Historisch Archief 1877-1940
No. 837
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
op de nieuwsgierigheid, den kijk- en griezellus t
van het groote publiek speculeeren, dat de
sociale kwestie voor hen de vlag is, die een
bedorven lading moet dekken. Ook mag het ten
zeerste worden betwijfeld of eenschouwburgpubliek
wel het meest geschikte auditorium is, om aan de
behandeling van sociale kwesties zijn aandacht
te schenken. De schouwburgbezoeker voelt steeds
liever dan dat hjj denkt; hy tracht voor alles de
leelyke werkelijkheid te vergeten. Ons publiek is
van nature bovendien uiterst goed geluimd en dartel
en lacht terstond en onbedaarlijk om veel, wat
geen oogenblik komisch is bedoeld. Uit een en
ander zou men desverkiezende kunnen beslui
ten, dat het geen »sociale levensbeelden" verdient,
dat het voor deze nog niet rijp is.
Van de vertooning was veel werk gemaakt.
Regie en mise-en-scène waren flink geregeld. Van
de vertolkers gaven vooral de dames Cuijpers
(Clara) en Potharst-Grader (Louise) veel goeds
«n fraais. Dat De fabriekssmid dank zij al
deze omstandigheden vrij wat succes had, is
begrijpelijk en natuurlijk. De vertaler had ons
de «mijnheer de graafs" en »heer graafs" kunnen
sparen.
H. J. MEHLER.
Het Oud-Indisch tooneelstuk
Yasantasena in den Berlynschen
Hofschouwbnrg.
Een bijzonder en voorloopig blijvend succes
heeft de Berlijnsche hofschouwburg met de op
voering van het Oud-Indisch tooneelstuk Vasan
tasena. De kring der opgevoerde dramatiek
wordt steeds wijder en wijder, maar n iemand had
kunnen gissen dat hij zich zelfs zou uitstrekken
tot aan de oevers van den Ganges. Wel was
reeds jaren lang geleden de lieflijke gakuntali
van Kalidasa vriendelijk ontvangen op 'het
Duitsche tooneel. Maar dit succes was niet van lan
gen duur, ofschoon Goethe in een zijner disticha
het stuk een schitterenden aanbevelingsbrief op
reis had medegegeven. Het drama Vasantasena
daarentegen, dat aan het groote publiek tot kor
ten tijd volkomen onbekend was, is tegenwoordig
een zeer gewaardeerd repertoire-stuk bij de
grootere schouwburgen van Duitscbland en vooral
by den Berlynschen Hofschouwburg, waar het
niet weinig draagt zeker daartoe ook bij de
schitterende régie en voortreffelijke vertolking
steeds volle zalen trekt. De kenners der lite
ratuur-geschiedenis wisten wel dat in de eerste
eeuwen na Christus' geboorte in Indiëeen be
roemde koning Qudraka geleefd had, die een
stuk had geschreven, getiteld: Mrcliaknti d. w. z.
het leemen wagentje. J. L. Klein, de geschiedschrij
ver van het drama, had reeds langen tijd geleden van
dit stuk eene uitvoerige analyse gegeven en voor
speld dat het by' de opvoering voortreffelijk zou
voldoen. Ook had het uitnemende Duitsche ver
tolkers, zooals Ludwig Fritze, gevonden, zoodat
op alle mogelijke wijzen de weg gebaand was
voor eene nauwkeuriger kennismaking met dit
merkwaardig tooneelstuk. Maar eerst Emil Pohl,
de vroolijke schrijver van den »Pechschulze", de
»Leichte Pernon" en vele andere Berlijnsche
Possen, zou het gelukken daaruit een speelbaar
stuk te maken, waarvan het succes nog altijd
wassende is. Pohl kan aanspraak maken op de
verdienste dat hij de tien bedrijven van het
origineel tot vijf bedrijven heeft verwerkt, de al
te weelderige taal van het werk, overvloeiend
van beelden en vergelijkingen, voor onzen mo
dernen smaak pasklaar heeft gemaakt, en ook
verder al het zonderlinge in de karakteristiek
der personen en motiveering der handeling
heeft geschrapt.
In de bewerking van Pohl is het vooral ver
rassend op te merken, hoe de koninklijke dichter
in vele opzichten moderne sentimenten nadert,
zoodat men menigmaal aan Shakespeare en Les
sing herinnerd wordt. Het leemen wagentje, dat
aan het origineel zijn naam schonk, doelt op
een stuk kinderspeelgoed. Het kleine zoontje
van den Brahmaan Karudatta beklaagt zich
namelijk dat het een wagentje van leem ten
geschenke heeft gekregen, terwijl het kind van
den buurman er een van goud heeft ontvangen.
De bajadere Vasantasena troost hem daarover,
werpt hare kleinoodiën in het wagentje en zegt
dat hij zich daarvoor er maar een van goud
moet koopen. Dit incident verkrijgt later eene
bijzondere beteekenis. omdat daarop do intriguc
van het stuk steunt. Vasantasona is,niettegenstaande
zij als bajadere hare liefde heeft verkwanseld,
toch een waardig onderwerp voor de poëzie, want
door de reine liefde die zij voor den Brahmaan
koestert en het besluit een nieuw leven te be
ginnen in ootmoed en zelfverloochening, wint zij
onze sympathie en overtuigt ons van de waar
heid van dezen diepgaanden ommekeer in hare
ziel. De liefdestooneelen tusschen haar en Karu
datta behooren tot het lieflijkste wat de drama
tische poëzie van alle tijden heoft aan te wijzen.
Toch hebben beiden eenen zwaren lijdens- en
beproevingstijd door te maken totdat het hun
vergund, is werkelijk zich ten volle te verblijden
in hun geluk.
Door eene verwisseling der draagkoetsen wordt
Vasantasena in den tuin van 's koning, zwager
Samsthanaka, een opgeblazen gek en driesten
woesteling, gebracht, die haar reeds met
schandelyke voorstellen vervolgd heeft, maar steeds
door haar werd afgewezen. Nu Samsthanaka de
begeerenswaarde vrouw in zijnen tuin ontdekt,
meent hij zeker te kunnen zijn van zijne zaak,
maar wekt nog des te grooter afschuw bij het
meisje op. In zijn woede verliest de prins alle
bezinning, hij grijpt Vasantasena aan, worgt haar
en bedekt, daar hij haar voor dood houdt, het
lichaam rnet bladeren. Zijn plan is nu, de ver
denking te doen vallen op Karudatta. Bij het
rechtsgeding dat het vierde bedrijf' vult, wordt
inderdaad het vonnis geveld over Karudatta. in
wier bezit de armbanden der Bajadere gevonden
zijn en dien men daarom voor haren moorde
naar houdt. In werkelijkheid echter is Vasantasona
niet dood, zij werd door eenen armen barbier, die
later bedelmonnik werd, gered. Tegelijkertijd wordt
de regeerende dynastie ten val gebracht, de koning
wordt gedood en zijne plaats ingenomen door eenen
jongen herder Aryaka, wien het orakel zijne ver
heffing op den troon voorspeld had. De nieuwe
heerscher redt Karudatta, die op het punt staat
van ter dood te worden gebracht, vereenigt hem
in den echt met de bajadere Vasantasena en
verheft deze laatste in de kaste der Brahmanen.
Deze scène (de III. Zeitung geeft er eene teeke
ning bij) vormt het breede slotaccoord der han
deling, die rijk aan episoden is. Karudatta's
knorrige vriend Maitreya, een ingekankerd vrou
wenhater, maar de trouwste ziel ter wereld, doet
in menig opzicht denken aan Al Hafi, gelijk de
edele Karudatta iets bezit van de milde, in het
leed beproefde wijsheid van Nathan. Ten slotte
wordt Maitreya door Mandanika, de slavin van
Vasantasena, tot de liefde bekeerd, nadat tusschen
beiden een allerliefst kibbeltooneeltje is afgespeeld.
Een der origineelste figuren van het drama is
de brutale Samsthanaka, met wien slechts
Shakespeare's Cloten in »Cymbeline" uit de verte eenige
verwantschap vormt.
Dit Indisch tooneelstuk behoort met zijne
wonderbare karakterteekening, zijne schitterende
taal, zijnen verkwikkenden humor en de kunstige
wijze waarop de verschillende standen met elkaar
in aanraking gebracht worden, tot de voortreffe
lijkste producten der geheele dramatische letter
kunde. 1)
1) Wie in Nederlandsche vertolking kennis wil
maken met Indische stukken, leze Prof. Kern's
vertaling van de Qakuntala en Prof. van der
Vliet's vertaling der Malavikagnamitra. (Vert.)
uiniiiiiiiiniimiiiiiiiiiiiiiii
IllllimiUIIWII
Drie coupures in Faust.
In de Neue Freie Presse vertelde onlangs Julius
Stettenheim van de handigheid van den directeur
Mattler, die indertijd een »Harmonie-theater" in de
voorstad Sanct Pauli te Hamburg bestuurde, en al
lerlei stukken wist te arrangeeren voor zijn deco
ratief, kamer en bosch, en zijn troep, vier a zes
acteurs. Hij schrapte vooreerst alle personen in het
stuk waarvoor hij geen vertooners bij de hand had;
hij vond het over 't geheel onverstandig, dat de po
ten er maar op los gedicht hadden, zonder met
een klein personeel rekening te houden, alsof er
enkel hof- en stadsschouwburgen bestonden. Dat
Mattler zich volksoploopen, hofstoeten,
kroningsoptochten en dergelijke opeenhoopingen van massa's
niet liet aanleunen, ligt voor de hand. Alles
werd vereenvoudigd, en voor zoover het vervan
gen kon worden, leverde mijnheer Mattler dit door
persoonlijk schreeuwen, trommelen en stampen
achter de coulissen.
Het merkwaardigste voorbeeld van arrangee
ren leverde mijnheer Mattler met den l^aust van
Goethe. Hoofdzakelijk bestond de bewerking uit
drie coupures, waardoor het drama van alles be
vrijd werd wat in de oogen van den
stoutmoedigen en practischen bewerker niet tot de han
deling behoorde, en naar zijn overtuiging het
publiek niet kon interesseeren. «Zie eens", zei
Mattler op zijn eenvoudige wijs tot ieder die het
nog niet wist, »zie eens, Goethe was een knap
en degelijk man, daar kan geen verschil van
meening over zijn, maar van tooneel had hij geen
idee. Dat is dan ook eigenlijk niet noodig; de
dichter schrijft zijn stuk, dan komt de regisseur
en maakt het voor den avond in orde ; snijdt er
wat af en past er wat aan, juist zooals noodig is.
Lees den Faust maar eens, zooals (ioethe hem
geschreven heeft, die is geheel onmogelijk. Kr
zijn heelo tooneelen in, waar niets in gebeurt,
enkel verzen en redeneeringen, Goethe zat maarin
zijn studeerkamer en maakte het stuk, en het kwam
niet bij hem op, dat het ook gespeeld moest
worden Maar dat is onzin: een stuk dat niet
opgevoerd wordt, is geen stuk. Goethe had geen
spoor van practischen zin; hij dacht: als je het
stuk niet kunt opvoeren, dan spijt het me, maar
dan laat je het blijven. Het kon hem niet schelen,
hij kwam toch wel rond. Lees toch den Faust
eens door, er is heel wat vervelende ballast in,
en dan dingen die in 't geheel niet mogelijk zijn.
Verbeeld je, daar komt een poedel op, en daar
zit de karakterrol in. Nu vraag ik alle menschen !
Hoe kom ik aan zoo'n poedelpols, en hoe komt
iemand daarin, en hoe komt hij er weer uit V En ik
zou er nog niets van zeggen, als Goethe zelf niet op
een mooien dag de directie had neergelegd, omdat
op zijn tooneel een hond moest optreden. En nu
moet iemand als wij dat opvoeren! Dan gaat
immers het publiek lachen en zoo'n stuk maakt
geen indruk.
Toen ik het dan gelezen heli om het ook eens
te geven, was ik er bijna bij ingeslapen, zooveel
praatte dio Faust, zoo, wat ze op het tooneel een
monoloog noemen. Ik lees en lees maar, en
geen handeling! Toen heb ik. dan maar het pot
lood gevat en drie doorhalingen gemaakt, en met
die drie heb ik het zoo ver gebracht, dat meteen
als het stuk begint, ook de handeling loskomt.
l'lerst gaat die overtollige alleenspraak er uit,
dan die geest, mijn hemel, ik heb onder mijn
gezelschap in 't geheel geen geest, clan
Wagner, de koren achter het tooneel, de wandeling
en de poedel, dat alles samen is do fierste door
haling. Ik heb daarvan maar n regel laten staan:
Wozu der Lann? Was steht dem Horrn zu
Diensten ?
Dan komt do tweede doorhaling, tot midden
in Auerbach's Keiler, waar ik ook maar n
regel gered heb, en vandaar gaat de derde streep
tot in de hoksonkeukcn, waar ik maar twee
regels geheel onveranderd heb gelaten, l,et nu
eens op. Als de gordijn opgaat, zit Fuust in zijn
studeerkamer, hij een dik boek, en breekt zich
het hoofd, en dan slaat hij met de volle vuist
er op, en schreeuwt: De duivel haal me! Ik
kan er niet «ijs uit worden!" Nauwelijks heeft
hij dat gezegd, of do duivel treedt op, en zegt!
Wozu der Larm 'i Was steht dem Ilerrn zu
Diensten V
Euch soll sogleich Tokayer tliessen,
Du siehst, init diesom Trank im Loibe,
Bald Helenen in jedem Weihe.
En dan komt Gretchen erbij, en dan begint
de eigenlijke handeling. Niet waar, u hebt Let
opgemerkt, wat ik daar met de tweede en derde
doorhaling heb afgekort ? Ik heb de geschiedenis
met de rat, waar toch geen verstandig mensch
aan gelooft, dan het gesprek met den leerling,
die wilde Kneipscène in Auerbach's Keiler, en
den onzin in de heksenkeuken uit de wereld
geholpen, zoodat Faust meteen zijn praatje met
Gretchen begint, en nu kan ik het stuk van
's middags tot schemeravond minstens acht maal
geven. Op het eind: hellevaart met Bengaalsch
vuur, en dan moet je het publiek hooren jubelen!
Drie maal achter elkaar moet Faust da capo de
hel in, dat het zoo'n lust is!"
Dat waren Mattlers drie doorhalingen in Goethe's
Faust.
Eenige jonge tooneelschrijvers te Parijs maken
zich gereed om een bundel Sarceyana, een bloem
lezing van de vergissingen en domheden, die de
beroemde chroniqueur van den Temps zoo nu
en dan ten beste gegeven heeft, te doen ver
schijnen. Sarcey vult iedere week eenige ko
lommen zonder eigenlijke voorbereiding ; hij kent
zoo goed als geen vreemde talen, terwijl het
tooneel steeds meer cosmopolitisch wordt, men
begrijpt dat er heel wat uit te zoeken is. Hij
is deze maand de Comédie Frangaise naar
Londen gevolgd, en meldt van daar uit, dat hij
ook, onder geleide van een policeman,
Whitechapel heeft bezocht, en eene kamer waar men nog
de bloedige sporen van Jack the Ripper's bedrijf
kon zien. Hij beschrijft daar Whitechapel als
een zindelijke, bijna elegante wijk, door eene
vroolijke, gelukkige bevolking bewoond. Dit en
meer dergelijke staaltjes over sl'oncle Sarcey"
zullen in den bundel voorkomen. Eigenlijk is het
eene wraakneming over Sarcey's gemis aan sym
pathie voor Henry Murger; de opbrengst der
brochure zal dan ook in het fonds voor diens
monument gestort worden.
Wagner te Parijs. Het enorme succes van
Wagner's Walküre te Parijs en de bijna tot
mode geworden Wagner vereering aldaar geeft
sommige chroniqueurs aanleiding eens na te gaan
hoe men te Parijs bij waardeering of afkeuring
meestal tot uitersten overslaat. Het is niet te
ontkennen dat lang niet allen die zich
Wagnerianen noemen, ook maar eenigzins op de hoogte
zijn de schoonheden van de muziek drama's bij
benadering te waardeeron (bij ons te lande is
dit natuurlijk heel anders ! ! ) en het kan vol
strekt geen kwaad dat met zulke moderne
muziekvereerders eens duchtig de draak wordt gestoken.
Ook zij die tegenstanders van Wagner ge
bleven zijn, spitsen zich op allerlei woordspe
lingen en geestighetlen (of wat daarvoor moet
doorgaan).
Eene woordspeling op La Valkyrie die een
zeker succes had, betrof een Wagneriaan die bij
de eerste opvoering te Parijs tot iemand die zat
te lachen moet gezegd hebben : J'avale qui rit.
Een ander journalist, die eens bijzonder gees
tig wilde zijn, heeft een opstel geschreven : De
geschiedenis van de Wagnerziekte, hare behan
deling en hare genezing.
De \Vagnerziekte (malus germanicus) is ongeveer
voor 40 jaren in Duitschland uitgebroken. Zij
bleef in de eerste tijd tot dit land beperkt; doch
spoedig verspreidde zich de besmetting en tegen
woordig wordt de gehoele wereld door haar woe
den bedreigd. Ons heerlijk Frankrijk is helaas
niet verschoond gebleven en deze verschrikkelijke
epidemie velt dagelijks tallooze slachtoffers".
Na do verschillende stadiën van de ziekte te
hebben gekarakteriseerd, noemt hij do hevigste
symptonen die zich openbaren. (Hier wordt de
schrijver het grappigst.) De Wagneritis in acuten
toestand spot met iedere geneeskundige behande
ling. Het misbruik dat de journalisten van de:
elixir tttraloyique, van Tristan pastiiles en van
Parsifaline maken, voert onherstelbaar tot den
hevigsten waanzin, waartegen geen ander middel
dan ijsdouches en dwangbuizen bestaat. Dit be
kende middel brengt echter den patiënt in een
cosimatiachen toestand, waarin hij alleen nog het
woord Wagner kan prevelen, dat hij echter onop
houdelijk herhaalt.
De geniale schrijver besluit met de oproeping
eene openbare inschrijving te houden voor de
stichting van een hospitaal voor Wagneriancn.
Een duitscb journalist geeft den raad, den uit
vinder van deze ziekte een Nibélungenriitg aan
den neus te hangen. V. M.
Do staat Gondal (Engelsch-Indië) wenscht eene
nationale hymne te bezitten en biedt daarvoor
eene som van £ st. 100 aan. De compositie moet
voor militaire muziek zijn gearrangeerd en voor
l Oct. a. s. ingezonden worden aan H. L. Dave
Esq. Private Secretary to H. II. Shaker of Gondal.
Gondal, Kattigwar India.
Paul von Janko (de bekende uitvinder van
het naar hem genoemde klavier) woont tegen
woordig te Constantinopel en heeft zich van bet
in exploitatie brengen van zijne uitvinding, waaraan
hij zijn vermogen heeft opgeofferd, geheel terug
getrokken.
MlMiiiMiiiMMilliMimiMiiiMnlMiimiiiiiiiiiiiMiiiiuiiiiiiiiiifiiimimiiiiiiitw
Yau allerlei Prentkunst.
ui.
Aubrey Beardsley is do jongst aangekomene
van de ngelsche pront-kunstonaars. J let eerste
nummer van T/te btudio onlangs, liet opmerke
lijke dingen van hem zien, maar reeds dadelijk
bij de tweede aflevering van dit maandschrift,
kwam als groote prent buiten den tekst een ui
terst bedenkelijk produkt van dezelfde hand.
Intusschen verschijnt thans in afleveringen een
omvangrijk werk, door hem geïllustreerd, en dat
in staat schijnt een denkbeeld te geven van het
beste wat deze teekenaar vermag. (La Morte
d'Arthur, The Designs by Aubrey Beardsley,
London J. M. Dent and Co.)
Men moet dit werk niet zien, nog onder den
indruk van de hooghartige Daphnis and Chlo
door Ricketts en Shannon, welk boek wy ver
leden week aankondigden. Van de artisten van
The Vale kan men zeggen, dat zij een stijl be
zitten, van Beardsley bloot, dat hij een formule
beet heeft. Ricketts en Shannon maken kunst
met volkomen deftigheid van toewijding, terwijl
onder het behagelijke van Beardsley's werk nu
reeds te veel speculatieve virtuositeit loopt. Der
eersten werk is groot en meermalen voluit mooi,
terwijl er in dat van den ander iets goedkoops ligt,
waardoor het slechts zelden boven het peil van
het kurieuze komt. Bij die twee nobele hout
snijders denkt men met vertrouwen aan een
steeds hooger gaan, terwijl deze meer faciele al
dadelijk een daling vreezen doet. De eersten
heften iets van het beste van wat tegenwoordig
in de geesten broeiende is, tot iets
gearreteerdhoogs, terwijl de andere alleen door dat tijde
lijke gedragen wordt tot iets merkwaardigs, dat
dan ook algemeen zal worden opgemerkt en
gegouteerd, omdat veel verscheidens van wat
door de beste Engelschen gezocht is en gevonden,
bij hem bizonder pasklaar samenkomt.
Ofschoon in deze illustraties der
Arthurlegende inderdaad weinig Fransch, minder Fransch
dan men in zijn teekeningen uit de Studio kon
vinden, te bekennen valt, doet Beardsley toch
om de mengeling zijner gaven, aan een enkelen
Franschman, aan Carlos Schwabe, van nabij den
ken. En hiermede zal degene die de illustraties
in Le Réve gezien en herhaaldelijk herzien
heeft, gemakkelijk begrijpen, hoe er in het werk
van Beardsley iets is wat lokt, wat bekoort, en
wat verblindt zelfs, maar wat ten slotte als iets
gemaniereerds, vervelen gaat, onzen gekittelden
schoonheidszin het verlangen latend naar deug
delijker genot.
Maar moest men nu reeds het talent van dezen
nieutven illustrator iets meer afdoend bepalen,
dan zou men niet mogen nalaten, hem bij Carlos
Schwabe vergelijkend, op te merken, dat deze
fijner van poëtiesch begrip maar minder stout van
kunstvermogen is dan zijn ook minder persoon
lijke ngelsche geestverwant.
J.AX VKTII.
Venetiaansche oudheden. Eenigo weken
geleden werd de fontein van het Palazzo Cadore
(Ca d'oro, gouden huis), eene Moorsche parel
onder de steenjuweelen van Venetië, door den
antiquaar Heilbronner te Parijs aangekocht. Het
kostbare stuk ligt voorloopig nog goed verpakt
in een magazijn, totdat de formaliteiten, zonder
welke een taliaansch kunstwerk niet uitgevoerd
mag worden, vervuld zijn. Met leedwezen ziet
men een zoo kostbaar stuk, zoo bij Veneti
behoorend, vertrekken. De teekening van de mar
meren fontein is afkomstig van Giovanni di
Francia, die ook de teekening voor het paleis
Ca d'oro zelf leverde. De uitvoering daarentegen,
een hautrelief, met Geloof, Hoop en Liefde be
kroond, is van Bartolomeo Bon, den bouwer van
het paleis, dat langzamerhand geheel geplunderd
wordt. John Ruskin, de geloerde ngelsche
Venetiaan, wijst in zijn Stones of Venice op het ver
woesten van de binnengevels van het Palazzo
Cadore, die steen voor stoen naar Engeland zijn
overgebracht.
Een ander prachtig stuk, dat ook verkocht zal
worden, is van Tintoretto, door de Academia di
belle arti als echt erkend. Het is een stuk vol
figuren, de bekeering van Paulus voorstellend,
een beetje donker geworden, maar ook nooit ge
restaureerd ; er zijn vier merkwaardige sybillen
op. Achterop staat het wapen der Bragadinis, voor
welke familie het zeker oorspronkelijk geschil
derd is. Door het testament van een Bragadini
schijnt het in de kerk Santa Maria Zobenigo, (nu
Santa Maria del giglio) terecht gekomen te zijn,
waar het lang tusschen een Palma en een Giulio
de eereplaats boven het hoofdportaal onder het
orgel innam. Het stuk is nu in handen van den
Venetiaanschen antiquaar graaf Settini, en in
diens palazzo opgesteld.
Nog is een kleine schilderij, maar 3K centimeter
hoog bij :J3 breed, van Carpaccio, eene Madonna
met het kind Jezus, eenigszins herinnerend aan
de Madonna van Holbein, te Dresden, te koop;
het hangt in eene kapel van de kerk
SantEustachio, die reeds sedert het opheffen van ver
schillende kloosters, als tentoonstellingslokaal
voor kunstwerken dient. In de kerk van
Gastelfranco is eene verandering gekomen. Het plafond
van Tiepolo was te veel aan de vochtigheid
blootgesteld, het is er afgenomen en zal, inge
volge eeno beschikking der regeering, aan de
Academia di belle arti te Venetiëgegeven worden.
Van Die fromme Helene, het bekende werkje
van Wilhelm Busch, zal nu in het Wilhelm-Busch
album de Juiste editie verschijnen; tegelijk komt
het ook voor den Olsten keer in de octaafuitgave
uit; zoodat er nu 1UO.OOO exemplaren van gedrukt
zijn. Dit wil de firma Basseman vieren met
een extra jubileum-uitgave, welke behalve het
werkje zelf' nog zal bevatten: een portret van
Busch; Von mir fiber midi, oen korte
autobiographie: Der Nöckertjreifi, gedicht van Wilhelm
Busch, eene soort resumévan zijn levensbe
schouwing.
De teekeningen. schilderstudiën en werkstuk
ken, door de leerlingen der School voor Kunst
nijverheid te Haarlem gedurende den cursus
1S!!^?180.'! vervaardigd, zijn van l tot 15 Juli
in do lokalen der school tentoongesteld. Do heer
E. von Saher is directeur der School voor Kunst
nijverheid.
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Kalverstraat, is geëxposeerd een schilderij van
Ribot, »Mannenkop".