De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 25 juni pagina 4

25 juni 1893 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 835 a v v. waren, en daaruit een geestdriftig zoeken naar nieuwe banen geboren. , De tijdsomstandigheden bepaalden verder den loop der beweging. De leer van Fichte, dat het niet-ik slechts bestaat door het ik, dat we alleen zekerheid hebben van de indrukken door het bewustzijn ontvangen en niet van de voorwerpen en verschijnselen buiten ons, werd door de Schlegels en de hunnen met gretigheid omhelsd en in hun eenzijdige opvatting de oorzaak van een toomeloos subjectivisme. Daarbij kwam toen, niet alleen de afkeer van de nuchterheid der 18e eeuwsche «AufklSrung", waar Nordau het uitsluitend in zoekt, maar ook de wanhoop der Duitsche dichters over de politische machteloos heid van het verbrokkelde geheel, dat hun vader land moest heeten. En gelijk stadsbewoners de banaliteit van het leven binnen bedompte muren het liefst ontvluchten in een grillig afwisselende bergstreek, zoo zocht en vond de Duitsche ro' mantiek haar heil in de fantastische en mystieke Middeleeuwen of in het Oosten met zijn gloed en kleuren. En was het wonder, dat toen de bewe ging naar Frankry k oversloeg, waar men eerd er den koning naar het schavot had durven voeren dan de Aristoteliaansche eenheden aantasten, dat ook daar een heimwee bleek naar de poëtische mid deleeuwen, na al dat bloed, hetwelk vergeten was, zonder dat het volksgeluk er door was gebaat? Etl dat Victor Hugo, terwijl hij het drama uit de klassieke boeien verloste, uit die middeleeuwen zoowel ztfn Esmeralda als zijn Quasimodo te voorschyn haalde, terwijl hij al zijn zin voor kleur aan zyn Otientales besteedde, gelijk de Musset zich verdiepte in de zinnenweelde van een Oosterschen Hassan, ontstegen aan zijn geurig bad? ? Ik zal niet voortgaan met deze beknopte aanwjjzing van den loop der romantiek. Het was mjjn doel alleen aan te toonen, welk een anderen kyk men op een beweging krijgt, wanneer men zonder kwaad humeur zich niet op een enkel punt blind staart. Men behoeft dan niet te vergeten, dat de romantiekers heel wat gekheid hebben uitgehaald, dat zij schandelijk onrechtvaardig waren tegenover Goethe en Schiller, al hadden zij reden en recht om de ideale aesthetiek dezer beiden, in het idyllische Weimar geboren, aan te vallen: Schaars houdt verdedigd Recht zich gansch van on recht vrij!" (1) evenmin als dat enkelen alle sympathie verbeurd hebben, niet door Roomsch te worden, maar door zich als handlangers der Heilige Alliantie te laten gebruiken. Maar men herinnert zich dan ook, hoe door hun optreden voor de rechten vanhetgemoedsleven het rationalismi» een doodel ijken knak kreeg, hoe zy Dante, Calderon, Cervantes en Shakespeare in eere hebben gebracht, hoe hun liefde voor de middeleeuwen den stoot heeft gegeven tot de zegepralen der historische taaistudie en hoe hun beweging heilzaam doorgewerkt heeft ook op ander gebied, inzonderheid dat der muziek en der beeldende kunsten. Hier moet ik het intusschen aan meer bevoegden overlaten, om zoo zij dit noodig vinden, Nordau's denkbeelden over de Praerafaëlieten en het Wagnerismus te toet sen, Maar het voorgaande zal wel voldoende zijn om te doen vermosden, dat hij ook hier geen betrouwbaar wegwijzer zal wezen. Waar hjj voor de vrijmaking der poëtische aesthetiek niets voelt, kan hij ook niet rechtvaardig zijn b\j de beoordeeling van het verzet tegen de ti rannie van Louis David, den klassieken doctri nair op het gebied der schilderkunst, kan hij er niet in komen, dat een uit den geest der eeuw geboren zucht om kracht uit te oefenen, ook in de beeldende kunst de waarde van den strengen vorm deed geringschatten, en dat ook hier een zoeken zich openbaarde om oude schoon heid weer te geven in nieuwe bekoring. Dit aan te toonen zij echter, gelijk ik zeide, anderen overgelaten. Voor ditmaal alleen nog de opmerking, dat waar Nordau de romantiek niet begrijpt, hij ook niet een juist standpunt kan innemen tegenover de consequenties en reacties, waartoe haar jagen naar een wereld van den schoenen schijn op zijn beurt ten slotte weer moest uitloopen. Hiervan enkele bewijzen te geven, kan echter beter bij een volgende ge legenheid geschieden. C. H. DEN HEEIOG. (1) Staring. IIUIIUIIIIIIUIIIIUUIIIIMUMIflIllllllUMIIUUIIIIIIIIIIIIIlUJIIIIIMJIIIHI De Meiweek te Cambridge. Een »Meiweek" geregeld ieder jaar in Juni te vieren, klinkt vreemd, toch doet men het te Cambridge en blijft het feest May-week noemen. Deze Meiweek is de sluiting van het collegejaar aan de universiteit; haar later stellen is dus ver lenging van het studiejaar, en dit bestaat thans (de drie termijnen bij elkaar genomen) reeds uit 170 dagen, dus bijna evenveel als de gezamenlijke vacantie. Het is iets echt Engelsch-universitairs, de geheele zaak te veranderen en toch den naam te behouden. Wilhelm Brandt schrijft hierover in de Frankfurter: »Dat is het juist wat zich den bezoeker te Cambridge, zoowel als dien te Oxford, telkens weer opdringt. Daarvan getuigen de inrichtingen, daarvan voor all* het uitzicht van de collegegebouwen, met hun muren zwart van ouderdom, begroeid met klimop, die op mij altoos den in druk maken alsof er hier en daar een kunsttand van den tijd was ingezet, opdat het voorwerp er maar echt antiek zal uitzien, terwijl het ge bouw van binnen van alle modern comfort voor zien is. Zelfs de eigenaardige costumes van stu denten en professoren een zwarte wollen gown, niet ongelijk aan een toga, een zwarte baret die aan de czapka der Ulanen doet denken wijzen op vervlogen tijden, en eene zekere klasse van studenten helpt aan dien kunsttand van den tijd, door te zorgen dat de toga er nooit nieuw uit ziet en de baret, *?ook mortar board of treneher genoemd, ??die eigenlijk heel stijf moest zijn, ook opgerold en in den zak gestoken kan worden. Gown en trencher moeten de stu denten dragen, als zij op college of bij de ge meenschappelijke maaltijden komen, en ook op straat zoodra het donker wordt. Maar ook de leeraren, de tutors, of zooals zij door de studen ten genoemd worden, de dons, loopen meest den heelen dag in die middeleeuwsche dracht; in elk geval altoos ook op de colleges, en aan de maal tijden, die zij met de undergraduutes gebruiken. Men weet toch dat de Engelsche universiteiten iets geheel afzonderlijks zijn; zij vormen niet zoozeer voor een beroep, juristen en medici bijvoorbeeld bezoeken geen universiteit, of het moest vooraf, uit liefhebberij, zijn, als wel: zij geven eene algemeene wetenschappelijke ontwik keling, en vormen van oudsher eigenlijk alleen theologen. De geleerde universiteit Cambridge bestaat uit twintig verschillende colleges, Oxford heeft er vier en twintig, die geheel onafhankelijk van elkaar, meer of minder allen dezelfde studiën beoefenen; alleen voor afzonderlijke onderwerpen zijn er voorlezingen van bijzondere uitstekende professoren, waartoe dan weer de undergraduates van alle colleges toegnng hebben; ook de examens gaan de gansche universiteit aan. In die uitgebreide collegegebouwen, dikwijls met prachtige tuinen omgeven, wonen studenten en tutors samen, in vele opzichten aan het kloosterleven herinnerend. Ontbijt en lunch een eenvoudig middagmaal, wordt ieder door de bedienden op zijn woonkamer gebracht; maar voor het diner, om zeven uur 's avonds, ver eenigen zich alle kloosterbroeders en klooster leerlingen, de tutors en imdeigraduates in de groote dining hall. Het was mij vergund op uitnoodiging van een bevriend tutor, dezer dagen aan zulk een maaltijd deel te nemen, die mij in meer dan n opzicht aan een maal op den Simplon deed denken. Maar ik eet te Cambridge liever en beter. Ver klonk het klokgelui, dat allen ter tafel riep, en toen ik aan de zijde van mijn vriend de oud-merkwaardige ruimte van de Dining Hall binnentrad, boeide mij een indrukwekkend schouwspel. Aan lange rijen tafels zaten meer dan honderd jongelingen der wetenschap en aan het boveneind der zaal op eene estrade, aan de high table, van waar men do gansche ruimte uit muntend kon overzien, troonden de dons. Do kloosterklok is verstomd. Een Latijnsch tafel gebed wordt uitgesproken. Plechtige ernst! Kloosterlijke wijding! Mijne dischgenooten zitten vol waardigheid in de lange zwarte simarre, hun ambtskleed. Een adem van de Middeleeuwen doorzweeft de gansche ruimte! Maar zie! De zwarte gown van mijne buren sluit niet ge heel van voren, en daaronder ziet men de sneeuwwitte stijfheid van een modern overhemd, en verder is het mogelijk! een frac naar het nieuwste smit! Zoo breekt het moderne zich een wen; door alle oude vormen heen, en nu juist in de »Meiweek", nu alles feestelijkheid en vreugde is, ziet men de geleerde jongelui, zoodra zij de college muren achter zich hebben, in plaats van de zwarte caps en gowns witte flannels en strawhats dragen en de meesters der wetenschap doen evenzoo. Nu zijn dan ook de sisters en cousins en aunts in grooten getale aangekomen, regatta's en tuinfeesten zijn aan de orde van den dag, Rn in de eerwaardige collegelokalen, die anders nauwelijks een vrouwenvoet betreden mag behalve die van de waschvrouw op Maandagmorgen worden nu tooneeluitvoeringen en bals, werkelijke bals met werkelijke dames, overal georganiseerd." Het feest begon 's Maandags met een groot concert, dat de University musical society ter eere en met medewerking van de buitenlandsche com ponisten, aan wie de doctorshoed zou worden verleend, had voorbereid. Eerst dirigeerde Max Bruch uit zijn Odysseus de scène van het gastmaal der Phaeaciërs; toen kwam van Saint- Saëns een« nieuwe fantazie voor piano en orkest, Afried, een heel interessante »impression de voyage", waarvan de componist zelf de sologedeelten speelde. Boïto dirigeerde vervolgens den proloog van zijn Mefistofele; en Tschaïkowsky zijn symphonisch gedicht Francesca da Rimini. De geestdrift was zeer groot, en Cambridge wenschte zich geluk, zulk een aanzienlijk viertal in zijn midden te zien; jammer dat Grieg door ziekte verhinderd werd ook te komen. Den volgenden dag had de plechtige ver leening der doctorstitels honoris causa in het senaatsgebouw plaats, een eigenaardige plechtig heid. In optocht gingen uit een ander univer siteitsgebouw de vice-kanselier, (de feitelijke rec tor magnificus), voorafgegaan door scepterdragende pedellen, dan de doctorandi en een aantal vroe ger gedoctoreerden, allen in de scharlakenroode doctorstogas. Bij het binnenkomen in de zaal was er groot applaus, en dan weer afzonderlijke hoera's voor allerlei personen uit de optocht, waartusschen de »rowdy" undergraduates naar oud gebruik ook allerlei niet-complimenteuze toeroepingen mengden. Bijvoorbeeld reeds de eerste doctor-candidaat, Takhtsinhji maharadjah van Bhavnager, die zijn tulband droeg, werd begroet met »lïoe kom je aan dien hoed?" het begin van een bekend Engelsch straatliedje. De Public Orator zette de verdiensten van ieder der heeren in een Latijnsche rede uiteen; wellicht zullen de buitenlandsche leden niet alles verstaan hebben van het Engelsche Latijn. Wel is men juist bezig dat aan den universiteiten af te schaffen en de Italiaansche uitspraak aan te nemen, maar ook deze overgang klinkt voor de Duitschers en Franschen nog vreemd. Na den maharadjah kwam lord Herschell, de tegenwoordige grootkanselier van Engeland; dan generaal lord Roberts van Candahar. die in 1878 aan den oorlog in Afghanistan een eind maakte; Dr. Zupitzer. professor in het Engelsch, eerst te Weenen en toen te Berlijn; en dr. O'Grady, van de universiteit te Dublin. Toen kwamen de musici. Saint-Saëns werd ge noemd »vir gentis vicinae inter lumina numeratus"; Max Bruch, «fluminis Ilheni alumnus insignis, qui amnis paterni nympham fatalem olim egregie cecinit" (dit slaat op zijn Loreley). Toen zijn lof een beetje geklonken had, riep een van de undergraduatei van de galerij: *Me dunkt nu moest hij toch even blozen ! »0ok Boïto en Tscha kowsky werden behoorlijk geprezen; daarna wer den bekroonde gedichten in het Engelsch, Grieksch en Latijn door de vervaardigers voorgedragen; deze zijn nog aan een vrijmoediger interpelleeren door hun commilitones blootgesteld, dan de eere-doctoren. Eindelijk verlaat de stoet het Senate-house in dezelfde orde als hij gekomen is. Hermann Heiberg, een der meestgelezen Duit sche auteurs, zal in het najaar bij Wilhelm Friedrich te Leipzig een uitgave in afleveringen van zijne werken doen verschijnen. Ook is hij bezig aan een cyclus van romans, Die zehn Gebote; in deze behoort zeker reeds zijn vroeger werk »Du solist nicht begehren." De Neue Freie Presse brengt in herinnering, dat weldra de 72-jarige Russische schrijver Grigorowitsch, die door zijne levendige schildering van het Russische boerenleven indertijd veel heeft bijgedragen tot de afschaffing der lijfeigenschap, weldra zijn 50-jarig schrijversjubileum zal vieren. Ge-eft Acht! Schetsen uit het In dische soldatenleven door A. PRKLL. Amsterdam, Holkema en Warendorf. Zeer los en onderhoudend geschreven. Menig oud-strijder zal deze bladen met genoegen door lezen en instemmen met het eindoordeel van den auteur, dat een «koloniaal", wiens leven dikwijls aan de punt van een bajonet of sabel hing, wel eenige waardeering, en zoo mogelijk, aanbeveling verdient, wanneer men hem kan voorthelpen. Voor niet-militairen is het boekje interessant, omdat het een beeld geeft van 't zóó weinig be kende Indische soldatenleven. Bij de uitgevers Blom en Olivierse te Culemborg verscheen een derde veel vermeerderde druk van Gfermania's Dichtbloemen, door B. van Meurs. De dichter heeft een zeer goede keus gedaan en vertaalt meestal vloeiend en correct, zoowel ko mische als ernstige verzen. limiimiiiiiiiM liHliiiiiiimuiimHMiiiiMiiinMHNiiiiiliiiimmiiimuj JES Sterren op reis. (Slot). Sehürmann vertelt verder in zijn Les Etoiles en voyage: »Een tragische gebeurtenis sloot de voorstel lingen te Boekarest. Men gaf Lucia di Lammermoor. Midden in de groote scène van l'atti, de «waanzin-aria'1 hoorde men een angstkreet. Een man, Rubinstein genaamd, had op de propvolle galerij het evenwicht verloren, en was buite lend op den voorgrond van het tooneel gevallen. Een kind werd gedood en eene koriste de borst gekraakt. Alles was in de grootste verslagenheid. Alleen Patti bleef onbewegelijk. Nadat zij de toeschouwers met de hand een geruststellenden wenk had gegeven, voltooide zij haro aria zonder accompagnement van het orkest. liet publiek, meegesleept door haar koelbloedigheid en virtu ositeit, nep haar viermaal terug. Toon men haar de details van het ongeluk vertelde, zei zij kalm: »U ziet, 'voor niet kan mij mij niet hooren. De eenen moeten het met hun geld, de anderen met hun leven betalen/' Te Barcelona waren het stormachtige tooneelavonden en geheime intriges tegen de Pattivoorstellingen. Mad. Patti reisde met den heer Nicolini, het geen de artistieke jalouzie van den tenor Stagno schijnt te hebben opgewekt. Hij weigerde den graaf Almaviva in den Barbiere di Sevitjlia 'ie zingen, te meer omdat al vroeger Gayarre daarmee enorm succes gehad had. Nu gelukte het, Nicolini over te halen om om op staanden voet de partij over te nemen. Biljetten werden aangeplakt om te melden dat de heer Stagno weigerde te zingen, en dat degenen die met het geimproviseerd optreden van Nicolini niet tevre den waren, hun geld konden terugkrijgen. »0m acht uur was het »huis" uitverkocht. Zeer elegant publiek, overal diamanten en schitterende toiletten. l'atti komt op het tooneel en een helsche kattenmuziek barst los. Verschillende die rengeluiden, van het gekakel eener eierenleggende kip, tot het gehuil van honden, mengden zich dooreen. Nu betreedt Nicolini het tooneel; »Zos cuartos' los cuartos! (liet geld, het geld terug geven!). ..." Driemaal probeerden Patti en Nico lini te beginnen; driemaal werden zij door on beschrijfelijk rumoer overstemd. Patti maakt kruisje op kruisje en loopt van het tooneel. De gordijn valt. Toespraak van den regisseur. Er komt een oogenblik kalmte. Nauwelijks echter komt Patti weer op, of het helsch spektakel barst weer los. De diva is buiten zich zelve en weent van spijt en woede, terwijl zij uitroept: AVat een schande ! voor de eerste maal word ik uitgefloten, en dat nog wel in mijn eigen land, want ik ben een Spaansche.. . ." Eindelijk wordt de rumoerige tooneelvoorstelling met moeite ten einde gebracht." Sehürmann beweert dat Stagno voor drieduizend francs biljetten had gekocht, om Nicolini en Patti op deze wijze een onaangenaamheid te berokkenen. Men nam revanche door Stagno in de Traviata iets dergelijks te bezorgen. »Wat het meeste opzien maakte achter de cou lissen, was niet het schandaaltje, maar de parure van Patti. Een driedubbele rivirre van diamanten ligt om haar hals, en vloeit in cascades langs haar kleed tot aan den zoom van den rok. Men was eenvoudig verblind. De balletdanseressen, die in de balletscène moesten dansen, bleven als verwezen staan, ze hoorden noch sissen noch fluiten; ze zagen niets dan liet spookachtig gefonkel." * * Patti, verbitterd over het schandaal, wilde ter stond woedend Barcelona verlaten, maar Sehürmann vond een wonderbare medicijn voor de nerveuze diva uit. Door een gedienstigen vriend wist hij zich een bont zoodje visitekaartjes te verschaffen van aanzienlijke personen uit de stad. In vlie gende haast wordt in het Engelsch, Fransch, Spaansch en Duitsch op die kaartjes allerlei ge schreven: »Aan de eerste zangeres ter wereld !" ... »Zangvogel, vlieg niet weg!"... »Met veel sp\jt over de domheid van zijne landgenooten! ... «Bloed zal er vloeien!"... »Patti uitfluiten is God beleedigen in zijn volmaakste schepping !"... «Waarom hebben wij politie ?"... »Men moet blozen, een Spanjaard te zijn!"... »Goddelijke harp, laat u nogmaals hooren!" en dergelijke lyrische ont boezemingen, talloos. Het groote kind Patti is nu verrukt, en zegt tot den impresario: »Ik zal naar al die aanzienlijke personen toegaan en er mijn visitekaartje afgeven, Adeline Patti avcc ses remerciments." Hierdoor zou de fopperij uitgekomen zijn; de verschrikte impresario stelde dus voor, het korter af te doen, met een hartelijke dankbetuiging in de meestgelezen bladen; de zangeres stelde zich hiermede tevreden. * * »Na een van de schitterendste voorstellingen, werd haar toen achter de coulissen op een wit sa tijnen kuisen een rijk in fluweel gebonden boek ter hand gesteld, door twee gegalonneerde bedienden gedragen. Op de eerste bladzijde staat in gouden Gothische letters de opdracht: »De Spaansche aristocratie, die ten zeerste de oproerige inci denten van den vorigen avond betieirt, biedt aan Madame Patti, de koningin van den zang, de eerste zangeres ter wereld, hare hartelijke sympathie en diepste bewondering." Dan volgden de onderteekeningen van de elite der Barceloonsche société. Wie zou gedacht hebben dat het alleen een plebisciet van het theaterpersoneel was; de beambten, koristen, machinisten en figu ranten hadden hun sierlijkste calligraphie voor mijn klein complot geofferd. Vooral de krullige handteekening van een hertog, vijf of zesmaal grande van Spanje, was afkomstig van een hoog beambte, den conciërge. Had hij dan al ook geen «grand cordon", hij was toch gewoon er aan te trekken". Deze fraaie albumbladen sieren zeker sedert al die jaren den prachtigen salon van Patti's kasteel in Wales, Craig-y-Nos; wat zal ze er mee uitvoeren als ze dit gelezen heeft? * * Behalve Patti, behandelt Sehürmann ditmaal Sarah Bernhardt, voor welke hij redelijk welwil lend is, en Coquelin. De andere sterren van min dere grootte krijgen later hun beurt »en" schrijft Hallays, »het vooruitzicht zal hun denkelijk niet toelachen." Coquelin is al woedend. Hij heeft ter stond zijn hart lucht gegeven aan de reporters, die hem zijn meening zijn komen vragen, althans aan AndréIlallays van de Débats, naar deze beweert. «Mijnheer Sehürmann, die mij verwijt, dat ik de bepalingen van onze contracten niet behoor lijk uitleg, zou wel doen, ze zelf eer.s door te lezen. Zijn «sterren" moeten spelen, hij moet betalen. Maar van «uitkleeden" zooals hij nu doet, is niets bepaald. Men zal in 't vervolg, als men met een impresario reist, rekening moeten hou den met de belastering in de toekomst. Mijnheer Sehürmann is zoo smakeloos, over mijn afkomst te praten en mij den «bakkerszoon uit Boulogne-sur-Mer" te noemen. Het is be lachelijk. Molière was een behangerszoon. Wat verkochten wel te Rotterdam de voorvaderen van mijnheer Sehürmann, voordat hun nazaat ging handel drijven in ons genie? (Als ik zeg genie, bedoel ik natuurlijk Sarah Bernhardt). Ook noemt hij mij den «voorlooper van Galipaux". Dit is erger. Hij wil mij daarmede treffen in mijn kunstenaarswaardigheid. Ja ik heb monologen gereciteerd en doe het nog. Mon mag zeggen wat men wil van de onnoozolheid van die stukjes; te meer doet men mijn verdienste uitkomen ; wat ze toch waard zijn, is alleen door mijn dictie, mijn geest, mijn gezicht. Nog meer verwijten. Ik zou eens, in een wagon, mijn kousen hebben uitgetrokken en me door mijn secretaris de likdorens hebben laten snijden, in tegenwoordigheid van de verontwaardigde dames. Ik herinner me dat tooneeltje niet. Maar Napo leon deed nog wol erger. Dan heeft mijnheer Sehürmann de onbeschaamd heid te beweren, dat hij mij, op den dag van de begrafenis van Gambetta, heeft voorgesteld niet te spelen, en mijn 1500 francs dien avond op te offeren. Ik zou gezegd hebhen: >Kom! we spelen toch. Als ik weer in Frankrijk kom, zal ik een bouquetje viooltjes naar het graf van mijn dier baren doode brengen. Dat is even mooi en veel goedkooper." Xu, men weet in hoe nauwe betrek king ik stond tot onzen armen grooten man. Ik heb er de wereld genoeg van ingelicht. Niemand zal den laster gelooven. «Kunst en vriendschap, dat is mijn leven!" heb ik eens gezegd. Men zal dat woord in mijn verzamelde redevoeringen terugvinden." Men zal opmerken dat Sehürmann in Hallays een even wreeden, maar geestiger bondgenoot ge vonden heeft, om met de ijdelheid en den groot heidswaanzin van den beroemden acteur den gek te steken. fMIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIllllllllllflIHIIIMUIlllUnlIIIIIIMIIIUnlMIHIllllMIIIIIIIIIIIII vo "DAMES Modekleuren, plissés. Ricyclccostuum.?Prijsvraag voor huismoeders. Een boter-expert. Er is hoog opgegeven van al het geel op den Grand-Prix-dag; bij de overige mode-tentoon stellingen, vooral te Auteuil en te Chantilly, waar minder reclame, maar meer distinctie was, voerden de boter- en roomkleuren niet zoo den boventoon. Men zag er evenveel wit, lichtblauw, rose, mauve en vooral een zacht heliotrope, dat heel veel succes had. Het wit met zwart, dat eenige weken geleden werd aangekondigd, heeft toch niet veel bijval gevonden ; men vindt het te hard in vergelijking met de zachte mengingen en overgangen der Loïe-Fullers en changeants, waaraan nu weer het oog gewend is. Met de volants is het rijk van de plissés weer aangebroken. Nu men de stof eenvoudig bij den

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl