevoeld."
Er was nog meer. Toen de rëeipiendaire ach
ter den lessenaar zou gaan staan om ziju discours
voor te lezen, was de lessenaar te hoog; de bode
moest er bij komen, en men moest aan den les
senaar schudden, draaien, hem half afbreken,
Toen volgde de rede van d'IIansbünviJle, vol kleine
liatelijkbedon zooals dat do gewoonte is...
Toch heeft de Bornier ook geluk gehad. Zijn
I''il te de Ro/iinii was al in JSiji af: toen ze eerst
in 1S7.Ó gespeeld werd, na al de tranen, het bloed
en de schokken van den oorlog, scheen ze een
prachtig patriottisch apropos.
J.'ni nocen d'Attitu kwam juist kort en lang
genoeg daarna, dat de beide stukken ieder hun
succes hadden en samen zijn reputatie maakten,
ofschoon de Bornier intusM.--ben ook veel tamme
poee/ic bad geleverd., een ode op de doorgraving
van do Landengte van Snoz, die hem een pnjs
van (ie Academie bezorgde, en meer
gelegeriheidsverzen.
TOUTE LA LVRE.
Een nieuw werk van Victor Hngo, het laatste
deel verzen van ziju onuitgegeven werken, zal
binnenkort verschijnen, uitgegeven door Paul
Meurice. Als titel is gekozen Tuut u /-« lyrt,
omdat eenige v;.n de stukken die men in de
groote mauuscriptonkist gevonden had, dien titel
droegen. Waarom Victor H ugo ze niet in zijn
eigen bundel Tont e !n i'//,-- heeft opgenomen, is
de vraag; allicht omdat 'hij zo niet mooi genoeg
er voor vond, en men kan'het dus als onbeschei
den beschouwen, dat de uitgevers ze nog aan do
publiciteit overleveren.
De indeelir,}; is in zeven snaren," als vroeger.
Do eerste is L Hunianitó, in hare groote mannen
en groote g!'bi,>,.irtonissen en groote .smarten. In
deze a'dooling komen een paar zeer fraaie stuk
ken voor, L i nnui'1 r/->- hinidnijnei', dan Lc,
t'rtiuijfliMC* en ook een treffende elegie, J_,n liomiie.
De tweede snaar is L<i Nature, waarin land
schappen, roisschotson eu indrukken van plaat
sen voorkomen.
In de derde atdoeling zijn algemeene denk
beelden gegroepeerd: pnilosophie, meraal, politiek;
aan het hoofd staal Lt ('<</-?:;«', een wonderlijk
stuk, waarin Victor ! l ugo beproefd heeft, Descartes
in poëzie 0:11 te zetten.
Di' vu.-rdo snaar is .L'Ai!, poëzie, schilders,
dichters; men \indt ei- L'i ulintifdn r.'tc ^?/?'?n,',
Lvne navolging v:u; Virgilius, in het vijfde deel
is L? j]In-, de persoonlijke, iutiome emotie van
den dichter, opgenomen.
Do zesde snaar is JSAmo.'tr, een e idviie Au
Irtif, coü'.go ironische stukken en het moest
ironisch van allen I,c' Jil-n-.jtitt-me de i'Amour,
coue uitval vol gloed en kleur.
De zevende snaar beet J''n.-tniaic; het schijnt
dat de verzamelaars daarin het een en ander
hebben \eieenigd wat elders niet juiste, eone
C/itC'tsim iln iini.'C,!. zeer naturalistisch, een ii
a<CHYOH, waarbij Victor llugo eeue teekening ge
maakt heeft, een JJonimeiit.