Historisch Archief 1877-1940
No. 836
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Pierson aan 't uitrusten. v
Een "onderzoekend minister (tot knappe Sennerin): .Liebes Kind, icli miichte hier die Landwirtschaft
vom steucrpolitischen Standpunkt studiren. Können Sie mir helfen'!
Het lieve kind: l-'reili, gnlidger Herr. Fragen Sie mrinen Bruder da, das ist der richtige Professor.
IIMMMIIMMJIIIIIIIMIIIII
Een interview. *)
En nou heb ik met m'n vrouw zóó overlegd,
dat we u dan maar voor de leveransie van
hout en turf mosten bedanken, en dat ik alleen
blijf voor 't oppasserswerk. 't Is jammer voor
ons, maar we doen 't ons eigen niet an
Met een zucht draaide mijn oppasser, die een
poos voor mij had gestaan, zich langzaam, schou
derophalend om en wilde heengaan.
Mijn: wacht nog eens even, deed hem bij de
deur stilstaan ; hij wendde zich met een vragen
den blik naar mij toe. 't Zonlicht scheen vol op
zijn groezelig gelaat en 't viel mij op, dat hij
er nog slechter dan gewoonlijk uitzag; geelbleek
en met zware wallen onder de oogen ; 't geheele
gezicht vol kleine roode pukkels, als iemand, die
pas een scherpe huiduitslag heeft gehad.
Kom nog een beetje dichter bij, Willem
wat heb je in je gezicht, uitslag ?
Neen m'neer, 't is van de muggen, an
ders niks; zijn breede mond vertrok zich even
tot een pijnlijken glimlach ra'n vrouw ziet er
nog veel erger uit en m'n kinderen och heer!
de schaapies huilen van de jeuk en doordien ze
geen benul genoeg hebben om niet te krabben
bennen d'r geziehies n wond en al.
*) Naar aanleidingvan de enquête naar arbei
derswoningen, kelderwoningen enz.
Kom eens vlak voor me staan Willem?
Hij aarzelde, en bleef op 'n pas of twee
af stands.
Xu ?
Om u de waarheid te zeggen durf ik
niet goed, want ik ruik zoo muf dat bennen m'n
kleêren. U heeft me al diverse malen gevraagd, als
ik met uw goed op de slaapkamer kwam, wnt er
zoo muf rook. 'n Mensch kan dat dan zoo
niet in oens zeggen, want 't is net of'je van je
eigen onzindelijk of viezerig bent, maar t is
nooit niks anders geweest dan de keldei-liicht
die ik meebracht ra'n vrouw hangt de Meertjes
van de kinderen s'morgens, heel vroeg, nog wel
'reis buiton, omdat ze op de stadsschool ook al
oen complement over derlui mulïigheid gehad
hebben.
't Was waar; Willem wasemde voortdurend
een muffe, gore grondlucht uit en nu herinnerde
ik me ook, dat ik die al dikwijls had waarge
nomen, als hij mij, 's morgens, mijn schoenen
bracht.
Ik stak een sigaar op, en vroeg verder:
Is die kelder waar je woont dan zóó vochtig?
Vochtig? neen meneer, kletsnat ik heb
't er nou bijna een jaar in uitgehouwen, maar
't gaat waarachtig niet langer m'n vrouw, ze
is toch al niet van de sterkste, heit 't voortdu
rend met koorts en hoesten te kwaad en m'n
oudste dochtertje, die 's middags met me mee
loopt naar de turf- en houtklanten, kan niet
voort van de rimmetiek ; ze loopt d'r krom van.
De twee kleine jongens zien d'r ook slappies
uit en beginnen te kuchen en :t jongste, nog
geen jaar. gaat erg achteruit: om kort te gaan,
m'neer, we krepeeren allemaal, als we d'r in
blijven.
En je standje dan?
Ja. dat verlies ik 't is jammer, want ik
begon nou net weer zoo'n beetje te doen te
krijgen van klantfin, die bout, turf en briketten
hafeii. Schatters en lui die koffie kwamen
drinken hadden we niet veel meer.
De straat is immers ook opgehoogd terwijl
je daar woont?
1'ra.it me daar niet van m'neer, dat was
do eerste doodstuip, die m'n aft'airetjekrceg: dat
heit de stad me geleverd. Toen ik den kelder
huurde en dn schaftftft'aire overnam, was er n
raam circa zóó hoog hij wees ongeveer een halve
i meter en toen ze de brug over de
Keizers! gracht verlaagd hebben en in de straat zoo'n brok
j trottoir maakten, hield ik n half' ruitje over.
| We konden geen steek meer zien in den kelder
en we moesten den heelen dag peterléum
bran-den : de klantjes, die ik bad, bleven weg, om
dat ze zeien: we zitten hier in een spelonk, want
van achteren heb ik ook geen licht hegrijp u ?
Je had anders nog al klandisie in den be
ginne, hè?
Och dat schikte nog al; ve&l lui van de
groentenmarkt, sjouwers, los volk en een enkele boer.
De een nam een kom koffie, een ander een gebakken
vissie of een ei, weer een ander een flessie bier
of een broodje met kaas of een paar bokkings,
al naar den tijd van 't jaar maar m'n beste
klanten ben ik door die ongelukkige ophooging
dadelijk kwijt geraakt; dat spijt me nog, daar
had ik geregeld alle weken een gulden of acht
van, soms wel negen al naardat ze ophaalden.
Ophaalden, hoe bedoel je dat?
Xa venant dat ze hadden, met bedelen, 't wag
een heele familie, een stukadoor zonder werk,
met z'n vrouw en vijf kinderen de stukadoor
liep de Keizersgracht, Amstel, Sarphatistraat en
Plantage met 't kleinste kind op z'n arm, de vrouw
had: Heerengracht, Singel, Kalverstraat en
Xieilwendijk, met twee kinderen en zong er bij. De
twee oudsten, een jongen en een meissie, liepen
bij 't station, 's Middags, pront n uur, kwamen
ze bij ons zooveel als desjeneeren; m'n vrouw
zorgde altijd dat ze visch had, garnalen of eieren
of 'n beetje ham, want 'n broodje met niemendal
lustten ze niet. Dan ging de man even een happie
nemen en een pijp rooken en dan tegen twee
uur, half drie weer aan het loopen. 's Avonds
om 'n uur of negen kwamen ze terug en dan
hadden ze weer knappies trek, dat begrijp u.
Ja, dat waren beste klantjes, maar die was ik
subiet kw\jt toen m'n kelder zoo'n donker hol
werd. Daar wouen ze d'r centen niet in verteren,
zeien ze. 't Is dan ook reëel niet om uit te
houwen; 't grondwater staat soms tot onder de
tafel en geeft een lucht dat je hart er van omdraait.
En kon je huisheer daar niets aan doen,
ben je nooit eens gaan vragen om verbetering ?
Welzeker meneer, God weet hoe dikwijls.
maar zoo'n huisbaas is geen mensen, die zeit
eenvoudig: »Is d'r water in je kelder ? dan
mot je maar scheppen;"?m'n vrouw is later
ook'reis bij hem geweest, om te klagen dat we
vergingen van de ratten en muizen ze vraten
's nachts aan 't goed van de kinderen en soms
sprongen ze op ons bed en toen zei hij:
:>dat's wel gezellig, maar als ze je vervelen mot
je'reis een val zetten."
De muggen bennen nog het ergste; over dag
merk je zo zoo niet, maar 's avonds en's nachts,
doe je geen oog toe; alles zit vol, ze komen uit
de zinkput die in den achterkelder is. M'n vrouw
vroeg aan den huisbaas of hij daar dan niks aan
doen kon, want dat we gek werden van de jeuk
toen zei hij: »dan mot je maar krabben, hoor!
Zorg jij 's Zaterdags maar voor m'n drie gulden
vijf' en twintig en dank God datik je niet opsla."
Wat! verwoon je daar drie en een kwart
gulden!
Ja meneer en nog wel omdat hij wist dat
ik hier en daar oppasser ben en hij zeker van
zijn huur is. Hij wou anders drie en een halve
gulden hebben, maar met lang soebatten heeft
m'n vrouw er een kwartje afgekregen; het huis
is aan een winkelier verhuurd en de twee
bovenwoningen brengen ook 'n aardig duitje op. Ja,
die huisbaas weet uit zoo'n perceel wel centjes
te slaan.
Maar kon je dan niets van hem gedaan
krijgen?
Toen de vloer verrot was in den voorkelder
en de timmerman zei, dat, als die niet
gcrippereerd werd, hij later nog grooter onkosten zou
hebben, bennen d'r een paar nieuwe planken in
gekomen, maar verder deed ie niks, niemendal.
Als 't hard geregend had kon je in den kelder
wel zwemmen, dan kwam 't water tusschen de
naden van de planken omhoog en liep 't achter
tot voor 't bed.
Toen we er pas in waren, was m'n vrouw in
pesisie, weet u, en kon d'r eigen niet zoo goed
bukken, met scheppen en zei ze dikkels tegen
een klant, waar ze 'n beetje eigen mee was:
och Piet of Jan, schep jij 'r eis wat water voor
me uit en dan gat ze 'm 'n bokking of 'n
broodje, of 'n kom koflie. Ja, 't was soms
verschrikkelijk erg. Een jongen van de
groenmarkt heit 'reis voor 'n broodje en een haring
vierdehalfhonderd emmers water uitgeschept en
met 'n flauw glimlachje liet Willem volgen:
Dat 's niet te duur betaald geweest. Hoe
graag of ik wil meneer, ik kan d'r niet blij
ven wonen, al zal ik 't dan op 'n kamer nog
'n beetje minder hebben van eten en drinken
om je heele familie in zoo'n natte kelder te zien
krepeeren, gaat toch waarachtig niet an. Ik
ben 't geld, vat ik voor 't att'airetje heb gegeven,
kwijt, dat spijt me 't meest en 'k wou dat ik
er maar een ander mee te pakken kon nemen ;
maar geen mensch kan d'r nou negotie in doen.
anders deed ik m'n boel nog wel an iemand
over; dan zou ik 'm zeggen dat de kelder niet
al te droog was en dat 'r wel reis een muissie
rond liep dan loog ik niet, ziet u en dan
moesten ze zelf maar verder zien.
Dus je bent vast besloten om je affaire te
Htjuideeren ??kun je geen andere kelder
krijgen ?
Xeen, m'neer, in die huurt niet, en tegen
woordig is er met 'n schaftkelder ook haast
geen droog zout te verdienen, alles gaat naar de
volkskol'tielraizen. Je moet 't al/.oo eens treffen,
zoo als ik in den beginne met dien stukadoor,
maar dat's 'n witte raaf ik hoor. hij komt
non met z'n familie ergens bij 'n weduwe in de
ISloemstraat afijn laat zoo'n mens-ch ook reis
'n vet j e hebben ik ben 'm toch voor goed kwijt.
Kn wanneer ga je verhuizen Willem ?
Als ik van u vrij mag. morgen ochtend, dan
heb ik de boel d'r percies uit vóór do opzichter
komt om de huur; ik ben nog een weeK ten
achter en dan deze week, dat 's net een aardig
heidje om van te verhuizen en een paar gor
dijntjes te koopen op m' kamer.
Maar dat is niet eerlijk, dan betaal je twee,
weken huur te weinig.
Och dat 's zoo gewoonte bij ons menschen;
de laatste weken betaal je nooit als je 't leveren
kan dat komt je van gods en rechtswege toe
tegenover zoo'n huisbaas.
Voor copij conform.
J. v. M.
Ju.