De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 9 juli pagina 3

9 juli 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 837 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. op de nieuwsgierigheid, den kijk- en griezellus t van het groote publiek speculeeren, dat de sociale kwestie voor hen de vlag is, die een bedorven lading moet dekken. Ook mag het ten zeerste worden betwijfeld of eenschouwburgpubliek wel het meest geschikte auditorium is, om aan de behandeling van sociale kwesties zijn aandacht te schenken. De schouwburgbezoeker voelt steeds liever dan dat hjj denkt; hy tracht voor alles de leelyke werkelijkheid te vergeten. Ons publiek is van nature bovendien uiterst goed geluimd en dartel en lacht terstond en onbedaarlijk om veel, wat geen oogenblik komisch is bedoeld. Uit een en ander zou men desverkiezende kunnen beslui ten, dat het geen »sociale levensbeelden" verdient, dat het voor deze nog niet rijp is. Van de vertooning was veel werk gemaakt. Regie en mise-en-scène waren flink geregeld. Van de vertolkers gaven vooral de dames Cuijpers (Clara) en Potharst-Grader (Louise) veel goeds «n fraais. Dat De fabriekssmid dank zij al deze omstandigheden vrij wat succes had, is begrijpelijk en natuurlijk. De vertaler had ons de «mijnheer de graafs" en »heer graafs" kunnen sparen. H. J. MEHLER. Het Oud-Indisch tooneelstuk Yasantasena in den Berlynschen Hofschouwbnrg. Een bijzonder en voorloopig blijvend succes heeft de Berlijnsche hofschouwburg met de op voering van het Oud-Indisch tooneelstuk Vasan tasena. De kring der opgevoerde dramatiek wordt steeds wijder en wijder, maar n iemand had kunnen gissen dat hij zich zelfs zou uitstrekken tot aan de oevers van den Ganges. Wel was reeds jaren lang geleden de lieflijke gakuntali van Kalidasa vriendelijk ontvangen op 'het Duitsche tooneel. Maar dit succes was niet van lan gen duur, ofschoon Goethe in een zijner disticha het stuk een schitterenden aanbevelingsbrief op reis had medegegeven. Het drama Vasantasena daarentegen, dat aan het groote publiek tot kor ten tijd volkomen onbekend was, is tegenwoordig een zeer gewaardeerd repertoire-stuk bij de grootere schouwburgen van Duitscbland en vooral by den Berlynschen Hofschouwburg, waar het niet weinig draagt zeker daartoe ook bij de schitterende régie en voortreffelijke vertolking steeds volle zalen trekt. De kenners der lite ratuur-geschiedenis wisten wel dat in de eerste eeuwen na Christus' geboorte in Indiëeen be roemde koning Qudraka geleefd had, die een stuk had geschreven, getiteld: Mrcliaknti d. w. z. het leemen wagentje. J. L. Klein, de geschiedschrij ver van het drama, had reeds langen tijd geleden van dit stuk eene uitvoerige analyse gegeven en voor speld dat het by' de opvoering voortreffelijk zou voldoen. Ook had het uitnemende Duitsche ver tolkers, zooals Ludwig Fritze, gevonden, zoodat op alle mogelijke wijzen de weg gebaand was voor eene nauwkeuriger kennismaking met dit merkwaardig tooneelstuk. Maar eerst Emil Pohl, de vroolijke schrijver van den »Pechschulze", de »Leichte Pernon" en vele andere Berlijnsche Possen, zou het gelukken daaruit een speelbaar stuk te maken, waarvan het succes nog altijd wassende is. Pohl kan aanspraak maken op de verdienste dat hij de tien bedrijven van het origineel tot vijf bedrijven heeft verwerkt, de al te weelderige taal van het werk, overvloeiend van beelden en vergelijkingen, voor onzen mo dernen smaak pasklaar heeft gemaakt, en ook verder al het zonderlinge in de karakteristiek der personen en motiveering der handeling heeft geschrapt. In de bewerking van Pohl is het vooral ver rassend op te merken, hoe de koninklijke dichter in vele opzichten moderne sentimenten nadert, zoodat men menigmaal aan Shakespeare en Les sing herinnerd wordt. Het leemen wagentje, dat aan het origineel zijn naam schonk, doelt op een stuk kinderspeelgoed. Het kleine zoontje van den Brahmaan Karudatta beklaagt zich namelijk dat het een wagentje van leem ten geschenke heeft gekregen, terwijl het kind van den buurman er een van goud heeft ontvangen. De bajadere Vasantasena troost hem daarover, werpt hare kleinoodiën in het wagentje en zegt dat hij zich daarvoor er maar een van goud moet koopen. Dit incident verkrijgt later eene bijzondere beteekenis. omdat daarop do intriguc van het stuk steunt. Vasantasona is,niettegenstaande zij als bajadere hare liefde heeft verkwanseld, toch een waardig onderwerp voor de poëzie, want door de reine liefde die zij voor den Brahmaan koestert en het besluit een nieuw leven te be ginnen in ootmoed en zelfverloochening, wint zij onze sympathie en overtuigt ons van de waar heid van dezen diepgaanden ommekeer in hare ziel. De liefdestooneelen tusschen haar en Karu datta behooren tot het lieflijkste wat de drama tische poëzie van alle tijden heoft aan te wijzen. Toch hebben beiden eenen zwaren lijdens- en beproevingstijd door te maken totdat het hun vergund, is werkelijk zich ten volle te verblijden in hun geluk. Door eene verwisseling der draagkoetsen wordt Vasantasena in den tuin van 's koning, zwager Samsthanaka, een opgeblazen gek en driesten woesteling, gebracht, die haar reeds met schandelyke voorstellen vervolgd heeft, maar steeds door haar werd afgewezen. Nu Samsthanaka de begeerenswaarde vrouw in zijnen tuin ontdekt, meent hij zeker te kunnen zijn van zijne zaak, maar wekt nog des te grooter afschuw bij het meisje op. In zijn woede verliest de prins alle bezinning, hij grijpt Vasantasena aan, worgt haar en bedekt, daar hij haar voor dood houdt, het lichaam rnet bladeren. Zijn plan is nu, de ver denking te doen vallen op Karudatta. Bij het rechtsgeding dat het vierde bedrijf' vult, wordt inderdaad het vonnis geveld over Karudatta. in wier bezit de armbanden der Bajadere gevonden zijn en dien men daarom voor haren moorde naar houdt. In werkelijkheid echter is Vasantasona niet dood, zij werd door eenen armen barbier, die later bedelmonnik werd, gered. Tegelijkertijd wordt de regeerende dynastie ten val gebracht, de koning wordt gedood en zijne plaats ingenomen door eenen jongen herder Aryaka, wien het orakel zijne ver heffing op den troon voorspeld had. De nieuwe heerscher redt Karudatta, die op het punt staat van ter dood te worden gebracht, vereenigt hem in den echt met de bajadere Vasantasena en verheft deze laatste in de kaste der Brahmanen. Deze scène (de III. Zeitung geeft er eene teeke ning bij) vormt het breede slotaccoord der han deling, die rijk aan episoden is. Karudatta's knorrige vriend Maitreya, een ingekankerd vrou wenhater, maar de trouwste ziel ter wereld, doet in menig opzicht denken aan Al Hafi, gelijk de edele Karudatta iets bezit van de milde, in het leed beproefde wijsheid van Nathan. Ten slotte wordt Maitreya door Mandanika, de slavin van Vasantasena, tot de liefde bekeerd, nadat tusschen beiden een allerliefst kibbeltooneeltje is afgespeeld. Een der origineelste figuren van het drama is de brutale Samsthanaka, met wien slechts Shakespeare's Cloten in »Cymbeline" uit de verte eenige verwantschap vormt. Dit Indisch tooneelstuk behoort met zijne wonderbare karakterteekening, zijne schitterende taal, zijnen verkwikkenden humor en de kunstige wijze waarop de verschillende standen met elkaar in aanraking gebracht worden, tot de voortreffe lijkste producten der geheele dramatische letter kunde. 1) 1) Wie in Nederlandsche vertolking kennis wil maken met Indische stukken, leze Prof. Kern's vertaling van de Qakuntala en Prof. van der Vliet's vertaling der Malavikagnamitra. (Vert.) uiniiiiiiiiniimiiiiiiiiiiiiiii IllllimiUIIWII Drie coupures in Faust. In de Neue Freie Presse vertelde onlangs Julius Stettenheim van de handigheid van den directeur Mattler, die indertijd een »Harmonie-theater" in de voorstad Sanct Pauli te Hamburg bestuurde, en al lerlei stukken wist te arrangeeren voor zijn deco ratief, kamer en bosch, en zijn troep, vier a zes acteurs. Hij schrapte vooreerst alle personen in het stuk waarvoor hij geen vertooners bij de hand had; hij vond het over 't geheel onverstandig, dat de po ten er maar op los gedicht hadden, zonder met een klein personeel rekening te houden, alsof er enkel hof- en stadsschouwburgen bestonden. Dat Mattler zich volksoploopen, hofstoeten, kroningsoptochten en dergelijke opeenhoopingen van massa's niet liet aanleunen, ligt voor de hand. Alles werd vereenvoudigd, en voor zoover het vervan gen kon worden, leverde mijnheer Mattler dit door persoonlijk schreeuwen, trommelen en stampen achter de coulissen. Het merkwaardigste voorbeeld van arrangee ren leverde mijnheer Mattler met den l^aust van Goethe. Hoofdzakelijk bestond de bewerking uit drie coupures, waardoor het drama van alles be vrijd werd wat in de oogen van den stoutmoedigen en practischen bewerker niet tot de han deling behoorde, en naar zijn overtuiging het publiek niet kon interesseeren. «Zie eens", zei Mattler op zijn eenvoudige wijs tot ieder die het nog niet wist, »zie eens, Goethe was een knap en degelijk man, daar kan geen verschil van meening over zijn, maar van tooneel had hij geen idee. Dat is dan ook eigenlijk niet noodig; de dichter schrijft zijn stuk, dan komt de regisseur en maakt het voor den avond in orde ; snijdt er wat af en past er wat aan, juist zooals noodig is. Lees den Faust maar eens, zooals (ioethe hem geschreven heeft, die is geheel onmogelijk. Kr zijn heelo tooneelen in, waar niets in gebeurt, enkel verzen en redeneeringen, Goethe zat maarin zijn studeerkamer en maakte het stuk, en het kwam niet bij hem op, dat het ook gespeeld moest worden Maar dat is onzin: een stuk dat niet opgevoerd wordt, is geen stuk. Goethe had geen spoor van practischen zin; hij dacht: als je het stuk niet kunt opvoeren, dan spijt het me, maar dan laat je het blijven. Het kon hem niet schelen, hij kwam toch wel rond. Lees toch den Faust eens door, er is heel wat vervelende ballast in, en dan dingen die in 't geheel niet mogelijk zijn. Verbeeld je, daar komt een poedel op, en daar zit de karakterrol in. Nu vraag ik alle menschen ! Hoe kom ik aan zoo'n poedelpols, en hoe komt iemand daarin, en hoe komt hij er weer uit V En ik zou er nog niets van zeggen, als Goethe zelf niet op een mooien dag de directie had neergelegd, omdat op zijn tooneel een hond moest optreden. En nu moet iemand als wij dat opvoeren! Dan gaat immers het publiek lachen en zoo'n stuk maakt geen indruk. Toen ik het dan gelezen heli om het ook eens te geven, was ik er bijna bij ingeslapen, zooveel praatte dio Faust, zoo, wat ze op het tooneel een monoloog noemen. Ik lees en lees maar, en geen handeling! Toen heb ik. dan maar het pot lood gevat en drie doorhalingen gemaakt, en met die drie heb ik het zoo ver gebracht, dat meteen als het stuk begint, ook de handeling loskomt. l'lerst gaat die overtollige alleenspraak er uit, dan die geest, mijn hemel, ik heb onder mijn gezelschap in 't geheel geen geest, clan Wagner, de koren achter het tooneel, de wandeling en de poedel, dat alles samen is do fierste door haling. Ik heb daarvan maar n regel laten staan: Wozu der Lann? Was steht dem Horrn zu Diensten ? Dan komt do tweede doorhaling, tot midden in Auerbach's Keiler, waar ik ook maar n regel gered heb, en vandaar gaat de derde streep tot in de hoksonkeukcn, waar ik maar twee regels geheel onveranderd heb gelaten, l,et nu eens op. Als de gordijn opgaat, zit Fuust in zijn studeerkamer, hij een dik boek, en breekt zich het hoofd, en dan slaat hij met de volle vuist er op, en schreeuwt: De duivel haal me! Ik kan er niet «ijs uit worden!" Nauwelijks heeft hij dat gezegd, of do duivel treedt op, en zegt! Wozu der Larm 'i Was steht dem Ilerrn zu Diensten V Euch soll sogleich Tokayer tliessen, Du siehst, init diesom Trank im Loibe, Bald Helenen in jedem Weihe. En dan komt Gretchen erbij, en dan begint de eigenlijke handeling. Niet waar, u hebt Let opgemerkt, wat ik daar met de tweede en derde doorhaling heb afgekort ? Ik heb de geschiedenis met de rat, waar toch geen verstandig mensch aan gelooft, dan het gesprek met den leerling, die wilde Kneipscène in Auerbach's Keiler, en den onzin in de heksenkeuken uit de wereld geholpen, zoodat Faust meteen zijn praatje met Gretchen begint, en nu kan ik het stuk van 's middags tot schemeravond minstens acht maal geven. Op het eind: hellevaart met Bengaalsch vuur, en dan moet je het publiek hooren jubelen! Drie maal achter elkaar moet Faust da capo de hel in, dat het zoo'n lust is!" Dat waren Mattlers drie doorhalingen in Goethe's Faust. Eenige jonge tooneelschrijvers te Parijs maken zich gereed om een bundel Sarceyana, een bloem lezing van de vergissingen en domheden, die de beroemde chroniqueur van den Temps zoo nu en dan ten beste gegeven heeft, te doen ver schijnen. Sarcey vult iedere week eenige ko lommen zonder eigenlijke voorbereiding ; hij kent zoo goed als geen vreemde talen, terwijl het tooneel steeds meer cosmopolitisch wordt, men begrijpt dat er heel wat uit te zoeken is. Hij is deze maand de Comédie Frangaise naar Londen gevolgd, en meldt van daar uit, dat hij ook, onder geleide van een policeman, Whitechapel heeft bezocht, en eene kamer waar men nog de bloedige sporen van Jack the Ripper's bedrijf kon zien. Hij beschrijft daar Whitechapel als een zindelijke, bijna elegante wijk, door eene vroolijke, gelukkige bevolking bewoond. Dit en meer dergelijke staaltjes over sl'oncle Sarcey" zullen in den bundel voorkomen. Eigenlijk is het eene wraakneming over Sarcey's gemis aan sym pathie voor Henry Murger; de opbrengst der brochure zal dan ook in het fonds voor diens monument gestort worden. Wagner te Parijs. Het enorme succes van Wagner's Walküre te Parijs en de bijna tot mode geworden Wagner vereering aldaar geeft sommige chroniqueurs aanleiding eens na te gaan hoe men te Parijs bij waardeering of afkeuring meestal tot uitersten overslaat. Het is niet te ontkennen dat lang niet allen die zich Wagnerianen noemen, ook maar eenigzins op de hoogte zijn de schoonheden van de muziek drama's bij benadering te waardeeron (bij ons te lande is dit natuurlijk heel anders ! ! ) en het kan vol strekt geen kwaad dat met zulke moderne muziekvereerders eens duchtig de draak wordt gestoken. Ook zij die tegenstanders van Wagner ge bleven zijn, spitsen zich op allerlei woordspe lingen en geestighetlen (of wat daarvoor moet doorgaan). Eene woordspeling op La Valkyrie die een zeker succes had, betrof een Wagneriaan die bij de eerste opvoering te Parijs tot iemand die zat te lachen moet gezegd hebben : J'avale qui rit. Een ander journalist, die eens bijzonder gees tig wilde zijn, heeft een opstel geschreven : De geschiedenis van de Wagnerziekte, hare behan deling en hare genezing. De \Vagnerziekte (malus germanicus) is ongeveer voor 40 jaren in Duitschland uitgebroken. Zij bleef in de eerste tijd tot dit land beperkt; doch spoedig verspreidde zich de besmetting en tegen woordig wordt de gehoele wereld door haar woe den bedreigd. Ons heerlijk Frankrijk is helaas niet verschoond gebleven en deze verschrikkelijke epidemie velt dagelijks tallooze slachtoffers". Na do verschillende stadiën van de ziekte te hebben gekarakteriseerd, noemt hij do hevigste symptonen die zich openbaren. (Hier wordt de schrijver het grappigst.) De Wagneritis in acuten toestand spot met iedere geneeskundige behande ling. Het misbruik dat de journalisten van de: elixir tttraloyique, van Tristan pastiiles en van Parsifaline maken, voert onherstelbaar tot den hevigsten waanzin, waartegen geen ander middel dan ijsdouches en dwangbuizen bestaat. Dit be kende middel brengt echter den patiënt in een cosimatiachen toestand, waarin hij alleen nog het woord Wagner kan prevelen, dat hij echter onop houdelijk herhaalt. De geniale schrijver besluit met de oproeping eene openbare inschrijving te houden voor de stichting van een hospitaal voor Wagneriancn. Een duitscb journalist geeft den raad, den uit vinder van deze ziekte een Nibélungenriitg aan den neus te hangen. V. M. Do staat Gondal (Engelsch-Indië) wenscht eene nationale hymne te bezitten en biedt daarvoor eene som van £ st. 100 aan. De compositie moet voor militaire muziek zijn gearrangeerd en voor l Oct. a. s. ingezonden worden aan H. L. Dave Esq. Private Secretary to H. II. Shaker of Gondal. Gondal, Kattigwar India. Paul von Janko (de bekende uitvinder van het naar hem genoemde klavier) woont tegen woordig te Constantinopel en heeft zich van bet in exploitatie brengen van zijne uitvinding, waaraan hij zijn vermogen heeft opgeofferd, geheel terug getrokken. MlMiiiMiiiMMilliMimiMiiiMnlMiimiiiiiiiiiiiMiiiiuiiiiiiiiiifiiimimiiiiiiitw Yau allerlei Prentkunst. ui. Aubrey Beardsley is do jongst aangekomene van de ngelsche pront-kunstonaars. J let eerste nummer van T/te btudio onlangs, liet opmerke lijke dingen van hem zien, maar reeds dadelijk bij de tweede aflevering van dit maandschrift, kwam als groote prent buiten den tekst een ui terst bedenkelijk produkt van dezelfde hand. Intusschen verschijnt thans in afleveringen een omvangrijk werk, door hem geïllustreerd, en dat in staat schijnt een denkbeeld te geven van het beste wat deze teekenaar vermag. (La Morte d'Arthur, The Designs by Aubrey Beardsley, London J. M. Dent and Co.) Men moet dit werk niet zien, nog onder den indruk van de hooghartige Daphnis and Chlo door Ricketts en Shannon, welk boek wy ver leden week aankondigden. Van de artisten van The Vale kan men zeggen, dat zij een stijl be zitten, van Beardsley bloot, dat hij een formule beet heeft. Ricketts en Shannon maken kunst met volkomen deftigheid van toewijding, terwijl onder het behagelijke van Beardsley's werk nu reeds te veel speculatieve virtuositeit loopt. Der eersten werk is groot en meermalen voluit mooi, terwijl er in dat van den ander iets goedkoops ligt, waardoor het slechts zelden boven het peil van het kurieuze komt. Bij die twee nobele hout snijders denkt men met vertrouwen aan een steeds hooger gaan, terwijl deze meer faciele al dadelijk een daling vreezen doet. De eersten heften iets van het beste van wat tegenwoordig in de geesten broeiende is, tot iets gearreteerdhoogs, terwijl de andere alleen door dat tijde lijke gedragen wordt tot iets merkwaardigs, dat dan ook algemeen zal worden opgemerkt en gegouteerd, omdat veel verscheidens van wat door de beste Engelschen gezocht is en gevonden, bij hem bizonder pasklaar samenkomt. Ofschoon in deze illustraties der Arthurlegende inderdaad weinig Fransch, minder Fransch dan men in zijn teekeningen uit de Studio kon vinden, te bekennen valt, doet Beardsley toch om de mengeling zijner gaven, aan een enkelen Franschman, aan Carlos Schwabe, van nabij den ken. En hiermede zal degene die de illustraties in Le Réve gezien en herhaaldelijk herzien heeft, gemakkelijk begrijpen, hoe er in het werk van Beardsley iets is wat lokt, wat bekoort, en wat verblindt zelfs, maar wat ten slotte als iets gemaniereerds, vervelen gaat, onzen gekittelden schoonheidszin het verlangen latend naar deug delijker genot. Maar moest men nu reeds het talent van dezen nieutven illustrator iets meer afdoend bepalen, dan zou men niet mogen nalaten, hem bij Carlos Schwabe vergelijkend, op te merken, dat deze fijner van poëtiesch begrip maar minder stout van kunstvermogen is dan zijn ook minder persoon lijke ngelsche geestverwant. J.AX VKTII. Venetiaansche oudheden. Eenigo weken geleden werd de fontein van het Palazzo Cadore (Ca d'oro, gouden huis), eene Moorsche parel onder de steenjuweelen van Venetië, door den antiquaar Heilbronner te Parijs aangekocht. Het kostbare stuk ligt voorloopig nog goed verpakt in een magazijn, totdat de formaliteiten, zonder welke een taliaansch kunstwerk niet uitgevoerd mag worden, vervuld zijn. Met leedwezen ziet men een zoo kostbaar stuk, zoo bij Veneti behoorend, vertrekken. De teekening van de mar meren fontein is afkomstig van Giovanni di Francia, die ook de teekening voor het paleis Ca d'oro zelf leverde. De uitvoering daarentegen, een hautrelief, met Geloof, Hoop en Liefde be kroond, is van Bartolomeo Bon, den bouwer van het paleis, dat langzamerhand geheel geplunderd wordt. John Ruskin, de geloerde ngelsche Venetiaan, wijst in zijn Stones of Venice op het ver woesten van de binnengevels van het Palazzo Cadore, die steen voor stoen naar Engeland zijn overgebracht. Een ander prachtig stuk, dat ook verkocht zal worden, is van Tintoretto, door de Academia di belle arti als echt erkend. Het is een stuk vol figuren, de bekeering van Paulus voorstellend, een beetje donker geworden, maar ook nooit ge restaureerd ; er zijn vier merkwaardige sybillen op. Achterop staat het wapen der Bragadinis, voor welke familie het zeker oorspronkelijk geschil derd is. Door het testament van een Bragadini schijnt het in de kerk Santa Maria Zobenigo, (nu Santa Maria del giglio) terecht gekomen te zijn, waar het lang tusschen een Palma en een Giulio de eereplaats boven het hoofdportaal onder het orgel innam. Het stuk is nu in handen van den Venetiaanschen antiquaar graaf Settini, en in diens palazzo opgesteld. Nog is een kleine schilderij, maar 3K centimeter hoog bij :J3 breed, van Carpaccio, eene Madonna met het kind Jezus, eenigszins herinnerend aan de Madonna van Holbein, te Dresden, te koop; het hangt in eene kapel van de kerk SantEustachio, die reeds sedert het opheffen van ver schillende kloosters, als tentoonstellingslokaal voor kunstwerken dient. In de kerk van Gastelfranco is eene verandering gekomen. Het plafond van Tiepolo was te veel aan de vochtigheid blootgesteld, het is er afgenomen en zal, inge volge eeno beschikking der regeering, aan de Academia di belle arti te Venetiëgegeven worden. Van Die fromme Helene, het bekende werkje van Wilhelm Busch, zal nu in het Wilhelm-Busch album de Juiste editie verschijnen; tegelijk komt het ook voor den Olsten keer in de octaafuitgave uit; zoodat er nu 1UO.OOO exemplaren van gedrukt zijn. Dit wil de firma Basseman vieren met een extra jubileum-uitgave, welke behalve het werkje zelf' nog zal bevatten: een portret van Busch; Von mir fiber midi, oen korte autobiographie: Der Nöckertjreifi, gedicht van Wilhelm Busch, eene soort resumévan zijn levensbe schouwing. De teekeningen. schilderstudiën en werkstuk ken, door de leerlingen der School voor Kunst nijverheid te Haarlem gedurende den cursus 1S!!^?180.'! vervaardigd, zijn van l tot 15 Juli in do lokalen der school tentoongesteld. Do heer E. von Saher is directeur der School voor Kunst nijverheid. Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Kalverstraat, is geëxposeerd een schilderij van Ribot, »Mannenkop".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl