De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 11 juni pagina 3

11 juni 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 833 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. te kort schoot, dat 'zij niet de femme slave was, die Sardou heeft bedoeld. Het meest bewondert men haar in week-pathetische tooneelen, het sterven van Margürite Gauthier en dergelijke. In het uit beelden van het echt vrouwelijke, het teedere en zachte schijnt zij het grootst en oorspronkelijkst. Dit maakt het verklaarbaar, dat zij als Mirandolina in »La Locandiera", het blijspel van Goldoni,..misschien nog den meest bijzonderen indruk heeft gemaakt. De New-York Herald zegt, dat zij volgens het eenstemmig oordeel der bevoegde Engelsche critici is een exceptionally interesting and thoroughly skMed actress of the. second rank." De beoordeelaar van het weekblad Trufh verwijt haar, dat zij niet typeert, dat zij steeds zich zelf en dezelfde is, dat zij als Mar gürite Gauthier geen Parijsche demi-mondaine, als »Fédora" geen Russische prinses is. Haar stem moet niet mooi zijn; haar uiterlijk inne mend en interessant. Voor alles speelt zij met het gelaat en de handen. Schmink of poeder gebruikt zij nooit. In het kiezen van haar toi letten schijnt zij niet altijd even gelukkig. Naar het heet, zal zij weldra te Parijs optreden. M. De tooneelcensuur te Parijs heeft den directeur van het Theatre Libre, Antoine, niet toegestaan Die Waber (Les Tisserands) van Hauptmann, dat h\j op zijn abonnementsvoorstellingen voor beperkt publiek gegeven had, ook openlijk op te voeren. Het verbod zou twee redenen hebben; men vond het verschijnen van Pruisische uniformen op het tooneel niet raadzaam, uit vrees voor internatio nale conflicten; en daarenboven achtte men het socialistisch drama geschikt om vechtpartijen uit te lokken tusschen het publiek der galerij, dat wellicht applaudisseeren en dat der fauteuils d'orchestre, dat wellicht fluiten zou,?. of omgekeerd. Antoine had trouwens geen toestemming verWacht; hij erkende tegenover een journalist, dat bij, als hij lid van de regeering was, het ook niet zou toestaan. Hij -zelf was geen socialist, maar kon, nadat hij verlof had gevraagd om Germinal van Zola, Le pater van Coppée en andere stukken op te voeren, dit ook ten opzichte Van Les Tisserands aan zijne vrienden niet weigeren. Voor eenigen tijd zond een Duitsch toonkunstenaar dr. Heinrich Pudor, vroeger directeur van het conservatorium te Dresden, een aantal brochures in de wereld, waarin hij o.a. protesteerde tegen het anti-Duitsche karakter van de toon kunst in Duitschland en ook tegen het algemeene verval van de muziek, die, volgens hem. onze delijk en ongezond is geworden. Teneinde van die ontaarding, tengevolge van het doctrinairisme en materialisme verlost te worden, gaf hij den raad weer van voren af aan te beginnen en wel met de eenvoudigste volks liederen. (Zie: Maandblad voor Muziek, lied. Mr. H. Viotta, Oct. 1892. Een Hervormer(?) op muzikaal gebied). In een weekblad door Pudor opgericht: Die Dresdener Wochenblatter, geeft hij, die eerst zijn doctorstitel prijs geeft, die later zijn naam (om dat Pudor on-Duitsch is) verandert in Scliam (zie «Maandblad voor Muziek" Jan. 1893), aller lei denkbeelden en hervormingsplannen ten beste, waarmede men zich nu en dan wel een weinig vermaakt. Vroeger heeft hij reeds ontdekt dat Wagner geen Duitsch hart bezat, doch nu is hij tot de wetenschap gekomen, dat de toekomstige kunst alleen door vegetarisme en de daaruit voort vloeiende wereldbeschouwing kan blijven voortleven. De kunst van de vleesch3ters tegenover die van de vruchteneters stellende zegt hij: De edel ste Grieksche kunst was onbetwist die van de vruchteneters. Het is niet mogelijk dat de schep pers van den Zeus van Otricoli en van de Venus van Milo vleescheters geweest zijn. Of de schep per van de fresco's in de Farnesina een vruch teneter geweest is, laat hij in het midden. Daar entegen draagt z. i. de kunst van Michel Angelo en die van Beethoven de duidelijke sporen van het vleescheten. Hij ziet zelfs nog scherper, want in de kunst van Beethoven meent hij ook de alkohol te her kennen. (Wie zou dat van Beethoven gedacht hebben !) Een blik op het oog van den meester bevestigt, dat even als de kop van Bismarck, ook Beetboven's kop de sporen van de verwoesting door den alkohol draagt Het toppunt van de vleeschetende, alcoholische en zinnelijke ontaarding vindt men echter volgens hem in Wagner's kunst. Hoe jammer dat zulk een scherp opmerker geen directeur van een Conservatorium gebleven is. Hij zou voorzeker zijne leerlingen niet alleen voor muzikale, doch ook voor alcoholische en zin nelijke ontaarding behoeden. Welk een zegen voor hen en welk eene geruststelling voor hunne ouders. Bovendien zou zijn onderwijs in de meest pri mitieve kunst de leerlingen bewaren voor te veel geestontwikkeling of overspanning van geest en zenuwen. Zulk een inrichting zou dan tegelijk Conser vatorium en Sanatorium zijn. v. M. IIHlllllltlllllllllMllllllllllilllllllMIMIIMIIIIIMInilfMIIIIIIIIIIIIHIIIltlllllllllllU De klassieken der kabinetkunst. Impresaiom de Hollande Petits Maitres par Ed. Estaunié. Er zijn lieden, heeft men wel gezegd, die van een bloem alles kennen, behalve den geur. Den schrijver der bekoorlijke causerieën over die l'etits Maitres benaamde schilders, die wij de klassieken der kabinetkunst willen noemen, zou men met al weinig voeg tot die reukelooze ontledors kunnen tellen. Hij is hun tegenvoeter. Alles te kennen, alles te weten, het schijnt hem duf en vreugdeloos. Om het dons van het eigendommelyke is het hem te doen, meer dan om iets. In de domeinen der kunst is Estauniéeen flaneur, niet zonder een gedempt scepticisme, zachtaardig genietend van de opwekkingen van fijne zoet-snerpende aromen. Niets precies te weten, de data te vergeten om zich in beschouwingen vrij te kunnen verliezen, ziedaar de bekoring, meent deze liefhebber van goeden huize. Het documenteele versmadend, filosofeert hij in zijn willig vaag gebleven kennis, lang en breed over een portret van Hals door van Dijk, dat alleen in Houbrakens burgerlijke anecdotenlust ooit werd geboren, waar drommels meent onze fladderaar dat gezien te hebben 'l maar in die quasi-authentieke fantazie is meer van Hals dan in een solied bewerkten catalogus van 's meesters werken. De levens van de vergeten burgers, die verborgen blijven achter zooveel vol maakte schilderijen, die levens romantizeert hij, onjuist soms, zooals romantizeeren al valt, on waardig een enkele maal, zooals bij Hobbema, wat niet moest, maar over het algemeen heel fijn van Jbegrip, heimelijk-explicatif voor hun kunst, en niet naar formulen als de traditioneele ontworsteld-aan-de-baren-verklaring van den Hollandschen volksaard grijpend. In den geest is hij familjaar met deze schilders van zijn voor keur. Hij draagt ze met zich mee. Hij koestert de verbeeldingen die ze hem geven, en toetst die aan de geziene werkelijkheid. En zoo is het dat hu, waarlijk niet jagend naar nieuwe gezichts punten, maar over het voor de hand liggende keuvelend op een wijze die aan Fromentin doet denken, al mist de schrijver diens massieve ze kerheid en klare dictie, over de meesters der kabinetkunst, bijna buiten hun rechtaf schilderen om, simpele beschouwingen weet te geven van verrassende frischheid. De figuren van zijn keuze ? Brouwer, Terburg, Hals (in zijn genre-werk), Hobbema, Steen. Dou (als kuriositeit), Pieter de Hooch, Van der Meer. Brouwer: Een Hals met wellicht iets meer, en een boel minder. Een brokje achttiende eeuw, verdwaald in de dagen van Rembrandt en Rubens. De luchthartigheid van Voltaire, zonder diens pozeerende filosoferigheid.Een goedmoedige snaak, niet verziend, maar zoo prettig jong. en met zulk een gratie, dat men vergeten zou in hem den grooten schilder te zien die hij is, den schilder vol fijnheid, en verve van roodkoperen levenslust. Terburg een moralist. Zeer protestant van op voeding, van huis uit steil rechtzinnig het leven aanziend, opgebracht in een schoonheidsbegrip, dat niet anders dan een puriteinsche deugdverheerlijking was. Maar het aanschouwen van een buiten, vol streelende fijnheid van atmosfeer, leerde hem die nuances van grijs en doorzich tigheid liefhebben, waarvan hij, met zijn cons ciëntieuze kennis, de uitdrukking leerde verzor gen, terwijl Spanje zijn blik verruimde, zijn zinnen prikkelde, en den stijven Hollander een hoofsche wereld kennen deed, die in hem den schilder van het satijn, den schilder van don flirt, den schilder der diplomatieke galanterie, die in hem Terburg wakker heeft gemaakt. Ter burg, den volmaaktsten der genre-schildeio. En Hals hierbij'! In Frans Hals, ziet Estauni den subliem ongelijke, schilderend in een roes van fougue, met oppervlakkige psychologie, het karakter minder in de verborgen wezenstrekken dan in de geste zoekend, de ziel niet peilend in latente mysteriën, maar aangevend nagenoeg door beweging alleen. Frans Hals, schilderend dronken vizioenen, maar hoe wél overwogen onder het werk, schilderend heel een brutale komedie van lach en leed, waar soldaten en avonturiers en plebejers de medespelers in zijn, en met de duivelachtige jonge meid, de Boh mienne, met den fluitspeler die opgroeit tot nar, met Hille Bobbe, de gruwbare vrouw met den uil, de spookachtige kaartlegster, do koppelaar ster, de matrozenmoer, met deze drie typen tot sprekende hoofdfiguren. Een dolle komedie spe len ze, maar een trieste, een komedie van naakt onbehouën, hevig leven, een komedie verle vendigd door dien schaterlach, die in volle bestialiteit de schoonheid zingt van onbevredigde verlangens en vertrapte idealen. Hoe anders Ilobbema ! Uitgestreken melancolie, gesproten uit intiemen hartstocht, naïve teederheid, stille emotie, rustige overgave aan een eentonig murmelende natuur van vreugdelooze eenzaamheid. Maar dan Jan Steen. Een Molière hij. Maar een Molière die den Misanthrope niet maken zou. Een schilder die het leven kostelijk vindt, het grof ziet, en het in zijn vroolijkheid, zijn vruchtbaarheid, zijn overdadige gezondheid, on overtroffen, onovertrefbaar schildert, als een blijspel vol goedige, luchthartige ironie, voorge dragen door een allerlevenslustigst scepticus. Een kleinlijk talent Gerard Dou. Leerling van Rembrandt: hij, de myope, leerling heel zijn leven lang, geduldig themamaker, metend de deugd van zijn werk naar den vlijtig er aan besteden tijd, teekenaar zonder te zien, zoeker zonder doel. grootmeester van een tluweelen onbeduidendheid, die klein van afmeting schijnt te werken, om kleingeestiger te kunnen uitvoeren. En toch, die gepoetste, glazige beeldjes van een onwaarschijnlijke onwerkelijkheid hebben, als men eens alle kritiek op zij wil zetten, soms iets streelends, iets bchagelijks, iets kokets dat men als een lieven leugen toelacht, gedach teloos, om het daarna geheel te vergeten, als een onzinnig lerer de rideav, dat ons even be koren kan omdat we liet dwaze niet in ernst nemen, als een precieuse snuifdoos, die we vleiend even door onze handen laten gaan: een speelgoed. Een groote daarnaast. Pieter de Hooch: de verdwaalde dukaat van dien grooten lichtschat. Rembrandt. Een gelukkige natuur, ademend rust, bedeesdheid en mijmerij, die het intieme Ilollandsche leven schildert, niet de vreugde van een geregeld en bijna kloosterlijk tehuis. Moer dan iemand gaf hij de schakeering van het Ilollandsch binnenleven, het sluimerend bestaan, de ziel van de Ilollandsche werkelijkheid. En al distinctie van die werkelijkheid gaf Van der Meer, die de verrukkelijke essens van het zuiver in evenwicht gehoudene is. * * * Kom over dit boekje niet met wijze neuzen, frommel er niet in met meedoogenlooze vingers. De geur zou vervliegen. Het is geen kunstge schiedenis die hier wordt gegeven, geen kunst kennis en ook geen kunstkritiek. Niets positiefs. Maar in die vrijelijk gescheerde bladzijden, voelt men, tusschen mogelijk onvoldoende karak teristieke, en licht nog te paradoxale verkla ringen door, iets benaderd van dat niet) gedefi nieerde, niet te definieeren wondere iets, dat men de ziel van het Oud-IIollandsche noemen zou, en waarin het meest eigene ligt van hen allen, de klassieken der kabinetkunst. JAN VETII. Te Dresden is de historie- en portretschilder Julius Scholtz, professor aan de Ac. voor Beeldende kunsten, gestorven. Zijn naam werd, reeds veertig jaar geleden, gevestigd door twee ko lossale stukken, Gastmaal van Wallenstein en zijn generaals en Monstering van vrijwilligers door Friedrich Wilhelm 111. Als naspel van de »krach" van het bankiershuis Baring te Londen is de verkooping der kunst schatten van de familie Baring dezer dagen by Christie begonnen. Hooge prijzen werden gemaakt, de Daphneplioria, een groot schilderij van den president der Academy sir Frederick Leighton, bracht 3750 pond op, een portret van Gainsborough, Mrs. Drummond, werd voor 1000 pond ingezet en rees tot G500 pond. In het museum van Kunstnijverheid te Haarlem is van af Donderdag 8 Juni tentoongesteld de verzameling Engelsche Prentkunst, voor groote en kleine kinderen, die voorheen in Pulchri| Studio was geëxposeerd ; als ook de ontwerpen en teekeningen van tapijten, behangsels en stoifen van F. Colenbrander en do Cyclus van 14 tee keningen >de Triomf van de List" van P. C. de Moor. HlIIIIHIIflIttlllllllMtUIIIUtlllllMllltllllllllllllMMIIMIIIIIIIIIIMIIIIIIIMIIIIIln De ware helden van de Pêcheurs d'Islande." Zouden de personen door Pierre Loti in zijn beroemden roman ten tooneele gevoerd werkelijk bestaan, of zouden zijn. nan ieder bekende, Yann en (land slechts fictieve personen zijn, karakters ontsproten uit de rijke verbeeldingskracht van deii begaatJen auteur. Zij bestaan .... De lieer Ch. Le Gofiio beeft ben niet Ja>ig geleden opgespoord op een tochtje dat bij naar Paimpol ondernomen heeft. Hij be schrijft ons de ocbte Gaud, den waren Yann op de volgende wijze: Gautl. De (iaud uit Loti's roman beet ook Gaud in hot dagelijksch leven en is meer dame dan visschersdocliter. Ik vind eenig bezwaar om baar familie naam mede te dcolen. Mocht ge ooit te Paimpol komen, vraag dan slechts naar Mlle. (iaud, men zal u tot haar brengen door een enge steeg die elk geluid weerkaatst en waar de zware klompen der bnitenlui met eiken slag een echo van de leien der daken doen weerklinken. Mlle. Gaud houdt een herberg. liet huis met twee verdie pingen staat in het straatje dat naar do kerk geleidt; bet ziet er oud en vervallen uit onder de gewitte muren, en hangt geweldig naar n zijde over. Het vertrek voor aan de straat beeft slechts tafels en banken, daarachter bevindt zich een kantoortje vol vaten, daarnaast de trap en aan de muur als pendanten een kleurige prijslijst van Epinal tegenover de verordening tegen de dronkenschap. Dit is de woning van mlle Gaud. Mlle. Gaud telt dertig jaren. Zij is klein en goed gevuld; aan haar matten temt herkent men do dame. Het baar draagt zij in vlechten onder een neteldoeksche muts. Zij heeft een eenigszins saamgenepen mond, haar oogen zijn rond en bard van uitdrukking, zij buigt even bet hoofd als men binnentreedt en bedient den klant zonder met bom te spreken. Zij is geenszins de schoonheid die Loti in zijn roman van haar gemaakt hoeft. Maar toch is mlle (iaud, de zwijgende, minachtende en gelaten oude juffrouw. Haar zwart kleed toont aan dat zij rouw draagt over iets dat de wereld niet weet. Zij is vroeger rijk geweest. Haar vader, een oude speculant, die zich ergens in Guinea ophoudt, had haar een opvoeding laten geven in een der eerste kostscholen van Saint lirieuc. Daar leerde zij een zekere weelde kennen. i /ij moest op zestienjarigen leeftijd de school verl laten, toen hij juist zijn laatste ondernemingen op touw zette en bracht vier jaren met hem te Paimpol door. waar men ben in deftige burger kringen gaarne ontving. Daarop ging plotseling bet kapitaal van don ouden man in de laatste speculaties verloren. Met bet overgeblevene kocht men een herberg, die zij geheel ulleen, zelfs zon der meid, beheerde. Gij kent die herberg. Een takje gewijde palm boven de deur, een paar tafels, eenige gebloemde glazen en twee vaten brande wijn. Toen werden de deuren der vrienden op eens voor baar gesloten. Zij was uit haar stand neergedaald. De deftige burgerdames, haar vroegere l vriendinnon, wendden het hoofd naar do andere xijde, om baar niet te groeten, als men haar tegen kwam. Zij leed meer onder deze miskenning dan onder al baar physieke ellende. Intussclien kreeg de herberg klanten. Er kwamen IJslanders van allerlei slag, havenwerkers, matrozen, visscbers. Onder dezen waren er ook die vergaten dnt Gaud de dochter van goede familie was en eenigen hebben zich zelfs verstout baar hand te vragen. Zij wees ze af met zachte stem en een kwalijk verborgen schaamtegevoel. Later begon | haar teint te verblceken; zij sprak weinig meer, in haar oogen stond iets als een uitdagende uit drukking te lezen. Zij beklaagde zich echter niet, zij bleef staan droomen op den drempel van haar woning of breide in het kantoortje met haar kleine witte vlugge handjes. Zoo leeft zij nu reeds sedert tien jaren.... En men zal u in de herberg van mlle Gaud de waggelende tafel wijzen, waar Loti eiken avond terwijl hij in Paimpol vertoefde, zijn glas absinthe ging gebruiken. Yann. Yann is minder interessant dan Gaud. Hij is een heel gewone visscher die in alles op alle andere visschers gelijkt en heet in de wer kelijkheid Lome, een verkorting van Guillaume. Hij kan niet lezen. Toen hij vernam dat men hem tot held in een boek had verheven, voelde zijn ijdelheid zich ten zeerste gestreeld. Een der klerken bij de douane heeft dit aan M. Le Goffic medegedeeld. Lome ? gij herinnert het u immers wel. Men heeft een roman over hem geschreven, en al kent hij zijn abc niet eens, zoo moogt ge gerust gelooven dat hij daar mooi trotsch op is, omdat hij daar bij elk glas dat hij drinkt aan moet denken. Dan voelt niemand zich zoo groot als hij. Dan danst hij van vreugd en maakt aan stonds alle meisjes het hof. Hij gaat dan van het eene caféin Paimpol naar het andere en zegt tegen ieder die maar naar hem wil hooren: Ik, Lome, ben de heiduit dat boek. Het zijn. bijna de eenig Fransche woorden, die hij ont houden heeft. Met dat al is hij een beste, brave kerel, die het hart op de rechte plaats heeft, en ijzersterk, dat zou ik denken, mijnheer! En ge moest eens zien hoe de reeders vechten om hem aan boord te krijgen. Zulken zijn er noodig, mannen van nerf en gezond verstand voor die noodlottige vischvaarten op IJsland. Men vangt geen walvisch met handschoenen aan ! Men kan ook geen dames in zijde en fluweel in de sloepen gebruiken. Frisch gewaagd is half gewonnen en die dat baantje eenmaal bij de hand heeft genomen, moet het op leven en dood maar blijven voortzetten. Cu. LE Goi-'pic. Men ziet het, Yann en Gaud zijn dus beiden nog in leven. Slechts het huwelijk van die beiden is een verzinsel. Dit verschil uitgenomen, is al het andere historisch. Hoe gelukkig zijn zij, die met zooveel ver beeldingskracht zijn begaafd. Hoe gelukkig de dichters, die ons uit zulke eenvoudige gegevens zulke heerlijke scheppingen weten voor te tooveren. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIlmMllllmlIIMMMIMMIIIIIIIIIIIMIMIIIIIllll Een dom boek. M.vx NOEDAV, Ontaarding. II. In het hoofdstuk Diagnose levert Nordau het bewijs, dnt hij een hoele degeneratie-iiteratuur heeft doorgemaakt. Maar liet is hem gegaan als Iceken, die in medische boeken snuffelen en dan tot straf een hel van kwalen door bun dierbaar lijf voelen krieuwelen. Met dit verschil echter dat hij, volkomen overtuigd van zijn eigen nor maliteit, niet zich zelf, maar de wereld om hem heen is gaan bcdolcteren. Indien ge hem ont moet, zal zijn eerste blik op uw oorschelp of uw mond gericht zijn en wee u, als de rand niet omkrult, of uw tanden uit het gelid staan. Meteen oogopslag ziet hij namelijk, wie in evenwicht is, of wie niet. Merkt hij hot niet aan de lichamelijke, dan besluit hij liet uit de geestelijke stigmaten: «gebrek aan zin voor recht en wet, aan schaamte en fatsoen." Goetbe is in dit opzicht zijn afgod: Al had (die) nooit in zijn leven een ge dicht geschreven, dan zou hij toch een verstan dig mensch geweest zijn, iemand van degelijke beginselen, enz." Schopenhauer en Ilartmann daarentegen zijn van huis uit»Tollbausler". Xordau motiveert dat wel niet, maar het is te begrijpen, waarom die twee het zoo verkorven hebben. Zij toch hebben de menschen op het onza lige denkbeeld gebracht van al het geheim zinnige, dat er in hun binnenste onder den «drempel van het bewustzijn" geschiedt en van daar nu ook al die droomers. Intusschen diezelfde Goetbe, wiens bewustzijn zooveel zelfhcerschappij bezat, dat hij, gelijk bekend is, met gesloten oogen een bloem kon zien, waaruit zich, zoo lang bij wilde, andere bloemen ont wikkelden, ot zou X. dit al niet pluis vinden? diezelfde Goethe kon naar zijn eigen verkla ring ook soezen, dat het een aard had. Verhaalt hij niet van zijn Werther: »Da ich dieses \Verklein glemlich unbewust, einem Naclttwandler »ahnlich, gesclirieben hatte, so verwunderte ich »mich selbst darüber, als ich es durchging." ]) Nordau beeft dit stellig niet geweten, anders zou (i. zeker eenige graden in zijn achting gedaald zijn. En waarschijnlijk kent hij ook diens Varbenlclire niet, anders zou hij daarin eveneens heel wat gedegenereerdheid gevonden hebben. Alsof verder gelijk niet altijd gelijk gezocht had, herkent X. de ontaarding van liet tegenwoordig geslacht vooral aan den clubgeest omlor de kun stenaars. Daarvoor weet bij op zijn standpunt natuurlijk weer geen andere verklaring dan Charcot's: «Les nerveux se reclierchent." Dat de ge schiedenis wel andere dingen leert, o. a. dat waar het klappen uitdeelen of' klappen krijgen gold, de gezelligheid steeds boven alles ging, daarvoor beeft hij weer in bet minst geen oog. Maar wij 1) Een andere interessante bijdrage tot de ken nis der afwisselende activiteit en passiviteit in Goethe's dichterlijke productie deelt Eckormann -moo(Gcspr//che mit G. III !>04). Van tv.i:"ol!alladen zei G.: >Ich batte sie alle sclion seit vielen J ahren im Kopf; sie beschiiftigten meinen Geist als anmuthige luider, als schone Triiume, die kamen umi gingen." Maar, laat hij er op volgen, ;zu anderen Zeiten ging es mir mit meinen Gedichten giinzlich anders. lob batte davon vorber durchaus keine Eindrücke und koine Ahnung, scndern sie kamen pliitzlich iiber midi und wollten augenblicklicb gemacht sein. so dass icb sie auf der Stelle instinctmassig und traumartig niederzuschreiben mich gedrungen fühlte."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl