De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 25 juni pagina 7

25 juni 1893 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 835 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?~" !l«ai^-=^ De wederopengraving van de Zaagmolensloot. Mr. v. TIEXHOVEN: Wat een grap! iniiiMiiiuiiiiiniiiiiiiiiiiiiHiiiii Julius Pruttelman Bi-oinmeijer. Papa, zei Thérèse verleden week Dins dag, met een kleurtje van agitatie, dat haar zoo goed staat, er zit in den Salon een heer op u te wachten, nog fijner dan mijnheer Quack en nog grijzer dan prof. Asser; hij spreekt Hollandsch met een Fransch accent, en toen hij in den gang toevallig in een zijden ibulard zijn neus snoot, heb ik een parfuum ge roken van rozen-es sence .... Dan is het een Hagenaar, zeg ik, totaal onverschillig-, zeker parelgrijze handschoenen en een paar ridderordes in 't knoopsgat. Een paar? wel vier! als ik ten minste goed geteld heb. Jacob boog voor hem bijna tot aan den grond. Hij zei dat het iemand van buitengewone beteekenis was. Jawel, jawel. Er is een vacature in den Raad van Voogdij.... en enfin ik be grijp het al Ik kon niet uitspreken. Jacob kwam bin nen en overhandigde m;j het kaartje .... met een kroontje. De duivel I zeg ik Maar Thérèse riep: SU! Papa. Nu niet zulke rare woorden, als je blieft, daar zou die mijnheer niet tegen kunnen, dat weet ik zeker. Wat blief'! Kees .... ? maar 't ding was gau wer dan ik zelf. Het had den schuier gegre pen en stond mij al van voren en achter af te borstelen, streek met dat voorwerp mij door mijn knevel om, zooals ze zei, me presentabel te maken; ik zou zoo bij hem afsteken, want hij was van een door den geest gelouterde compositie, had heelemaal het uiterlijk van een aristocratischen koster met zulke zachte witte bakkebaardjes en gevoelige oogjes, dat zij in staat zou zijn hem te kussen en dade lijk tegen mij in te ruilen, indien de natuur en de wet zoo iets niet verboden. Ik had op dat oogenblik niet den tijd haar op haar nummer te zetten en eigenlijk was het ook minder noodig. Ik ben oud genoeg geworden om de zon in 't water te kunnen zien schijnen, en mijn vriend Hartsen heeft ?ook te veel miskenning en ondank geoogst, om hem niet de bewondering van een on schuldig kind te gunnen. Toen dan ook na het vertrek van Hartsen Thérèse alweer over hem begon en zei: maar die man kan niet slecht zijn", was mij alle lust vergaan haar een streng woord toe te voegen en antwoordde ik: ,,ja, kleine, daar heb je wel gelijk aan; slecht kan hij niet wezen, maar de wereld is slecht voor hem. Dat zul jij eerstdaags zien, en hij zal 't ervaren : Hij hoopt dat de Beverwijkers zich zijner waard zullen bctoqnen, maar je kunt er zeker van zijn, dat zij hem in zijn hemd laten staan." Of het nu was van de al te plastische beeld spraak, of van het gruwen bij de gedachte dat iemand, dien zij ia een ontmoeting, op ecu af stand van zes pas, in minder dan n secon de tijd reeds zoo lief had gekregen, door anderen om zoo te zeggen geschouderd kon worden ik weet het niet, maar dit is zeker, dat zij haar vuistje balde, wat in den regel, gelijk ook nu weer, gevolgd werd door het storten van een traantje en dat zal wel het eenige zijn geweest, dat over de Beverwijksehe verkiezing geschreid is, want Hartsen zelf is staatsman genoeg om clen nijd van het lot te trotseeren, en bovendien als je zooveel-maal ridder bent, kan er geen meisjeshart in je boezem kloppen of het zou dat van een Kenau moeten wezen. Toch is Hartsen mij niet meegevallen. Xa eenige plichtplegingen, waarin ik hem liet gevoelen, hoe er een tijd is geweest, dat Hiutsert Brommeijer niet kende, of niet wilde kennen, en hij zoo de gewoonte had, als v. Tien hoven of Quack over mij spraken, te vragen: ik hoor je nu wei van dien Brommeijer spreken, maar wie is eigenlijk die Brommeijer... is dat soms een broei' van dien blikslager uit de Kerkstraat, zeker iemand die in den laatsten tijd er boven op gekomen is? .. en hoe hij mij op de beurs meermalen had aangekeken alsof hij zeggen wilde: parvenu, kan je je hoed niet eens voor mij lich ten gaf ik hem te kennen, dat hij toch welkom was, want, dat IK iemand was zon der rancune, die, nu de Voorzienigheid mij eens de plek had aangewezen die ik aan het Hof, bij de Regeering van stad en land, aan de Beurs en in de Bocht inneem, begrijpt dat hij met zijn talenten moet woekeren in het algemeen belang in dezen beroerden tijd, nu er meer rlesschentrekkers dan echte koop lui zijn overgebleven, en de heel e maat schappij in handen valt van een troep marktschreeuwers, kwakzalvers, ladelichters en der gelijk gespuis. \Vij kouden het bij onze algemeene beschou wingen wel ns zijn, want Hartsen dacht en gros over de zaken als ik; alleen heeft hij een optimistisch gestemd gemoed en, als ik het zeggen mag, een te weinig scherpen blik om het canailleachtige in al zijn vormen te onder scheiden. Hij is nu niet bepaald wat je noemt een doeije. 't spreekt van zelf, anders zou hij niet de Engclschen (e slim af geweest zijn bij de vei deeling van Borneo, maar hij heeft toch een neiging om zich door heel ge wone menschen te laten beetnemen, /ooals het meer gaat, hij is in hét oogloopend groot in het groote, maar in het kleine letterlijk een nul. XaluuiTtjk was de roden van zijn bezoek mij te vragen, wal ik over zijn Beverwijksche candidatuur dacht, en of ik meende, dat er nog iets aan te doen zou zijn. Mijn eerste antwoord was : \vaL doe jij nu, een ex-minister, iemand van jou (jnahteiten en capaciteiten, je in te laten met dat tuig? Zoo iets is goed vooreen boeren-burgemeester, een advocaat, of een domino maar jij, die vlak naast den troon zoudt moeten zitten, kunt je toch niet door een troepje XoordTIüllandscbe boeren laten aanwijzen als een vertegenwoordiger van het Xederlamlsclie volk. Zoo iets moge een man als Bast'.Tt passen, het is vernederend voor iemand met een adellijk wapen, iemand die je maar hebt aan to zien om te merken, dat een van zijn voorvaderen op een kasteel heeft gewoond, page is geweest, en die zelf, even goed als ik, wel eens een handje van de koningin heeft gehad, ten bewijze dat we van die uitverkorenen zijn, die nu nog wel onder de rest wonen, maar toch eigenlijk zouden verdienen in een hemeltje apart te worden gezet. Ihirtscn stemde dit toe, maar het was zijn plicht zich zoo te vernederen. Het Huis van Oranje moest in de Kamer een leger van Paladijn.-; bezitten, nu het volk. opgezweept duor de domagogii). den troon bfginl te bc-dreigen. Want, zoo zei hij, het is haast g-'ea bedreigen meer. Tak's kieswet is een directe aanslag op de veiligheid van het Koniiiginiietje. Goloof me, mijnheer Brommeijer. de grond slag van alles is ondermijnd. Dat is een woelen en wroeten, een wrikken, een dringen en drij ven, zonder eind. O, u weet niet hoe zelfs iii hei vorstelijk 's (i-ravenhagc de plannen ge smeed worden om banden te slaken, die onder 's hemels wijs bestel als voor de eeuwigheid schenen geknoopt. Ja, het is die oude geest van een de Witt en van een Oldenbarneveldt, die, liet heilige geringschattend, het Oranje denkt: weg te verven onder een dikke laag van het hellekkurig rood. En wij. mijnheer -ÜrommeijtT, zijn niet onschuldig daaraan. Mijn (amiidatuur in IJeyerwijk is voor mij als een boetedoening en gij moet mij helpen. Onze fout is het geweest, dat het gezag in den wortel is aangetast. Gij hebt gezwegen en ik, wij bei den hadden ons moeten verzetten, telkens als er weder een vezel van dien wortel werd losgewoeld. Wat is er in Europa al niet ge beurd waardoor tractaten zijn verscheurd, eigendomsrechten geschonden, zoodat tronen omvielen, waggelden of kraakten? Wat ging het oiis aan ala Denemarken, Oostenrijk, Hannover, Frankrijk of de Kerkelijke Staat werden besprongen en beroofd;* Waarom zijnwe toen niet m toorn ontstoken en hebben wij ons niet in de bres gesteld, ten einde een tot hier toe en niet verder" toeteroepen aan al die aan randers van het Gezag ! Hodie rnihi cras tibi! Mijnheer Brommeijer ! Wat daar over de grenzen geschied is, was het iets anders dan een ia feiten geschreven profetie van den verdelgingsicclit, die ook tegen ons zou worden onder nomen ? Wat hebhen wij te doen? Het ge zag te steunen, waar het ook sta en door wien het ook beleedigd zij. Met deze gedachte kom ik tot u en nu wensen ik u mede te deeleii, dat m. i. de troon en het altaar aller eerst op ons moeten kunnen rekenen. Ook het altaar: de kerk. 't Doet er niet toe, welke. Itderc kerk is de h echtste stut van het ge zag en de Roomsche niet het minst. Daarom heD ik mij verbonden naar het Binnenhof te gaan ais een getuige; een getuige tegen den satanischen geest van Taks kieswet, en als een getuige voor de kerk, niet mijn kerk of wc kerk, maar de kerk van Rome, enmijzelven aan te bieden als den eersten protestantschcn voorstander van een herstel van het gezantschap bij het Vaticaan. De tijd is voorbij, dat wij conservatieven tegen elkan der den strijd mogen voeren; het conservatisme zelf is in gevaar. Wij moeten allen de handen in een slaan. Geef daarvan met mij het voor beeld ! Ik stond eerst een beetje verbluft. Als verkiezingsspeech, zei ik, na even uitgeblazen te hebben, is dat niet kwaad. Je kunt dat, dunkt me, behalve het slot, zoo laten drukken. Pardon, zei Hartsen, ik heb het al op schrift. Je spreekt met zwier, je zult indruk maken. Keen, schudde Hartsen, ik ga niet spreken. Maar dat begrijp ik niet. Je bent, het is aan alles duidelijk, door den hemel geroepen. Je bent toegerust met een eloquentie, die mij, onaandoenlijk als ik voor dat soort van ge redeneer ben, in ;t hart treft. Je hebt mijn gemoed geraakt en je zoudt niet heen gaan naar Beverwijk, naar Asseiidelft, naar Velzen naar Zandvoort en hoe al die negerijen meer mogen heeten. Dat noem ik een plichtverzuim. Ja, zei Hartsen, dat lijkt zoo. Maar tegen u gezegd, als ik mijn redevoering overdag heb gemaakt, en 's avonds gememoriseerd, dan spreek ik die den volgenden dag uic met deftigheid, plechtigheid, emphase, aplomb, enlin in een woord klassiek.. . maar, en dit is mijn zwakke zijde... ik ben. niets waard in het debat! Onmogelijk mijn vriend de Schepper doet niets ten halve.. Toen is liet zoo in het debat ben ik een kind. Ik heb iets van Mozes... Toe, wees mijn Aiiron ! Een mooie grap! riep ik uit. Een oud mi nister zou geen boer of schoolmeester zich van het i ij l' kunnen houden. Je kent je eigen kracht niet, kerel! Als je ze aankijkt, kruipen ze in hun schulp. Xeen, Meneer Brommeijer, je moet mij helpen . . . A.uders . . . JNu dat doe ik niet. Denk je dat ikerpleizier in heb een bedorven zaak voor mijn re kening te nemen:' Bedorven '! Ja een bedorven zaak. Wat hebben jullie gedaan? Je hebt overal verteld, datje zoudt komen als tegenstander van de kieswet en als conservatief. E u wat jullie hadden moeten doen'.- je presenteeren als voorstanders van de kieswet en als aiili radicaal. J ml ie hebben je naam tegen. Jij zoowel als Basiert; con servatief is niets, liberaal is u iets, maar anti-iadicaal, dat lijkt ten minste ergens op. En de kieswet, welzeker die moet gewijzigd worden, maar hoe? Je had de kieswet van Tak moeten aanbevelen, maar dan eenige verbeteringen behooreii te noemen, als een hoogeren leeftijd, een schriftelijk en monde ling examen voor den werkman, een aanslag1 in .Ie vermogens- of bedrijtsbelastiug van een gulden of zes, enzoovoorts. IVrmilteer me dut ik het ie zeg, jullie, Bastert en jij, hebben aller=tonist gedaan. En dat verwondert me van jou zoowei ais van hem. Die Bastert is immers steenbakker of zoo iets, en jij bent handelaar geweest, eu wie pre senteert nu zijn waar onder den slechtsten naam. dien zijn concurrenten er voor hebben uitgevonden! Xeem me niet kwalijk, dat ik htt je zeg; twee oud-excellenties, twee uils kuikens, hoc knap juiüe beiden ook anders bent, er komt niets van juilie terecht. Daar zit je nu met een speech als een stuk evaugelie in je zak, met een. stem als van een be jaarde lijster, met een gezicht als van een engel en met een rist ridderorders ais van t_-eu père iioble uit de Opéra (Jomique en 'och je zult liet zien, dat Bavenvijkscha landelijk. gepeupel stuurt je met de kous op den £-jp naar huis .... Hij had nog heel wat tegen te pruttelen, maar mijn voorspelling is uitgekomen. Jhr. ll^rf sen ruikt vooreerst het Binnenhof niet'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl