De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 9 juli pagina 2

9 juli 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 837 Fransehe professoren zijn het dus met onze studenten eens. Wq willen nu eens zelfstandig onderzoeken of «ij gelijk hebbeu en of het dan eigenlijk uoodig is, dat de sociologie aan onze universiteiten worde opgenomen. Terstond zal men zeggen: al weer een nieuw professoraat! als de studenten 't wenschen en er een professor heil in ziet, laat hij voor hen dan ook, heel eenvoudig en heel goedkoop (dat is de hoofdzaak bij het booger onderwijs!), eenprivatissimnm openen; dan komen de jongelui, die zoo akelig ijverig zijn, op zijn kamer heel gezellig een sigaar rooken en hun weet.lust bevredigen! Ja, eenvoudig en goedkoop en gezellig is dat wel, maar is 't ook goed, ook voldoende? In vorige eeuwen werden b v. haast alle natuur en medische wetenschappen aan de grootste uni versiteiten vaak door n man onderwezen men heeft dat lang geleden veranderd, gedwongen door den vooruitgang en daarmede de splitsing dier weten schappen en door de eischen van het onderwijs. Heeft men heusch veel reden om te gelooven dat wie op de hoogte is van ne wetenschap en daarin goed les kan geven, nu ook in een ander, in een zeer veel meer omvattende op de hoogte zal zijn en bezielend onderwijs zal kunnen geven? Men fcan bet natuurlijk wel verwachten, maar die ver wachting is irrationeel. Maar bovendien, men vergeet daarbij nog iets en wel iets van zér groot belang. Er bestaat niet alleen in eene of andere wetenschap een profes soraat, opdat er in dat vak les gegeven worde, maar ook en vooral, om die wetenschap te steunen. die onderzoekingen mogelijk te maken onderhoudt men een geleerde: was onze wetgever niet van dit denkbeeld, meende hij dat alleen die vakken en die vorschers recht van bestaan hebben, die comptante betaling kunnen verkrijgen, dan bad hij geen enkelen professor moeten salarieeren uit de staats kas en dus Beschermen, maar de vrije concurrentie tusschen hen openen. Maar de wetgever deed dit gelukkig niet, hij zag het enorme gevaar van dit stelsel voor den vooruitgang der wetenschap en daarmee van alle beschaving zeer wel in. Welnu, met deze wijze daad heeft hij ook de zware ver antwoording op zich genomen zelf uit te moeten kijken naar nieuwe vakken, wier studie noodzake lijk blijkt te zijn; en wanneer de snelle ontwik keling der wetenschap telkens nieuwe vakken zelfstandig maakt, wanneer telkens nieuwe groepen van onderzoekingen noodig worden, dan mag de wetgever niet achterlijk blijven, dan is het zijn plicht dezen vooruitgang te steunen. Door het salari eeren van vorschers, zij het nog zoo matig, maakt de Staat de wetenschap mogelijk; en dit geldt in nog hooger mate als voor de oude, voor de nieuwe vakken; er is geen enkele goede reden om aan te nemen, dat een vorscher op zulk een nieuw ge bied altijd zelf rijk zij, of een buitengewoon ver mogen, om lang van niets te leven, bezitte, noch is de stelling gerechtvaardigd, dat zijn vak wel zoo beperkt, zijn werkvermogen wel zoo abnorrn groot zal zijn, dat hij naast zijn wetenschappelijken arbeid nog veel litteraire baantjes zal kunnen vervullen, in Kederlmd trouwens een erkend on mogelijke bestaanswijze. Er is geen ontkomen aaa; of de studie der nieuwe wetenschappen moet aan den rentenier worden overgelaten, of de Staat moet hen, die zich aan haar wijden, het leven mogelijk maken. Wat wil men: het laatste, of niet meedoen aan de mooiste inspanning van fiet menschdom: de uitbreiding der positieve kennis en daardoor de heerschappij over de wereld? De Sociologie, zooals nog blijken zal, is zeker wel de belangrijkste van alle nieuwe wetenschap pen; voor haar mag dus in de eerst' plaats staats hulp verwacht worden, daar deze nu eenmaal hare levensvoorwaarde is. .vlaar er zij a nog achterdeurtjes, men kan nog heel best aan deze conclusie, die een geldkostende nieuwigheid zou met zich voeren, ontsnappen. Wij zu'.len zien. Er bestaat geen professoraat in de Sociologie, dat is waar, maar de Staat steunt toch wel op die wijze al hare onderdeelen, zoo kan men mij tegen werpen en niet zonder een schijn van recht, maar ook alleen met een schijn. ininiiimmmmmiij achtig rotsblok, met diepe spleten, vanwaar men over een onafzienbare vlakte zag, blin kend in het helle zonlicht. Boven hun hoofd beschreven eenige aasvogels wijde kringen in de blauwe lucht, hier en daar zag men een konijntje schichtig met het kopje uit een spleet kijken. Na haastig het luncheon verorberd te hebben en een slok cognac, aangelengd met een dosis water uit een watervalletje, kreeg Cyril weer vrede met zichzelven en het menschdom. Adriaan's phlegmatieke pedan terie hinderde hem minder. Het bewustzijn dat hij den Boer in alle opzichten verre de baas was, deed hem goed. »'k Heb verduiveld slecht geschoten van daag," merkte Cyril op. »Dat gaat vrij wel; je zult er niet licht meer schieten, dunkt me," aldus de ander. «Jongens neen, 'k heb van mijn leven niet zoo ongelukkig geschoten." EQ het geweer opnemend, legde de Engelschman aan op een classic, of bergkonijn, dat zijn neusje naar de zon ophief en het slachtoffer werd van zijn nieuwsgierigheid. »De Kaffers houden veel van dansles," zei Adriaan, maar men kan ze niet gemak kelijk vinden, ze kruipen altijd weg, tenzij ze terstond dood zijn. Kijk, kijk !'' riep hij, toen de dassie zich voortsleepte naar den rand van een spleet in het rotsblok, waarop de jagers zaten en in de diepte verdween. »Hij is dood, zoo waar!" riep Cyril, over eind springend. »Ik zal hem wel krijgen. Uw zuster zal misschien gaarne het vel hebben." Adriaan glimlachte. Een dassie is geen zindelijk dier, meestal zit hij vol ongedierte." Cyril liep naar de plek waar het konijn verDe Sociologie, de wetenschap van het maatschap pelijk leven der menschen (in tegenstelling tot het lichamelijke en het geestelijke), kan verdeeld wor den in de Algemeene Sociologie en in verschillende onderdeelen, die bijzondere gedeelten van het maat schappelijk leven behandelen; straks over den in houd der eerste, die in alle gevallen nog van onze universiteiten is uitgesloten, nu eerst over die on derdeelen. Bestaan er waarlijk voor hen alle leer stoelen? Laten we eens even nagaan. In de Ethnologie, de hoogst gewichtige voorschool van alle sociologie en tevens een harer belangrijkste on derdeelen 1) wordt alleen aan de Universiteit te Leiden (de Indische inrichting te Delft komt hier niet in aanmerking, daar zij geen hoogeschool is) en dan alleen aaa toekomstige Indi sche ambtenaren en ook alleen met het oog op den Indischen Archipel les gegeven door een hoogleeraar, die nota bene tevens met de geographie belast is. De Crimineele Sociologie bestaat voor onze lioogescholen en juristen nog niet en toch moet ieder de kennis, dus de studie der misdaad en der misdadigers als maatschappelijke verschijnselen wel als onmisbaar voor het oor deelkundig bestrijden van beiden erkennen, hoe men dan ook over de principes der Crimineele Anthropologie denkt. De Vergelijkende Geschie denis van het familieleven en van alle andere vormen van menschelijke associatie (kasten, gilden, dorpen, steden, staatsvormen en hunne organen, etc.), ontbreekt geheel, en toch mag van deze voor ons menschen zoo enorm belangrijke groep van onderzoekingen zér veel licht vertvacht worden, waardoor we in staat zullen zijn de ontwikkeling van nieuwe vormen van samenleving, de verande ring van de oude, (we zijn haast bij niets zoo geïn teresseerd) beter te begrijpen en zoo alleen heb ben wij kans hierop een juisten invloed uit te oefenen. Men zal toch wel niet meenen, dat de hoogleeraren in het staatsrecht dit alles //er maar bij moesten nemen, want ze hebbeu er toch wel wat mee te maken"; zeker, zeer veel; de pathologen moesten de anatomie en physiologie //er ook maar bij nemen" vooruitgang a rebours; en boven dien, men kan dat nu wel meenen, maar dat zal toch niet gebeuren en zeker niet op de ware ma nier; de studie van de Nederlandsche Grondwet en de vergelijkende studie van al de vormen van menschelijke samenleving eischen nu eenmaal een andere voorbereiding-, een geheel anderen arbeid: dat kan geen zuinigheid ter wereld veranderen. De Ontwikkeling der Moraal, van het moreele leven, wordt nergens behandeld: zon men haast niet een oogenblik meenen, dat juist de belangrijkste vak ken ontbreken ? En toch is hier reeds veel goeds over geschreven en is het meer dan ooit noodig om den gang van zaken in dezen te kunnen over zien en beoordeelen, dat nog vél meer worde opgedolven; maar geen vorschen zonder vorschers. Nu zou men nog kunnen zeggen : ja, maar dit alles hoort bij de geschiedenis thuis, 't zijn onderdeelen der kultuurgescliiedenis! Ja, dat zou ook heel aardig gezegd zijn; men kan nog verder gaan: alle wetenschappen die den meusch betreffen^ bchoorcn bij elkaar, eng zelfs; laten \ve ze allen aan n [ man opdragen, dan is het ook uit met dat eeuwige i specialiseeren.' ja, maar zeker ook met al die ' wetenschappen en met dien armen nen professor! Ik zou nog meer onderdeelen der Sociologie kunnen noemen, die alle evenzeer on waarlijk dringend eischen, dat wat door hen reeds vastge steld werd, ernstig en met uitsluitende toewijding verbreid worde, en vooral ook dat het aan Nedcrlanders mogelijk gemaakt worde zich aan hunne zoo belangrijke studie te wijden. Maar uu die Alge meene Sociologie. Wat is haar taak, nadat iiet heele werk reeds zoo verdeeld is? /ij vat al dat werk samen, brengt het in verband, regelt het. En bovendien onderzoekt zij de algeuieene grond begrippen, die nauwkeurige vaststelling zeer be hoeven, zooals bijv. de begrippen maatschappij, volk, etc. Zij stelt den invloed dien al de ver schijnselen, in de onderdeelen onderzocht, op elkaar 1) Zie hierover mijn opstel: ./Vooruitgang in Ethnologie en olklore" in de Gids" van Mei l b!Ki en mijn ,/Ethnologische Jurisprudentie'", //1 udisclic Gids" 1890. MltuiiiiiliiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiimimiimiiiiuiMiiiitiiiiiiiiiMiiiniiiiitimiiiiit dwenen was en keek in de spleet. »Hij is zoo dood als een pier," zei de Engelschman. ;>We behoeven ons slechts naar beneden te laten, een lucifer aan te steken en het dier op te rapen." »Xeen," zei Adriaan, »beproef het niet. Gij zoudt er in gaan en nooit weer boven kun nen komen. De spleten zijn bedriegelijk. Laat mij het doen, als gij op die daxxie ge steld zij t, maar 't is eigenlijk de moeite niet waard. Morgen zult u een reebok schieten ; vader zou het mij nooit vergeven als u iets overkwam." Cyril luisterde naar de ernstige woorden van zijn gastheer en deze liet zich, na zijn jas uitgetrokken te hebben, tusscheu de rots wanden neer, waar geen twee voet speling was en die, hoe lager hij kwam, elkaar steeds meer schenen te naderen. Cvril stond aan den rand toe te kijken hoe de jonge man met groote moeite, al lager en lager daalde, tot hij niets meer zag dan het hoofd van den moedigen boer. Op eens verdween hij met j een doordringenden gil, een doffe smak en i pijnlijk gekerm. «Adriaan, Adriaan," riep Cvril, in doods angst. Maar hij kreeg geen antwoord. Hij legde zich voorover op zijn borst en keek in de diepte, stak lucifers aan en wierp ze naar beneden. Eindelijk viel er een op iets, dat Adriaan's hoofd bleek te zijn, want de pijn van het branden bracht hem uit zijn bezwij ming bij. Men hoorde een zwakke stem uit het graf komen: »Dani.sh, ik heb mij erg bezeerd; ik geloof dat er een been gebroken is en ik kan niet op of neer. Uijd gauw naar Modderfontein; haal mannen en touwen; laat vader komen.'1 (Slot volgt) uitoefenen, vast, en gaat na welke de gang en de richting der ontwikkeling der verschillende maat schappijen is en wat hierop, op de richting zoowel als op de snelheid der beweging, invloed heeft. De feiten waaruit zij deze wetten opmaakt, wor den haar verstrekt door de Vergelijkende Kuituurgeschiedenis, die den heelen gang der beschaving van alle volken schetst en vergelijkt, door de Polklore, die aantoont hoeveel resten van een vroegere beschaving er in ieder hooger stadium van kui tuur nog gevonden worden (bijv. bij onze tegen woordige boeren bestaan nog vele overtuigingen, die zij met de wilde volken gemeen hebben 2) en eindelijk door de Volkskunde die deu tegenwoordigen toestand van een of ander deel der bevol king in alle richtingen schetst, en dus materiaal aan verscheidene sociale wetenschappen verschaft. Dit laatste vak zal toch ook in Nederland wel mooie studies voortgebracht hebbeu, zal men zeg gen eene natuurlijke, billijke verwachting, maar helaas door de waarheid gelogenstraft. In Enge land, Frankrijk, Duitsehland, Italiëen Rusland bestaan uitstekende onderzoekingen over bepaalde, vaak zeer kleine districten, wier bevolking nauw keurig beschreven werd door goede waarnemers, die door jarenlange vertrouwdheid met haar waar lijk op de hoogte waren van hun taak. Ik noem maar de namen Tiran. Singer, Bootb, de school van Le Play, Jefimeuko. Ik heb nog geen enkele gedetail leerde beschrijving van een deel van het feitelijke Nederlandsche volksleven in al zijn richtingen kun nen ontdekken. Enquêtes nu en dan zijn al een heel onvoldoend surrogaat hiervoor. Ik zal nu nauwelijks meer behoeven te betoogen, dat de Oeconomie niet gelijk is te stellen met de Sociologie, zoomin als de maag met den geheelen mensch. Zij is alleen een zeer belangrijk on derdeel van dat nog veel belangrijker geheel. Maar al de beteekeuis van bet oeeonomische leven des volks, van de wijzen waarop het in zijn licha melijke behoeften voorziet, wordt eerst duidelijk door de Algemeeue Sociologie, die immers het geheele leven der maatschappij beschrijft en verklaart en dus alleen de wisselwerking der onderdeeleu van dat leven kan ophelderen. De verhefüag der Sociologie tot een universi teitsvak zou niet alleen onderzoekingen, in al deze richtingen, waarvan de eene al belangrijker dan de andere i«, bevorderen, deze noodige wetenschap pen vooruithelp^n, aan vele studenten een feiten kennis verschalf'jn, waaraan zij meer en meer be hoefte zullen verkrijgen, maar het grootste directe nut misschien moet ik nog noemen. Dit is vol gens mij de verspreiding der sociologische denkwij/,e, welke vooral hierin bestaat, dat zij de maat schappij opvat niet als toevallige chaos, ook niet als het resultaat van een willekeurig koutrakt, maar als het langzame produkt der geschiedenis, als een zeer ingewikkeld geheel, waarvan \ve tot nu toe schandelijk weinig weten, maar dat evenals de overige natuur door grondige, exacte, zooveel mo gelijk volledige kennis meer en meer aan onze heerschappij zal onderworpen worden. De sociolo- j gisclie onderzoekingen aan de eene en het sociolo gisch onderwijs aan de andere zijde, zullen aan steeds meer menschen eerbied geven voor allo sociale fei ten, hoe onaangenaam ook aaa eigen weuschen en illusies, nauwkeurige kennis van alle in aanmer king komende verschijnselen, ook van die, welke niet aan de oppervlakte of binnen dagelijksch be reik liggen, en eindelijk, ook de vaste, onwankel bare overtuiging, dat met de juiste middelen, door volledige kennis opgespoord, een onschatbaar groo te invloed op den gang der maatschappelijke ont wikkeling, op welk gebied ook, kan uitgeoefend worden. Is het iu dezen tijd niet meer dan ooit uoodig, dat deze drie eigenschappen iii ruimer kring aan gekweekt worden'' liclioeft het wel nog betoogd te worden, dat vooral het onderwijs in de rechten onvolledig is en niet het zoo noodige resultaat kan hebben, zoo lang het niet wordt aangevuld dooi- cursussen, ten minste in de Aigcmccne Sociologie, Jirfst ook in enkele harer onderdeeleu:' lL.:t recht is imiu-TS de kunst, de techniek, de praktijk, die toch niet begrepen kan worden zonder de kennis der feiten, waarop zij toegepast wonlt! Oe JX'ederlaudschi; studenten hebben dm met een zeer juist inzicht sociologische vereeuig'uigen en niet .slechts oeeonomische opirericht. Laat de regeeriug nu tooucn, dat ook zij de behoefte van den tijd, van de .studenten eu van de wetenschap begrijpt eu bevredigen wil, en vorschcrs, tevens onder» ijzers, in de Sociologie aanstellen. l,<:itlt'ii. .Mr. S. It. STKIXJIKT/. ~T} May ik nog eens naar mijn bovengenoemd opstel vcrwij/.cn, waar ik de laak der Folklore volg ens mijne voorsielling nader beschrijf? TOONLLKMVZILK Het Tooneel. ?liet Xederlnndsch Tooneel" beproefde zijn gel uk met -Ifofft'w, drama in vier bedrijven naar don roman van Ouida. uit liet Kngelsdi van li. Ilamilto!!. Ik ken drie soorten van uit romans bewerkte tooneelstukken : die welke alleen te genieten zijn voor hen, die den roman kennen, om dat zonder kennis van dezen de personen en bun doen en laten ecu raadsel blijven; die, welke alleen te genieten zijn voor hen, die den roman niet kennen, omdat zij op zich zelf niet kwaad zijn, doch met den roman vergeleken een caricatuur daarvan schijnen en die, welke voor niemand te genieten zijn, omdat zij onbegrijpelijk en oninteressant te gelijk zijn. Motten behoort, als ik mij niet bedrieg, tot do eerste categorie. Het vond bij een deel van bet publiek vooral in de laaiste bedrijven veel bijval. Ik heb Ouida's roman niet gelezen; ik vermoed, dat dit met de toejuicbers wel bet geval was. Hoe anders het succes te verklaren V Vere Herbert, een engelrein jong meisje, schenkt prins Zouroft', een geblaseerden losbol, dien zij verfoeit en ver acht, hand en hart. Waarom? Ja waarom? Haar moeder, Dolly Vanderdecken, is op het huwelijk gesteld. Om Vere over te halen fluis tert zij haar een verschrikkelijk geheim in het oor, een geheim, dat op deze zulk een indruk maakt, dat zij terstond in het gehate huwelijk toestemt. Had men ons, arme toeschouwers, dit geheim ook verteld, dan waren wij uit de on zekerheid geweest en hadden wij Vere's lot en lijden misschien met eenige belangstelling gade geslagen. Xu is hiervan geen sprake. Het ge heim prikkelt en vervolgt ons, neemt heel ons denken en voelen in beslag. Waarom trouwt het onschuldige kind den liederlijken roué? In het derde bedrijf wordt onze nieuwsgierigheid eindelijk bevredigd, doch tegelijkertijd een nieuwe twijfel in ons opgewekt. Dolly had Vere verteld, dat zij Zouroft' groote sommen schuldig was en deze had gedreigd haar te zullen vervolgen, indien Vere niet de zijne werd. Vere heeft zicb voor haar moeder opgeofferd. Dit weten wij dus. Wat blijkt echter op hetzelfde oogenblik? Dat Dolly Vere had voorgelogen en zij om een andere reden het huwelijk wenschte. Om welke dan toch ? Natuur lijk zegt men ons dit weer niet. In het laatste bedrijf zal de hertogin de Sonnaz, Zouroff's min nares, ons eindelijk uit de ellende helpen; de woorden branden reeds op haar lippen daar knalt een schot; Zouroft'heeft geduelleerd en is gevallen; de hertogin snelt naar buiten en neemt de oplossing van het raadsel met zich mede. Zij komt niet weder ten tooneele; het geheim blijft een geheim. Het drama eindigt voor het is be gonnen. De toeschouwer is bedot, bedrogen, beet genomen. Van de personen heeft bij weinig of niets begrepen; van hun handelingen evenveel. Hoe kwam men er toe Motten te dramatiseeren ? Begreep men dan nier, dat Ouida's romans voor zulk een operatie allerminst geschikt zijn, even weinig geschikt als b. v. die van Couperus ? Hun belden zijn alleen belden, hebben alleen schijn van realiteit, boeien en overtuigen alleen in de bijzondere en voorname, in de precieze en precieuze voorstelling, die de roman van hen geeft. Ze uit hun omgeving te rukken, ze voor bet rauwe en schelle voetlicht te brengen is ze verminken en vermoorden. Een dramaturg als Hamüton had daartoe allerminst het recht. Zijn dramatiseering is de onhandigheid en on beholpenheid zelve. Hoeveel tooneelen beeft ieder bedrijf ? De personen hollen het tooneel op en af, dat men er wee van wordt. De deuren staan niet stil. Werd er niet ge sproken, men zou kunnen denken met een Engelscbe pantomime te doen te hebben. De schildering van het milieu, waarop het voor alles aankwam, is mislukt of niet eens be proefd. Hier was een man als Sardou, de Sardou van Dora", »Fernande" of Odette ', noodig, orn de verdorven wereld, waarin Vere verkwijnt en verstikt, die op baar in- en terugwerkt, die aan haar karakter kleur en klem geeft, in een paar breede en forscbe streken, duidelijk, boeiend en dramatisch te gelijk te schilderen. De eenige iiguur, die eenigszins uit de nevelen te voor schijn treedt, waarop men vat, waaraan men houvast heeft, is die van Fuschia Leach, de practiscbe en kordate Amorikaansche. Mevrouw Iloltrop (Vere) heb ik bewonderd om het vele moois van plastiek en dictie, dat zij te genieten gaf en om de soberheid en echt heid, waarmede zij de ultra-dramatische too neelen in bet derde en vierde bedrijf vertolkte. Haar creatie had stemming en karakter Dat zij op mij en waarschijnlijk op velen slechts zelden diepen indruk maakte, is de schuld van het stuk, niet van het spel. Het dankbare rolletje van Fuschia was bij juffrouw Lorjéin de beste handen. Zij was het lichtstraaltje in de narig heid. Mevrouw l'auwels Van liiene (Dolly) was voortreffelijk in baar komische wanhoop en ge krenkte wereldwijsheid. De beer Tourniaire (Zouroft') was misschien wat heel ruw, zelfs voor een Kus, de heer Clous ((Jorrèze) mis schien wat heel zoet. zelfs voor een tenor. Van de minL-e.n-KCÏ'iie was veel werk gemaakt. De dames wedijverden in keur en pracht van toiletten. In bet Grand Théatre'' vertoont het gezelschap ven Lier I); f'ibriek-mmid, een sociaal levensbeeld uit bet Duitsch van F. Gottscheid door G. van. der Zeijde. Wat een sociaal levensbeeld is, weet ik niet. i)c, fabneksxinul is een melodrama met een brokje van de sociale kwestie tot onder- en achtergrond, een ///i-r/e-o/<We-draakje. De per senen duivelen of engelen als in het echte, oude melodrama. De duivelen echter niet meer ver tegenwoordigd door den edelman, doch door den werkgever, de engelen niet meer door den bur german, doch door den werkman. De geschie denis die van tal van melodrama's. De duivel heeft een dochter, in de wanbegrippen harer vade reu opgegroeid. Door een toeval worden baar de oouen geopend. Den tot beden door baar vereerden stand der duivelen gaat zij verfoeien, den tot he den door haar verfoeiden stand der engelen ver eeren. Sociaal herboren begint zij eerst nu te leven. De.f'jlinekxxuiuliii niet beter en met slechter dan tal van goed-ordinaire melodrama's. Het bevat boeiende, minder boeiende en alles eerder dan boeiende too neelen. Of de sociale kwestie op bet tooneel op haar ware plaats is, niogpn anderen uitmaken. Dat Uef'ul/rici^ifiniil veel kwaad zal stichten, geloot'ik niet. Het is aandoenlijk idealistisch en niet al te par tijdig. De werkgever is een caricatuur van tnigi-komischo boosaardigheid, doch dit schijnt in deze -sociale levensboelden'' nu eenmaal met anders te kunnen. Den meesten bijval vonden een geestdriftige verheerlijking van den arbeid en liet verzoenende slot. Van de uitvallen tegen maatschappelijke toestanden en verhoudingen werd er slechts n beklapt, namelijk die tegen den opschik en weelderige kleedij der dames! De grootste verdienste van een stuk als Ue fabritk*SHiiil is, dat bet diegenen, die de gelegen heid of den moed missen echte volksoploopen en vechtpartijen, echte socialisten-betoogingen en -vergaderingen bij te wonen, in staat stelt, deze schade op gemakkelijke en volstrekt ongevaar lijke wijze in te balen. De groote grief, die men tegen bijna alle «sociale levonsbeelden" moet laten gelden, is deze, dat zij de kunst niet dienen en de sociale kwestie niet verder brengen, dat zij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl