De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 16 juli pagina 2

16 juli 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMEE, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 838 Laube. Ieder hunner werken bespreekt hij en uitvoerig. Uit allen te zamen j de wetten en voorschriften voor zjjn leer bit dranM. Bij zyn onderzoekingen schenkt b|| ook aan de jonggte stroomingen in de dramaiiscbe letterkunde zijn aandacht. Het naturaKsme op de planken vindt in hem echter noch , een bewonderaar noch een lofredenaar. De klassieken zy'n voor hem nog steeds de groot meesters, wier sesthetica de eenig ware en eenig juiste is. Dit aangetoond en bewezen te hebbm, is voor Lothar de' grootste verdienste van s$n werk. Dat de meesterwerken der Duitsche dramatische litteratuur een hunner waardigen commentator hebben gevonden, beschouwt hij als een nieuwe phase in de ontwikkeling van het Dnitache volk. Eerst lang na de groote, baanbre kende genieën komen de mannen, die het geniale in hun werken aantoonen, verklaren en ontleden. Een der belangrijkste hoofdstukken van Bultbanpt's werk is dat, waarin hij de lastige en gevaarlijke kwestie van de «tragische schuld" behandelt en naar Lothar's meening op voortreffeüjke en alleszins afdoende wijze oplost. De tragische schuld vervangt Bulthaupt door het tragisch conflict. De held geraakt met zijn wil, aojjn hart of zyn plicht met een sterker macht in botsing en in den strijd met deze macht opentaart zich z\jn lot. »In zoover de held handelt m dat, wat hem ten slotte te gronde richt, wil, il bg d/famatixh; in zoover hjj voorbijziet, dat tpt wil zqpn verderf is' en hem tot den (in «?geren zin niet gewilden) ondergang brengt, i» hu tragatk." De eenvoudigste, de alledaag?cfte vorm van het tragische is de strijd van den mensen met den dood. De held behoeft niet Boodzakelfflt een schuld op zich geladen te heb ben, die geboet moet worden, ook zijn tempera?ent, zgn karakter kan met zijn omgeving in tegenspraak komen en aldus tot een tragischen tfergd leiden. Het conflict van zijn krachten met de machten der vernietiging kan van moreelen aard z\jn, de held kan moreel schuldig worden (Hacbeth, Earl Moor, Fiesco, Demetrius); het kan ook eenvoudig zijn grond vinden in de on evenredigheid tusschen de natuur van den held, en een uitwendige noodzakelijkheid (Jeanne d'iAörc, TMWO, Hamlet). Zoo zoekt de moderne dramatiek bijna uitsluitend haar onderwerpen op dit gebied. De tragedie van het müteu vindt in Btklthaupt's aogen dan ook genade. Eerst bij bet bezwjjken in den strijd wordt het tragisch moment bereikt. «Zoolang de held zegeviert, is luj niet tragisch; eerst zijn lijden maakt hem dat." Met nadruk wjjst Bulthaupt er ten slotte op, dat, «l moge de held zelf zijn ondergang niet voorzien, bet publiek hierover nooit in twijfel mag zijn. «Een dramatisch effect werkt steeds te sterker, naarmate w\j het zekerder hebben zien aankomen." Zooals men weet, is dit een stokpaardje van Sarcey en zeker niet het wrakste en zwakste van de vele, die hy berijdt. Den toeschouwer in hetgebeim te nemen, is steeds het beste en zekerste middel geweest, om het publiek belangstelling voor de personen en hun lotgevallen in te boezemen. Ook over de taal van het drama spreekt Bulthaupt. De leer der naturalisten, dat men op het tooneel moet spreken als in het gewone leven, acht hjj valsch en onverdedigbaar. »Dedichtermaaktzijn belden de tong los ; niet wat zij in het dagelijksch leven gezegd, doch wat zij gevoeld hebben, spreekt hjj uit." Hoeveel voor deze opvatting te zeggen moge zijn, te ontkennen valt het niet, dat Bultbaupt de bonte rhetoriek en het holle pathos wel een beetje te grif en gul recht van bestaan geeft en er steeds op uit is, voorbeelden daarvan in zijn lierelingsdichters te verdedigen en verontschul digen. Vooral bij Schiller, die zich hieraan meer dan eens schuldig maakt, is dit het geval. Bultbaupt wil van Schiller nu eenmaal geen kwaad weten en geen kwaad hooren. »De geschiedenis van het drama kent geen grooter kunstenaar dan Schiller en wat den bouw betreft geen bewonde renswaardiger kunstwerk dan den «Wallenstein."" Of allen het, vooral wat het eerste gedeelte van deze uitspraak betreft, met Bulthaupt zullen eens zijn, mag betwijfeld worden. Wanneer men imHnminiiiimiiniiinnitiiiiittfitiiiiHtiitiiiitiiiiiiitmiiiiiiiiiHntiiii bijbel teruggekeerd en Sannie begon, van voren af aan, te wachten en uit te kijken naar de terugkomst van Hendrik, die de metselaars was gaan zoeken. Om zes uur in den morgen kwam hij met de boodschap dat een der werklieden naar King Williams Town vertrokken en de ander dronken in in de herberg lag; hij bracht evenwel eenige beitels, hamers en andere gereedschappen mede. Sannie gevoelde dat het oogenblik aange broken was waarop zij zich bij de redders zou durven voegen. Hendrik vergezelde haar en vond spoedig den weg naar de vallei, waar het ongeluk gebeurd was. Het duurde niet lang of ze kregen hen op een vooruit stekend rotsblok in het oog. In een oogen blik sprong zij van het paard en had ze al klauterend de plek bereikt waar de twee blanken en de vier Kaffers bijeenstonden. Niemand lette op haar. De geweren, den vorigen dag door de jongelieden gebruikt, lagen vlak bij den afgrond. De patrijzen lagen op twee hoopen, juist zooals Adriaan en Cyril ze uit hun weitasch op den grond geworpen hadden om ze later te tellen een groote en een kleine hoop. De kaffers zaten bij een vuur van droog hout, dat zij uit het veld gehaald hadden. Overal zag men touwen en riemen, blijkbaar als nutte loos op zijde geworpen. Ctyril was bezig een cigarette, uit de elegante snuifdoos, aan te steken en Piet. . . Piet lag voorover op de rots, zooals hij den geheelen nacht gelegen had, het hoofd in de spleet. De lantaarn die aan een touw hing ongeveer twintig voet diep, wierp een flauw licht op de met mos begroeide wanden van de rotsspleet. In de duisternis zag men, echter bedenkt, dat Schiller in de laatste ja ren steeds meer op den achtergrond is geraakt en zyn kunst openlgk of van ter zijde steeds meer is aangevallen en bestreden, kan men Bulthaupt voor zijn reactie ten gunste van den dichter en zyn werken slechts dankbaar zijn. Ook aan het publiek heeft Bulthaupt zijn aan dacht gewyd. Niet de werken alleen, ook het effect, dat zij teweegbrengen, den bijval, dien zij vinden, heeft hij onderzocht en trachten te ver klaren. De psychologie van het volk tracht hij met de psychologie van den dichter in verbinding te brengen. Zoo spreekt hjj b. v. als zijn oordeel uit, dat de biecht de geduchtste vijandin van de tra gische boete is en komt hij tot deze conclusie »dat het niet te verwonderen is, dat het katho licisme geen waarachtige tragedie heeft kunnen scheppen, dat de groote Calderon alles eerder dan een tragisch dichter is en dat een werkelyk drama eerst mogelijk werd, toen het protestan tisme aan de vergelding den vrijen loop liet." Shakespeare is voor hen de eerste waarachtige tragicus. Zoo zoekt hij in de natuur van den Duitscher een verklaring voor den bijval van die scheppingen, die een tusschenvorm tusschen het drama en het gedramatiseerde epos, die nu eens waarachtige drama's, dan weer een opeenvolging van tafereelen zonder dramatische kern zijn." (Wagner's »Nibelungen", Goethe's »Faust", het passiespel te Oberammergau, enz.) »De Duitscher, van nature romantisch verstrooid, laat den draad van een dramatische handeling spoedig los, indien de fantasie van den dichter hem slechts stevig gevangen houdt. Ook om den duur eener hande ling bekommert hij zich weinig; hij wacht met het samenvatten der verkregen indrukken ge duldig tot het lang verschoven slot, indien de indrukken zelf hem slechts bekoorden en boei den". Op ditzelfde was reeds door Madame de Staël de aandacht gevestigd. In haar »De l' Allemagne" vindt men het volgende: »Les Allemands ne demandent pas mieux que de s'établir tranquillement au spectacle et de donner a l'auteur tout Ie temps qu'il veut pour préparer les c nements et développer les personnages; l'impatience frangaise ne tolère pos cette lenteur." De over eenstemming tnsschen beider opmerking valt ter stond in het oog. uiuiiiiimiiiiiiimiMimmuiitiiiriHtiiiMiiiiHHiiiimiiiiiiiiuiiiiiHiiiiMmmi Meuwe uitgaven op muzikaal gebied. 1. G. Wouters Jr. Licht en Schaduw (1), sprookje voor twee solostemmen (sopraan) driestemmig vrouwenkoor en reciet met begeleiding van piano, (woorden van Marie Verstege), opus 9. 2. G. Wouters Jr. Kinderspelen (2), cantate voor kinderkoor met begeleiding van piano, (woor den van D. de Bruin Jr.), opus 10. 3. Johanna Veth. De Gronden der Muziekleer (3), Handleiding voor school- en huisonderwijs met lees- en zangoefeningen. Tweede Deel. Tegenwoordig wordt voor onze kinderen op muzikaal gebied zeer goed gezorgd. En terecht! Men kan dit niet genoeg waardeeren, vooral wan neer aan de kinderen ook kinderlijke muziek wordt geschonken en de componist blijk geeft, de kinderstemmen te kennen en geen dingen van de stemmetjes vergt, als waren bet die van vol wassenen. De beide eerstgenoemde werken zijn de pennevruchten van een componist die het mij een ge noegen is, bij de lezers van het Weekblad in te leiden. De heer Wouters is dilettant, doch een dilet tant zooals er helaas te weinig zijn, die niet alleen met groote liefde voor de toonkunst be zield is, doch ook heeft willen doordringen in de geheimen van die kunst. In vroeger jaren als talentvol violoncellist te Groningen en ook daarbuiten zeer gewaardeerd, heeft de heer Wouters zicb altijd gaarne beschik baar gesteld waar het gold iets tot stand te bren gen. Hiermede echter niet tevreden heeft hij op ruim vijftigjarigen leeftijd zich met kracht op de studie van harmonie- en compositieleer geworpen ntiiiiiiiimiimiiiiiiuiHiiii iinittitiititiniHit bleek en met bloed bevlekt, het naar boven gekeerde gelaat van hem die daar hing. De oogen stonden wijd open, hol en rood van den doodstrijd, den ganschen langen nacht. Het dijbeen was gebroken, het voorhoofd gekneusd en opengereten. De kracht van den val had het lichaam door de nauwe opening van de rotswanden geperst, dat aldus tusschen hemel en aarde was blijven han gen. Hij kon niet op of neer. Vijf' uur lang had Piet nu op deze dan op die ma nier getrokken, doch met geen ander gevolg dan zijn armen zoon nog pijnlijker te mar telen. De kleinste kaffer was neergelaten tot waar Adriaan hing; hij had op erbarmelijken toon gesmeekt hem weer op te trekken. Hij was bang voor de vleermuizen. Dat waren spoken, zei hij. Piet zelf kon met zijn breed gebouwd lichaam de spleet niet in. Het eenige wat hij doen kon, was met zijn zoon te praten en hem zooveel in zijn vermogen was moed in te spreken. Zijn hart klopte nauwelijks terwijl hij zich de hersens afpijnigde om een middel tot redding te bedenken. Dynamiet zou in het doen springen der rots ook den zoon dooden. Den bodem kon men alleen van boven bereiken. De twee laatste uren was het Piet duidelijk geworden dat er zoo goed als geen hoop op redding bestond. De metselaarswerktuigen werden naar beneden gelaten en de vader riep zijn zoon toe te trachten de rots weg te hakken, die hem in haar doodelijke klau wen bekneld hield. Maar Adriaan was te zwak om hamer en beitel te hanteeren ofschoon men hem even aan het werk hoorde. Toen vielen ze hem en onder zeer degelijke leiding zich op dit ge bied ontwikkeld. Dat de heer Wouters op later leeftijd zich aan compositie is gaan wy'den, is aan zyne compositiën ten goede gekomen in dien zin, dat hy met zijne practische ervaring te rade ging waar aan behoefte bestond. Zijne eerste werkjes zijn kleine kerkelijke koren, b\j uitstek geschikt voor de zangkoren, die ongeveer voor een lötal jaren in de hervormde kerken zij n opgericht. Schrijver dezer regelen heeft met groot genoegen o. a. zijn Kerst lied (woorden van Dr. Ph. R. Hugenholtz) een paar maal met zulk een koor uitgevoerd. Toen voor eenige jaren de heer Wouters zijne Zangen der Jaargetyden uitgaf, bespeurde ik, dat de componist vooral begaafdheid had voor kinderzang te schrijven. Dit is waarlijk geen geringe ver dienste, want ieder weet hoe moeielijk het is in alle zaken, en dus ook hierin, eenvoud te be trachten. Licht en schaduw is geschreven voor de hoogste zangklassen van muziekscholen of middelbare scholen voor meisjes, terwijl Kinderspelen voor jon geren (jongens en meisjes) is gedacht, waarby echter in sommige gedeelten de lagere klassen kunnen deelnemen. Wat het treffen van de kindertoon aangaat, is m. i. de heer Wouters in Kinderspelen het geluk kigst geslaagd. In Licht en Schaduw is dit ook moeielijker, omdat men staat tusschen kinderen en volwassenen. Toch heb ik ook in dit werk veel gevonden dat my zeer aantrekt, doch men voelt dat de componist hier zichzelf geweld heeft aangedaan om geen te ernstige en toch ook weer geen te kinderlijken toon aan te slaan, terwijl hij in Kinderspelen vrij, natuurlijk »aus einem Guss" geschreven heeft, zooals hij het voelde. Het scenario door Mej. Verstege ontworpen en in verzen gebracht, toont dat deze dame groote natuurlijke begaafdheid bezit voor het ontwer pen van een scenario. Den greep acht ik een gelukkigen. Dat de verzen op dezelfde hoogte staan als het ontwerp durf ik niet te verklaren. My toch komt het voor dat zij niet altijd gelukkig zijn. Nu de dichters het echter onderling over mooi of leelijk zoo vaak absoluut oneens zijn, mag ik mijne opinie niet te veel opdringen, doch wat o. a. de Vorst van 't licht zingt: O ! scboone Alve neen. Ik bid u, ga niet heen, Keer niet naar 't sombre oord Waar niets het oog bekoort, Blijf hier in mijn gebied, O ! weiger langer niet! wil mij volstrekt niet behagen. Ook was ik eenigzins verwonderd over de woorden van de zonnestralen die zingen: Wij komen, wij nad'ren: wij slijge.n omhoog, Wij gaan door de wouden nu dwalen, Wij zengen, wij blaken, wat daar treft ons oog, Wij willen verblindend nu stralen. Gij geesten der duisternis wijkt, Verbergt u, eer gansch gij bezwijkt. Bij nader inzien heb ik echter begrepen dat dit eene bescheidenheid van de zonnestralen is. Evenals zij, die veel eerbied voor de zon hebben zeggen: de stralen dalen op ons neer, zullen de zonnestralen veel respect voor ons aardbewoners hebben en daarom zeggen: Wij stijgen naar de aarde omhoog. Deze dichterlijke vrybeid blijve dus verder onbesproken, (op het geïllustreerde titelblad dalen de stralen echter.) De lezer bespeurt reeds dat ik de muziek kooger stel dan de verzen. Hoewel ik No. l in muzikaal opzicht meer gemaakt dan gedacht vindt en onder anderen bij de m. i. de zeer ge lukkige begeleiding van No. ~2 een meer sprekende melodie wenschelijk ware geweest, zijn de vol gende nummers muzikaal gedacht en bewerkt. Ook de begeleidingen verhoogen dikwijls den indruk. Op bladz. 10 komt het mij voor dat eene eenvoudige begeleiding in kwarten meer expressief zou zijn geweest, terwijl ik op bladz. iimiitiiiliiiiiiiitntiHutiiiiiiriiiiii iiiiiiiiimiiiHllimiiiiiiHM uit de band, Piet luisterde, 3en val van ruim acht voet. hij hoorde de zwakke stem van zijn zoon, hij verstond hem nauwelijks. doch wat hij hoorde deed hem een rilling door de leden gaan en een kermende zucht ontsnapte aan zijn mond. Toen liet hij de flesch met brandewijn en water neer en Adriaan dronk. Op dat oogenblik verscheen Sannie. Het hinderde haar, Cyril te zien rookeu. Hij kreeg een kleur en wierp zijn cigarette weg. »Vader . ..'' sprak Sannie. »Ga naar huis kind, terug, terug!" »Vader, mag ik niet even met Adriaan spreken ?" Adriaan hoorde haar stem en riep haar. »Adriaan, lieve, beste Adriaan ! Ik kom ! Ik kom bij je! Xeen, ik ga niet naar huis. Laat mij er in af!" schreide zij, op de spleet wijzend. Ziende dat zij er op gesteld was, bond Piet haar het touw onder de armen en liet haar neer. Maar Sannie kon niet, ver genoeg komen. De rotswanden waren te dicht bij elkaar. Zij kon enkel haar broeders schou der aanraken met de punt van haar voet. Hij hield ze vast en fluisterde : »Sannie, ik moet sterven. Het is goed zoo. Maar zorg voor vader." «Heilige Jezus, o red onze Adriaan ! God in den hemel, wees mijn broeder nabij!" weeklaagde het meisje. «Vaarwel Sannie ..." hij liet het voetje 1)08. »Trek haar op vader," riep hij. »Laat zij naar huis gaan." Piet bracht zijn dochter weer in het zon licht. Zij scheen jaren ouder geworden; een grijze schaduw over haar gelaat bewees hoe veel zij geleden had. »Mr. Danish breng mijne dochter naar huis," sprak de vader. 20 de begeleiding te consequent volgehouden vind. Wordt in Licht, en Schaduw verhaald hoe de Fee Schaduw vol verlangen smacht in het ijk van het Licht te worden opgenomen, en uit de boeien van den Vorst der Duisternis te worden ontslagen; hoe beide machten elkander den oor log verklaren, de Vorst van het Licht over wint en Fee Schaduw, die h\j liefheeft, annexeert, waardoor Licht en Schaduw voortaar te zamen kunnen werken tot heil van al wat leeft op aard(slotkoor) in Kinderspelen wordt een aantrek kelijk stukje kinderleven zonder intrigue of ontknooping, doch vol actualiteit gegeven. Hoewel dit onderwerp reeds in rneer kindercantaten is behandeld, is de geheele wijze van voorstelling weer zeer aantrekkelijk. Na het schommelen komt de wip en dan het krijgertjespel. (Waarbij echter de herhalingen en variatie van de regels: En dan hebben wij veel schik, l>i/j dtn uitroep: tik hadden kunnen weg vallen zonder schade voor het geheel.) Daarna gaan allen in het gras rusten en wordt door een solostem een sprookje verteld: Asscbepoester, aldus besluitende: De prins zei toen: Gij zijt mijn bruid. Zij vindt het goed, en 't sprookje is uit! Het spel wordt weer hervat, de meisjes gaan touwtje springen en de jongens exerceeren en op den vijand los, daarna plukt men bloe men en keert huiswaarts. In de muzikale wijze van behandeling zie ik eene belangrijke schrede vooruit bij het vorige werk, afgescheiden van het feit dat de compo nist voor dit werk blijkbaar meer voorliefde ge voelt. Zonder te veel te willen schilderen vervult de begeleiding toch overal de taak den zang te on dersteunen en het karakter te versterken. De motieven zijn aantrekkelijk kinderlijk en hebben karakter, iets wat zeer hoog aangerekend moet worden, want de hulpmiddelen die de mo derne wijze van harmonisatie en modulatie biedt kunnen en mogen bij zulk een werk niet worden aangewend. De melodieën moeten dus het karakter in zichzelf dragen. Het is niet myn doel al de nummers te be spreken. Wanneer men een goed pianist kan machtig worden, is deze cantate, vooral ook voor de volksscbool met vrucht en succes te gebruiken. Ik beveel die dus zeer in de aandacht aan. Ten slotte wil ik nog iets in het midden brengen over de voorkomende soli in beide werken. Het is in principe beter zoo weinig mogelyk soli voor kinderstemmen in zulke werken te schrijven. De indruk van die nummers is in den regel zeer gering. Ik geef dus uitdrukkelijk den raad niet alleen in Licht en schaduw doch ook in Kinderspelen de soli door eene volwassene te laten uitvoeren. Hiertegen is geen bezwaar. Muzikaal krijgt zulk een nummer (mits door eene zangeres vertolkt, die de kunst verstaat, eenvoudig te zingen) zeer veel relief, en daar gewoonlijk de sprookjes aan kinderen door ouderen worden verhaald, wint de waarheid van voorstelling er door. De vraag drong zich echter bij mij op, of hier een nieuw of minder bekend sprookje dan Assc/iepoester niet grootere aantrekkelijkheid aan deze cantate zou hebben gegeven. Ik ben vanzelve uitvoeriger geworden dan mijn voornemen was, doch in de eerste plaats geidt het een componist voor te stellen, die voor het eerst in het Weekblad wordt besproken en in de tweede plaats ben ik van oordeel dat voor onze kinderen het beste jtiiat goed genoeg is. Deze leus heeft Mej. Veth ongetwijfeld bezield bij het samenstellen van haar Leerboek voor kmaerzang, waarvan ik vroeger liet eerste deel reeds be sprak en waarvan bet tweede deeltje nu verschenen is. Ik heb vroeger reeds mijn ingenomenheid met dit werkje betuigd en de goede peadagogische eigenschappen er van in het licht gesteld. Het tweede deel sluit zich waardig aan het eerste aan. De overgang van bet cijf'erschrift naar het notenschrift is in het eerste deel reeds bewerkt. Het tweede deel geeft zang- en leesoefeningen in het mmmmiimmmim Cyril verwijderde zich met het meisje. Ook de Kaffers kregen bevel heen te gaan en Piet was alleen niet zijn zoon en zijn smart, Piet was een krachtige man, een ijzersterk gestel. Maar toen de Kaffers om een hoek van de vallei verdwenen waren, stonden er tranen in zijn trouwe oogen, dikke zweetdroppels parelden hem op het voorhoofd. Hij scheen een plan te hebben. Niemand dan hij had gehoord wat Adriaan gezegd had. Hij herhaalde het bij zichzelf wel twintig maal, knielde neder en bad. De wind speelde met zijn grijze haren, de roofvogels vlogen boven zijn hoofd, minder hoog nu. De konijntjes gluurden voorzichtig rond, niet wetend welk treurspel hier werd afgespeeld, geen geluid verbrak de stilte. Toen er een wolk voorbij de zon trok, rees Piet overeind, nam Adriaan's geweer, laadde beide loopen, en knielde bij deii rand der spleet. Adriaan wist wat er gebeurde. »Uank, vader, dank ! Houd u goed. Vaar wel vader!" Piet legde op zijn zoon aan en vuurde. Er klonk een gil uit de gapende rots. Piet had zijn zoon slechts gewond, niet gedood. «Spoedig, vader de andere !" De vader vuurde nogmaals. Ditmaal geen geluid. Piet liet de lantaarn neer. Alles bleef stil! Tegen den middag kwam een der Kaffers terug. Toen hij de rots opklom, vlogen een menigte aasvogels omhoog in de lucht. Piet keerde nimmer naar huis terug. Toen. men, wat eenmaal Piet Villiers geweest was, weghaalde, bleek het dat zijn. haar spierwit geworden was.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl