De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 18 juni pagina 3

18 juni 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

PE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD'VOOR NEDERLAND. boutade-verzuchting. Dat hij daarmede pittoreske karkassen boven gave scheppingen van wezenlijke bouwkunst zou hebben geprezen, behoeft wel geen tegenspraak, en de waarheden als koeien die de keer T. d. P. hierbij te berde brengt, zya in bet ledige wellicht zeer klinkend, doch tegen mij zeker te onpas gesproken. Van wat meer belang schijnt de tweede bedenking, tegen een meer rec«nte bewering gericht. Maar bjj het ingaan op deze, wensch ik eerst te -ver klaren dat ik niet schrijf als man van de kwast, maar als man van de pen, dat ik niet spreek over bouwkunst als schilder, maar als denker over kunstprincipes, en dat het iemand die niet in de praktijk der bouwkunst leeft, zeker te meer geoorloofd zal zijn over hare beginselen te spre ken, wanneer een prakticus erkennen moet, dat zjjne gildebroeders in hunne confuzie zoo geens zins klaar beseffen naar weike wet zij hebben te werken. Ja, juist na zulk een openhartige verklaring, zal een met-architekt zich gemakkelijker bereid gevoelen voor een oogenblik iets principieels over architektuur in het midden te brengen, en vind ik meer vrijheid voor te slaan, haar onge veer te beschouwen als de kunst die de noodvendigheid dient door beeldende constructie. In dien zich een bouwmeester opwierp die in een voller definitie wist aan te vullen, wat ik gevoel dat ftan deze nog ontbreekt, dan geloof ik dat daar mede iets goeds zou zijn bereikt. Het was echter ditmaal zoozeer niet om iets grondstelligs over architektuur te zeggen, dat hét door de Heer v. d. P. weerlegde, geschreven ?werd,?het was slechts ter zijde dat ik de architektnur in een betoog over kunstrestauratie moeide. En nu de Heer v. d. P. op zijn beurt over het herstellen van kunst zijne eenigszins te veel in bizonderheden verdwaalde op-en-aanmerkingen heeft geschreven, schijnt het mij wel voegzaam nog iets meer algemeens over kunst restauratie na te zeggen. En dan meen ik dat men hierover dit zou kunnen getuigen : dat het herstellen van zoovele kunstruïnes de gelukkige aanleiding is geweest tot een begrijpen van oude kunst, als waartoe men op geen andere wijze zou gekomen zijn, en verder dat, omzichzelfs wille, alle herstellen van een gehavend kunstwerk geoorloofd, en zelfs verplicht is, wanneer men daarmede, hoezeer ook noodwendig beneden het oorspronkelijke blijvende, het fragmeniariesch overgeblevene nader terugbrengt tot het oorspronJcelijk bedoelde geheel. Bij werken van bouwkunst nu, is dit nader terugvoeren tot de origineele bedoeling, bij alle bezwaren, onweerlegbaar, meer mogelijk gebleken dan bij werken van schilderkunst. Een bijkomende reden hiertoe is, dat het her stellen van bouwwerken in de laatste halve eeuw veelal in handen is gelaten van de besten, terwijl het restaureeren van schilderwerk aan beunhazen pleegt te worden overgelaten. Maar dieper gelegen redenen zijn dat bouw kunst nu eenmaal stelliger dan schilderkunst een zaak van logische constructie is, dat de archi tektuur die forscher is van materieele gewrichten, wp gesproken, nog meer werkt door het algemeene samenstel, en minder uitsluitend door teerder uitwendige faktuur, en dat men aan het bou-wkunstig geheel, bedorven deelen kan herstellen, zonder daarmede het zuiver bewaarde te schaden, terwijl de gesleten verflaag, die alleen, by schilderwerk, het wezenlijke bewaart, met bij werken niet kan worden hersteld, zonder dat door de overschildering het restende werk van de oor spronkelijke hand ook feitelijk vernietigd wordt. JAN VETU. Een nieuw ontdekte Giorgione. Uit Venetiëwordt gemeld, dat in de kerk van St. Francesco della vigna sinds eeuwen onopgemerkt en onbekend in het donker een Christusstuk hing. Een kleine reparatie aan den zijmuur, dien het stuk versierde, maakte dat het afgenomen en bekeken werd, en men ontdekte nu dat het een echte en belangrijke Giorgione was. Dat het stuk tot nog toe niet met die attentie bekeken was, die het verdiende, lag aan den datum, die in vèrzichtbaar loopend schrift 151G aangaf. Nu is gezien, dat het schrift uit veel later tijd moet afkomstig zijn, dan het stuk. Giorgione is in 1511 gestorven; waarschünlijk is het jaartal eerst veel later, onder de Oostenrijksche overheersching, er opgezet. Het stuk is op hout geschilderd, het stelt den Christus voor, op een grafzerk van Grieksch marmer knielend, met een wit en rood vlaggetje in de hand. De bloote borst is prachtig gemodelleerd, prachtig zijn de weinige plooien van het diep rozerood gewaad, dat het benedengedeelte der Christusfiguur los omgeeft. Aan beide zijden van het graf zijn de slapende soldaten aangebracht. De eene is met wit-en-roode kousen gekleed en draagt een baret met witte vederen. De andere slaper heeft een vunrroer bij zich. De achtergrond toont een landschap, door een kasteel bekroond. Een kron kelend pad, omzoomd met groene hagen, voert naar de burcht Castelfranco. De kleur van het stuk is dat krachtig coloniet, dat later deVenetiaansche school zou karakteriseeren; ook hot schemerlicht, waar Giorgione van hield, is hier de toon. Een van de soldaten heeft denzelfden kop als in het stuk van Giorgione, De menschenleeftyd, dat Titiaan na Giorgione's dood voltooide. Opgravingen te Troje. Naar de Levant Herald meldt, zijn de opgravingen te Troje den 2den dezer weer begonnen, nadat mevrouw Schliemann te Athene tienduizend francs voor het doel had uitgegeven. De opgravingen worden door Dr. Doerpfeld, directeur van het Duitsche archalologisch Instituut te Athene geleid, die daarbij door den archaeoloog Dr. Alfred Bruckner uit Berlijn, den geschiedvorscher Dr. Weigel en den architect Wilberg geassisteerd worden. De opgra vingen zullen tot het eind van Juli worden voort gezet. De Turksche autoriteiten hebben bovel ontvangen, Dr. Doerpfeld alle mogelijke hulp te verschaffen. Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Kalverstraat, is tentoongesteld een schilderij van J. Maris «Stadsgezicht". By de firma Preyer & Co., lokaal Pictura, is geëxposeerd een schilderij van Fred. du Chattel, getiteld »Avond". aintuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiMiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiii Het nieuwe Bismarck-plaat werk. Fürst von Bistnarck in Friedrichsruh von C. W. ALLERS (Union, Deutsche verlagsgesellschaft Stuttgart, Berlin, Leipzig). Groot folio, met 63 lichtdrukken, prijs mark 50. Men moge over de diskretie of indiskretie van Bismarck in den laatsten tijd denken hoe men wil, allen hebben wij bij de publicatie der verschillende interviews den indruk ontvangen, dat als hij spreekt, het boek der geschiedenis der laatste 40 jaren wordt opengeslagen. De eerste diplomaat onzer eeuw heeft ze allen vorsten en staats lieden om zijnen vinger gewonden. Bismarck heeft de situatie in Europa geheel beheerscht en sinds zijn aftreden zoekt de dipl ornaat nog te vergeefs naar een zwaartepunt. Het verschijnen van bovengenoemd plaatwerk, dat den grooten staatsman met de zijnen in verschil lende huiselijke scènes, bij het ontvangen van deputatiën, op wandelingen, enz., enz., weergeeft, heeft het publiek alhier met ingenomendheid begroet. Buiten op het werk prijkt Bismarck's autograaf en zijn wapen, het eerste in goud. De tekst geeft karaktertrekken van Bismarck, mededeelingen over zijn huiselijk leven, zijne kinderen, kleinkinderen, enz., enz. Hij gebruikt den voormiddag meestal om correspondenties te beantwoorden, gaat dan een uurtje wandelen, voorzien van eenen dikken knuppel, om dan met zijne familie te dejeuneeren. Bismarck is een groot vriend der natuur, Zoodra hij de eenzaam heid van het park achter den rug heeft, om in het eigenlijk bosch te komen, is het echter uit met het stille natuurgenot, want voor elk der uitgangen van het park staan scharen van ver eerders, die hoera roepen, als de vorst te zien is. Photographen loeren er op hem dan te snap pen en den volgenden dag bericht de courant wat B. gezegd en geantwoord heeft. Naar anciën niteit is de naaste vriend der familie Bismarck de schilder Franz von Lenbach. Lenbach is ech ter nooit tevreden met Bismarck. Hoffelijk tracht deze hem wel wijs te maken, hoe groot belang hij in het portretteeren stelt, »maar ik geloof er niet aan," zegt Lenbach, »met zijne gedachten is Bismarck altijd ver weg, als ik hem uitschilder. Kon het mij slechts eenmaal gelukken, dat Bismarck bepaalde belangsteling in mijn werk had, dan zou ik mij zelf kunnen overtreffen." Doch neen, op dit punt, zooals op zoovele pun ten is Bismarck de antipode van Moltke, welko laatste een enthousiast voor de kunst was en die het schilderen zelfs van zijn eigen portret zoo veel belang inboezemde. Aan het slot van het inleidend woord zijn eenige regelen aan Bis marck's echtgenoote gewijd. Het zoude ondenkbaar zijn dat zij, die alles met haren man deelde, niet gedurende vele jaren iets hadde overgenomen van zijn strijdlust. Dat is ook ten deele het geval. De Fürstin v. Bismarck, geh. 1824, kiest sterk partij en kritiseert streng, maar zij is oprecht en oordeelt nooit lichtvaardig; haar goedgeplaatst hart verzachtte langzamerhand deze overgenornene karaktertrekken. Zij is niet even als haar man kalm en gelaten gestemd bij het noodzakelijk slikken der vele onaangenaamheden, die Bismarck nog te verduren heeft. Nu en dan kan zij in zeer sterke uitdrukkingen haar hart luchtgeven. Bij eene dusdanige gelegenheid waagde het eens een der gasten aan tafel aan Bismark te zeggen, hoe zeer hij te benijden was, zulk een getrouwe kampgenoot te hebben. Maar de spre ker ontving geen antwoord ; slechts een traan van aandoening werd op Bismark's wangen waarge nomen en bewees den eersten dat de huisvader de opmerking vernomen had. Gewis heeft de staats man bij zijne vrouw verzachting, troost en steun in moeielijke oogenblikken gevonden. Hij heeft dat het zijne moge noemen, wat boven roem, eer en aanzien staat, de rijkdom van een zeer geluk kig huwelijk. Zijn vrouw deelde alles met hem, wel natuurlijk dat hare gezondheid eindelijk in de laatste jaren veel geleden heeft. Verwondering wekt het bij ons, dat het werk niet het portret van Bismarck, ongeveer 19 jaar oud geeft. Wij hadden de gelegenheid dit voor eenige jaren te zien. Op dat portret doet hij aan Lord Byron denken. Dit versterkt ons weder in het geloof aan de graphologie, want volgens Bismark's schrift is hij geen koel hoofd, hij heeft ook gemoed. En nu de platen. Het werk bevat 6Ï5 stuks, in lichtdruk naar de teekeningen van den Ham burger schilder C. W. Allers, welke hier alle tentoongesteld waren. Om te beginnen is eerst het woonhuis te Friedrichsruh weergegeven, ver der is Bismarck uitgeteekend in alle mogelijke situaties, de courant lezend (hij leest steeds onge veer '20 couranten), in zittende houding, diep in gedachten verzonken, poseerend voor Prof. Donndorf die zijne buste boetseert, in winter kostuum, begeleid van zijne twee doggen, dan weer in een prieel rustende met zijne gedachten ver van Friedrichsruh, terwijl de honden mede zich verpoozen aan zijne voeten, aan het dejeuner in levendig gesprek met meerdere bezoekers; in begeleiding van zijne vrouw, terwijl Prof. Dr. Schwenninger, de menigte toeroept »Nicht berfallen meine Herrn", omsingeld door eene menigte nieuwsgierigen, die roepen »Unser Reichskanzler lebe hoch" ; aan een dejeuner in de open lucht met verschillende bezoekers op l April, zijn ver jaardag; in kurassiersuniform, aan eene depu tatie uit het nabij gelegen Hamburg gehoorgevend; staande op het terras op "21 Mei 18!>2 de Dresdner Liedertafel toesprekend, toeziende bij het voorbij rijden van de Duitsche wielrijdersclub enz. enz.; steeds bij de meeste van deze gebeur tenissen rookende uit zijn lange pijp. Sigaren zijn hem door Prof. dr. Schwenninger, zijn lijf arts sinds lang streng verboden. Aan genoemden geneesheer komt de eer toe den moed gehad te hebben niet alleen aan den grooter werker (Bis marck werkte in zijn tijd bijna allen er onder) ver standige leefregels te hebben voorgeschreven, maar wien het gelukte, dat de vorst deze ook trouw opvolgde. l)it was van Schwenninger een groote daad. Even als een jong Fransch officier, die kersversch destijds uit Afrika kwam, mij van Pelissier vertelde »0n ne l'approche que de loin", zoo is dit ook met Bismarck het geval. Aan ge noemden geneesheer heeft men het te danken, dat voor een achttal jaren de zeer geschokte ge zondheid van den staatsman zich weder her stelde. Van de groote platen, die het meest onze aan dacht trekken, noemen wij : de ontvangst van de deputatie der Schittergescllschaft uit Lubeck; graaf Herbort Bismarck en zijne vrouw, de gravin r'loyos te paard stijgend, Bismarck toeziende; zijne kleinkinderen op het terras; de grootvader, omringd vau al de Ifciutzau's, zij w n langon pijp stoppend; Bismarck ton voeten uit geteekend in groot formaat met de pijp in do hand, een der doggen zittende naast hem. De platen met eene enkele figuur zijn hot best gelukt; o. a. Bismarck's echtgenoote: zijn oudste zoon Ilerbert (zijn hand schrift bewijst de sterk sprekende familietrekken die hij met zijnen vader gemeen heeft); prof. dr. Schwenninger (geteekend 11 -Mei 18i)i>); Lothar Bücher (wel het beste portret), die onder de weinigen behoorde, die Bismarck's vertrouwen ge heel genoten en tot in den laatsten tijd van zijn leven te Friedrichruh aan de memoires werkte; graaf Georgo Iloyos, de schoonvader van Ilerbert Bismarck on zijne dochter; graaf Wilhelm, Bis- i marck's jongste zoon (zijn handschrift heeft ook familietrekken met dat zijns vaders, echter niet in die mate als dat van Ilerbert); do Munchener schilder Franz von Lenbach; zeer goed is Bis marck met Hans von Biilow. Ten slotte geeft eene plaat Bismarck's my'len lange laarzen, zjjn helm, degen, wapenrok, alles behoorende tot zjjn kurassiersuniform. Het papier en de druk van het plaatwerk zien er goed uit, maar wat het artistieke der teeke ningen, en dus der platen betreft, helaas hieromtrent zijn wij zeer teleurgesteld. Wij vra gen : hoe is het mogelijk dat de heer C. W. Allers tot dit doel de eer had te Friedrichsruh ont vangen te worden en hoe kan een groot man. zich door zulk een middelmatig teekenaar laten uitteekenen? Ook is de photographie dermate ter hulp genomen, dat het artistieke van eenige platen uiterst gering is. Wij, die tweemaal (eens te Friedrichsruh) dien reus, uit staal en jjzer gebouwd, op eene afstand van 1/4 meter aan schouwden en by die gelegenheid die doorbo rende, alles wegstuwende kracht en zwaarte van zijn blik op ons voelden rusten, bekijken met ietwat medelijdend schouderophalen dit werk, waaraan zoovele kosten besteed zijn. Neen, dat is niet de man, die het duitsche rijk te samen smeedde, het vertrouwen genoot van vier pruissische koningen en nu als brullende leeuw en onttroond heerscher te Friedrichsruh in de pers het nog velen diplomaten lastig en moeielijk maakt! Maar aan het groote publiek, dat den vorst nimmer te zien kreeg, bevalt dit werk en wij bevelen het daarom aan allen die Bismarck nimmer zagen, aan. Onbegrijpelijk zal het den lezers voorkomen waarom de uitgeverszaak te Stuttgart niet waar digere kunstenaars tot dit deel naar Friedrichsruh ontbond, zoodat dit plaatwerk eene wezenlijke ver eeuwiging van dezen grooten historischen persoon geworden ware. Hoe uitstekend zou daartoe geschikt geweest zijn bijv. prof. Geselschap, de ontwerper van de allegorische composities, welke, in fresco geschilderd, de Ruhmeshalle in het Zeughaus te Berlijn, haar monumentaal karakter geven; of de geestige teekenaar Fritz August Kaulbach te München; of Anton von Werner, direkteur der Academie voor beeldende kunsten alhier; of de ten onzent en in Frankrijk zeer gewaardeerde schilder Max Liebermann, of de jeugdige, en zeer begaafde Düsseldorf'er schilder, Arthur Kampf, van wien de pinakotheek te München het zeer goede doek »de bijzetting van keizer Wilhelm I", aankocht allen zeer goede teekenaars, diasC, W. Allers verre over treffen. Hoe karakteristiek zouden deze ge noemde talenten den grootsten levenden Duitscher hebben weergegeven! Maar er bestaan verzachtende omstandigheden. In Duitschland worden in 't algem«en weinig boeken gekocht, zelfs niet in kringen waar geld is. Het aange name gevoel van een boek te bezitten is tame lijk onbekend, kleine bibliotheken, zooals men deze in Nederland en elders heeft,behooren hier eer der tot de uitzonderingen, en zoo wordt men genoopt om elke uitgaaf die alhier verschijnt, met anderen maatstaf, als dien men anders zoude aanleggen, te meten. De artistieke waarde der uitgaven zouden zeer zeker een veel hooger peil bereiken, als men op debiet konde rekenen in die kringen, welke het betere kunnen waardeeren. Van dit plaatwerk, door C. W. Allers geteekend, zullen gewis 10000 exemplaren worden afgezet. Had iemand als- Geselschap dit werk geteekend, (hij is van Hollandsche afkomst, en ofschoon hij alle studiën in Italiëvolbracht en aldaar steeds toefde,gevoelt en zietmenin zijne werken den nako meling van de zonen der Scheldestad), dan zouden er ongeveer slechts 800 exemplaren aan den man gebracht worden. Geen wonder dat de uitgevers alhier alle dergelijke uitgaven meer of min laten bewerken en samenstellen naar den smaak van het groote publiek. Een wezenlijk artistiek plaatwerk verschijnt hier niet en zoo blijft het peil laag. Dergelijke uitgaven staan by ons heel wat hooger, en wij bewonderen nogmaals de kracht o. a. van een C. Rochussen in de geïllustreerde van Lennepuitgaaf (bij Sijthoff te Leiden). Maar vereeuwigd is Bismarck toch. Franz von Lenbach te München schilderde hem 17 maal ongeveer en meestal uitstekend. Het beste daar onder is en blijft dat van de National-Gallerio te Berlijn. Berlin. J. II. S. JosériilN PCLABAS'S ne men f e f, wordt, naar het Fransch vau Adolphe Brissou. De titel van dit boek trok mij aan, ook het uiterlijk. Het is een in So van vier honderd blad zijden in een vreemden band gestoken. Bovenaan prijkt de naam van den schrijver in groene inkt : Sar Mérodack Joséphin Péladan (Mérodack is een Chaldeeuwsche term die staatsman betcekeut.) Daar onder een kruisboog met het zinbeeld der Rose-Croix, rechts en links Assyrische figuren gecopiëei-d in het Louvre museum. Iii het mid den boven dien boog'deze woorden: Amphithéitre der doode wetenschappen. Hoc nien fee wordt. | Erotica, met portret van den Sar in héliogravure". | Ik haast mij het blad om te slaan. Ziehier de ] Sar. Hij gelijkt uitstekend. Hij slaat de oogeu neder, ernstig en vroom. Zijn woeste haardos g-elijkt vaag op de ooievaarsnesten die op de torens der kathedralen zijn vastgehecht. Daarentegen is zijn lange baard, in twee punten uitloopend, zeer net onderhouden en ongetwijfeld geparfumeerd. De Sar is gehuld in een wijde jas met zwarte moezen en zijn handen verliezen zich in de plooien van twee wijde monastieke mouwen. Zooals hij daar uitgeteekend staat, zoo ziet men hem op de straat en in den schouwburg en in de salons (maar dan wordt dit hnisgewaad geremplaeeerd door een strenger en nog rijker ordensgewaad). Wie is die man ? Een geleerde ? Een praatjesmaker ? Een wijsgeer 'i Een dentist ? Is hij gees tenbezweerder of louter wereldsch psycholoog ? Ik weet dat hij zijn volgelingen heeft, dat schoone vrouwen en intelligente mannen hem bij zich ont vangen, er genoegen in vinden naar zijn woorden te luisteren en hem beschouwen als wijsgeer en magiër. Ik weet evenzeer dat deze Sar voor geeft Benedictijner broeder te ziju, dat hij Hebreeuwse!), Assyrisch en Egyptisch leest en dat hij zich veel vaii het Kabbalisme der Middeneeuwen heeft eigen gemaakt. Mijn oog doorloopt, de lijst zijner werken en ik deins vol schrik terug. Hij is nog geen dertig jaar oud en hij gaf reeds uit: De Latijnsehe Décadence (twaalf deelen), Twee Grafredeneu, (een voor doktor P ladan, een voor den ridder van dien naam). De Esthetische Décadenee (een en twintig deelen), De doode Wetenschappen, (drie deden), Vijf tooneelstukken waarvan een de eer wedervoer (het is de Sar zelf, die ons dit meedeelt) door de Comédie Eranpaise geweigerd te worden.... Deze majestueuse verzameling boezemt mij een eerbied in vol vrees en ontzag. De man die zooveel en over zulke ernstige onderwerpen, schrijft, kan niet uit eigenbelang werken. En toch staat daar op de volgende bladzijden door den S;ir aangekondigd dat hij zijn brochure over de Rose Croixafr. 1.25 verkoopt en vraagt hij uitdrukkelijk om vooruit betaling per postwissel of in postzegels. Hoe is het mogelijk, dat een verheven geest zich zulke lage vosrzorgen getroost! ....Ik begin dus reeds te twijfelen. Het beste zal ziju het boek iu handen te nemen en met den inhoud kennis te maken.... * * * Welnu, ik heb het gelezen en ik heb het genoe gen U aan te kondigen dat Sar Mérodack Péladan. een zeer gedistingeerd moralist is. Onder de vele Kabalistische uiterlijkheden is zijn boek vol geest en gezond verstand. Hij g aeft aan de vrouw allerlei uitnemenden raad en hij verkondigt omtrent haar natuur, haar temperament, haar geest en de plaats die zij in de maatschappij inneemt, eenige groote waarheden, die wel waard zijn hier eens besproken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl