Historisch Archief 1877-1940
No. 835
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?~" !l«ai^-=^
De wederopengraving van de Zaagmolensloot.
Mr. v. TIEXHOVEN: Wat een grap!
iniiiMiiiuiiiiiniiiiiiiiiiiiiHiiiii
Julius Pruttelman Bi-oinmeijer.
Papa, zei Thérèse
verleden week Dins
dag, met een kleurtje
van agitatie, dat
haar zoo goed staat,
er zit in den Salon
een heer op u te
wachten, nog fijner
dan mijnheer Quack
en nog grijzer dan
prof. Asser; hij
spreekt Hollandsch
met een Fransch
accent, en toen hij in
den gang toevallig
in een zijden ibulard
zijn neus snoot, heb
ik een parfuum ge
roken van rozen-es
sence ....
Dan is het een
Hagenaar, zeg ik,
totaal onverschillig-,
zeker parelgrijze
handschoenen en een
paar ridderordes in 't knoopsgat.
Een paar? wel vier! als ik ten minste goed
geteld heb. Jacob boog voor hem bijna tot
aan den grond. Hij zei dat het iemand van
buitengewone beteekenis was.
Jawel, jawel. Er is een vacature in den
Raad van Voogdij.... en enfin ik be
grijp het al
Ik kon niet uitspreken. Jacob kwam bin
nen en overhandigde m;j het kaartje .... met
een kroontje.
De duivel I zeg ik Maar Thérèse riep:
SU! Papa. Nu niet zulke rare woorden, als
je blieft, daar zou die mijnheer niet tegen
kunnen, dat weet ik zeker.
Wat blief'! Kees .... ? maar 't ding was gau
wer dan ik zelf. Het had den schuier gegre
pen en stond mij al van voren en achter af
te borstelen, streek met dat voorwerp mij door
mijn knevel om, zooals ze zei, me presentabel
te maken; ik zou zoo bij hem afsteken, want
hij was van een door den geest gelouterde
compositie, had heelemaal het uiterlijk van
een aristocratischen koster met zulke zachte
witte bakkebaardjes en gevoelige oogjes, dat
zij in staat zou zijn hem te kussen en dade
lijk tegen mij in te ruilen, indien de natuur
en de wet zoo iets niet verboden.
Ik had op dat oogenblik niet den tijd
haar op haar nummer te zetten en eigenlijk was
het ook minder noodig. Ik ben oud genoeg
geworden om de zon in 't water te kunnen
zien schijnen, en mijn vriend Hartsen heeft
?ook te veel miskenning en ondank geoogst,
om hem niet de bewondering van een on
schuldig kind te gunnen. Toen dan ook na
het vertrek van Hartsen Thérèse alweer over
hem begon en zei: maar die man kan niet
slecht zijn", was mij alle lust vergaan haar
een streng woord toe te voegen en antwoordde
ik: ,,ja, kleine, daar heb je wel gelijk aan;
slecht kan hij niet wezen, maar de wereld
is slecht voor hem. Dat zul jij eerstdaags
zien, en hij zal 't ervaren : Hij hoopt dat de
Beverwijkers zich zijner waard zullen
bctoqnen, maar je kunt er zeker van zijn, dat zij
hem in zijn hemd laten staan."
Of het nu was van de al te plastische beeld
spraak, of van het gruwen bij de gedachte dat
iemand, dien zij ia een ontmoeting, op ecu af
stand van zes pas, in minder dan n secon
de tijd reeds zoo lief had gekregen, door anderen
om zoo te zeggen geschouderd kon worden
ik weet het niet, maar dit is zeker, dat zij
haar vuistje balde, wat in den regel, gelijk ook
nu weer, gevolgd werd door het storten van
een traantje en dat zal wel het eenige zijn
geweest, dat over de Beverwijksehe verkiezing
geschreid is, want Hartsen zelf is staatsman
genoeg om clen nijd van het lot te trotseeren,
en bovendien als je zooveel-maal ridder bent,
kan er geen meisjeshart in je boezem kloppen
of het zou dat van een Kenau moeten wezen.
Toch is Hartsen mij niet meegevallen. Xa
eenige plichtplegingen, waarin ik hem liet
gevoelen, hoe er een tijd is geweest, dat
Hiutsert Brommeijer niet kende, of niet wilde
kennen, en hij zoo de gewoonte had, als v.
Tien hoven of Quack over mij spraken, te
vragen: ik hoor je nu wei van dien
Brommeijer spreken, maar wie is eigenlijk die
Brommeijer... is dat soms een broei' van dien
blikslager uit de Kerkstraat, zeker iemand
die in den laatsten tijd er boven op gekomen
is? .. en hoe hij mij op de beurs meermalen
had aangekeken alsof hij zeggen wilde:
parvenu, kan je je hoed niet eens voor mij lich
ten gaf ik hem te kennen, dat hij toch
welkom was, want, dat IK iemand was zon
der rancune, die, nu de Voorzienigheid mij
eens de plek had aangewezen die ik aan het
Hof, bij de Regeering van stad en land, aan
de Beurs en in de Bocht inneem, begrijpt
dat hij met zijn talenten moet woekeren in
het algemeen belang in dezen beroerden tijd,
nu er meer rlesschentrekkers dan echte koop
lui zijn overgebleven, en de heel e maat
schappij in handen valt van een troep
marktschreeuwers, kwakzalvers, ladelichters en der
gelijk gespuis.
\Vij kouden het bij onze algemeene beschou
wingen wel ns zijn, want Hartsen dacht
en gros over de zaken als ik; alleen heeft hij
een optimistisch gestemd gemoed en, als ik het
zeggen mag, een te weinig scherpen blik om
het canailleachtige in al zijn vormen te onder
scheiden. Hij is nu niet bepaald wat je
noemt een doeije. 't spreekt van zelf, anders
zou hij niet de Engclschen (e slim af geweest
zijn bij de vei deeling van Borneo, maar hij
heeft toch een neiging om zich door heel ge
wone menschen te laten beetnemen, /ooals
het meer gaat, hij is in hét oogloopend groot
in het groote, maar in het kleine letterlijk
een nul.
XaluuiTtjk was de roden van zijn bezoek
mij te vragen, wal ik over zijn Beverwijksche
candidatuur dacht, en of ik meende, dat er
nog iets aan te doen zou zijn.
Mijn eerste antwoord was : \vaL doe jij nu,
een ex-minister, iemand van jou (jnahteiten
en capaciteiten, je in te laten met dat tuig?
Zoo iets is goed vooreen boeren-burgemeester,
een advocaat, of een domino maar jij,
die vlak naast den troon zoudt moeten
zitten, kunt je toch niet door een troepje
XoordTIüllandscbe boeren laten aanwijzen
als een vertegenwoordiger van het
Xederlamlsclie volk. Zoo iets moge een man als
Bast'.Tt passen, het is vernederend voor
iemand met een adellijk wapen, iemand die
je maar hebt aan to zien om te merken, dat
een van zijn voorvaderen op een kasteel heeft
gewoond, page is geweest, en die zelf, even
goed als ik, wel eens een handje van de
koningin heeft gehad, ten bewijze dat we van
die uitverkorenen zijn, die nu nog wel onder
de rest wonen, maar toch eigenlijk zouden
verdienen in een hemeltje apart te worden
gezet.
Ihirtscn stemde dit toe, maar het was zijn
plicht zich zoo te vernederen. Het Huis van
Oranje moest in de Kamer een leger van
Paladijn.-; bezitten, nu het volk. opgezweept
duor de domagogii). den troon bfginl te
bc-dreigen. Want, zoo zei hij, het is haast
g-'ea bedreigen meer. Tak's kieswet is een
directe aanslag op de veiligheid van het
Koniiiginiietje.
Goloof me, mijnheer Brommeijer. de grond
slag van alles is ondermijnd. Dat is een woelen
en wroeten, een wrikken, een dringen en drij
ven, zonder eind. O, u weet niet hoe zelfs iii
hei vorstelijk 's (i-ravenhagc de plannen ge
smeed worden om banden te slaken, die onder
's hemels wijs bestel als voor de eeuwigheid
schenen geknoopt. Ja, het is die oude geest
van een de Witt en van een Oldenbarneveldt,
die, liet heilige geringschattend, het Oranje
denkt: weg te verven onder een dikke laag
van het hellekkurig rood. En wij. mijnheer
-ÜrommeijtT, zijn niet onschuldig daaraan. Mijn
(amiidatuur in IJeyerwijk is voor mij als een
boetedoening en gij moet mij helpen. Onze fout
is het geweest, dat het gezag in den wortel is
aangetast. Gij hebt gezwegen en ik, wij bei
den hadden ons moeten verzetten, telkens als
er weder een vezel van dien wortel werd
losgewoeld. Wat is er in Europa al niet ge
beurd waardoor tractaten zijn verscheurd,
eigendomsrechten geschonden, zoodat tronen
omvielen, waggelden of kraakten? Wat ging
het oiis aan ala Denemarken, Oostenrijk,
Hannover, Frankrijk of de Kerkelijke Staat
werden besprongen en beroofd;* Waarom zijnwe
toen niet m toorn ontstoken en hebben wij ons
niet in de bres gesteld, ten einde een tot hier
toe en niet verder" toeteroepen aan al die aan
randers van het Gezag ! Hodie rnihi cras tibi!
Mijnheer Brommeijer ! Wat daar over de
grenzen geschied is, was het iets anders dan een ia
feiten geschreven profetie van den
verdelgingsicclit, die ook tegen ons zou worden onder
nomen ? Wat hebhen wij te doen? Het ge
zag te steunen, waar het ook sta en door
wien het ook beleedigd zij. Met deze gedachte
kom ik tot u en nu wensen ik u mede te
deeleii, dat m. i. de troon en het altaar aller
eerst op ons moeten kunnen rekenen. Ook
het altaar: de kerk. 't Doet er niet toe, welke.
Itderc kerk is de h echtste stut van het ge
zag en de Roomsche niet het minst. Daarom
heD ik mij verbonden naar het Binnenhof
te gaan ais een getuige; een getuige tegen
den satanischen geest van Taks kieswet, en
als een getuige voor de kerk, niet mijn kerk
of wc kerk, maar de kerk van Rome,
enmijzelven aan te bieden als den eersten
protestantschcn voorstander van een herstel van
het gezantschap bij het Vaticaan. De tijd is
voorbij, dat wij conservatieven tegen elkan
der den strijd mogen voeren; het conservatisme
zelf is in gevaar. Wij moeten allen de handen
in een slaan. Geef daarvan met mij het voor
beeld !
Ik stond eerst een beetje verbluft. Als
verkiezingsspeech, zei ik, na even uitgeblazen
te hebben, is dat niet kwaad. Je kunt dat,
dunkt me, behalve het slot, zoo laten drukken.
Pardon, zei Hartsen, ik heb het al op
schrift.
Je spreekt met zwier, je zult indruk maken.
Keen, schudde Hartsen, ik ga niet spreken.
Maar dat begrijp ik niet. Je bent, het is
aan alles duidelijk, door den hemel geroepen.
Je bent toegerust met een eloquentie, die mij,
onaandoenlijk als ik voor dat soort van ge
redeneer ben, in ;t hart treft. Je hebt mijn
gemoed geraakt en je zoudt niet heen gaan
naar Beverwijk, naar Asseiidelft, naar Velzen
naar Zandvoort en hoe al die negerijen meer
mogen heeten. Dat noem ik een
plichtverzuim.
Ja, zei Hartsen, dat lijkt zoo. Maar tegen
u gezegd, als ik mijn redevoering overdag
heb gemaakt, en 's avonds gememoriseerd,
dan spreek ik die den volgenden dag uic
met deftigheid, plechtigheid, emphase, aplomb,
enlin in een woord klassiek.. . maar, en dit
is mijn zwakke zijde... ik ben. niets waard
in het debat!
Onmogelijk mijn vriend de Schepper doet
niets ten halve..
Toen is liet zoo in het debat ben ik een
kind. Ik heb iets van Mozes...
Toe, wees mijn Aiiron !
Een mooie grap! riep ik uit. Een oud mi
nister zou geen boer of schoolmeester zich van
het i ij l' kunnen houden. Je kent je eigen kracht
niet, kerel! Als je ze aankijkt, kruipen ze in
hun schulp.
Xeen, Meneer Brommeijer, je moet mij
helpen . . . A.uders . . .
JNu dat doe ik niet. Denk je dat
ikerpleizier in heb een bedorven zaak voor mijn re
kening te nemen:'
Bedorven '!
Ja een bedorven zaak. Wat hebben jullie
gedaan? Je hebt overal verteld, datje zoudt
komen als tegenstander van de kieswet en
als conservatief. E u wat jullie hadden moeten
doen'.- je presenteeren als voorstanders van
de kieswet en als aiili radicaal. J ml ie hebben
je naam tegen. Jij zoowel als Basiert; con
servatief is niets, liberaal is u iets, maar
anti-iadicaal, dat lijkt ten minste ergens op.
En de kieswet, welzeker die moet gewijzigd
worden, maar hoe? Je had de kieswet van
Tak moeten aanbevelen, maar dan eenige
verbeteringen behooreii te noemen, als een
hoogeren leeftijd, een schriftelijk en monde
ling examen voor den werkman, een aanslag1
in .Ie vermogens- of bedrijtsbelastiug van een
gulden of zes, enzoovoorts.
IVrmilteer me dut ik het ie zeg, jullie,
Bastert en jij, hebben aller=tonist gedaan. En
dat verwondert me van jou zoowei ais van hem.
Die Bastert is immers steenbakker of zoo iets,
en jij bent handelaar geweest, eu wie pre
senteert nu zijn waar onder den slechtsten
naam. dien zijn concurrenten er voor hebben
uitgevonden! Xeem me niet kwalijk, dat ik
htt je zeg; twee oud-excellenties, twee uils
kuikens, hoc knap juiüe beiden ook anders
bent, er komt niets van juilie terecht. Daar
zit je nu met een speech als een stuk
evaugelie in je zak, met een. stem als van een be
jaarde lijster, met een gezicht als van een
engel en met een rist ridderorders ais van t_-eu
père iioble uit de Opéra (Jomique en 'och
je zult liet zien, dat Bavenvijkscha landelijk.
gepeupel stuurt je met de kous op den £-jp
naar huis ....
Hij had nog heel wat tegen te pruttelen, maar
mijn voorspelling is uitgekomen. Jhr. ll^rf
sen ruikt vooreerst het Binnenhof niet'