Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 835
a
v
v.
waren, en daaruit een geestdriftig zoeken naar
nieuwe banen geboren.
, De tijdsomstandigheden bepaalden verder den
loop der beweging. De leer van Fichte, dat het
niet-ik slechts bestaat door het ik, dat we alleen
zekerheid hebben van de indrukken door het
bewustzijn ontvangen en niet van de voorwerpen
en verschijnselen buiten ons, werd door de
Schlegels en de hunnen met gretigheid omhelsd
en in hun eenzijdige opvatting de oorzaak van
een toomeloos subjectivisme. Daarbij kwam toen,
niet alleen de afkeer van de nuchterheid der
18e eeuwsche «AufklSrung", waar Nordau het
uitsluitend in zoekt, maar ook de wanhoop der
Duitsche dichters over de politische machteloos
heid van het verbrokkelde geheel, dat hun vader
land moest heeten. En gelijk stadsbewoners de
banaliteit van het leven binnen bedompte muren
het liefst ontvluchten in een grillig afwisselende
bergstreek, zoo zocht en vond de Duitsche
ro' mantiek haar heil in de fantastische en mystieke
Middeleeuwen of in het Oosten met zijn gloed en
kleuren. En was het wonder, dat toen de bewe
ging naar Frankry k oversloeg, waar men eerd er den
koning naar het schavot had durven voeren dan
de Aristoteliaansche eenheden aantasten, dat ook
daar een heimwee bleek naar de poëtische mid
deleeuwen, na al dat bloed, hetwelk vergeten was,
zonder dat het volksgeluk er door was gebaat?
Etl dat Victor Hugo, terwijl hij het drama uit de
klassieke boeien verloste, uit die middeleeuwen
zoowel ztfn Esmeralda als zijn Quasimodo te
voorschyn haalde, terwijl hij al zijn zin voor kleur
aan zyn Otientales besteedde, gelijk de Musset
zich verdiepte in de zinnenweelde van een
Oosterschen Hassan, ontstegen aan zijn geurig bad?
? Ik zal niet voortgaan met deze beknopte
aanwjjzing van den loop der romantiek. Het was
mjjn doel alleen aan te toonen, welk een anderen
kyk men op een beweging krijgt, wanneer men
zonder kwaad humeur zich niet op een enkel punt
blind staart. Men behoeft dan niet te vergeten,
dat de romantiekers heel wat gekheid hebben
uitgehaald, dat zij schandelijk onrechtvaardig waren
tegenover Goethe en Schiller, al hadden zij reden
en recht om de ideale aesthetiek dezer beiden, in
het idyllische Weimar geboren, aan te vallen:
Schaars houdt verdedigd Recht zich gansch van on
recht vrij!" (1)
evenmin als dat enkelen alle sympathie verbeurd
hebben, niet door Roomsch te worden, maar door
zich als handlangers der Heilige Alliantie te laten
gebruiken. Maar men herinnert zich dan ook, hoe
door hun optreden voor de rechten
vanhetgemoedsleven het rationalismi» een doodel ijken knak kreeg,
hoe zy Dante, Calderon, Cervantes en Shakespeare
in eere hebben gebracht, hoe hun liefde voor
de middeleeuwen den stoot heeft gegeven tot de
zegepralen der historische taaistudie en hoe hun
beweging heilzaam doorgewerkt heeft ook op
ander gebied, inzonderheid dat der muziek en
der beeldende kunsten. Hier moet ik het
intusschen aan meer bevoegden overlaten, om zoo zij
dit noodig vinden, Nordau's denkbeelden over
de Praerafaëlieten en het Wagnerismus te toet
sen, Maar het voorgaande zal wel voldoende
zijn om te doen vermosden, dat hij ook hier
geen betrouwbaar wegwijzer zal wezen. Waar
hjj voor de vrijmaking der poëtische aesthetiek
niets voelt, kan hij ook niet rechtvaardig zijn
b\j de beoordeeling van het verzet tegen de ti
rannie van Louis David, den klassieken doctri
nair op het gebied der schilderkunst, kan hij
er niet in komen, dat een uit den geest der
eeuw geboren zucht om kracht uit te oefenen,
ook in de beeldende kunst de waarde van den
strengen vorm deed geringschatten, en dat ook
hier een zoeken zich openbaarde om oude schoon
heid weer te geven in nieuwe bekoring.
Dit aan te toonen zij echter, gelijk ik zeide,
anderen overgelaten. Voor ditmaal alleen nog
de opmerking, dat waar Nordau de romantiek
niet begrijpt, hij ook niet een juist standpunt
kan innemen tegenover de consequenties en
reacties, waartoe haar jagen naar een wereld van
den schoenen schijn op zijn beurt ten slotte
weer moest uitloopen. Hiervan enkele bewijzen
te geven, kan echter beter bij een volgende ge
legenheid geschieden.
C. H. DEN HEEIOG.
(1) Staring.
IIUIIUIIIIIIUIIIIUUIIIIMUMIflIllllllUMIIUUIIIIIIIIIIIIIlUJIIIIIMJIIIHI
De Meiweek te Cambridge.
Een »Meiweek" geregeld ieder jaar in Juni
te vieren, klinkt vreemd, toch doet men het te
Cambridge en blijft het feest May-week noemen.
Deze Meiweek is de sluiting van het collegejaar
aan de universiteit; haar later stellen is dus ver
lenging van het studiejaar, en dit bestaat thans
(de drie termijnen bij elkaar genomen) reeds uit
170 dagen, dus bijna evenveel als de gezamenlijke
vacantie. Het is iets echt Engelsch-universitairs,
de geheele zaak te veranderen en toch den naam
te behouden. Wilhelm Brandt schrijft hierover
in de Frankfurter:
»Dat is het juist wat zich den bezoeker te
Cambridge, zoowel als dien te Oxford, telkens
weer opdringt. Daarvan getuigen de inrichtingen,
daarvan voor all* het uitzicht van de
collegegebouwen, met hun muren zwart van ouderdom,
begroeid met klimop, die op mij altoos den in
druk maken alsof er hier en daar een kunsttand
van den tijd was ingezet, opdat het voorwerp er
maar echt antiek zal uitzien, terwijl het ge
bouw van binnen van alle modern comfort voor
zien is. Zelfs de eigenaardige costumes van stu
denten en professoren een zwarte wollen gown,
niet ongelijk aan een toga, een zwarte baret die
aan de czapka der Ulanen doet denken wijzen
op vervlogen tijden, en eene zekere klasse van
studenten helpt aan dien kunsttand van den tijd,
door te zorgen dat de toga er nooit nieuw uit
ziet en de baret, *?ook mortar board of
treneher genoemd, ??die eigenlijk heel stijf moest
zijn, ook opgerold en in den zak gestoken
kan worden. Gown en trencher moeten de stu
denten dragen, als zij op college of bij de ge
meenschappelijke maaltijden komen, en ook op
straat zoodra het donker wordt. Maar ook de
leeraren, de tutors, of zooals zij door de studen
ten genoemd worden, de dons, loopen meest den
heelen dag in die middeleeuwsche dracht; in elk
geval altoos ook op de colleges, en aan de maal
tijden, die zij met de undergraduutes gebruiken.
Men weet toch dat de Engelsche universiteiten
iets geheel afzonderlijks zijn; zij vormen niet
zoozeer voor een beroep, juristen en medici
bijvoorbeeld bezoeken geen universiteit, of het
moest vooraf, uit liefhebberij, zijn, als wel: zij
geven eene algemeene wetenschappelijke ontwik
keling, en vormen van oudsher eigenlijk alleen
theologen.
De geleerde universiteit Cambridge bestaat uit
twintig verschillende colleges, Oxford heeft
er vier en twintig, die geheel onafhankelijk
van elkaar, meer of minder allen dezelfde studiën
beoefenen; alleen voor afzonderlijke onderwerpen
zijn er voorlezingen van bijzondere uitstekende
professoren, waartoe dan weer de undergraduates
van alle colleges toegnng hebben; ook de examens
gaan de gansche universiteit aan.
In die uitgebreide collegegebouwen, dikwijls
met prachtige tuinen omgeven, wonen studenten
en tutors samen, in vele opzichten aan het
kloosterleven herinnerend. Ontbijt en lunch
een eenvoudig middagmaal, wordt ieder door
de bedienden op zijn woonkamer gebracht; maar
voor het diner, om zeven uur 's avonds, ver
eenigen zich alle kloosterbroeders en klooster
leerlingen, de tutors en imdeigraduates in de
groote dining hall. Het was mij vergund op
uitnoodiging van een bevriend tutor, dezer dagen
aan zulk een maaltijd deel te nemen, die mij in
meer dan n opzicht aan een maal op den
Simplon deed denken. Maar ik eet te Cambridge
liever en beter.
Ver klonk het klokgelui, dat allen ter tafel
riep, en toen ik aan de zijde van mijn vriend
de oud-merkwaardige ruimte van de Dining Hall
binnentrad, boeide mij een indrukwekkend
schouwspel. Aan lange rijen tafels zaten meer
dan honderd jongelingen der wetenschap en aan
het boveneind der zaal op eene estrade, aan de
high table, van waar men do gansche ruimte uit
muntend kon overzien, troonden de dons. Do
kloosterklok is verstomd. Een Latijnsch tafel
gebed wordt uitgesproken. Plechtige ernst!
Kloosterlijke wijding! Mijne dischgenooten zitten
vol waardigheid in de lange zwarte simarre, hun
ambtskleed. Een adem van de Middeleeuwen
doorzweeft de gansche ruimte! Maar zie!
De zwarte gown van mijne buren sluit niet ge
heel van voren, en daaronder ziet men de
sneeuwwitte stijfheid van een modern overhemd,
en verder is het mogelijk! een frac naar
het nieuwste smit!
Zoo breekt het moderne zich een wen; door
alle oude vormen heen, en nu juist in de
»Meiweek", nu alles feestelijkheid en vreugde is, ziet
men de geleerde jongelui, zoodra zij de college
muren achter zich hebben, in plaats van de zwarte
caps en gowns witte flannels en strawhats dragen
en de meesters der wetenschap doen evenzoo.
Nu zijn dan ook de sisters en cousins en aunts
in grooten getale aangekomen, regatta's en
tuinfeesten zijn aan de orde van den dag, Rn in de
eerwaardige collegelokalen, die anders nauwelijks
een vrouwenvoet betreden mag behalve die
van de waschvrouw op Maandagmorgen worden
nu tooneeluitvoeringen en bals, werkelijke bals
met werkelijke dames, overal georganiseerd."
Het feest begon 's Maandags met een groot
concert, dat de University musical society ter eere
en met medewerking van de buitenlandsche com
ponisten, aan wie de doctorshoed zou worden
verleend, had voorbereid. Eerst dirigeerde Max
Bruch uit zijn Odysseus de scène van het
gastmaal der Phaeaciërs; toen kwam van Saint- Saëns
een« nieuwe fantazie voor piano en orkest, Afried,
een heel interessante »impression de voyage",
waarvan de componist zelf de sologedeelten speelde.
Boïto dirigeerde vervolgens den proloog van zijn
Mefistofele; en Tschaïkowsky zijn symphonisch
gedicht Francesca da Rimini. De geestdrift was
zeer groot, en Cambridge wenschte zich geluk,
zulk een aanzienlijk viertal in zijn midden te
zien; jammer dat Grieg door ziekte verhinderd
werd ook te komen.
Den volgenden dag had de plechtige ver
leening der doctorstitels honoris causa in het
senaatsgebouw plaats, een eigenaardige plechtig
heid. In optocht gingen uit een ander univer
siteitsgebouw de vice-kanselier, (de feitelijke rec
tor magnificus), voorafgegaan door scepterdragende
pedellen, dan de doctorandi en een aantal vroe
ger gedoctoreerden, allen in de scharlakenroode
doctorstogas. Bij het binnenkomen in de zaal
was er groot applaus, en dan weer afzonderlijke
hoera's voor allerlei personen uit de optocht,
waartusschen de »rowdy" undergraduates naar
oud gebruik ook allerlei niet-complimenteuze
toeroepingen mengden. Bijvoorbeeld reeds de
eerste doctor-candidaat, Takhtsinhji maharadjah
van Bhavnager, die zijn tulband droeg, werd
begroet met »lïoe kom je aan dien hoed?" het
begin van een bekend Engelsch straatliedje.
De Public Orator zette de verdiensten van
ieder der heeren in een Latijnsche rede uiteen;
wellicht zullen de buitenlandsche leden niet alles
verstaan hebben van het Engelsche Latijn. Wel is
men juist bezig dat aan den universiteiten af te
schaffen en de Italiaansche uitspraak aan te nemen,
maar ook deze overgang klinkt voor de Duitschers
en Franschen nog vreemd.
Na den maharadjah kwam lord Herschell,
de tegenwoordige grootkanselier van Engeland;
dan generaal lord Roberts van Candahar. die in
1878 aan den oorlog in Afghanistan een eind
maakte; Dr. Zupitzer. professor in het Engelsch,
eerst te Weenen en toen te Berlijn; en dr. O'Grady,
van de universiteit te Dublin.
Toen kwamen de musici. Saint-Saëns werd ge
noemd »vir gentis vicinae inter lumina
numeratus"; Max Bruch, «fluminis Ilheni alumnus
insignis, qui amnis paterni nympham fatalem olim
egregie cecinit" (dit slaat op zijn Loreley). Toen
zijn lof een beetje geklonken had, riep een van
de undergraduatei van de galerij: *Me dunkt nu
moest hij toch even blozen ! »0ok Boïto en Tscha
kowsky werden behoorlijk geprezen; daarna wer
den bekroonde gedichten in het Engelsch, Grieksch
en Latijn door de vervaardigers voorgedragen;
deze zijn nog aan een vrijmoediger
interpelleeren door hun commilitones blootgesteld, dan de
eere-doctoren. Eindelijk verlaat de stoet het
Senate-house in dezelfde orde als hij gekomen is.
Hermann Heiberg, een der meestgelezen Duit
sche auteurs, zal in het najaar bij Wilhelm
Friedrich te Leipzig een uitgave in afleveringen van
zijne werken doen verschijnen. Ook is hij bezig
aan een cyclus van romans, Die zehn Gebote; in
deze behoort zeker reeds zijn vroeger werk »Du
solist nicht begehren."
De Neue Freie Presse brengt in herinnering,
dat weldra de 72-jarige Russische schrijver
Grigorowitsch, die door zijne levendige schildering
van het Russische boerenleven indertijd veel heeft
bijgedragen tot de afschaffing der lijfeigenschap,
weldra zijn 50-jarig schrijversjubileum zal vieren.
Ge-eft Acht! Schetsen uit het In
dische soldatenleven door A. PRKLL.
Amsterdam, Holkema en Warendorf.
Zeer los en onderhoudend geschreven. Menig
oud-strijder zal deze bladen met genoegen door
lezen en instemmen met het eindoordeel van den
auteur, dat een «koloniaal", wiens leven dikwijls
aan de punt van een bajonet of sabel hing, wel
eenige waardeering, en zoo mogelijk, aanbeveling
verdient, wanneer men hem kan voorthelpen.
Voor niet-militairen is het boekje interessant,
omdat het een beeld geeft van 't zóó weinig be
kende Indische soldatenleven.
Bij de uitgevers Blom en Olivierse te
Culemborg verscheen een derde veel vermeerderde druk
van Gfermania's Dichtbloemen, door B. van Meurs.
De dichter heeft een zeer goede keus gedaan en
vertaalt meestal vloeiend en correct, zoowel ko
mische als ernstige verzen.
limiimiiiiiiiM
liHliiiiiiimuiimHMiiiiMiiinMHNiiiiiliiiimmiiimuj
JES
Sterren op reis.
(Slot).
Sehürmann vertelt verder in zijn Les Etoiles
en voyage:
»Een tragische gebeurtenis sloot de voorstel
lingen te Boekarest. Men gaf Lucia di
Lammermoor. Midden in de groote scène van l'atti, de
«waanzin-aria'1 hoorde men een angstkreet. Een
man, Rubinstein genaamd, had op de propvolle
galerij het evenwicht verloren, en was buite
lend op den voorgrond van het tooneel gevallen.
Een kind werd gedood en eene koriste de borst
gekraakt. Alles was in de grootste verslagenheid.
Alleen Patti bleef onbewegelijk. Nadat zij de
toeschouwers met de hand een geruststellenden
wenk had gegeven, voltooide zij haro aria zonder
accompagnement van het orkest. liet publiek,
meegesleept door haar koelbloedigheid en virtu
ositeit, nep haar viermaal terug. Toon men haar
de details van het ongeluk vertelde, zei zij kalm:
»U ziet, 'voor niet kan mij mij niet hooren. De
eenen moeten het met hun geld, de anderen
met hun leven betalen/'
Te Barcelona waren het stormachtige
tooneelavonden en geheime intriges tegen de
Pattivoorstellingen.
Mad. Patti reisde met den heer Nicolini, het
geen de artistieke jalouzie van den tenor Stagno
schijnt te hebben opgewekt. Hij weigerde den
graaf Almaviva in den Barbiere di Sevitjlia 'ie
zingen, te meer omdat al vroeger Gayarre
daarmee enorm succes gehad had. Nu gelukte
het, Nicolini over te halen om om op staanden
voet de partij over te nemen. Biljetten werden
aangeplakt om te melden dat de heer Stagno
weigerde te zingen, en dat degenen die met het
geimproviseerd optreden van Nicolini niet tevre
den waren, hun geld konden terugkrijgen.
»0m acht uur was het »huis" uitverkocht. Zeer
elegant publiek, overal diamanten en schitterende
toiletten. l'atti komt op het tooneel en een
helsche kattenmuziek barst los. Verschillende die
rengeluiden, van het gekakel eener eierenleggende
kip, tot het gehuil van honden, mengden zich
dooreen. Nu betreedt Nicolini het tooneel; »Zos
cuartos' los cuartos! (liet geld, het geld terug
geven!). ..." Driemaal probeerden Patti en Nico
lini te beginnen; driemaal werden zij door on
beschrijfelijk rumoer overstemd. Patti maakt
kruisje op kruisje en loopt van het tooneel. De
gordijn valt. Toespraak van den regisseur. Er
komt een oogenblik kalmte. Nauwelijks echter
komt Patti weer op, of het helsch spektakel barst
weer los. De diva is buiten zich zelve en weent
van spijt en woede, terwijl zij uitroept: AVat
een schande ! voor de eerste maal word ik
uitgefloten, en dat nog wel in mijn eigen land, want
ik ben een Spaansche.. . ." Eindelijk wordt de
rumoerige tooneelvoorstelling met moeite ten
einde gebracht."
Sehürmann beweert dat Stagno voor drieduizend
francs biljetten had gekocht, om Nicolini en Patti
op deze wijze een onaangenaamheid te berokkenen.
Men nam revanche door Stagno in de Traviata
iets dergelijks te bezorgen.
»Wat het meeste opzien maakte achter de cou
lissen, was niet het schandaaltje, maar de parure
van Patti. Een driedubbele rivirre van diamanten
ligt om haar hals, en vloeit in cascades langs
haar kleed tot aan den zoom van den rok. Men
was eenvoudig verblind. De balletdanseressen,
die in de balletscène moesten dansen, bleven als
verwezen staan, ze hoorden noch sissen noch
fluiten; ze zagen niets dan liet spookachtig
gefonkel."
* *
Patti, verbitterd over het schandaal, wilde ter
stond woedend Barcelona verlaten, maar Sehürmann
vond een wonderbare medicijn voor de nerveuze
diva uit. Door een gedienstigen vriend wist hij
zich een bont zoodje visitekaartjes te verschaffen
van aanzienlijke personen uit de stad. In vlie
gende haast wordt in het Engelsch, Fransch,
Spaansch en Duitsch op die kaartjes allerlei ge
schreven: »Aan de eerste zangeres ter wereld !" ...
»Zangvogel, vlieg niet weg!"... »Met veel sp\jt
over de domheid van zijne landgenooten! ...
«Bloed zal er vloeien!"... »Patti uitfluiten is
God beleedigen in zijn volmaakste schepping !"...
«Waarom hebben wij politie ?"... »Men moet blozen,
een Spanjaard te zijn!"... »Goddelijke harp, laat
u nogmaals hooren!" en dergelijke lyrische ont
boezemingen, talloos. Het groote kind Patti is nu
verrukt, en zegt tot den impresario: »Ik zal naar
al die aanzienlijke personen toegaan en er mijn
visitekaartje afgeven, Adeline Patti avcc ses
remerciments."
Hierdoor zou de fopperij uitgekomen zijn; de
verschrikte impresario stelde dus voor, het korter
af te doen, met een hartelijke dankbetuiging in
de meestgelezen bladen; de zangeres stelde zich
hiermede tevreden.
* *
»Na een van de schitterendste voorstellingen,
werd haar toen achter de coulissen op een wit sa
tijnen kuisen een rijk in fluweel gebonden boek ter
hand gesteld, door twee gegalonneerde bedienden
gedragen. Op de eerste bladzijde staat in gouden
Gothische letters de opdracht: »De Spaansche
aristocratie, die ten zeerste de oproerige inci
denten van den vorigen avond betieirt, biedt
aan Madame Patti, de koningin van den zang,
de eerste zangeres ter wereld, hare hartelijke
sympathie en diepste bewondering." Dan volgden
de onderteekeningen van de elite der
Barceloonsche société. Wie zou gedacht hebben dat
het alleen een plebisciet van het theaterpersoneel
was; de beambten, koristen, machinisten en figu
ranten hadden hun sierlijkste calligraphie voor
mijn klein complot geofferd. Vooral de krullige
handteekening van een hertog, vijf of zesmaal
grande van Spanje, was afkomstig van een hoog
beambte, den conciërge. Had hij dan al ook
geen «grand cordon", hij was toch gewoon er
aan te trekken".
Deze fraaie albumbladen sieren zeker sedert
al die jaren den prachtigen salon van Patti's
kasteel in Wales, Craig-y-Nos; wat zal ze er
mee uitvoeren als ze dit gelezen heeft?
* *
Behalve Patti, behandelt Sehürmann ditmaal
Sarah Bernhardt, voor welke hij redelijk welwil
lend is, en Coquelin. De andere sterren van min
dere grootte krijgen later hun beurt »en" schrijft
Hallays, »het vooruitzicht zal hun denkelijk niet
toelachen." Coquelin is al woedend. Hij heeft ter
stond zijn hart lucht gegeven aan de reporters, die
hem zijn meening zijn komen vragen, althans aan
AndréIlallays van de Débats, naar deze beweert.
«Mijnheer Sehürmann, die mij verwijt, dat ik
de bepalingen van onze contracten niet behoor
lijk uitleg, zou wel doen, ze zelf eer.s door te
lezen. Zijn «sterren" moeten spelen, hij moet
betalen. Maar van «uitkleeden" zooals hij nu doet,
is niets bepaald. Men zal in 't vervolg, als men
met een impresario reist, rekening moeten hou
den met de belastering in de toekomst.
Mijnheer Sehürmann is zoo smakeloos, over
mijn afkomst te praten en mij den «bakkerszoon
uit Boulogne-sur-Mer" te noemen. Het is be
lachelijk. Molière was een behangerszoon. Wat
verkochten wel te Rotterdam de voorvaderen van
mijnheer Sehürmann, voordat hun nazaat ging
handel drijven in ons genie? (Als ik zeg genie,
bedoel ik natuurlijk Sarah Bernhardt). Ook
noemt hij mij den «voorlooper van Galipaux".
Dit is erger. Hij wil mij daarmede treffen in mijn
kunstenaarswaardigheid. Ja ik heb monologen
gereciteerd en doe het nog. Mon mag zeggen wat
men wil van de onnoozolheid van die stukjes;
te meer doet men mijn verdienste uitkomen ; wat
ze toch waard zijn, is alleen door mijn dictie,
mijn geest, mijn gezicht.
Nog meer verwijten. Ik zou eens, in een wagon,
mijn kousen hebben uitgetrokken en me door mijn
secretaris de likdorens hebben laten snijden, in
tegenwoordigheid van de verontwaardigde dames.
Ik herinner me dat tooneeltje niet. Maar Napo
leon deed nog wol erger.
Dan heeft mijnheer Sehürmann de onbeschaamd
heid te beweren, dat hij mij, op den dag van de
begrafenis van Gambetta, heeft voorgesteld niet
te spelen, en mijn 1500 francs dien avond op te
offeren. Ik zou gezegd hebhen: >Kom! we spelen
toch. Als ik weer in Frankrijk kom, zal ik een
bouquetje viooltjes naar het graf van mijn dier
baren doode brengen. Dat is even mooi en veel
goedkooper." Xu, men weet in hoe nauwe betrek
king ik stond tot onzen armen grooten man. Ik
heb er de wereld genoeg van ingelicht. Niemand
zal den laster gelooven. «Kunst en vriendschap,
dat is mijn leven!" heb ik eens gezegd. Men zal
dat woord in mijn verzamelde redevoeringen
terugvinden."
Men zal opmerken dat Sehürmann in Hallays
een even wreeden, maar geestiger bondgenoot ge
vonden heeft, om met de ijdelheid en den groot
heidswaanzin van den beroemden acteur den gek
te steken.
fMIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIllllllllllflIHIIIMUIlllUnlIIIIIIMIIIUnlMIHIllllMIIIIIIIIIIIII
vo
"DAMES
Modekleuren, plissés.
Ricyclccostuum.?Prijsvraag voor huismoeders.
Een boter-expert.
Er is hoog opgegeven van al het geel op den
Grand-Prix-dag; bij de overige mode-tentoon
stellingen, vooral te Auteuil en te Chantilly,
waar minder reclame, maar meer distinctie was,
voerden de boter- en roomkleuren niet zoo den
boventoon. Men zag er evenveel wit, lichtblauw,
rose, mauve en vooral een zacht heliotrope, dat
heel veel succes had. Het wit met zwart, dat
eenige weken geleden werd aangekondigd, heeft
toch niet veel bijval gevonden ; men vindt het te
hard in vergelijking met de zachte mengingen
en overgangen der Loïe-Fullers en changeants,
waaraan nu weer het oog gewend is.
Met de volants is het rijk van de plissés weer
aangebroken. Nu men de stof eenvoudig bij den