Historisch Archief 1877-1940
No. 833
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
te kort schoot, dat 'zij niet de femme slave was, die
Sardou heeft bedoeld. Het meest bewondert men
haar in week-pathetische tooneelen, het sterven van
Margürite Gauthier en dergelijke. In het uit
beelden van het echt vrouwelijke, het teedere
en zachte schijnt zij het grootst en
oorspronkelijkst. Dit maakt het verklaarbaar, dat zij als
Mirandolina in »La Locandiera", het blijspel van
Goldoni,..misschien nog den meest bijzonderen
indruk heeft gemaakt. De New-York Herald
zegt, dat zij volgens het eenstemmig oordeel der
bevoegde Engelsche critici is een exceptionally
interesting and thoroughly skMed actress of the.
second rank." De beoordeelaar van het weekblad
Trufh verwijt haar, dat zij niet typeert, dat zij
steeds zich zelf en dezelfde is, dat zij als Mar
gürite Gauthier geen Parijsche demi-mondaine,
als »Fédora" geen Russische prinses is. Haar
stem moet niet mooi zijn; haar uiterlijk inne
mend en interessant. Voor alles speelt zij met
het gelaat en de handen. Schmink of poeder
gebruikt zij nooit. In het kiezen van haar toi
letten schijnt zij niet altijd even gelukkig. Naar
het heet, zal zij weldra te Parijs optreden.
M.
De tooneelcensuur te Parijs heeft den directeur
van het Theatre Libre, Antoine, niet toegestaan
Die Waber (Les Tisserands) van Hauptmann, dat
h\j op zijn abonnementsvoorstellingen voor beperkt
publiek gegeven had, ook openlijk op te voeren.
Het verbod zou twee redenen hebben; men vond
het verschijnen van Pruisische uniformen op het
tooneel niet raadzaam, uit vrees voor internatio
nale conflicten; en daarenboven achtte men het
socialistisch drama geschikt om vechtpartijen uit
te lokken tusschen het publiek der galerij, dat
wellicht applaudisseeren en dat der fauteuils
d'orchestre, dat wellicht fluiten zou,?. of omgekeerd.
Antoine had trouwens geen toestemming
verWacht; hij erkende tegenover een journalist, dat
bij, als hij lid van de regeering was, het ook
niet zou toestaan. Hij -zelf was geen socialist,
maar kon, nadat hij verlof had gevraagd om
Germinal van Zola, Le pater van Coppée en
andere stukken op te voeren, dit ook ten opzichte
Van Les Tisserands aan zijne vrienden niet weigeren.
Voor eenigen tijd zond een Duitsch
toonkunstenaar dr. Heinrich Pudor, vroeger directeur
van het conservatorium te Dresden, een aantal
brochures in de wereld, waarin hij o.a. protesteerde
tegen het anti-Duitsche karakter van de toon
kunst in Duitschland en ook tegen het algemeene
verval van de muziek, die, volgens hem. onze
delijk en ongezond is geworden.
Teneinde van die ontaarding, tengevolge van
het doctrinairisme en materialisme verlost te
worden, gaf hij den raad weer van voren af aan
te beginnen en wel met de eenvoudigste volks
liederen.
(Zie: Maandblad voor Muziek, lied. Mr. H.
Viotta, Oct. 1892. Een Hervormer(?) op muzikaal
gebied).
In een weekblad door Pudor opgericht: Die
Dresdener Wochenblatter, geeft hij, die eerst zijn
doctorstitel prijs geeft, die later zijn naam (om
dat Pudor on-Duitsch is) verandert in Scliam
(zie «Maandblad voor Muziek" Jan. 1893), aller
lei denkbeelden en hervormingsplannen ten beste,
waarmede men zich nu en dan wel een weinig
vermaakt. Vroeger heeft hij reeds ontdekt dat
Wagner geen Duitsch hart bezat, doch nu is hij
tot de wetenschap gekomen, dat de toekomstige
kunst alleen door vegetarisme en de daaruit voort
vloeiende wereldbeschouwing kan blijven voortleven.
De kunst van de vleesch3ters tegenover die
van de vruchteneters stellende zegt hij: De edel
ste Grieksche kunst was onbetwist die van de
vruchteneters. Het is niet mogelijk dat de schep
pers van den Zeus van Otricoli en van de Venus
van Milo vleescheters geweest zijn. Of de schep
per van de fresco's in de Farnesina een vruch
teneter geweest is, laat hij in het midden. Daar
entegen draagt z. i. de kunst van Michel Angelo
en die van Beethoven de duidelijke sporen van
het vleescheten.
Hij ziet zelfs nog scherper, want in de kunst
van Beethoven meent hij ook de alkohol te her
kennen. (Wie zou dat van Beethoven gedacht
hebben !) Een blik op het oog van den meester
bevestigt, dat even als de kop van Bismarck, ook
Beetboven's kop de sporen van de verwoesting
door den alkohol draagt
Het toppunt van de vleeschetende, alcoholische
en zinnelijke ontaarding vindt men echter volgens
hem in Wagner's kunst.
Hoe jammer dat zulk een scherp opmerker
geen directeur van een Conservatorium gebleven
is. Hij zou voorzeker zijne leerlingen niet alleen
voor muzikale, doch ook voor alcoholische en zin
nelijke ontaarding behoeden. Welk een zegen voor
hen en welk eene geruststelling voor hunne ouders.
Bovendien zou zijn onderwijs in de meest pri
mitieve kunst de leerlingen bewaren voor te veel
geestontwikkeling of overspanning van geest en
zenuwen.
Zulk een inrichting zou dan tegelijk Conser
vatorium en Sanatorium zijn.
v. M.
IIHlllllltlllllllllMllllllllllilllllllMIMIIMIIIIIMInilfMIIIIIIIIIIIIHIIIltlllllllllllU
De klassieken der kabinetkunst.
Impresaiom de Hollande Petits Maitres
par Ed. Estaunié.
Er zijn lieden, heeft men wel gezegd, die van
een bloem alles kennen, behalve den geur. Den
schrijver der bekoorlijke causerieën over die l'etits
Maitres benaamde schilders, die wij de klassieken
der kabinetkunst willen noemen, zou men met al
weinig voeg tot die reukelooze ontledors kunnen
tellen. Hij is hun tegenvoeter. Alles te kennen,
alles te weten, het schijnt hem duf en
vreugdeloos. Om het dons van het eigendommelyke is het
hem te doen, meer dan om iets. In de domeinen
der kunst is Estauniéeen flaneur, niet zonder
een gedempt scepticisme, zachtaardig genietend
van de opwekkingen van fijne zoet-snerpende
aromen. Niets precies te weten, de data te
vergeten om zich in beschouwingen vrij te
kunnen verliezen, ziedaar de bekoring, meent
deze liefhebber van goeden huize. Het
documenteele versmadend, filosofeert hij in zijn
willig vaag gebleven kennis, lang en breed over
een portret van Hals door van Dijk, dat alleen
in Houbrakens burgerlijke anecdotenlust ooit
werd geboren, waar drommels meent onze
fladderaar dat gezien te hebben 'l maar in
die quasi-authentieke fantazie is meer van
Hals dan in een solied bewerkten catalogus van
's meesters werken. De levens van de vergeten
burgers, die verborgen blijven achter zooveel vol
maakte schilderijen, die levens romantizeert hij,
onjuist soms, zooals romantizeeren al valt, on
waardig een enkele maal, zooals bij Hobbema,
wat niet moest, maar over het algemeen heel
fijn van Jbegrip, heimelijk-explicatif voor hun
kunst, en niet naar formulen als de traditioneele
ontworsteld-aan-de-baren-verklaring van den
Hollandschen volksaard grijpend. In den geest
is hij familjaar met deze schilders van zijn voor
keur. Hij draagt ze met zich mee. Hij koestert
de verbeeldingen die ze hem geven, en toetst
die aan de geziene werkelijkheid. En zoo is het
dat hu, waarlijk niet jagend naar nieuwe gezichts
punten, maar over het voor de hand liggende
keuvelend op een wijze die aan Fromentin doet
denken, al mist de schrijver diens massieve ze
kerheid en klare dictie, over de meesters der
kabinetkunst, bijna buiten hun rechtaf schilderen
om, simpele beschouwingen weet te geven van
verrassende frischheid.
De figuren van zijn keuze ? Brouwer, Terburg,
Hals (in zijn genre-werk), Hobbema, Steen. Dou
(als kuriositeit), Pieter de Hooch, Van der Meer.
Brouwer: Een Hals met wellicht iets meer,
en een boel minder. Een brokje achttiende eeuw,
verdwaald in de dagen van Rembrandt en Rubens.
De luchthartigheid van Voltaire, zonder diens
pozeerende filosoferigheid.Een goedmoedige snaak,
niet verziend, maar zoo prettig jong. en met zulk
een gratie, dat men vergeten zou in hem den
grooten schilder te zien die hij is, den schilder
vol fijnheid, en verve van roodkoperen levenslust.
Terburg een moralist. Zeer protestant van op
voeding, van huis uit steil rechtzinnig het leven
aanziend, opgebracht in een schoonheidsbegrip,
dat niet anders dan een puriteinsche
deugdverheerlijking was. Maar het aanschouwen van een
buiten, vol streelende fijnheid van atmosfeer,
leerde hem die nuances van grijs en doorzich
tigheid liefhebben, waarvan hij, met zijn cons
ciëntieuze kennis, de uitdrukking leerde verzor
gen, terwijl Spanje zijn blik verruimde, zijn
zinnen prikkelde, en den stijven Hollander een
hoofsche wereld kennen deed, die in hem den
schilder van het satijn, den schilder van don
flirt, den schilder der diplomatieke galanterie,
die in hem Terburg wakker heeft gemaakt. Ter
burg, den volmaaktsten der genre-schildeio.
En Hals hierbij'! In Frans Hals, ziet Estauni
den subliem ongelijke, schilderend in een roes
van fougue, met oppervlakkige psychologie, het
karakter minder in de verborgen wezenstrekken
dan in de geste zoekend, de ziel niet peilend
in latente mysteriën, maar aangevend nagenoeg
door beweging alleen. Frans Hals, schilderend
dronken vizioenen, maar hoe wél overwogen
onder het werk, schilderend heel een brutale
komedie van lach en leed, waar soldaten en
avonturiers en plebejers de medespelers in zijn,
en met de duivelachtige jonge meid, de Boh
mienne, met den fluitspeler die opgroeit tot nar,
met Hille Bobbe, de gruwbare vrouw met den
uil, de spookachtige kaartlegster, do koppelaar
ster, de matrozenmoer, met deze drie typen tot
sprekende hoofdfiguren. Een dolle komedie spe
len ze, maar een trieste, een komedie van naakt
onbehouën, hevig leven, een komedie verle
vendigd door dien schaterlach, die in volle
bestialiteit de schoonheid zingt van onbevredigde
verlangens en vertrapte idealen.
Hoe anders Ilobbema ! Uitgestreken melancolie,
gesproten uit intiemen hartstocht, naïve
teederheid, stille emotie, rustige overgave aan een
eentonig murmelende natuur van vreugdelooze
eenzaamheid.
Maar dan Jan Steen. Een Molière hij. Maar
een Molière die den Misanthrope niet maken
zou. Een schilder die het leven kostelijk vindt,
het grof ziet, en het in zijn vroolijkheid, zijn
vruchtbaarheid, zijn overdadige gezondheid, on
overtroffen, onovertrefbaar schildert, als een
blijspel vol goedige, luchthartige ironie, voorge
dragen door een allerlevenslustigst scepticus.
Een kleinlijk talent Gerard Dou. Leerling van
Rembrandt: hij, de myope, leerling heel zijn
leven lang, geduldig themamaker, metend de
deugd van zijn werk naar den vlijtig er aan
besteden tijd, teekenaar zonder te zien,
zoeker zonder doel. grootmeester van een
tluweelen onbeduidendheid, die klein van afmeting
schijnt te werken, om kleingeestiger te kunnen
uitvoeren.
En toch, die gepoetste, glazige beeldjes van
een onwaarschijnlijke onwerkelijkheid hebben,
als men eens alle kritiek op zij wil zetten,
soms iets streelends, iets bchagelijks, iets kokets
dat men als een lieven leugen toelacht, gedach
teloos, om het daarna geheel te vergeten, als
een onzinnig lerer de rideav, dat ons even be
koren kan omdat we liet dwaze niet in ernst
nemen, als een precieuse snuifdoos, die we
vleiend even door onze handen laten gaan: een
speelgoed.
Een groote daarnaast. Pieter de Hooch: de
verdwaalde dukaat van dien grooten lichtschat.
Rembrandt. Een gelukkige natuur, ademend rust,
bedeesdheid en mijmerij, die het intieme
Ilollandsche leven schildert, niet de vreugde van een
geregeld en bijna kloosterlijk tehuis. Moer dan
iemand gaf hij de schakeering van het Ilollandsch
binnenleven, het sluimerend bestaan, de ziel van
de Ilollandsche werkelijkheid.
En al distinctie van die werkelijkheid gaf Van
der Meer, die de verrukkelijke essens van het
zuiver in evenwicht gehoudene is.
*
* *
Kom over dit boekje niet met wijze neuzen,
frommel er niet in met meedoogenlooze vingers.
De geur zou vervliegen. Het is geen kunstge
schiedenis die hier wordt gegeven, geen kunst
kennis en ook geen kunstkritiek. Niets positiefs.
Maar in die vrijelijk gescheerde bladzijden,
voelt men, tusschen mogelijk onvoldoende karak
teristieke, en licht nog te paradoxale verkla
ringen door, iets benaderd van dat niet) gedefi
nieerde, niet te definieeren wondere iets, dat
men de ziel van het Oud-IIollandsche noemen
zou, en waarin het meest eigene ligt van hen
allen, de klassieken der kabinetkunst.
JAN VETII.
Te Dresden is de historie- en portretschilder
Julius Scholtz, professor aan de Ac. voor Beeldende
kunsten, gestorven. Zijn naam werd, reeds
veertig jaar geleden, gevestigd door twee ko
lossale stukken, Gastmaal van Wallenstein en zijn
generaals en Monstering van vrijwilligers door
Friedrich Wilhelm 111.
Als naspel van de »krach" van het bankiershuis
Baring te Londen is de verkooping der kunst
schatten van de familie Baring dezer dagen by
Christie begonnen. Hooge prijzen werden gemaakt,
de Daphneplioria, een groot schilderij van den
president der Academy sir Frederick Leighton,
bracht 3750 pond op, een portret van
Gainsborough, Mrs. Drummond, werd voor 1000 pond
ingezet en rees tot G500 pond.
In het museum van Kunstnijverheid te Haarlem
is van af Donderdag 8 Juni tentoongesteld de
verzameling Engelsche Prentkunst, voor groote
en kleine kinderen, die voorheen in
Pulchri| Studio was geëxposeerd ; als ook de ontwerpen
en teekeningen van tapijten, behangsels en stoifen
van F. Colenbrander en do Cyclus van 14 tee
keningen >de Triomf van de List" van P. C. de Moor.
HlIIIIHIIflIttlllllllMtUIIIUtlllllMllltllllllllllllMMIIMIIIIIIIIIIMIIIIIIIMIIIIIln
De ware helden van de
Pêcheurs d'Islande."
Zouden de personen door Pierre Loti in zijn
beroemden roman ten tooneele gevoerd werkelijk
bestaan, of zouden zijn. nan ieder bekende, Yann
en (land slechts fictieve personen zijn, karakters
ontsproten uit de rijke verbeeldingskracht van deii
begaatJen auteur.
Zij bestaan .... De lieer Ch. Le Gofiio beeft
ben niet Ja>ig geleden opgespoord op een tochtje
dat bij naar Paimpol ondernomen heeft. Hij be
schrijft ons de ocbte Gaud, den waren Yann op de
volgende wijze: Gautl.
De (iaud uit Loti's roman beet ook Gaud in
hot dagelijksch leven en is meer dame dan
visschersdocliter. Ik vind eenig bezwaar om baar familie
naam mede te dcolen. Mocht ge ooit te Paimpol
komen, vraag dan slechts naar Mlle. (iaud, men
zal u tot haar brengen door een enge steeg die
elk geluid weerkaatst en waar de zware klompen
der bnitenlui met eiken slag een echo van de
leien der daken doen weerklinken. Mlle. Gaud
houdt een herberg. liet huis met twee verdie
pingen staat in het straatje dat naar do kerk
geleidt; bet ziet er oud en vervallen uit onder
de gewitte muren, en hangt geweldig naar n
zijde over. Het vertrek voor aan de straat beeft
slechts tafels en banken, daarachter bevindt zich
een kantoortje vol vaten, daarnaast de trap en
aan de muur als pendanten een kleurige prijslijst
van Epinal tegenover de verordening tegen de
dronkenschap. Dit is de woning van mlle Gaud.
Mlle. Gaud telt dertig jaren. Zij is klein en
goed gevuld; aan haar matten temt herkent men
do dame. Het baar draagt zij in vlechten onder
een neteldoeksche muts. Zij heeft een eenigszins
saamgenepen mond, haar oogen zijn rond en bard
van uitdrukking, zij buigt even bet hoofd als men
binnentreedt en bedient den klant zonder met bom
te spreken. Zij is geenszins de schoonheid die
Loti in zijn roman van haar gemaakt hoeft. Maar
toch is mlle (iaud, de zwijgende, minachtende
en gelaten oude juffrouw. Haar zwart kleed
toont aan dat zij rouw draagt over iets dat de
wereld niet weet. Zij is vroeger rijk geweest.
Haar vader, een oude speculant, die zich ergens
in Guinea ophoudt, had haar een opvoeding laten
geven in een der eerste kostscholen van Saint
lirieuc. Daar leerde zij een zekere weelde kennen.
i /ij moest op zestienjarigen leeftijd de school
verl laten, toen hij juist zijn laatste ondernemingen
op touw zette en bracht vier jaren met hem te
Paimpol door. waar men ben in deftige burger
kringen gaarne ontving. Daarop ging plotseling
bet kapitaal van don ouden man in de laatste
speculaties verloren. Met bet overgeblevene kocht
men een herberg, die zij geheel ulleen, zelfs zon
der meid, beheerde. Gij kent die herberg. Een
takje gewijde palm boven de deur, een paar tafels,
eenige gebloemde glazen en twee vaten brande
wijn. Toen werden de deuren der vrienden op
eens voor baar gesloten. Zij was uit haar stand
neergedaald. De deftige burgerdames, haar vroegere
l vriendinnon, wendden het hoofd naar do andere
xijde, om baar niet te groeten, als men haar tegen
kwam. Zij leed meer onder deze miskenning dan
onder al baar physieke ellende. Intussclien kreeg
de herberg klanten. Er kwamen IJslanders
van allerlei slag, havenwerkers, matrozen,
visscbers. Onder dezen waren er ook die vergaten
dnt Gaud de dochter van goede familie was en
eenigen hebben zich zelfs verstout baar hand te
vragen. Zij wees ze af met zachte stem en een
kwalijk verborgen schaamtegevoel. Later begon
| haar teint te verblceken; zij sprak weinig meer,
in haar oogen stond iets als een uitdagende uit
drukking te lezen. Zij beklaagde zich echter niet,
zij bleef staan droomen op den drempel van haar
woning of breide in het kantoortje met haar kleine
witte vlugge handjes. Zoo leeft zij nu reeds sedert
tien jaren....
En men zal u in de herberg van mlle Gaud
de waggelende tafel wijzen, waar Loti eiken avond
terwijl hij in Paimpol vertoefde, zijn glas absinthe
ging gebruiken.
Yann. Yann is minder interessant dan Gaud.
Hij is een heel gewone visscher die in alles op
alle andere visschers gelijkt en heet in de wer
kelijkheid Lome, een verkorting van Guillaume.
Hij kan niet lezen. Toen hij vernam dat men hem
tot held in een boek had verheven, voelde zijn
ijdelheid zich ten zeerste gestreeld. Een der
klerken bij de douane heeft dit aan M. Le Goffic
medegedeeld.
Lome ? gij herinnert het u immers wel. Men
heeft een roman over hem geschreven, en al
kent hij zijn abc niet eens, zoo moogt ge gerust
gelooven dat hij daar mooi trotsch op is, omdat
hij daar bij elk glas dat hij drinkt aan moet
denken. Dan voelt niemand zich zoo groot als
hij. Dan danst hij van vreugd en maakt aan
stonds alle meisjes het hof. Hij gaat dan van
het eene caféin Paimpol naar het andere en
zegt tegen ieder die maar naar hem wil hooren:
Ik, Lome, ben de heiduit dat boek. Het zijn.
bijna de eenig Fransche woorden, die hij ont
houden heeft. Met dat al is hij een beste,
brave kerel, die het hart op de rechte plaats
heeft, en ijzersterk, dat zou ik denken, mijnheer!
En ge moest eens zien hoe de reeders vechten
om hem aan boord te krijgen. Zulken zijn er
noodig, mannen van nerf en gezond verstand
voor die noodlottige vischvaarten op IJsland.
Men vangt geen walvisch met handschoenen aan !
Men kan ook geen dames in zijde en fluweel in
de sloepen gebruiken. Frisch gewaagd is half
gewonnen en die dat baantje eenmaal bij de
hand heeft genomen, moet het op leven en dood
maar blijven voortzetten.
Cu. LE Goi-'pic.
Men ziet het, Yann en Gaud zijn dus beiden
nog in leven. Slechts het huwelijk van die beiden
is een verzinsel. Dit verschil uitgenomen, is al
het andere historisch.
Hoe gelukkig zijn zij, die met zooveel ver
beeldingskracht zijn begaafd. Hoe gelukkig de
dichters, die ons uit zulke eenvoudige gegevens
zulke heerlijke scheppingen weten voor te
tooveren.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIlmMllllmlIIMMMIMMIIIIIIIIIIIMIMIIIIIllll
Een dom boek.
M.vx NOEDAV, Ontaarding.
II.
In het hoofdstuk Diagnose levert Nordau het
bewijs, dnt hij een hoele degeneratie-iiteratuur
heeft doorgemaakt. Maar liet is hem gegaan als
Iceken, die in medische boeken snuffelen en dan
tot straf een hel van kwalen door bun dierbaar
lijf voelen krieuwelen. Met dit verschil echter
dat hij, volkomen overtuigd van zijn eigen nor
maliteit, niet zich zelf, maar de wereld om hem
heen is gaan bcdolcteren. Indien ge hem ont
moet, zal zijn eerste blik op uw oorschelp of uw
mond gericht zijn en wee u, als de rand niet
omkrult, of uw tanden uit het gelid staan. Meteen
oogopslag ziet hij namelijk, wie in evenwicht is, of
wie niet. Merkt hij hot niet aan de lichamelijke,
dan besluit hij liet uit de geestelijke stigmaten:
«gebrek aan zin voor recht en wet, aan schaamte
en fatsoen." Goetbe is in dit opzicht zijn
afgod: Al had (die) nooit in zijn leven een ge
dicht geschreven, dan zou hij toch een verstan
dig mensch geweest zijn, iemand van degelijke
beginselen, enz." Schopenhauer en Ilartmann
daarentegen zijn van huis uit»Tollbausler". Xordau
motiveert dat wel niet, maar het is te begrijpen,
waarom die twee het zoo verkorven hebben.
Zij toch hebben de menschen op het onza
lige denkbeeld gebracht van al het geheim
zinnige, dat er in hun binnenste onder den
«drempel van het bewustzijn" geschiedt en van
daar nu ook al die droomers. Intusschen
diezelfde Goetbe, wiens bewustzijn zooveel
zelfhcerschappij bezat, dat hij, gelijk bekend is,
met gesloten oogen een bloem kon zien, waaruit
zich, zoo lang bij wilde, andere bloemen ont
wikkelden, ot zou X. dit al niet pluis vinden?
diezelfde Goethe kon naar zijn eigen verkla
ring ook soezen, dat het een aard had. Verhaalt
hij niet van zijn Werther: »Da ich dieses
\Verklein glemlich unbewust, einem Naclttwandler
»ahnlich, gesclirieben hatte, so verwunderte ich
»mich selbst darüber, als ich es durchging." ])
Nordau beeft dit stellig niet geweten, anders zou
(i. zeker eenige graden in zijn achting gedaald
zijn. En waarschijnlijk kent hij ook diens
Varbenlclire niet, anders zou hij daarin eveneens
heel wat gedegenereerdheid gevonden hebben.
Alsof verder gelijk niet altijd gelijk gezocht had,
herkent X. de ontaarding van liet tegenwoordig
geslacht vooral aan den clubgeest omlor de kun
stenaars. Daarvoor weet bij op zijn standpunt
natuurlijk weer geen andere verklaring dan
Charcot's: «Les nerveux se reclierchent." Dat de ge
schiedenis wel andere dingen leert, o. a. dat waar
het klappen uitdeelen of' klappen krijgen gold,
de gezelligheid steeds boven alles ging, daarvoor
beeft hij weer in bet minst geen oog. Maar wij
1) Een andere interessante bijdrage tot de ken
nis der afwisselende activiteit en passiviteit in
Goethe's dichterlijke productie deelt Eckormann
-moo(Gcspr//che mit G. III !>04). Van tv.i:"ol!alladen
zei G.: >Ich batte sie alle sclion seit vielen J ahren
im Kopf; sie beschiiftigten meinen Geist als
anmuthige luider, als schone Triiume, die kamen
umi gingen." Maar, laat hij er op volgen, ;zu
anderen Zeiten ging es mir mit meinen Gedichten
giinzlich anders. lob batte davon vorber durchaus
keine Eindrücke und koine Ahnung, scndern sie
kamen pliitzlich iiber midi und wollten
augenblicklicb gemacht sein. so dass icb sie auf der
Stelle instinctmassig und traumartig
niederzuschreiben mich gedrungen fühlte."