Historisch Archief 1877-1940
To. 835
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
of zang reeds artistiek mag worden genoemd, e
zijn er die werkelijk zeer veel beloven.
Het is echter niet mijn plan ieder nummer af
zonderlijk te bespreken en te verhalen, welke num
mers verrassing en welke nummers teleurstelling
baarden, want men beoogt met deze uitvoeringer
geen concert, doch wel eene proeve van het ge
halte van het onderwijs dat gegeven wordt.
Met veel ingenomenheid zal men deze uitvoering
weer hebben gevolgd, want hoe verschillend van
gehalte de voordrachten ook soms waren, het bleek
weer duidelijk dat het onderwijs aan voortreffelijke
handen :'s toevertrouwd wat betreft de vakken
die waren vertegenwoordigd.
De blik die den toehoorder gegeven w.ordt kan
echter niet anders dan beperkt zijn, want allo
theoretische en aesthetisclie vakken zijn van zelf
van deze uitvoeringen uitgesl<iten en die vakken
brengen er jnist zooveel toe bij een indruk te geven
van de algemcene muzikale ontwikkeling van de
leerlingen.
Het zou daarom niet ongewenscht zijn dat men
aan belangstellenden die op de hoogte zijn de
waarde van dat onderwijs te apprecieeren, eens
gelegenheid gaf, ook van den algemeenen leer
gang op de hoogte te komen; dit zou het con
servatorium dunkt mij, zeer ten goede komen,
want uit hetgeen mij geopenbaard is van liet
streven van den directeur den Heer Frans Coenen
en van de leeraren wordt terecht aan algemeene
ontwikkeling groote waarde gehecht, en ik vind
het zoo jammer dat die vakken min of meer
werken der duisternis blijven.
Door het herhaald optreden (en het vaak daar
aan verbonden succes) als solist, loopen toch vele
leerlingen gevaar die andere vakken geheel als
bijvakken te beschouwen, waaraan zij liefst zoo
weinig mogelijk tijd willen besteden. Dat zulk een
zienswijze te betreuren zou zijn, behoeft gcene
nadere verklaring.
Ik heb met groot genoegen herhaaldelijk be
speurd dat enkele leerlingen-pianisten op zoo
muzikale wijze begeleiden, ook krijgt men door
de solfège-klasse te hooren, hoe de vocale ensem
bles verzorgd ziin.
Eene orkestklasse zal ongetwijfeld worden opge
richt zoodra de elementen daartoe aanwezig zijn.
In dit opzicht wil ik echter den tijd nog niet
vooruitloopen; vooral eene jonge vereenigins; zoo
als het conservatorium moet zich geleidelijk ont
wikkelen, en hoe meer men aan deze inrichting
dea ten zeerste verdienden steun verleent, hoe meer
de voortreffelijke kunstenaars aan deze inrichting
verbonden hunne idealen kunnen verwezenlijken.
Hoe meer de //kunstvrienden" de goede eigen
schappen van zulk een instelling geheel loeren
kennen, hoemeer materieeleu steun zij zullen
verleenon. Ik zou daarom liet volgende in het belang
van het conservatorium wel durven voorstellen:
Ieder jaar worden twee kunstenaars, buiten de
Amsterdamsehe afdeeling van Toonkunst staande.
officieel uitjrenoodigd de einduitvoering van het
conservatorium bij te wonen. Ik zou het
wenschclijk achten, dat men die kunstenaars ook verzocht
de verschillende klassen te bezoeken, ten einde
van hunne bevindingen een verslag uit te
brengee, dat zou moeten worden openbaar gemaakt.
Dit zou de beteekenis van het Conservatorium
nog beter aan het licht stellen.
Velen die in hoofdzaak solovoordraenten hooren
zullen nog meenen dat hst hoofddoel is : solisten
en virtuozen te vormen, terwijl ik weet dat deze
instelling eene veel hoogere kunstontwikkeling
beoogt.
VAN MlLUGEK.
Tot de huishouding van de koningin van
Enland behoort een »Master of Music", die de kleine
muzikale soirees ten hove moet orgar.iseeren en
leiden en die daarvoor ook een orkest ter zijner
beschikking heeft.
Deze invloedrijke betrekking is op het
oogenblik door het aftreden van Sir W. G. Cousino,
die deze post ruim twintig jaar bekleed heeft,
vacant geworden. Het schijnt dat de voornaamste
Engelsche musici zich hiervoor beschikbaar stellen.
Als candidaten worden o. a. genoemd: Sir Joseph
Barnby, dr. A. C. Mackenzie en dr. Villiers
Stanford.
Mascagni heeft zijne opera Rnttcliff voltooid
en de partitie aan de Berliner Hofopera toege
zonden. In het begin van het a.s. wintersaizoen
zal dit werk reeds in studie worden genomen.
Te Leipzig heeft eene nieuwe opera in een
acte (twee tafereelen) Liébesknmpf van Erik
Meyer-Helmund weinig succes gehad. Het schijnt
dat allerlei componisten in dit werk de revue
passeerden. Daarentegen heeft te Dresden de
opera Corwlius Schut van Anton Smareglia
(Text van Luigi llicfi) veel bijval gevonden.
Vooral de tweede en derde acte maakten grooten
indruk. De componist was uit zijn woonplaats
Pola overgekomen en werd na ieder bedrijf ten
tooneele geroepen en met geestdrift toegejuicht.
De componist van de populairste Hongaarsche
opera, Hunyady Laszló, Franz Erkel, is deze
week, 83 jaar oud, gestorven. Deze opera dateert
reeds uit 1843; zij is reeds ruim 300 maal op
gevoerd. Van zijn latere werken had in 18(51
eene opera Hink Ban weer succes, daarna volg
den nog vele opera's, liederen, cantaten; zijn
laatste werk, Nf.ntelen hösök (naamlooze helden),
m 1885 te Budapest opgevoerd, had weinig succes.
De populairste Weener volksmusicus, Johann
Schrammel, die jarenlang eerst met zijn terzet,
later kwartet, een onmisbaar ingrediënt was van
alle Weener vermakelijkheden, is deze week
gestorven. Hij werd een tijdlang evenzeer op de
feesten der aristocratie als op de bals der
waschvrouwen gezocht, en had verleden jaar op de
tooneel- en muziektentoonstclling nog succes
met een aantal toepasselijke coupletliederen en
populaire refreinen.
Tan allerlei Prentkunst.
In de smakelijk gehouden zaaltjes van den
Haagschen Kunstkring, blijft nog eenige dagen
een aardige expositie geopend, van Fransch prent
werk, dat hier meerendeels al eens besproken
werd. Zoo de aantrekkelijke houtsneden in kleuren
van Lucien Pissarro, die hierin eigenlijk een
Engelschman is, en de lustige omslagen van Steinlen
en Ibels, waarvan we juist onlangs spraken. Er
is ook een aantal zeer opmerkelijke
houtsneden en lithographiën bij van Felix Vallotton,
waarvan vooral de vinnig in het hout gekorven
portretten van Baudelaire en Wagnor goed zijn,
de prachtige serie lithographiën van Odilon
Redon bij Flauberts Tentation de Saint Antoine:
een van Redons mooiste bundels, een groote
cellectie etsen van Rops, meest niet van zijn be
langrijkste, en specimens van het te handig
half- mechanische steenwerk van Alex. Lunois.
In Haarlem in het kunstnijverheid-museum. is
nu de eerst in Pulchri gehouden tentoonstelling
der meest geaccepteerde goede Engelsche
prentkunst van dezen tijd overgebracht.
Te Londen heeft men op bet oogenblik een
expositie van het werk van Linley Sambourne,
die wel de grootste van de tegenwoordige Punch
teekenaars is.
En in Parijs is bij Durand-Ruel een tentoon
stelling van Charlets voornamelijk lithographiesdi
werk gearrangeerd,
ififi Cats is een bloemlezinkje van wat
door ettelijke auteurs in dicht van katten is ver
teld, opgetuigd door een aantal schetsjes van
katten, in houdingen die Renouard heel veel
beter heeft gesnapt dan Artlmr Tomson. de tee
kenaar dezer ongeteekemle onbeteekenende «stu
dies" van een ietwat kattorigen chic. Het meest
nog van het aristokratische van een kat is er in
het groenig muisvaal kartonnen boekbandje geko
men, dat zoo streelend eenvoudig is als een
Engelsche boekbinder dat tegenwoordig nu een
maal vermag te maken.
Bij een deftig uitgedoschtboekdoel met gedichten
van John. Leicester Warren, Lord de Tabley,
door Elkin Mathews and John. Lane te Londen
uitgegeven, gaf Ricketts teekeningen van voorname
vinding en zeer fraai doen, die in photogravure
voor het boek werden gereproduceerd, wat aan
deze illustraties eenigszins het aanzien geeft van
etsen in oude-gravurestijl. Ricketts heeft zuiverder
dingen gemaakt, maar geen rijker dan deze, die
weer van een andere zijde zijn inderdaad ko
ninklijk talent doen zien. Een van de vijf prenten
voord, waar twee oude vorsten als sombere
iiguren tegenover elkander gezeten zijn, met in hun
hooge gestalten het droeve scheiden van een wijs
en heldhaftig leven, is oen conceptie van
ongemeene pracht.
Een nuffig onbeduidend nieuw Engelsch
periodiekje, dat eigenlijk heel antipathiek is. draagt
den oneigenlijken titel The Butterfly. Oneigen
lijk, want niets juist is er in van dat
h'jngeleedde, dat subtiel-rijke, dat precieus- sprookjes
achtige, dat fulpen-luchtige van het zomersche
pronkbeestje waarvan wel beschouwd een Ja
panner nog het best de bekoring mag vatten,
maar dat a! kwalijk past als zinnebeeld van een
flauw industrieel tijdschrift.
Van het zeer luxueus herboren album van
eclectiesch modernen aard : \'E«tampe originale
zijn nu twee groot-formaat heften, elk met tien
prenten verschenen.
Het eerste heeft een belangrijken gckleurden
omslag van Lautree : Een werkman a;m een
teendrukpers mot een vrouw in wandelcostuum,
die de afdrukken staat te bekijken. De vlak en
vroolijk gekleurde en in kernachtig vlotte trekken
bijna venijnig geteekende prent, zit beter in elkaar
dan Lautrecs jongste affiche Jane Acril, die
broksgewijs juist ook zeer pakkend en frisch,
maar als samenstel te min verantwoord is, en
van houding verre bij zijn kostelijke Aristide
Bruant achterstaat.
De rei opent dan met een stoute houtsnee van
Anquetin, met fier gesneden stukken naast pappig
zwakke gedeelten : kurieus werk, van een soort
Goya met Engelsche ziekte.
Verder een gekleurde prent van Bonnard van
fijn-heldere kleur in veel te min overwogen plans
?evat: verloopen Japansch; een lithographie
in tinten van Maurico Denis van nobele aspiratie
en teer droomerige werking; een lichtlaai
bonte groote circusscène van Ibels. al een
deibeste dingen van dezen noodwendig zich onge
lijken veelproduceerder, van \vien ik in den laat
sten tijd wel eens wat te faciels, maar juist ook
een uitnemend programma voor de vertooning
van Hauptrnanns Wevers in het Theatre Libre
zag; een ets van Maurin, met veel krasheid
en chic die neerkomt op niet veel zaaks ; Van
Ranson een decoratieve lijnvulling- caprice van
Chineesch karakter: werk van iemand die (niet
zeldzaam bij de Fransche pionniers) meer zuiver
in vermogen van begrijpen dan sterk in dat van
doen is; een lithographie van Roussel (er zijn
veel lithograpbiën onder deze zeer verscheiden
produkten), verrassend door iets tijns en iets
mals, en geheel van die orde van werk waarin
meer het vaag- suggestieve, dan het gaaf
uitgesprokene beoogd is, een tendens o. a. waartegen
gemunt, het laatste nummer van de Mercnre de
France een opmerkelijk protest door Charles
Merki bevat.
Van Vallotton een pittige houtsnêe vol
bewe;ing van sterk geprononceerde en toch niet
cari:aturale figuren; en ten slotte orn lithographie
van Vuillard waarvan men kwalijk meer goeds
zou kunnen getuigen, dan dat de teekenaar van
do zonde de handigheid wel zeer vrij gebleven
's, maar die men overigens om den goeden naam
van jongere zoekers uit dezen bundel had moe
ten laten.
Het tweede heft begint met een zeer beschaafd
gekleurde prent van Auriol, aangenaam van aspect,
schoon niet treffend van karakter: ontworpen
door iemand die attent de Japansche prenten
heeft bestudeerd zonder ze nog bête-weg te
volgen. Een groote zware ets van Boutet is
naar lawaai om niets, en een op steen gebracht
landschap van Dulac valt wat onnoozel. Henri
Guérard die alles doet, snijdt ook in hout, en
geeft daarvan hier een proef, niet onaardig,
Volgen: van Guilloux een prent die me aan de
jongste preoccupatie van Verster denken doet,
en van Rachou een hoekje tuin zooals men dat
aan de Japanners moest overlaten, dio er nooit
iets zoo tams uit zullen halen.
Raffaëlli geeft een spiritueele ets,waarin de kunst
verkocht is, n plaat in vier kleuren te druk
ken, iets wat nooit geheel uitkomt zooals men
wil, maar hier toch een aardig resultaat geeft.
Verder een kop-verschijning van Redon, daarge
laten nog het in de angstige expressie gelegen
wezenlijke, allerprachtigst van steenbewerking;
een droge-naald-studie van Rodin, veel minder
dan 's meesters maske van Ilugo ; en ten slotte
een gewild jongensachtig landschap van Séruzier
met wat van van Gogh, bij zeker ook wat van
hemzelf, dat ik particulier vind, maar lang niet
mooi, hetgeen men in wijziging van nuance tot
de helft van deze dingen zou kunnen zeggen.
Mag men Roger Marx, die de inleiding schreef
tot deze uitgave, gelooven, dan ligt in het niet
te reflectief verzorgen, in het snel daarheen
geworpene, in het spontane in n woord, het we
zenlijke wat men in een prent moet geven, en
waardoor een prent blijvend bekoren zal.
Hoezeer ook betrekkelijk de waarde van deze
opvatting billijkend, geloof ik dat daarmede, ab
soluut genomen, een slechte leering wordt ver
kondigd. En de volgende week denk ik een nieuwe
uitgave van twee jonge Engelschen te besproken,
die, het even zuiver meenende met de kunst als
de besten der jonge Frarischen, op een gansch
anderen dan de door Marx aangeprezen grondslag,
buitengemeen deugdelijk prentwerk geleverd heb
ben, en stellig zullen voortgaan te geven tot
vrucht en vreugd van velen, zoo ik hoop.
J. V.
Een der bekendste geestige teekenaars aan
Rliidderadatïcli, Wilhelm Scholz, is, na veel ge
leden te hebben en het laatste jaar krankzinnig
te zijn geweest, gestorven. Met David Kalisch,
Ernst Dohm en liudolf Loewenstein vormde hij
indertijd den beroemden staf van het blad; in
den ~>politischen Witz" had bij zijn eigen, geheel
oorspronkelijk genre. Hij was ook de vinder van
?E II", waarmode zoolang Napoleon III in
Klitdderad/itfich aangeduid is, en Liter van -er"
I!ismarck, tegen wien het blad toen nog oppositie
voerde.
MliuimmjiiiuiiiilifïimiiiiiiiiimitiiHiiiiutiMMimiiHiHimiiiimmilliinm
uv
l-T
W 1
K -*!\ 4 ? % ( f^ **P* 5* F*" «*?*" *>* p** P1*) r* a /
fV>UJS i en JL«Lj 7Ef\EN
*" *? ?""'"
Nordau en de Romantiek.
III.
Sinds mijn vorig artikel over Nordau's boek
verscheen, is mij ook bet tweede deel daarvan
in handen gekomen. Het is een voortzetting van
zijn beschouwingen over de artistieke verschijn
selen van den dag. Heeft bij in het eerste deel
eenige daarvan onder de rubriek Mysticismus
samengevat, hier worden do overige tot twee
andere categorieën gebracht: de k-zucht (egotisme)
en het ra/Ziswws. Tot de eerste behooren de
Parnassiers, de Diabolikers, de Decadenten en
Aestheten, benevens het Ibsenismus en de
philosoof der ikzucht: Friedrich Nietzsche. Tot de
laatste rekent Nordau Zola met zijn Fransche
en Duitsche navolgers. En met een prognose en
therapie ten aanzien van de komende twintigste
eeuw wordt het werk besloten.
De kennismaking met dit tweede deel beeft
mijn aanvankelijken indruk eer versterkt dan
verzwakt: het is en blijft een dom boek. Op zich
zelf is het al dom, met een enkel tooverwoord
een zeer samengesteld complex van verschijnselen
te willen verklaren. Maar aan dit opzet paren
zich bij Nordau een grenzenlooze eigenwaan, een
belachelijke animositeit, een volslagen gemis aan
eerbied voor den geheimzinnigen loop van den
menschelijken vooruitgang en zooveel verraderlijke
blijken van zijn klein zien en half weten, dat
als Onkel ISriisig niet geleerd had, hoe een echte
-Ilofjungensiirger" gezond kan zijn, men het
plompe boek in een hoek zou werpen en er het
zwijgen too doen.
Maar het is er nu eenmaal en het sticht zijn
kwaad, door aan weerskanten vooroordeel en
onwil te stijven. En de gevaren daarvan zijn van
dien aard, dat het zijn nut kan blijven hebben
in enkele bijzonderheden aan te toonen, bon
weinig recht Nordau heeft bij de door hem be
handelde verschijnselen als leidsman op te treden,
al slaat hij bij geval bier en daar tien spijker
op den kop. Hier moet echter een keus gedaan
worden. Nordau haalt zoo tien gansenen Ilelikon
overhoop, dat een ander boek noodig zou zijn,
om hem op alle punten te woord te staan.
Maar het lijkt mij toe, dat de principiëele
fouten in zijn manier van waardeeren het dui
delijkst uitkomen, wanneer we ons aanvan
kelijk bepalen tot zijn kijk op de romantiek.
Dat is geen verschijnsel van den dag meer. Het
is een stuk beschavings-geschiedenis, waarvan
wij ver genoeg afstaan en waarover reeds zooveel
goeds geschreven is, dat een tamelijk objectief
oordeel mogelijk wordt. Maar het zal blijken, dat
Nordau met zijn ontaardingstbeorie zich daar
toe weer iu 't geheel niet verheffen kan.
Hij behandelt dit onderwerp in zyn hoofdstuk
over de Praera/aëlieten en brengt deze beweging
op het gebied der schilderkunst terug tot de
kunstrevolutie uit het begin dezer eeuw, die men
met den naam van Romantiek pleegt aan te
duiden. Daarin is hij in zijn recht, maar zjjn
ongeluk is, dat hij van het wezen dier revolutie
niets begrijpt en op de wonderlijkste wijze met
zich zelf in tegenspraak geraakt. Hij karakteri
seert de romantiek als een reactie tegen het
rationalisme der 18e eeuw, »den geest der Fran
sche encyclopedisten", waarbij zich het verma
kelijke verschijnsel voordoet, dat hij in zijn te
keer gaan tegen deze verheerlijkers van het
oppermachtige verstand volstrekt niet beseft, dat
hij er even goed een aanbidder van is en hun
vonnis het zijne insluit. Onverwacht wordt hier
ook de Tollhimsler van straks in eere hersteld.
«Het gansche gebied van de organische behoeften
»en van de erfelijke drijfveeren, van datgene wat
»E. v. Hartmann het onbewuste noemt, was voor
»de rationalisten een gesloten boek. Zij zagen niets
»dan dien engen kring van het zieleleven, die door
»het spaarlampje van het bewustzijn wordt verlicht."
Nu zou men zoo zeggen, dat bet een heel gelukkig
verschijnsel was, dat de romantiek aan die
»gottverlassene Vernunftkultus," zooals A. W.
Scblegel haar noemde, een einde kwam maken,
maar die lof zou niet passen in Nordau's
degeneratie-theorie. Er waren, erkent hij, frissche
talenten onder de romantiekers, maar de meesten
vertoonden toch de merkteekenen der ontaarding.
Van het feit, dat nieuwe groote ideeën in den
beginne steeds in byperboliscben vorm worden
uitgesproken, heeft hij geen bleek vermoeden.
Als Schlegel leeraart, dat »de willekeur van den
dichter geen wet boven hem duldt" (98), dan
boort hij daarin niets anders dan de denk- en
spreekwijze van menscben, die wij »als
geesteskrank en imbeciel hebben leeren kennen." En
wat de deur bij hem toedoet, is dat er enkele
romantiekers Roomscb geworden zijn, verbeeld
je! en »dat bij deze romantici de opwellingen
van vroomheid zoo menigmaal met die van grove
zinnelijkheid gepaard gingen." Dit zat 'm na
tuurlijk alleen in de erotische centra dezer ont
aarden. Dat er niets intiemers is dan de verhou
ding van man en vrouw, en dat vertrouwelijkheid
met het onzienlijke alzoo licht dezen aardschen.
vorm aanneemt, zulk een overweging komt bij
Nordau niet op.
En zoo gaat dat maar voort. Als de romantiek
naar Frankrijk overslaat, ilan is daar haar hoofd
kenmerk »liefde voor bet in tijd en ruimte meer
verwijderde en voor het zedelijk en geestelijk
ongebondene", en Victor Hugo, Alexandre Dumas,
Théophile Gautier en Alfred de Musset gaan
daarin voor. In Engeland gaat het weer anders.
Dat is nog al een gezond en practiscb volk, denkt
ge. maar Nordau zal u uitleggen, boe het komt,
dat het toch ook aangestoken is. Do Engelschen
zijn nl. een weetgierig volk en dat is te gelijk
hun sterke en hun zwakke zijde (Ul-i). In hun
vurig verlangen naar een wereldverklaring luis
teren zij niet alleen naar hun natuurondorzoekers,
maar en dit is bun ongeluk ook naar hun
godgeleerden en (lichters. Daardoor heeft de
menschheid aan de Engelsche natie »Lord Bacon,
»IIarvoy, Newton, Locke, Darwin en JohnStuart
?Mill te danken, maar ook" let -.vel op de
^smalende ergernis van dit maar ook »maar ook
»Bunyan, Berkeley, Milten, de Puriteinen, de
«Kwakers en al de godsdienstige dwepers en
»mediën van deze eeuw." Nu zijt ge er. >Zoo laat
»zich de vroomheid der Engelschen en tegelijk
sliet godsdienstig karakter hunner geestelijke
ont»aarding verklaren" (103). Het eerste verschijnsel
der epidemische degeneratie was het Puseyisme
tusschen '40 en '5(1:
wlit Oxforl id tM"[i stem, niet flmijU-vtnul urn-r, vernomen,
ilie naai' ilcu voorhof roept van't iifgi'zwuruii K-nne." 1)
Het leger des Ileils is er oen voortzetting van
en »op kunstgebied zocbt de geloofsdweperij der
»ontaarde Engelschen hare uitdrukking in het
»praerafaëlitisme".
Ik vraag al de welwillende belangstellenden,
die mij vervolgen met de opmerking, »dat er toch
zooveel goeds in het boek van Nordau voor
komt," of zij net verantwoorden kunnen naar
iemand te luisteren, die zoo geschiedenis schrijft.
De romantiek aan n oorzaak toe te schrijven:
»reactie tegen den geest der encyclopedisten",
dit ne feit is al sprekend genoeg, en staat
b.v. gelijk met de Franscho revolutie te ver
klaren alleen uit den h'nanciëelen druk onder
Lodewijk XVI. Neen, de historie is slechts leer
zaam voor wie eerbiedig oogen en ooren open
zet om hare lessen te Vernemen, niet voor wie
haar eenvoudig als bondgenoote begeert om
aprioristische opvattingen overeind te houden.
Veel licbt en veel schaduw zijn ook in de
romantiek dooreengemengd. Men kan zich ver
maken met hare gekheden, men kan zich
ergeren aan bare buitensporigheden, maar dwaas
is hij, die meent, dat daarmede hare
wereldhistorische beteekenis is te niet gedaan.
Groote veranderingen in de kunst ontstaan dan
alleen, als er groote veranderingen plaats hebben
in de wijze, waarop de menschen de werkelijk
heid voelen. Indien er n groot denkbeeld is,
waarvan de romantiek en alle verdere bewegin
gen dezer eeuw in leven en kunst als openba
ringen beschouwd kunnen worden, dan is het de
stelling: «Niets is, maar alles wordt." Door de lang
zame uitbreiding dier overtuiging is de waan ge
dood, dat do volmaaktheid in bet verleden ligt en
werd de sterke lust tot veranderen geboren, die den
vooruitgang zooveel onrustiger, maar ook zooveel
sneller heeft gemaakt. Zoo was, om bij ons onder
werp to blijven, de romantiek allereerst de dood der
Aristoteliaansche aesthetiek, het opzeggen van de
gehoorzaamheid aan een dwingende schoonheids
leer, geabstraheerd uit een kunst, die men, boe
boog zij ook stond, niet langer als normatief
kon beschouwen. Schoonheid dus aan geen tijd
of plaats gebonden en niets slechts bij Grieken
of Romeinen te vinden. Afgedaan alzoo met de
dwaling, dat de afwijkingen, tot dusverre bier
en daar voortgebracht, slechts artistieke Ungeheuer
1) Da Costa.