Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 833
spoeden ons tot het hoofdstuk Oorzaken, dat
wederom van sporen der wijsheid Nordau's wemelt.
Wy kunnen er evenmin lang by stilstaan, maar
men verzuime niet zich te vergasten aan de
zekerheid van dezen alwetende. Had hij maar
de wereld geschapen, dan was het wel beter ge
gaan! De groote fout is, dat de beschaving
Sér laatste halve eeuw vee! te snel is ge
komen. »A1 die menschen, die gestorven
»zijtt aan hart- en zenuwlijden, zijn gevallen
»als slachtoffers der beschaving." Het wordt u met
zooveel klem verzekerd, dat gij slechts schuchter
eenige tegenwerping durft maken. Wat gaat alles
niet snel tegenwoordig ! Op bladz. 55 vindt men
een stuk reisverhaal van een natuuronderzoeker,
die in 1822 vier dagen en nachten geradbraakt
werd om van Leipzig naar Bremen te komen,
zonder ten slotte in zyn logement een glas bier te
kunnen krijgen of lucifers te vinden om zijn vetkaars
aan te steken. Men wordt er al half ziek van bij
het lezen, maar de tegenwoordige
schietblaasbalgmanier schijnt volgens N. toch nog gevaarlijker.
En dan die boeken, die kranten en die brieven !
»Een dorpsbewoner praat mee over den hongersnood
»in Rusland, een opstami in Chili, een oorlog in
»Afrika, het Panama-schandaal en een wereld
«tentoonstelling in Amerika, en een keukenmeid
?ontvangt en verzendt tegenwoordig meer brieven
»dan vroeger een hooggeleerde aan een universi
teit." (57) Moeten de menschen er niet van aan
't malen raken? Vandaar ook zooveel krankzin
nigen. Wel noemde Huygens dit reeds een alge
meen kwaad,
«GemeenP mser als gemeen: alst allesins geweten
Ea niet vermomt en wierd' bij die het heeft beseten,"
en men is geneigd te veronderstellen, dat voorheen
veel hersen en zenuwlijden uit valsche schaamte
verborgen bleef of uit onwetendheid over het hoofd
werd gezien. Doch Kordau verbiedt ons dit aan
te nemen. »Te allen tijde toch zijn er
helder»ziende, knappe doctoren geweest, die wel
«degelijk goed wisten waar te nemen." Neen,
het is treurig gesteld met de leden van het hui
dige geslacht. Ze brillen vroeger. (Of geneert
men zich tegenwoordig misschien minder, om
van de hulpmiddelen der wetenschap gebruik
te maken ?) Ze worden vroeger grijs. (Het kon
ook zyn, dat ze zich vroeger langer verfden.)
En ze gaan vroeger dood. (Schoon de levens
verzekering-maatschappijen schijnen te proflteeren
van het pessimisme der verouderde sterftetafels.)
Hier zijn we tot het tweede boek genaderd;
maar het eerste hoofdstuk, over het Mysticismus,
waar Nordau zijn psychologische wijsheid uit
eenzet, behoort voor het grootste deel toch ook
nog tot de propaedeusis, die ons in staat moet
stellen de degeneratie-verschijnselen in de kunst
met even scherpen blik als den zijnen te herkennen.
In de oorspronkelijke uitgave teekent de auteur in
een noot aan, dat »der Psychologe voti Fach die
ihm so gelaufigen Ausführungen vielleicht mit
einiger Ungeduld lesen wird," maar ook de belang
stellende leek kan zich dat ongeduld voorstellen.
Slet om de algemeene bekendheid dezer uiteen
zettingen, maar wegens de grenzenlooze opper
vlakkigheid, waarvan zij getuigen. Zeker zou het
groot nut doen, indien de kennis omtrent de
verschijnselen van het geestelijk leven, voorzoover
de ervaring daaromtrent eenig weten veroor
looft, in ruimen kring gemeengoed werd; doch
voor vulgarisators als Nordau moge de
menschheid bewaard blijven. Wat hij geeft, is voor een
groot deel een overzicht van het psychologische
systeem van Wundt 2), maar deze kan kwalijk
ingenomen geweest zijn met een dergelijke terug
gave van zijn theorieën. Het is niet mogelijk te
dezer plaatse over dit punt uitvoerig te zijn,
maar enkele gronden voor dit strenge oordeel
mogen toch niet ontbreken. Als een andere
Tartarin dartelend over afgronden, wipt N. om
te" beginnen met een sprongetje over het groote
physiologische non liquet heen: den aard van het
verband tusschen hersenwerkingen en
bewustzijnsverschijnselen. Op blz. 72 zijn de hersencellen
de dragers van voorstellingen, op blz. 76 ont
staan deze in het bewustzijn. »Die Hirnzelle
zersetzt diese Stoffe 3) und wandelt die in ihnen
aufgespeicherte Kraft in andere Formen der Kraft
um: nl. in Vorstellungen und
Bewegungsanregungen." Wanneer Nordau iemand ontmoet, die
felooft dat water in wijn veranderd kan worden,
an zal hij hem vermoedelijk een ontaarde schel
den, want «alle bijgeloof, alle dwalingen zijn een
gevolg van gebrek aan opmerkzaamheid" (78), en
dit laatste is weer een merk van degeneratie.
Maar hij ziet er zelf geen bezwaar in, hier met
naïeve beslistheid te spreken van een overgang
van physische in psychische kracht, energieën,
waarvan geen sterveling een gemeenen factor
kent, dien water en wijn ten minste wel hebben.
Wel verklaart hij, dat niemand weet, hoe die
overgang geschiedt, maar dat ze geschiedt, staat
daarom niet minder bij hem vast. En zoo hoort
de argelooze lezer, behalve van cellen met voor
stellingen er in, ook van cellen, die zich als 't ware,
herinneren (71) en van een opmerkzaamheid, die
een vermogen is van de hersenen (75), en ver
beeldt hij zich misschien, dat hij na al dien
materialistischen poespas er nu volkomen achter is.
Wundt's theorie omtrent de ideeën-associatie
wordt hierna tamelijk juist teruggegeven, maar
dan volgt er weer een sprong van geweld. Wundt
heeft namelijk ook een afzonderlijke wilstheorie
(volgens hem: de gevoels- of motiefwaarde eener
voorstelling) en hij neemt met anderen dan ook
physiologisch een bijzonder orgaan in de
>Stirnregion des Grosshirns" aan, dat bij het opmerk
zaam zijn functioneert, een theorie, die hoe doel
matig ook toch slechts van hypothetischen aard
is en heel wat bestrijders heeft; maar Nordau
komt op blz. 76 plotseling zonder waar
schuwen en zonder definitie met zijn »w i l"
voor den dag en weet dan geen anderen
2) WUNDT, Physiologische Psychologie.
3) D. i. de door het bloed naar de hersenen
gevoerde voedingsstoffen. Ik geef de aanhaling in
het oorspronkelijk, omdat de vertaler zich al thans
wat voorzichtiger heeft uitgelaten, nl.: »In de
hersencel worden die stoffen scheikundig ont
leed en met elkaar verbonden, en aan die wer
king knoopt zich ons bewustzijn, ons denken vast.''
raad dan dit populaire metaphysiekje: »de wil,
die den bloedtoevoer naar de hersenen regelt,
is gelijk aan een knecht, die in een ver
trek sommige gaslichten op- en andere weer
neerdraait, zoodat nu eens dit, dan weer een
ander gedeelte van de ruimte bijzonder verlicht
wordt." Nu weet men het. Als je nu maar den
knecht bij de hand hebt, dan ben je een gezond
denkend mensch, maar anders ben je een mysticus.
Intusschen de theorie is toch niet zoo vruchtbaar,
als ze bij den eersten oogopslag lijkt. Want mysti
cus en mysticus zijn twee. Een gewone heeft, leeren
wij, geen opmerkzaamheid en gebruikt in zijn
ontaarding zijn wil in het geheel niet, maar een
buitengewone, d. i. een extaticus, die doet het
weer zooveel te meer Een Louise Lateau kon
zich b. v. zoo in het lijden van Christus ver
diepen, dat zich aan hare handen de bekende
stigmata vertoonden, behoorlijk geverifieerd door
mannen van het vak. En zoo komt men na
al die wijsheid tot niets anders dan de
troostelooze uitkomst, dat ook hier effen kwaad treffen
schijnt te zijn.
Het gegevene zal kunnen volstaan om het noodige
wantrouwen in Nordau's psychologische wijdheid te
wekken en tot voorzichtigheid te manen, waar hij
die op de kunsten en haar dienaars gaat toepassen.
Onwetendheid heeft de eeuwen door bedroevende
gevolgen gehad, maar half- en kwartweten, dat
zich voor heel uitgeeft en geen vragen en raadsels
meer kent, sticht niet minder kwaad. Het mysti
cisme heeft zijn gevaren, omdat het bij het zoeken
naar menschelijk geluk zich geneigd toont, de
vervulling der allereerste voorwaarden over het
hoofd zien. Maar het wordt juist in de hand
gewerkt door de allesweters, die het heelal aan
een touwtje hebben en geen greintje eerbied
voelen voor het »dwingen om het mooie maantje",
dat de menschheid nu eenmaal niet laten kan.
Zij wil over de .grenzen der werkelijkheid heen,
immer speurende naar den aard van
dengeheimzinnigen band tusschen haar en den kosmos,
waarvan zij een deel uitmaakt. In dat streven
is evenveel aanleiding om het te zegenen,
als om het in toom te houden. Maar allerminst
is tot dit laatste geschikt een weten als dat van
Nordau, dat boekdeelen meer zegt dan het kan
verantwoorden.
(Te vervolgen.)
C. II. DEN HKHTOÜ.
De Revue Bleue heeft, evenals de Pall Mail
Gazette en andere bladen nog wel eens gedaan
hebben, een plebisciet uitgelokt over de 25 grootste
schrijvers en de 25 beste boeken. Naar het schijnt
is de vraag niet volkomen juist gesteld, althans
men vindt schrijvers en boeken door elkaar ge
noemd; maar het resultaat is, dat 800 lezers
hebben gestemd ; 36 lijsten zijn nietig verklaard,
op de 7Gi anderen kwamen voor:
l. Met een overweldigende meerderheid Victor
Hugo. 2. Molière met 5;j stemmen minder.
3, Shakespeare; 4, Racine; 5, La Fontaine;
6, de Musset; 7, Corneille ; 8, Goethe; i),
Voltaire; 10, Pascal; 11, Lamartine; 12, Homerus;
13, tiet oude en nieuwe Testament; 14, Montaigne;
15, Cervantes; 16, Michelet; 17, Balzac; 18, Dante;
19, ErnestRenan; 20, LaBruyère; 2LFlaubert;
22, Bossuet; 23, Rabelais; 24, Alphonse Daudet;
25, Virgilius.
Dit is dus de keurbende. Daarna volgen:
Zola, 194; J. J. Rousseau, 1!>0; Taine, 188;
de Imitatio, 168; Loti, 166; Horatius, 164; Tacitus,
147; Sophocles, 143; SulJy-Prudhomme, 13(5;
Tolstoï, 130; La Rochefoucauld, 130; George
Sand, 121 ; Alexandre Dumas père, 111; Lucretius,
110; Darwin, 110; Chateaubriand, 108;
Maupassant, 106; Dickens, 105; Beaumarchais, 105;
Montesquieu, 105; Lesage, 99; Aeschylus, !I7;
Bourget, 05; Labiche, !)1; de Vigny, 8!).
Menigeen zal zich over die lijst verwonderen.
George Sand na Loti, Chateaubriand na La
Bruyère, Montesquieu zoover na Montaigne; geen
woord van Byron, Schiller, Aristophanes, Ooppée,
Bourget, Heine, Macchiavelli, Petrarca, Lope de
Vega, om van Browning, Ibsen, Dumas Fils,
en zooveel andere modernen, die men als meer
gewaardeerd zou beschouwen dan l'ascal of
Michelet, nog niet te spreken.
Er heerscht in Duitschland en Frankrijk eenige
opwinding over eene curieuse litteraire oplich
ting, die aan den dag gekomen is. Een zekere
Paul Heichen, antisemitisch pampflettist, heeft
een roman »naar Daudet" doen verschijnen, die
nu gebleken is con pornographisch product van
hem zelf te zijn. Men heeft daarna ontdekt, dat
er een geheele fabriek van zoogenoemde ver
taalde werken van Zola, Daudet, Goncourt,
Bourget, Marcel I'révost, enz. bestaat; do schrij
vers, niet zonder talent, werken voor een half
dozijn rooverstirma's en leveren, zooals Daudet
opmerkte >merkwaardig werk". De Duitscbe boek
handel en Duitsche schrijvers zijn er heel boos
over, zij hopen dat Daudet on Zola, naar ge
meld wordt, eene plainte zullen indienen en de
vervalschers zullen bevinden, »qu'il y a encore
des juges a Berlin".
Een van de Duitsche schrijvers die er over
spreekt, deelt als illustratie mede, dat hem jaren
geleden door den uitgever van zijne eerste no
vellen do raad gegeven werd ze als = vrij naar
het Fransch" te doen verschijnen, hetgeen geen
plagiaat of vervalsching tot iemands nadeel, maar
wel een goede reclame zou zijn.
De vader van de journalistiek. Te Parijs
is een standbeeld onthuld voor den »vader van
de journalistiek", Théophraste Renaudot, die op
30 Mei 1631 dn eerste gedrukte courant in Frank
rijk deed verschijnen. liet was een groote ge
beurtenis ; het blad werd van alle kanten aan
gevallen in pamfletten en liedjes; de stichter,
Renaudot niet minder. Er is onder anderen een
fraai stuk op »den rotten neus van Théophraste
Renaudot, alchymist, kwakzalver, wonderdokter,
woekeraar als eon Jood, trc u iveloos als een Turk,
boosaardig als een renegaat, schurk, schavuit,
courantier."
Renaudot was dokter, en had ook de faculteit
tegen zich ; deze deed hem oen proces aan, waar
hij zeker slecht af kwam; hij stierf »gueux comme
un peintre."
Nu was de belichaming van »de grootsche
idee" ook niet heel gelukkig. Renaudots kran
ten zijn een onleesbaar log samenstel van
officieele dépêches, offlcieuse nota's (onder inspiratie
van Richelieu geschreven, de eerste courant was
een reptiel!) en verhandelingen over allerlei
dingen. Het blad was verdeeld in twee cahiers,
de Gazette en de Ordinaire; het kostte vrij veel,
een >sol parisis" zes centimes, toen een heele
som, en verscheen Vrijdags; ook was er een
maandelijksch bijblad, het JSxtraordinaire. Renau
dot besprak er behalve nieuws, ook uit de uit
vindingen in, die zijn wonderlijk werkzame geest
verzon. Hij heeft toch ook het idee gehad van
de bank van leening, de handelsreclame, het
adresboek, het verhuurkantoor van dienstboden,
het bureau van informatie, en dat alles in het
begin der zeventiende eeuw. Hij heeft inder
daad voorgevoeld, wat de macht en de invloed
van de pers konden zijn, zooals de minister
Dupuy liet bij de onthulling uitdrukte: »het
onmisbaar orgaan van het openbaar leven in een
vrij land."
In Frankrijk worden steeds standbeelden ont
huld: Op 21 Mei was het te Fougèresdat van generaal
Lariboisière, die onder Napoleon I kommandant
van de artillerie was; 5 Juni te Parijs dat van
Théophraste Renaudot, »de vader van de Fransche
journalistiek"; in Juli te Loudun een standbeeld
van denzelfden, Renaudot is daar in 1586 geboren.
Te Nantes zal in diezelfde maand Dr. Guépin,
de oogarts, verrijzen; Eraile Augier wordt te
Valence en te Parijs (place du Théatre Francais)
opgericht; te Parijs wacht ook Arago zijn ont
hulling in de avenue de l'Observatoire; voorts
Barye, de beeldhouwer, op het eiland
SaintLouis; Condorcet op den Quai Conti; Balzac in
het Palais Royal en Beaumarchais op den Bou
levard die zijn naam draagt.
De Deensche dichter H. P. Holst, een van de
oude romantici, is deze week overleden. Hij was
in 1811 geboren, begon als politiek satiricus, was
veertig jaar geleden een bekend novellist: in de
laatste tijden, bij de scherpe en excentrieke rich
ting der Scandinavische bellettrie, heeft hij als
meer fijngevoeligen uit de vroegere periode, ge
zwegen.
In eene discussie in het New-Yorksche Ge
neeskundig Genootschap verklaarde dr. Sternberg,
dat naar zijn overtuiging de cholera vooral door
de vliegen verspreid wordt. Hij had gedurende
eene epidemie hieromtrent waarnemingen gedaan
en opgemerkt, dat het vorig jaar te New-York
een groot aantal choleragevallen voorkwamen
onder slagers en andere personen, wier beroep
hen met vleesch en andere voedingsmiddelen,
waar de vliegen op afkomen, in aanraking bracht.
«Kreps et sa tille" is een uittreksel uit ver
schillende Fransche dagblad-artikelen waarin de
proeven (mnemotechnie, suggestie of
clairvoyance) van den heer Kreps van zijne dochter be
sproken worden.
Zeldzame boeken en autographen. Op
een autographen- en boekenverkooping te Lon
den, werd eene verzameling van 12 brieven van
Voltaire aan Frederik den Groote voor 11 p.st.,
eene reeks van brieven van generaal Gordon aan
eenen vriend (tot den avond vóór zijn vertrek
van Khartoum), voor 11 sb., de ofticieele dépêche
in welke de slag van Trafalgar en de dood van
Nelson door admiraal Collingwood gemeld werd.
voor 50 p.st. overgedaan. Bij de veiling der bi
bliotheek van wijlen W. Bateman in Derby, werd
een schoon exemplaar van bet zeldzame werk :
Augustmus de Arte Predicandi, gedrukt door
Fust te Mainz in 1460, voor 34 p.st. verkocht;
een fraai bijbel manuscript uit de 13 en 14e
eeuw met K! initialen en miniatuurportretten
versierd, voor 120 p.st.; een schoon exemplaar
van den negenden Duitschen bijbel te Neurenberg
in 1483 gedrukt, voor 20 p.st. 10 sh.
Gouverneurs Oude Huisvriend voor Juni bevat
o. a. oorspronkelijke stukken van Roeland van
Ruyven (Onmacht), Fokko Bos (Zomeravond en
Eenmaal) en Ij. C. II. (Twee bteoeken aan de
Mentawei-eilanden)
Het Nederlandsen Genootschap voor munt- en
penningkunde -Concordia res parvae crescunt"
te Amsterdam, zal zijn jaarlijksche vergadering
houden op Zondag den 18en Juni a. s.,
te's-Gravenhage, in het Restaurant Itoyal (Vijverberg l),
des namiddags te half twee uur. Onder de punten
van behandeling komt voor : Gedachtenwisseling
over het aannemen van een algemeenen muntmeter.
Voorzitter is de beer Th. M. Roest, Rapenburg31,
Leiden; secretaris de heer Joh. W. Stephanifc.
De halfjaarlijksche opruimings-catalogus v<in
de firma B. Smit, Utrechtschestraat 05, bevat de
nieuwste lloll. Romans, zoowel oorspronkelijke
werken, o. a. van Louise Stratenus, J. lluf van
Huren, C. Alberdingk Thijm, Mina Kruseman,
S. II. Kautzmann van Oosterzee, R. P. A. van
Rees, enz. als vertalingen van de nieuwste
penvruchton uit de vreemde, o. a. van Graaf Leo
Tolstoï, Alph. Daudet, Wilkie Collins, Paul
Lindau, Hans Wachenbusen, E. A. König enz.
Deze nieuwe werken worden bij getallen van 6,
12, 25 tot 150 stuks voor lage prijzen uitver
kocht en zijn meerendeels voor Nuts- en
Volksbibliotheeken geschikt.
Biuiiuiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
imniiiiiiiiiiiMiiiimiiiiiiiiiiumiiiM
^CHETSJES
Vervlogen Geluk.
(PJcn droom.)
Uit hot Engelsch van OI.IVK SCIIRKIXKB.
Den geheelon dag zat Leven aan het strand
terwijl bet zonlicht om haar speelde.
Den geheelen dag speelde de zachte wind met
haar lokken, en het jonge, jonge gelaat blikte
over de zee. Zij wachtte wachtte; zij kon
niet zeggen waarop.
Den geheelen dag kabbelden de golfjes tegen
het strand, telkens terugrollend, rose schelpjes
achterlatend. En Leven wachtte; den geheelen
dag, het zonlicht in haar oogen. Zoo zat zij
daar, tot zij moede werd, het hoofd op de knie
liet zinken en in slaap viel, steeds wachtende.
Er kraakte een voetstap op het zand Leven
ontwaakte en hoorde het. Een hand raakte haar
aan en een siddering ging door haar leden. Zij
sloeg de oogen op, en zag Liefde's vreemde
groote oogen en Leven wist waarop zij ge
wacht had.
En Liefde trok Leven tnt zich.
Toen werd er iets heerlijks, iets schoons ge
boren, het Geluk, bet jonge Geluk.
Het zonlicht, al schijnt het op het vroolijke
water, is niet zoo zonnig; de rozeknopjes, al
wenden zij hun lipjes naar de zon voor den eersten
kus, zijn niet zoo rozig, als dit jonge Geluk.
De teere polsen kloppen snel. Het is zoo warm,
zoo zacht. Het sprak niet, maar het lachte en
speelde in het zonlicht; en Liefde en Leven
genoten dit spel. Zij durfden het niet fluisteren,
maar diep in ieders hart klonk het .,Het zal
het onze zijn voor altijd !"
Toen na weken, na maanden misschien
(Liefde en Leven kennen geen tijd) toen kwam er
verandering. Nog speelde het, nog lachte het; maar
soms hingen de kleine handen slap terneder,
en de kleine oogen staarden treurig over de zee.
En Leven en Liefde durfden elkaar niet in
de oogen zien. Zij durfden niet vragen Wat
deert onze lieveling?" En hun harten fluisterden:
»Het is niets, niets, morgen zal zijn vroolijke
lach weer weerklinken."
Maar een nieuwe dag brak aan, zij reisden
verder; het kind speelde bij hen, maar treurig,
steeds treuriger.
Eens legden Leven en Liefde zich neder tot
slapen; en toen zij ontwaakten was het ver
dwenen: naast hen op het gras zat een vreemde
met wijd geopende oogen, zacht en droevig. Zij
merkten het niet, maar treurden en schreiden:
O, ons Geluk, ons vervlogen Geluk! Zullen
wij u nooit weer zien."
Een kleine zachto hand werd stil in de hunne
gelegd en Leven en Liefde gingen verder met
de vreemde tusschen zich. En toen Leven vol
droefheid nederzag, zag zij haar tranen weer
spiegeld in die zachte oogen. En toen Liefde
smartelijk uitriep: »Ik ben moede, zoo moede,
ik kan niet verder gaan. Alle licht is verdwenen,
alles is duisternis," toen wees een kleine rose
vinger naar bet Zonlicht, dat zijn stralen wierp
over de heuvelen. Steeds waren de groote oogen
droevig en nadenkend; steeds speelde er een
glimlach om den kleinen mond.
Toen Leven zich verwondde op de scherpe
steenen, veegde hy het bloed af met zijn kleed
en kuste den voet met zijn kleine lippen.
Toen Liefde in de v,o.stijn bewusteloos
nederlag (want zelfs Liefde veiliest het bewustzijn)
snelde hij blootsvoets over het heete zand en
vond zelfs water in de rotsspleten om Liefde's
lippen te bevochtigen.
Toen zij de donkere kloof bereikten, waar
ijspegels aan de rotsen bingen hun weg was
dikwijls moeilijk en treurig waar alles koude
en sneeuw was, nam hij hun bevroren handen,
legde ze tegen zijn kloppend hart om ze te
verwarmen en zacht leidde hij ze verder, steeds
verder.
En toen zij in het land van zonneschijn en
bloemen kwamen, verheltierden de groote oogen
en kuiltjes kwamen in de wangen. Vroolijk
lachend, sprong het over het zachte gras, ver
zamelde honig uit holle boomen en bracht het
op de palm zijner band, evenals water op
leliebladen. Hij plukte bloemen en wond ze om
hunne hoofden, zacht lachend. Hij raakte ze aan,
zooals *Geluk" dat deed, maar zijn vingers waren
nog teederder.
Zoo gingen zij verder, door duisternis en
licht, altijd met de kleine glimlachende vreemde
tusschen hen. Somtijds herinnerden /ij zich dat
eerste stralende geluk en fluisterden: »0, konden
wij dat terugvinden !"
Eindelijk kwamen ze bij Herinnering, die
vreemde oude vrouw, met haar elleboog op de
knie geleund en de kin in de hand, die het
licht van liet verleden over de toekomst doet
schijnen. Fn Leven en Liefde riepen uit: »0
wijze, zeg ons: vroeger behoorde ons iets
liefelijks en stralends, vreugde zonder tranen, zonne
schijn zonder schaduw. O welke zonde deed
bet ons verliezen 'i Waar kunnen wij het
wedervinden V" Fn zij, de wijze oude vrouw ant
woordde: »\\"ilt ge om het terug te krijgen,
opgeven wat ge nu hebt V" En zielsbeangst
zeiden Liefde en Leven sNeen". ?«Dit opgeven!"
zei Leven. >Wie zal dan, als de dorens mij ste
ken, mijn wonden heelen V Als mijn hoofd brandt,
wie zal liet met zijn teedere handen verkoelen?
Wie zal in koude en duisternis mijn hart ver
warmen!" Fn Liefde riep: »0, laat mij dan
sterven; zonder dat eerste Geluk kan ik leven,
dit kan ik niet missen. Laat mij liever sterven
dun dit te verliezen!" En de wijze oude vrouw
antwoordde: »0 dwazen en blinden! Wat ge
eens hadt, is wat ge nu hebt. Als Liefde en
Leven voor liet eerst samenkomen, wordt er iets
stralends geboren, zonder schaduw. Wordt de
weg moeilijker, de schaduw dieper, worden dagen
en nachten koud en lang, dan komt de veran
dering. Liefde en Leven willen bet niet zien,
willen bet niet weten, tot zij eensklaps op
schrikken, uitroepende: O mijn God, mijn God,
wij hebben liet verloren ! Waar is het ! /ij be
grijpen niet, dat dit lachende niet kan blijven
bestaan in woestijn en kunde. Zij weten niet,
dat wat naast hen gaat bet ouder geworden
Geluk is. Dat ernstige, dat zacht teedere,
warm in de koudste sneeuw, moedig in de
droefste woestenij, dat is de Sympathie; dat
is volmaakte Liefde."