Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEEDAMMEB, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 839
belangwekkend tooneelspel op ergerlijke en hoogst
gemoedelijke wyze werd vermoord en ten grave
gedragen. De wever», dat te Berlijn en Parijs
keeft doen-sidderen en huiveren, heeft te Am
sterdam voor alles doen giebelen en schateren.
»JJ n'y a pas wn gouvernement qui, a moins d'avoir
perdu l'esprit, ktissera ce tpectaele se dérouler
devant la foulf," schreef Sarcey in zyn kroniek.
Aldus dachten allen, aldus dacht ook Antoineer
oyer. Aan ons Hollanders was de eer voorbehou
den, deze ieder onomstootelijk schijnende waar
heid te schande te maken. Zooals het in het Salon
wordt vertoond is De wevers niet gevaarlijk, niet
hartstocht prikkelend en opstand predikend, maar
belachelijk, onnoozel en banaal.
Over Hauptmann's drama is reeds heel wat
geschreven en gekibbeld, vooral in Duitschland.
Toen het door de »Freie Bühne" was vertoond,
werd het door de critici der groote bladen uit
bundig geprezen, geprezen vooral als kunstwerk.
Dat het een by zondere tendens had, werd ont
kend. Hauptmann is een waarachtig dichter, al
dus redeneerde men, een dichter ver verheven
boven het duf gewoel van partijbelangen en
partijinfaiges. De sociaal-demokraten waren hierover
ten zeerste gebelgd. Zy beschouwden De wevers
voor alles als een sociaal drama, als een daad
?en protest. Hauptmann noemde zyn werk een
drama »aus den vierziger Jahren." Zij toonden
.aan, dat het dit werkelijk was, dat het in hoofd
zaak zuiver historisch, dat het slechts in
onbeteekenende onderdeelen gefantaseerd was. In een
artikel in »Die neue Zei t" vestigde Friedrich
Mehring de aandacht op de bron waaraan Haupt
mann de hoofdmomenten van zijn drama ont
leende. In het »Deutsche Bürgerbuch für 1845"
schildert Wilhelm Wolff, een vriend en mede
stander van Karl Marx, aan wien deze het
? eerste deel van zyn »Kapital" opdroeg, de
:ellende en het oproer der Silezische wevers
in het jaar 1844. In de hoofdzaken, ja zelfs in
onderdeelen komt deze schildering overeen met
die, welke Hauptmann in zijn drama geeft. Hij
is een der onzen, zeiden de sociaal-demokraten,
want Wolff, aan wien hij zijn stof ontleende, was
een volbloed sociaal-demokraat. Zij gingen nog
?een stap verder. Zij zeiden: »Hauptmann's drama
heet historisch, doch dit is slechts een doekje
voor het bloeden. Het is historisch, zonder
twijfel, doch het is actueel, geheel en zuiver
actueel tevens." Wat van dit alles te denken?
Welke waarde heeft dit alles by de beoordee
ling van De wevers als kunstwerk ? Hauptmann
kan en zal Wolff's werk geraadpleegd hebben; zijn
drama is historisch en actueel te gelijk; een en
ander valt niet te ontkennen. Doch wat bewijst
dit ? Geeft De wevers het recht Hauptmann een
sociaal-democraat te noemen ? In De wevers is
Hauptmann voor alles een mensch, een mensch,
getroffen, ontzet en verpletterd door het lijden
van duizenden zijner medemenschen; de ellende
der Silezische wevers kende hij uit de beschrij
vingen, door zijn vader en grootvader de laatste
eertijds zelf een Silezisch wever daarvan
gegeven; met den gloed en de overtuiging van een
waarachtig kunstenaar bracht hij ze in beeld.
Of De wevers volgens de regelen van de een of
andere willekeurige aesthetica een kunstwerk
mag genoemd worden, wat doet het er toe? Ik
zou het aldus willen noemen om de oprechtheid
en innigheid, die er uit spreken, om de aandoe
ning, die onder de schijnbare onpersoonlijkheid
en impassibiliteit sluimeren. Het is schril en
wreed en tegelyk week en verteederend. Dat de
Silezische weveis het noodigste ontbeerden, dat de
ontbering hen tot wanhoop en waanzin bracht,
hun dierlijke lusten, hun beestachtige begeerten
ontketende, meer en anders wilde het niet schil
deren. Schrik en medelijden wilde het wekken.
Of dit de schrik en het medelijden zijn, zooals
Aristoteles die bedoelde, ik weet het niet en het
zou te lang zijn het na te rekenen. De wevers
brengt een conflikt, doch laat het onopgelost.
Het schildert ellende, doch geeft geen enkel
middel tot bestrijding aan de hand. Is dit zoo groot
bezwaar? Mag een drama niet tot weemoed, deer
nis en lankmoedigheid stemmen ? Zijn dit
ge
IIII1HIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIII
Voor sommige dames, die mochten meenen dat
de zooeven genoemde uitspraak van GOLDONI ,-als
zou de vrouw zelfs den duivel te slim af zijn",
als een waardeering van haar intellect dient be
schouwd te worden, diene de opmerking dat deze
opvatting geheel afhankelijk is van de beteekenis
welke men aan het woordje slim gelieft te hech
ten. Mij komt die mate van waardeering al zeer
bedenkelijk voor, wanneer het woord slim syno
niem moet gesteld worden met schelms?loos,
dat wij in de volgende aanhaling uit Hooft's
//Scheinheiligh" ontmoeten :
,Denkt broer, dat Eva qualijok een paer uren
in de wereld geweest was of zij bedroogh haer
man ; wat wonder ia 't dan dat de wijven schelms
loos zijn, die zooveel jaeren lang op de wereld ge
weest hebben".
Molière is niet achtergebleven in het hekelen
der vrouwelijke ondeugden. We behoeven slechts
zijn Préeieuses ridicule*, Femmes savantcs, Le dépit
amoureux en andere zijner blijspelen door te lezen,
en bijna op iedere bladzijde vinden we geestige,
soms scherpe, en enkele maal vinnige toespelingen
op de minder goede eigenschappen van het vrou
welijk karakter. Een dier uitvallen, die als citaat
nog steeds opgeld doet, is de volgende uit Le
dépit amoureux" :
La tête d'une femme est comme la girouettc
Au haut d'une maison, qui tourne au premier vent.
Het zal u misschien verwonderen, dat ik geen
enkel citaat uit HEINE neerschrijf. Ik verzuimde
dit opzettelijk, omdat ik ia die veelheid van
vleiende en minder vleiende bou-mats van den
geestigen dichter werkelijk stond voor l'ein barras
du choix. Ik kan echter niet den lust weerstaan
een ervan aan te halen, waarbij ik me dan ook
zal bepalen :
,Wat zijn de mannen toch te goeder trouw,
die den vrouwen het recht geven te wonen in hun
hart, dat het kostbaarste bevat wat zij bezitten:
het levensbloed."
Uw zondenregister is nog lang niet ten einde,
dames, maar ik wil ermee ophouden omdat ik
vrees dat ge u van schaamte onder de tafel zoudt
vaarlyke of onartistieke aandoeningen ? Als
kunstwerk heeft De wevers zonder twijfel onef
fenheden en onvolkomenheden. Enkele details
schijnen overbodig of onjuist van kleur. Het
derde bedrijf blijft in kracht en kloekheid be
neden de overige. Hoe groote deugden naast
deze kleine gebreken! Met welk een kunst
en overleg zijn de tallooze details geschikt
an geordend. Welk een climax in het geheel,
welk een climax in ieder bedryf. Het drama
mist een intrige. Doch mist het daarom een
heid ? Ik geloof het niet. Is de menigte niet de
hoofdpersoon, die voortdurend onze aandacht in
beslag neemt, die leeft en worstelt, die in steeds
razender tempo haar verderf te gemoet snelt ? Is
de honger niet het thema, dat in eindelooze
variaties wederkeert, het »Weberlied" niet het
»leitmotiv"', dat zich steeds luider en dreigender
doet hooren ? Niet om de details, niet om de
bijzondere personen, om het geheel om de me
nigte is het te doen. Zoolang de vertooning dit
niet weet te doen uitkomen, kan er van een
beoordeeling van De wevers als drama geen sprake
zijn.
Wilde ik al de onvolkomenheden van de ver
tooning in het Salon opsommen, ik zou veel meer
plaats noodig hebben dan my hier is toegestaan.
In de eerste plaats was het tooneel veel te
klein ; dit had men van te voren kunnen en moeten
begrijpen. De groote, de kapitale fout was verder,
dat het ensemble alles te wenschen overliet,
dat steeds en overal de juiste kleur en stemming
ontbraken. Ieder speelde op en voor zichzelf;
de figuranten speelden in het geheel niet; zij
stonden er wezenloos bij of tierden en raasden een
beetje. Over de afzonderlijke creaties zal ik maar
niet uitweiden; sommige waren al bijzonder dilet
tantisch. De eenige, die werkelijk wist te boeien,
was juffrouw TJde als de furie Louise. Geheel
onbegrijpelijk en onvergeeflijk was, dat men het
» Weberlied", historisch als bijna alles in het
drama, vrijwel had verdonkeremaand. Van het
tweede bedryf, door den raet gemakkelijken
Sarcey in het by zonder geprezen, kwam weinig of
niets terecht. Het crescendo in het zingen van het
lied ontbrak ten eenenmale. Het vierde be
drijf was een caricatuur van het begin tot
het einde. De kroon spande het slot. De
werkstakers dribbelen op hun doode gemak het
tooneel op; de juffers nemen plaats op een sofa,
de mannen schreeuwen een beetje en het doek valt.
Had men dan niet begrepen, dat de woestelingen
niet op visite kwamen, maar alles hadden moeten
kort en klein slaan of was men bang voor
de requisieten? Bij Antoine was het effect kolos
saal. Daar was het een orkaan, hier een storm in
een glas water. Het slot was eveneens verknoeid.
Het maakte niet den minsten indruk en had
aangrijpend moeten en kunnen zijn. Hilse zet
zich aan zijn weefgetouw ; een kogel stort hem
ter aarde; het kind schiet toe en blijft wezen
loos bij het lijk staan; de blinde vrouw, door het
rumoer verschrikt en beangst, tracht te vergeefs
zich uit haar zetel op te richten.
In het «Grand Théatre" Judas van A/oéric
Second efl Léon Beauvaliet. Een salondraakje
in zeven tafereelen, waarschijnlijk naar een roman
bewerkt; een ingewikkeld niet al te helder en
een beetje langdradig geschiedenisje. Tegenover
deze onvolkomenheden goede eigenschappen.
Een gelukkige afwisseling van ernst en boert,
van dramatische en komische tooneelen; de
laatsten bijzonder goed uitgevallen, met het duffe
en banale der melodramatische effecten als het
ware den spot drijvend en dit tegelijk doende
vergeven en vergeten; aan het geheel iets
onschuldig-amusants en prettig - gemoedelijks
gevend. Een komediestuk om te gieren en te
snikken; een kostje voor ieders mond. Een van
die populaire spektakelstukken, die bij het groote
publiek steeds succes hebben, omdat het geheel
naar de lust en begeerte, den smaak en het
verduwvermogen van dat publiek is toebereid.
Dat Judas bijval en zelfs veel bijval vond, dankt
het voor een groot deel bovendien aan de ver
tolking. De verradersrol van den heer Veltman
HlimmMtniiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiinMinriilimiHtuiiiHHniinuiuiuii
verbergen, als wijlen uw stam moeder in tiet
struikgewas deed ria de slangen-scène. Bovendien,
ik had beloofd uwe balans te zullen opmaken,
zoodat ik de debet-zijde maar zal afsluiten met
den post van onvoorziene uitgaven," ook een
geliefd stokpaardje der dames en zal overgaan
tot de credit-zijde der balans.
*
Of men nooit wat goeds van u gezegd heeft ?
Zeker, dames, heel veel goeds zelfs. Maar ook
hier moet ik weer wijzen op een eigenaardig ver
schijnsel, en dat is dit: Waar men ziet dat de
deugden en goede eigenschappen der vrouw wer
den verheerlijkt, dan geschiedt dat in acht vau de
tien gevallen door een uwer natuurgenooteri, een
vrouwelijk auteur. En dat men aan die lofspraken
niet eens zooveel waarde behoeft te hechten, be
wijst juist de verklaring van een dier vrouwen, en
zeker aiet de minste, MADAM DE SIAEL, waar
zij zegt:
Het meerendeel der vrouwen kunt ge niet
gelooven, want ieder oogenblik vinden ze een motief
om te liegen."
Ik zou u ook kunnen wijzen op het bekende
werkje van mistress E Lynn Linton over De
vrouw", waarin de geëmancipeerde schrijfster ruim
200 bladzijden noodig heeft om al uwe ondeugden
op te sommen en toe te lichten.
En waar door een man de loftrompet over de
vrouw gestoken wordt, geschiedt dit heel dikwijls
onder streng voorbehoud.
POTGIETER zegt ergens :
Wij hebben huiselijke, wij stoffen op vr< me, wij
zijn mild bedeeld met deftige vrouwen; ik heb
eerbied voor de eerste, tweede en derde, schoon
ik wenschte dat allen een weinig levendiger, be
minnelijker, gezelliger waren."
Ik zou het op 't oogenblik niet zoo beslist dur
ven uitmaken, welke verklaring vleiender is voor
de vrouw, deze laatste, of de volgende van J. van
Lennep in Klaasje Zevenster:
//De vrouwen in 't algemeen deugen niet veel;
maar om zieken op te passen zijn zij geboren. Zij
zullen er geen been in zien een man te bestelen,
(Cardot) is niet van de boeiendste of karakteris
tiekste. Wat doet het er toe? Als verrader doet
de heer Veltman de reinen en eenvoudigen van
harte steeds gruwen en sidderen en tegen het slot,
als hy ontmaskerd en gestraft wordt, steeds juichen
en jubelen. In Judas was hy weer eens de
legendaire Veltman. Een bezoeker van het
schellinkje kwam zoozeer onder den indruk, dat hij
Cardot-Jadas met luider stemme een
verwensching naar het hoofd slingerde. In de komi
sche rollen waren de heeren van Nieuwland
(Fanfardoule) en Blauw (Loriot) bijzonder op
dreef. De eerste een luidruchtige hansworst
met drukke gebaren en brutale fantasie, de
laatste een stil komiekje met Solser-gebaren en
Solser-physionomie. De overige rollen van min
dere beteekenis. Julia Cuypers (gravin Alice)
als steeds bekorend door haar uiterlijk en haar
jong en frisch temperament. Van regie en
miseen-scène was voldoende werk gemaakt.
H. J. MEHLEB.
De bekende Norton schijnt verschillende be
trekkingen bekleed te hebben. Te Nice heeft hij
zich als »artist" doen kennen. Norton schijnt
sprekend te gelijken op den schrijver Tamagno,
die in Otello zoo groot succes had. Wanneer
Norton op zijn velocipède over den weg reed,
zeide het publiek: daar gaat Tamagno. Hiervan
maakte hij een ongepast gebruik.
Overal waar hy kwam, in café's of restaurants,
in rijtuigen of op stoombooten, zeide hij: stuur
de rekening maar naar de administratie van het
Casino, daar zal men u betalen. Niemand had
daar iets op tegen, want Tamagno was de lieve
ling van het publiek en men twijfelde niet of de
vrij hooge rekeningen die hij gemaakt had zou
den onmiddelijk betaald worden, en ieder was
bly de klandisie van zulk een groot artist te
hebben verkregen.
Doch de echte Tamagno was volstrekt niet
royaal in zijne uitgaven. Men oordeele dus over
zijn gezicht toen hij die hooge rekeningen zag.
Hij die altijd voor niet meer dan vijf francs at
en alleen met tramways en omnibussen reed, kreeg
rekeningen van 40 francs en hooger voor diners
en rijtuigen.
Toen men Norton opzocht was hij juist ver
trokken.
Aan de Vossiache Zeitung wordt uit Sprottau
bericht, dat het plan tot het oprichten van een ge
denkteeken voor Laube in zijn vaderstad kans op
verwezenlijking heeft. Het fonds tot oprichting van
dit gedenkteeken bestaat uit vrijwillige bijdragen
van de burgerij, en vereerders van Laube uit
andere steden. Ook zijn stiefzoon, prof. Hanel te
Kiel heeft er toe bijgedragen, waarbij nog BOO mark
is gekomen van de intendance der Weener
hoftheaters en 500 van den directeur van het
Hofburgtheater, dr. Burckhardt. Van de kunstenaars
aan het Hof burgtheater kwam 1158 mark. Het
fonds is nu 13000 mark groot; waarbij prof. Hanel
nog 5000 mark zal voegen, en de stad Sprottau
een terrein heeft laten ontruimen en ter beschik
king gesteld bij de nieuwe monumentale
Sprottabrug, aan den ingang der stadspromenade, met
6000 mark. Het monument zal wel het volgend
jaar onthuld worden.
De nieuwe opera van Massenet, Thais, is nu
door de directie van de Groote Opera te Parijs
aangenomen. De componist heeft er een nieuw
ballet voor gecomponeerd, dat hij dezer dagen
aan de directie heeft voorgespeeld. Deze muziek
moet grooten indruk hebben gemaakt en een
geheel oorspronkelijk karakter dragen.
In Italiëloopt een gerucht, door sommige bla
den bevestigd en door andere tegengesproken,
dat de beroemde tenor Roberto Stagno en zijn
secretaris Finazer te Frankfort zijn gearresteerd.
De Gazetta teatrale vermeldt dat beiden tegen
een borgtocht van 20.000 Mark weer zijn vrij
gelaten. Als reden wordt opgegeven een twist
wegens laster en valschheid in geschrifte.
CherIIIIIItlllMMIIIMIHIIIIHIIHMIMIIItllMHI
MMIIIIIIIMMIIIIIIIIlmlUltlllllim
tc tergen, te bedriegen, hem desnoods een pan naar
't hoofd te smijten of den neus af te bijten ; maar
is hij ziek, dan passen zij hem op."
Niet minder kras is de verklaring van
TIIACK.EIIAÏin Vanity Fair":
Er bestaat geen geheim op de wereld of de
vrouw weet er achter te komen; van de honderd
gevallen is dat een enkelen keer van eenig nut,
maar de overige keeren sticht het onheil."
Andere schrijvers, ook enkele der genoemde ter
andere plaatse, formuleerden hunne meenin? over
de vrouw in ecu ontboezeming vau medelijdend
beklag :
GOKTHE.
Wio euggebunden ist des Weibes Glück !
VOXDKL.
Een vrouw is een rampsaligg dier !
MOLIÈRE.
Le femme est en dfet Ie potage de l'homme.
De volgende van Laugeudijk houdt tcvems een
verzoek in aan liet het sterkere ges-lacht :
Men plaag' geen vrouw in daad of schijn,
't Is plaags genoeg een vrouw te zijn.
Kunnen deze laatste verklaringen misschien nog
genade vinden in de oogen der vrouwen, minder
zal dit het geval zijn met de volgende. HmGivXS
stelt zich dan ook op een zeer egoïstisch stand
punt, en beklaagt in het volgende puntdicht
eigenlijk meer den man dan de vrouw :
De rimpelende druif wordt oud en liefelick.
Ging 't met de vrouwtjes zoo, wat waar' 't
geriefclick !
Niet veel beter maakt het MATTITIAS CLAUBIÜS:
Es legte Adam sich im Paradiese schlafen,
Da ward aus ihm das Weib geschaffen
Du, armer Vater Adam, du!
Dem erster Schlaf war deine letzte Ruh'!
* *
*
Dames, wanneer ik de epitetha nog eens her
haal, waarmede ik begonnen ben : bevallige, lief
tallige en aanvallige dames, dan doe ik dat, omdat
ik merk ver genoeg gegaan te ziju om door u te
worden geboycott en gedoodverfd als
vrouwenchez la femme, voegt het blad er bij.
Thans wordt gemeld dat Stagno en zijn secre
taris weer in Italiëzijn teruggekeerd.
iiiiiiiiiuimiiiniiMimimiiiiiiiiitiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiuiiiiiiii
Nog eens onze schilderkunst te Chicago.
Een te Chicago verblijf houdend Hollander, die
met de regeling der expositie-zaken aldaar in
nauwe relatie staat, schrijft mij onder
dagteekening van 9 Juli het volgende:
»Als curiositeit zend ik u dit artikel, dat er
een is van de velen waarin de heer Hubert Vos
zich opwerpt te zijn:
The greatest living British Painter.
»Het mankeert er nog maar aan dat hij zich
The greatest living Dutch Painter noemt. U be
grijpt den toestand van de pers hier zeker. Men
kan zichzelf hier alles noemen wat men verlangt.
Zoo komt het ook dat ik eenigen tijd geleden
van mr. Vos las, dat hij Courtpainter to the Queen
of Holland was, nadat hy zijn portret van het
koninginnetje liet zien (copie naar de fotografie).
»Zich zelf den nieuwen Rembrandt noemen is
echter een te groote assumptie om stilzwijgend
te laten voorbijgaan."
Bij dit schrijven was een knipsel gevoegd uit
de Chicago Sunday Post.
Boven aan een kolom staat daarin gedrukt:
Hubert Vos, Dutchman: Greatest of British painter?.
Daaronder prijkt een portret van den heer Vos,
pozeerend met een Rembrandt-baret op het hoofd,
waarbij dan dit artikel:
«Wanneer Hubert Vos direct van Holland de
reis genomen had, in plaats van over Engeland
te gaan, met het plan om in Liveipool scheep te
gaan, zou Amerika een groot schilder rijker en
Engeland er een armer zijn geweest. Dit was
jaren geleden, toen mr. Vos begon te rijzen in
de kunstwereld.
In Holland scheen het niets voor hem te zijn,
althans niets het hebben waard en hij had zich in
het hoofd gezegd in Amerika het succes te zoeken,
dat hij tehuis niet had gevonden. Hij verliet Bel
gië, waar hij tevergeefs een betrekking had
gezo«ht, en ging naar Holland, waar hem de post
van kunst-directeur in den Haag werd aangebo
den (!), maar de president van het Amsterdamsch
Museum raadde hem naar Londen te gaan. Vos
besloot Holland en Europa te verlaten en zijn
fortuin in de Nieuwe Wereld te beproeven,weinig
denkend dat hij later deze reis zou maken als
royitl art commtssioner ter
Chicago-Wereldkermis. Hij vertrok dan naar de Vereenigde Sta
ten, maar hield te Londen op, en werd zoo
bekoord door deze stad, dat hij besloot een
kunstschool in de Engelsche Metropolis te openen.
Dit deed hij, en in vier jaar werd zijn
proefnemen met een glorieus succes bekroond.
Zijn naam als schilder groeide met zijn verblijf
in Londen, en hij was, in korten, tijd, wijd en zijd
bekend als een van de grootste schilders en leer
aars in Kuropa. Mr. Vos heeft heel wat schilderijen
van allerlei onderwerp gemaakt, maar zijn grootste
successen waren zijn portretten. Hierin openbaart
zicli zijn grootst genie,?en dit zoozeer dat hij
de nieuwe Rembrandt is genoemd geworden. In
Frankrijk, Duitschland en Belgiëstaat hij zeer
hoog aangeschreven, en in Londen zegt men van
hem dat de grootste der Engelsche schilders een
Hollander is . .."
Oef! Heeft men genoeg aan deze portie bluf ?
Maar het is niet om den staf te breken over
de wijze waarop Hubert Vos de glorie zoekt, dat
wij hier deze poespas aanhalen. De gladde heer
Vos kent zijn volkje, en voor wat hij wil zal dit
MifimiiimiiiiiMiiimmiiHiiiiiiiMiiiiiiiiiiuiiiiimiiimiiiiiiimMtiiNiimiiKl
hater. Ik hoop u echter te kunnen overtuigen dat
ik die kwalificatie niet verdien. Ik had immers
beloofd uwe balans te zullen opmaken ; welnu,
ik ben gekomen aan de laatste posten op uwc;
creditzrjde, zonder welke de rekening zeker zou
sluiten met een beduidend nadeelig saldo.
Wanneer ik zooeven uit Hamlet citeerde :
Zwakheid, uw naam is vrouw"
dan laat ik daar onzen dichter Spanduw op ant
woorden :
«Maar deze zwakheid, zou zij ooit de vrouw ver
lagen ?
Neen, ze is haar sieraad, en zij mag er roem op
dragen :
liet vrouwelijke alleen staat aan de vrouwen
schoon."
Ik geef u de verzekering, dames, dat deze post
verscheidene andere op de debetzijde neutraliseert,
evenals de volgende van VICIOE HUGO :
La femme et t sur la terre
Pour tout idéaliser.
SILVEO PELLICO zegt in /,Le mie Prigioni" na
genoeg hetzelfde, echter niet zonder voorbehoud: ?
Wanneer de vrouw is zooals ze zijn moet, dau
is ze voor mij zulk een verheven wezen ! Haar te
zien, haar te hooren, niet haar te spreken het
verrijkt mijn geest niet edele gedachten."
Eu wanneer ik teu slotte herinner aan deu
fraaieu versregel vau EKXEST LEGOUVÉ:
Et si la voix du sang n'est point une chimère,
Tombe aux pieds de ce sexe ;i qui tu dois te inère,"
dan moet het u niet verwonderlijk voorkomen dat
uwe balans, niettegenstaande een zoo zwarte
debetzijde, toch nog nog sluit met eon zeer
voordeelig saldo, waarvan ik den leden vau het ster
kere geslacht zou willen voorstellen een gedeelte
als reservekapitaal te beleggen in de meest solidu
fondsen van achting en liefde, in de beurscourant
der moraliteit aanbevolen met de woorden :
Ehret die Erauen, sie echten und webeu
llimmlische Rosen ins Irdischen Lcben. [