De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 11 juni pagina 4

11 juni 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 833 spoeden ons tot het hoofdstuk Oorzaken, dat wederom van sporen der wijsheid Nordau's wemelt. Wy kunnen er evenmin lang by stilstaan, maar men verzuime niet zich te vergasten aan de zekerheid van dezen alwetende. Had hij maar de wereld geschapen, dan was het wel beter ge gaan! De groote fout is, dat de beschaving Sér laatste halve eeuw vee! te snel is ge komen. »A1 die menschen, die gestorven »zijtt aan hart- en zenuwlijden, zijn gevallen »als slachtoffers der beschaving." Het wordt u met zooveel klem verzekerd, dat gij slechts schuchter eenige tegenwerping durft maken. Wat gaat alles niet snel tegenwoordig ! Op bladz. 55 vindt men een stuk reisverhaal van een natuuronderzoeker, die in 1822 vier dagen en nachten geradbraakt werd om van Leipzig naar Bremen te komen, zonder ten slotte in zyn logement een glas bier te kunnen krijgen of lucifers te vinden om zijn vetkaars aan te steken. Men wordt er al half ziek van bij het lezen, maar de tegenwoordige schietblaasbalgmanier schijnt volgens N. toch nog gevaarlijker. En dan die boeken, die kranten en die brieven ! »Een dorpsbewoner praat mee over den hongersnood »in Rusland, een opstami in Chili, een oorlog in »Afrika, het Panama-schandaal en een wereld «tentoonstelling in Amerika, en een keukenmeid ?ontvangt en verzendt tegenwoordig meer brieven »dan vroeger een hooggeleerde aan een universi teit." (57) Moeten de menschen er niet van aan 't malen raken? Vandaar ook zooveel krankzin nigen. Wel noemde Huygens dit reeds een alge meen kwaad, «GemeenP mser als gemeen: alst allesins geweten Ea niet vermomt en wierd' bij die het heeft beseten," en men is geneigd te veronderstellen, dat voorheen veel hersen en zenuwlijden uit valsche schaamte verborgen bleef of uit onwetendheid over het hoofd werd gezien. Doch Kordau verbiedt ons dit aan te nemen. »Te allen tijde toch zijn er helder»ziende, knappe doctoren geweest, die wel «degelijk goed wisten waar te nemen." Neen, het is treurig gesteld met de leden van het hui dige geslacht. Ze brillen vroeger. (Of geneert men zich tegenwoordig misschien minder, om van de hulpmiddelen der wetenschap gebruik te maken ?) Ze worden vroeger grijs. (Het kon ook zyn, dat ze zich vroeger langer verfden.) En ze gaan vroeger dood. (Schoon de levens verzekering-maatschappijen schijnen te proflteeren van het pessimisme der verouderde sterftetafels.) Hier zijn we tot het tweede boek genaderd; maar het eerste hoofdstuk, over het Mysticismus, waar Nordau zijn psychologische wijsheid uit eenzet, behoort voor het grootste deel toch ook nog tot de propaedeusis, die ons in staat moet stellen de degeneratie-verschijnselen in de kunst met even scherpen blik als den zijnen te herkennen. In de oorspronkelijke uitgave teekent de auteur in een noot aan, dat »der Psychologe voti Fach die ihm so gelaufigen Ausführungen vielleicht mit einiger Ungeduld lesen wird," maar ook de belang stellende leek kan zich dat ongeduld voorstellen. Slet om de algemeene bekendheid dezer uiteen zettingen, maar wegens de grenzenlooze opper vlakkigheid, waarvan zij getuigen. Zeker zou het groot nut doen, indien de kennis omtrent de verschijnselen van het geestelijk leven, voorzoover de ervaring daaromtrent eenig weten veroor looft, in ruimen kring gemeengoed werd; doch voor vulgarisators als Nordau moge de menschheid bewaard blijven. Wat hij geeft, is voor een groot deel een overzicht van het psychologische systeem van Wundt 2), maar deze kan kwalijk ingenomen geweest zijn met een dergelijke terug gave van zijn theorieën. Het is niet mogelijk te dezer plaatse over dit punt uitvoerig te zijn, maar enkele gronden voor dit strenge oordeel mogen toch niet ontbreken. Als een andere Tartarin dartelend over afgronden, wipt N. om te" beginnen met een sprongetje over het groote physiologische non liquet heen: den aard van het verband tusschen hersenwerkingen en bewustzijnsverschijnselen. Op blz. 72 zijn de hersencellen de dragers van voorstellingen, op blz. 76 ont staan deze in het bewustzijn. »Die Hirnzelle zersetzt diese Stoffe 3) und wandelt die in ihnen aufgespeicherte Kraft in andere Formen der Kraft um: nl. in Vorstellungen und Bewegungsanregungen." Wanneer Nordau iemand ontmoet, die felooft dat water in wijn veranderd kan worden, an zal hij hem vermoedelijk een ontaarde schel den, want «alle bijgeloof, alle dwalingen zijn een gevolg van gebrek aan opmerkzaamheid" (78), en dit laatste is weer een merk van degeneratie. Maar hij ziet er zelf geen bezwaar in, hier met naïeve beslistheid te spreken van een overgang van physische in psychische kracht, energieën, waarvan geen sterveling een gemeenen factor kent, dien water en wijn ten minste wel hebben. Wel verklaart hij, dat niemand weet, hoe die overgang geschiedt, maar dat ze geschiedt, staat daarom niet minder bij hem vast. En zoo hoort de argelooze lezer, behalve van cellen met voor stellingen er in, ook van cellen, die zich als 't ware, herinneren (71) en van een opmerkzaamheid, die een vermogen is van de hersenen (75), en ver beeldt hij zich misschien, dat hij na al dien materialistischen poespas er nu volkomen achter is. Wundt's theorie omtrent de ideeën-associatie wordt hierna tamelijk juist teruggegeven, maar dan volgt er weer een sprong van geweld. Wundt heeft namelijk ook een afzonderlijke wilstheorie (volgens hem: de gevoels- of motiefwaarde eener voorstelling) en hij neemt met anderen dan ook physiologisch een bijzonder orgaan in de >Stirnregion des Grosshirns" aan, dat bij het opmerk zaam zijn functioneert, een theorie, die hoe doel matig ook toch slechts van hypothetischen aard is en heel wat bestrijders heeft; maar Nordau komt op blz. 76 plotseling zonder waar schuwen en zonder definitie met zijn »w i l" voor den dag en weet dan geen anderen 2) WUNDT, Physiologische Psychologie. 3) D. i. de door het bloed naar de hersenen gevoerde voedingsstoffen. Ik geef de aanhaling in het oorspronkelijk, omdat de vertaler zich al thans wat voorzichtiger heeft uitgelaten, nl.: »In de hersencel worden die stoffen scheikundig ont leed en met elkaar verbonden, en aan die wer king knoopt zich ons bewustzijn, ons denken vast.'' raad dan dit populaire metaphysiekje: »de wil, die den bloedtoevoer naar de hersenen regelt, is gelijk aan een knecht, die in een ver trek sommige gaslichten op- en andere weer neerdraait, zoodat nu eens dit, dan weer een ander gedeelte van de ruimte bijzonder verlicht wordt." Nu weet men het. Als je nu maar den knecht bij de hand hebt, dan ben je een gezond denkend mensch, maar anders ben je een mysticus. Intusschen de theorie is toch niet zoo vruchtbaar, als ze bij den eersten oogopslag lijkt. Want mysti cus en mysticus zijn twee. Een gewone heeft, leeren wij, geen opmerkzaamheid en gebruikt in zijn ontaarding zijn wil in het geheel niet, maar een buitengewone, d. i. een extaticus, die doet het weer zooveel te meer Een Louise Lateau kon zich b. v. zoo in het lijden van Christus ver diepen, dat zich aan hare handen de bekende stigmata vertoonden, behoorlijk geverifieerd door mannen van het vak. En zoo komt men na al die wijsheid tot niets anders dan de troostelooze uitkomst, dat ook hier effen kwaad treffen schijnt te zijn. Het gegevene zal kunnen volstaan om het noodige wantrouwen in Nordau's psychologische wijdheid te wekken en tot voorzichtigheid te manen, waar hij die op de kunsten en haar dienaars gaat toepassen. Onwetendheid heeft de eeuwen door bedroevende gevolgen gehad, maar half- en kwartweten, dat zich voor heel uitgeeft en geen vragen en raadsels meer kent, sticht niet minder kwaad. Het mysti cisme heeft zijn gevaren, omdat het bij het zoeken naar menschelijk geluk zich geneigd toont, de vervulling der allereerste voorwaarden over het hoofd zien. Maar het wordt juist in de hand gewerkt door de allesweters, die het heelal aan een touwtje hebben en geen greintje eerbied voelen voor het »dwingen om het mooie maantje", dat de menschheid nu eenmaal niet laten kan. Zij wil over de .grenzen der werkelijkheid heen, immer speurende naar den aard van dengeheimzinnigen band tusschen haar en den kosmos, waarvan zij een deel uitmaakt. In dat streven is evenveel aanleiding om het te zegenen, als om het in toom te houden. Maar allerminst is tot dit laatste geschikt een weten als dat van Nordau, dat boekdeelen meer zegt dan het kan verantwoorden. (Te vervolgen.) C. II. DEN HKHTOÜ. De Revue Bleue heeft, evenals de Pall Mail Gazette en andere bladen nog wel eens gedaan hebben, een plebisciet uitgelokt over de 25 grootste schrijvers en de 25 beste boeken. Naar het schijnt is de vraag niet volkomen juist gesteld, althans men vindt schrijvers en boeken door elkaar ge noemd; maar het resultaat is, dat 800 lezers hebben gestemd ; 36 lijsten zijn nietig verklaard, op de 7Gi anderen kwamen voor: l. Met een overweldigende meerderheid Victor Hugo. 2. Molière met 5;j stemmen minder. 3, Shakespeare; 4, Racine; 5, La Fontaine; 6, de Musset; 7, Corneille ; 8, Goethe; i), Voltaire; 10, Pascal; 11, Lamartine; 12, Homerus; 13, tiet oude en nieuwe Testament; 14, Montaigne; 15, Cervantes; 16, Michelet; 17, Balzac; 18, Dante; 19, ErnestRenan; 20, LaBruyère; 2LFlaubert; 22, Bossuet; 23, Rabelais; 24, Alphonse Daudet; 25, Virgilius. Dit is dus de keurbende. Daarna volgen: Zola, 194; J. J. Rousseau, 1!>0; Taine, 188; de Imitatio, 168; Loti, 166; Horatius, 164; Tacitus, 147; Sophocles, 143; SulJy-Prudhomme, 13(5; Tolstoï, 130; La Rochefoucauld, 130; George Sand, 121 ; Alexandre Dumas père, 111; Lucretius, 110; Darwin, 110; Chateaubriand, 108; Maupassant, 106; Dickens, 105; Beaumarchais, 105; Montesquieu, 105; Lesage, 99; Aeschylus, !I7; Bourget, 05; Labiche, !)1; de Vigny, 8!). Menigeen zal zich over die lijst verwonderen. George Sand na Loti, Chateaubriand na La Bruyère, Montesquieu zoover na Montaigne; geen woord van Byron, Schiller, Aristophanes, Ooppée, Bourget, Heine, Macchiavelli, Petrarca, Lope de Vega, om van Browning, Ibsen, Dumas Fils, en zooveel andere modernen, die men als meer gewaardeerd zou beschouwen dan l'ascal of Michelet, nog niet te spreken. Er heerscht in Duitschland en Frankrijk eenige opwinding over eene curieuse litteraire oplich ting, die aan den dag gekomen is. Een zekere Paul Heichen, antisemitisch pampflettist, heeft een roman »naar Daudet" doen verschijnen, die nu gebleken is con pornographisch product van hem zelf te zijn. Men heeft daarna ontdekt, dat er een geheele fabriek van zoogenoemde ver taalde werken van Zola, Daudet, Goncourt, Bourget, Marcel I'révost, enz. bestaat; do schrij vers, niet zonder talent, werken voor een half dozijn rooverstirma's en leveren, zooals Daudet opmerkte >merkwaardig werk". De Duitscbe boek handel en Duitsche schrijvers zijn er heel boos over, zij hopen dat Daudet on Zola, naar ge meld wordt, eene plainte zullen indienen en de vervalschers zullen bevinden, »qu'il y a encore des juges a Berlin". Een van de Duitsche schrijvers die er over spreekt, deelt als illustratie mede, dat hem jaren geleden door den uitgever van zijne eerste no vellen do raad gegeven werd ze als = vrij naar het Fransch" te doen verschijnen, hetgeen geen plagiaat of vervalsching tot iemands nadeel, maar wel een goede reclame zou zijn. De vader van de journalistiek. Te Parijs is een standbeeld onthuld voor den »vader van de journalistiek", Théophraste Renaudot, die op 30 Mei 1631 dn eerste gedrukte courant in Frank rijk deed verschijnen. liet was een groote ge beurtenis ; het blad werd van alle kanten aan gevallen in pamfletten en liedjes; de stichter, Renaudot niet minder. Er is onder anderen een fraai stuk op »den rotten neus van Théophraste Renaudot, alchymist, kwakzalver, wonderdokter, woekeraar als eon Jood, trc u iveloos als een Turk, boosaardig als een renegaat, schurk, schavuit, courantier." Renaudot was dokter, en had ook de faculteit tegen zich ; deze deed hem oen proces aan, waar hij zeker slecht af kwam; hij stierf »gueux comme un peintre." Nu was de belichaming van »de grootsche idee" ook niet heel gelukkig. Renaudots kran ten zijn een onleesbaar log samenstel van officieele dépêches, offlcieuse nota's (onder inspiratie van Richelieu geschreven, de eerste courant was een reptiel!) en verhandelingen over allerlei dingen. Het blad was verdeeld in twee cahiers, de Gazette en de Ordinaire; het kostte vrij veel, een >sol parisis" zes centimes, toen een heele som, en verscheen Vrijdags; ook was er een maandelijksch bijblad, het JSxtraordinaire. Renau dot besprak er behalve nieuws, ook uit de uit vindingen in, die zijn wonderlijk werkzame geest verzon. Hij heeft toch ook het idee gehad van de bank van leening, de handelsreclame, het adresboek, het verhuurkantoor van dienstboden, het bureau van informatie, en dat alles in het begin der zeventiende eeuw. Hij heeft inder daad voorgevoeld, wat de macht en de invloed van de pers konden zijn, zooals de minister Dupuy liet bij de onthulling uitdrukte: »het onmisbaar orgaan van het openbaar leven in een vrij land." In Frankrijk worden steeds standbeelden ont huld: Op 21 Mei was het te Fougèresdat van generaal Lariboisière, die onder Napoleon I kommandant van de artillerie was; 5 Juni te Parijs dat van Théophraste Renaudot, »de vader van de Fransche journalistiek"; in Juli te Loudun een standbeeld van denzelfden, Renaudot is daar in 1586 geboren. Te Nantes zal in diezelfde maand Dr. Guépin, de oogarts, verrijzen; Eraile Augier wordt te Valence en te Parijs (place du Théatre Francais) opgericht; te Parijs wacht ook Arago zijn ont hulling in de avenue de l'Observatoire; voorts Barye, de beeldhouwer, op het eiland SaintLouis; Condorcet op den Quai Conti; Balzac in het Palais Royal en Beaumarchais op den Bou levard die zijn naam draagt. De Deensche dichter H. P. Holst, een van de oude romantici, is deze week overleden. Hij was in 1811 geboren, begon als politiek satiricus, was veertig jaar geleden een bekend novellist: in de laatste tijden, bij de scherpe en excentrieke rich ting der Scandinavische bellettrie, heeft hij als meer fijngevoeligen uit de vroegere periode, ge zwegen. In eene discussie in het New-Yorksche Ge neeskundig Genootschap verklaarde dr. Sternberg, dat naar zijn overtuiging de cholera vooral door de vliegen verspreid wordt. Hij had gedurende eene epidemie hieromtrent waarnemingen gedaan en opgemerkt, dat het vorig jaar te New-York een groot aantal choleragevallen voorkwamen onder slagers en andere personen, wier beroep hen met vleesch en andere voedingsmiddelen, waar de vliegen op afkomen, in aanraking bracht. «Kreps et sa tille" is een uittreksel uit ver schillende Fransche dagblad-artikelen waarin de proeven (mnemotechnie, suggestie of clairvoyance) van den heer Kreps van zijne dochter be sproken worden. Zeldzame boeken en autographen. Op een autographen- en boekenverkooping te Lon den, werd eene verzameling van 12 brieven van Voltaire aan Frederik den Groote voor 11 p.st., eene reeks van brieven van generaal Gordon aan eenen vriend (tot den avond vóór zijn vertrek van Khartoum), voor 11 sb., de ofticieele dépêche in welke de slag van Trafalgar en de dood van Nelson door admiraal Collingwood gemeld werd. voor 50 p.st. overgedaan. Bij de veiling der bi bliotheek van wijlen W. Bateman in Derby, werd een schoon exemplaar van bet zeldzame werk : Augustmus de Arte Predicandi, gedrukt door Fust te Mainz in 1460, voor 34 p.st. verkocht; een fraai bijbel manuscript uit de 13 en 14e eeuw met K! initialen en miniatuurportretten versierd, voor 120 p.st.; een schoon exemplaar van den negenden Duitschen bijbel te Neurenberg in 1483 gedrukt, voor 20 p.st. 10 sh. Gouverneurs Oude Huisvriend voor Juni bevat o. a. oorspronkelijke stukken van Roeland van Ruyven (Onmacht), Fokko Bos (Zomeravond en Eenmaal) en Ij. C. II. (Twee bteoeken aan de Mentawei-eilanden) Het Nederlandsen Genootschap voor munt- en penningkunde -Concordia res parvae crescunt" te Amsterdam, zal zijn jaarlijksche vergadering houden op Zondag den 18en Juni a. s., te's-Gravenhage, in het Restaurant Itoyal (Vijverberg l), des namiddags te half twee uur. Onder de punten van behandeling komt voor : Gedachtenwisseling over het aannemen van een algemeenen muntmeter. Voorzitter is de beer Th. M. Roest, Rapenburg31, Leiden; secretaris de heer Joh. W. Stephanifc. De halfjaarlijksche opruimings-catalogus v<in de firma B. Smit, Utrechtschestraat 05, bevat de nieuwste lloll. Romans, zoowel oorspronkelijke werken, o. a. van Louise Stratenus, J. lluf van Huren, C. Alberdingk Thijm, Mina Kruseman, S. II. Kautzmann van Oosterzee, R. P. A. van Rees, enz. als vertalingen van de nieuwste penvruchton uit de vreemde, o. a. van Graaf Leo Tolstoï, Alph. Daudet, Wilkie Collins, Paul Lindau, Hans Wachenbusen, E. A. König enz. Deze nieuwe werken worden bij getallen van 6, 12, 25 tot 150 stuks voor lage prijzen uitver kocht en zijn meerendeels voor Nuts- en Volksbibliotheeken geschikt. Biuiiuiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiii imniiiiiiiiiiiMiiiimiiiiiiiiiiumiiiM ^CHETSJES Vervlogen Geluk. (PJcn droom.) Uit hot Engelsch van OI.IVK SCIIRKIXKB. Den geheelon dag zat Leven aan het strand terwijl bet zonlicht om haar speelde. Den geheelen dag speelde de zachte wind met haar lokken, en het jonge, jonge gelaat blikte over de zee. Zij wachtte wachtte; zij kon niet zeggen waarop. Den geheelen dag kabbelden de golfjes tegen het strand, telkens terugrollend, rose schelpjes achterlatend. En Leven wachtte; den geheelen dag, het zonlicht in haar oogen. Zoo zat zij daar, tot zij moede werd, het hoofd op de knie liet zinken en in slaap viel, steeds wachtende. Er kraakte een voetstap op het zand Leven ontwaakte en hoorde het. Een hand raakte haar aan en een siddering ging door haar leden. Zij sloeg de oogen op, en zag Liefde's vreemde groote oogen en Leven wist waarop zij ge wacht had. En Liefde trok Leven tnt zich. Toen werd er iets heerlijks, iets schoons ge boren, het Geluk, bet jonge Geluk. Het zonlicht, al schijnt het op het vroolijke water, is niet zoo zonnig; de rozeknopjes, al wenden zij hun lipjes naar de zon voor den eersten kus, zijn niet zoo rozig, als dit jonge Geluk. De teere polsen kloppen snel. Het is zoo warm, zoo zacht. Het sprak niet, maar het lachte en speelde in het zonlicht; en Liefde en Leven genoten dit spel. Zij durfden het niet fluisteren, maar diep in ieders hart klonk het .,Het zal het onze zijn voor altijd !" Toen na weken, na maanden misschien (Liefde en Leven kennen geen tijd) toen kwam er verandering. Nog speelde het, nog lachte het; maar soms hingen de kleine handen slap terneder, en de kleine oogen staarden treurig over de zee. En Leven en Liefde durfden elkaar niet in de oogen zien. Zij durfden niet vragen Wat deert onze lieveling?" En hun harten fluisterden: »Het is niets, niets, morgen zal zijn vroolijke lach weer weerklinken." Maar een nieuwe dag brak aan, zij reisden verder; het kind speelde bij hen, maar treurig, steeds treuriger. Eens legden Leven en Liefde zich neder tot slapen; en toen zij ontwaakten was het ver dwenen: naast hen op het gras zat een vreemde met wijd geopende oogen, zacht en droevig. Zij merkten het niet, maar treurden en schreiden: O, ons Geluk, ons vervlogen Geluk! Zullen wij u nooit weer zien." Een kleine zachto hand werd stil in de hunne gelegd en Leven en Liefde gingen verder met de vreemde tusschen zich. En toen Leven vol droefheid nederzag, zag zij haar tranen weer spiegeld in die zachte oogen. En toen Liefde smartelijk uitriep: »Ik ben moede, zoo moede, ik kan niet verder gaan. Alle licht is verdwenen, alles is duisternis," toen wees een kleine rose vinger naar bet Zonlicht, dat zijn stralen wierp over de heuvelen. Steeds waren de groote oogen droevig en nadenkend; steeds speelde er een glimlach om den kleinen mond. Toen Leven zich verwondde op de scherpe steenen, veegde hy het bloed af met zijn kleed en kuste den voet met zijn kleine lippen. Toen Liefde in de v,o.stijn bewusteloos nederlag (want zelfs Liefde veiliest het bewustzijn) snelde hij blootsvoets over het heete zand en vond zelfs water in de rotsspleten om Liefde's lippen te bevochtigen. Toen zij de donkere kloof bereikten, waar ijspegels aan de rotsen bingen hun weg was dikwijls moeilijk en treurig waar alles koude en sneeuw was, nam hij hun bevroren handen, legde ze tegen zijn kloppend hart om ze te verwarmen en zacht leidde hij ze verder, steeds verder. En toen zij in het land van zonneschijn en bloemen kwamen, verheltierden de groote oogen en kuiltjes kwamen in de wangen. Vroolijk lachend, sprong het over het zachte gras, ver zamelde honig uit holle boomen en bracht het op de palm zijner band, evenals water op leliebladen. Hij plukte bloemen en wond ze om hunne hoofden, zacht lachend. Hij raakte ze aan, zooals *Geluk" dat deed, maar zijn vingers waren nog teederder. Zoo gingen zij verder, door duisternis en licht, altijd met de kleine glimlachende vreemde tusschen hen. Somtijds herinnerden /ij zich dat eerste stralende geluk en fluisterden: »0, konden wij dat terugvinden !" Eindelijk kwamen ze bij Herinnering, die vreemde oude vrouw, met haar elleboog op de knie geleund en de kin in de hand, die het licht van liet verleden over de toekomst doet schijnen. Fn Leven en Liefde riepen uit: »0 wijze, zeg ons: vroeger behoorde ons iets liefelijks en stralends, vreugde zonder tranen, zonne schijn zonder schaduw. O welke zonde deed bet ons verliezen 'i Waar kunnen wij het wedervinden V" Fn zij, de wijze oude vrouw ant woordde: »\\"ilt ge om het terug te krijgen, opgeven wat ge nu hebt V" En zielsbeangst zeiden Liefde en Leven sNeen". ?«Dit opgeven!" zei Leven. >Wie zal dan, als de dorens mij ste ken, mijn wonden heelen V Als mijn hoofd brandt, wie zal liet met zijn teedere handen verkoelen? Wie zal in koude en duisternis mijn hart ver warmen!" Fn Liefde riep: »0, laat mij dan sterven; zonder dat eerste Geluk kan ik leven, dit kan ik niet missen. Laat mij liever sterven dun dit te verliezen!" En de wijze oude vrouw antwoordde: »0 dwazen en blinden! Wat ge eens hadt, is wat ge nu hebt. Als Liefde en Leven voor liet eerst samenkomen, wordt er iets stralends geboren, zonder schaduw. Wordt de weg moeilijker, de schaduw dieper, worden dagen en nachten koud en lang, dan komt de veran dering. Liefde en Leven willen bet niet zien, willen bet niet weten, tot zij eensklaps op schrikken, uitroepende: O mijn God, mijn God, wij hebben liet verloren ! Waar is het ! /ij be grijpen niet, dat dit lachende niet kan blijven bestaan in woestijn en kunde. Zij weten niet, dat wat naast hen gaat bet ouder geworden Geluk is. Dat ernstige, dat zacht teedere, warm in de koudste sneeuw, moedig in de droefste woestenij, dat is de Sympathie; dat is volmaakte Liefde."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl