De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 23 juli pagina 3

23 juli 1893 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Na 839 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND, da goede weg zjjn. Mjjn correspondent uit CMcago, die de toestanden daar zoo goed als iemand kent, schrijft het immers: »Men kan zich zelf hier alles noemen wat men verlangt.'* Volledi ger kan het niet. In Ghicago vindt men geen oordeel, geen kennis, geen smaak in zaken van kunst. Men gelooft en accepteert dengene, die er zich ogdringt. Reclame is er het een en het al. Waarlyk, dit kan ons vrjj koud laten. Maar hier is n ding aan vast wat van den beginne af aan, bjjna onze verontwaardiging heeft gaande gemaakt. Het is dat met alle macht onze Nederlandsche kunst juist op die reclame-kermis zoo moest worden gepousseerd. Dat men het han delsbelang op deze groote wereldtentoonstelling ter harte neemt, het is mij duidelijk, en van de klacht, die dezer dagen in de couranten de ronde deed, dat onze industrie daar ginds zoo slap voor den dag komt, begrijp ik den ernst. Maar kunst mag niet speculeeren op een handelsbelang, omdat de onverschillige handel de kanker ia voor de kunst. En dat nu juist in het land van de reclame onze kunst in de eerste rijen moest m e-figureeren ergert ons daarom, omdat de deugd der Nederlandsche schilderkunst tot heden bovenal is gelegen in hare onbevangenheid, hare trouw hartigheid, hare intimiteit. Welnu, dit en het exploiteeren van deze deugden op de wyze zooals de expositie-waar ter Chicago-kermis dient geëxploi teerd te worden, dat is iets wat vloekt en ten hoogste onwaardig moet worden genoemd. _ J. V. Uit Londen wordt gemeld, dat er buitengewoon hooge prijzen besteed zijn op de Holford-collectie, prenten van Rembrandt. »Rembrandt op zijn sabel leunend", het eenige exemplaar, dat in de National Gallery niet vertegenwoordigd is, bracht 200pond op; de zoogenoemde »honderd-guldensprent", ^Christus de kranken genezend" 1750 pd. Een ^Christus voor Pilatus" behaalde 1250, een prachtig bewaard exemplaar van het «portret van den Joodschen arts Ephraïm Bonus" 1950, een niet minder goed portret van Rembrandts vriend Kpppenol 1350 pond. Het portret van Van Tolling bracht 530 pond, dat van Burge meester Six 380 pond op; onder de landschappen ging het hoogst een »Gezicht op Omval" 320 pond. Op volgende dagen kwamen nog prenten en teekeningen naar andere oude meesters onder den hamer. Het hoogste bod bereikte eene »zilverstiftteekening" van Albert Durer, twee mannenkoppen met monogram en datum 1520; het werk is blijkbaar een blad uit Durer's schetsboek en werd, naar het heet, voor Munchen of Weenen gekocht, voor 635 pond. Eene kinderstudie in krijt van Correggio 82 pond ; de beroemde teekening van een beker van Andrea Mantegna kocht het Britsch Museum voor 125 pond aan.met Rubens' portret van Elisabeth Brandt, rood en zwart krijt, 65 pond. Paul Potters' penteekening Boerenhofstede met vee, bracht 270 pond op; Adriaan Ostade's «Hut van binnen" en »Herberg van buiten" 145 en 250 pond. Een bloemstuk van van Huysum bereikte 150 pond. De geheele verzameling 696 stuks, bracht 58,117 pond (336,404 gulden) op. Te "Waidhofer aan de Thaya is Zondag een standbeeld van Robert Kamerling onthuld. De geheele boschstreek vierde de plechtigheid als een nationaal feest; het monument is het werk van den beeldhouwer Brandstetter, en draagt op granieten voetstuk een levensgroot metalen stand beeld van den dichter, die op een zijbank ge steund, peinzend voor zich uitziet, in de rech terhand een stift, in de linker een aanteekenboekje houdend. Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Kalverstraat, is geëxposeerd eene schilderij van Jan Veth (Zittende Vrouw). MllnillllllllllllMltllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMiiiillllllllMlltlllllllll Toute la Lyre. Het nieuwe werk van Victor Hugo, eenige weken geleden verschenen,heeft tot titel: »Toute la, lyre, Dernière Série." Het vormt het laatste deel onuitgegeven verzen, die men in de groote manuscriptenkist, door den dichter nagelaten, gevonden heeft. Evenals in de beide vroegere deelen, zijn hier ook de »zeven snaren," les sept cordes, vertegenwoordigd: Amour, Philosophie, Nature, enz. Men vindt er van alles in weer; maar er is een achtste afdeeling bij. La corde d'airain, die onder den titel Les années funeste.?, de tusschenruimte tusschen Les Chatiments en L'année terrible (1825?1870) moet aanvullen. De verzen van den nieuwen bundel zijn groo tendeels uit des dichters beste periode, uit den tijd van de Contemplations en de Légende des aiècles. Natuurlijk treffen ons weer 's dichters eigenaardigheden, die langzamerhand »manier" zyn geworden, nu eens indrukwekkend, dan zon derling; maar de grootsche inspiratie ontbreekt bijna nergens. Het volgend fragment bv. treft het allereerst door de samenvoeging %van woorden, die nooit in poëzie gebruikt zijn. Dan verbaast men zich hoe de dichter uit deze schijnbaar onwillige elementen ongewachte vergelijkingen en tegen stellingen heeft weten te halen; eindelijk ziet men hoe hij, van het diverse tot de grootsche samenvatting komend, juist verkregen heeft het geen hij wenschte: kracht en eenheid. Geometrie! algèbre! arithmétique! zone Ou l'invisible plan coupe Ie vague cóne, Ou l'asymptote cherche, oül'hyperbole fait; Cristallisiition des prismes de fa Duit: Her dout Ie polvclre ent l'aiï'reiix maurépore; Nuée ou l'uuivers en calculs s'évapore, Ou Ie fluide vaste et sombre pars dans tont N'est plus qn'une hypothese, et tremble, et se dissout; Nuit faite d'un amas de sombres vidences, Ou les forces, les gaz, confuses abonaances, Les léments grondants que l'épouvante suit, Perdent leur noir vertige et leur flamme et leur bruit; Caverne oüIe tonnerre entre saus qu'on l'entende, Ou tonte lampe fait l'obscuritéplus grande, Oa l'unitéde l'être apparait mise a nu! Stalactites du chiffre au fond de l'inconnu! Cryptes de la science! De wiskundigen, die hun wetenschap als de eenige heldere beschouwen, zullen zich verbazen over de eerste verzen van de volgende periode, maar later hun schoonheid toegeven en zeggen, dat men Victor Hugo moet zijn. om deze tien of twaalf verzen over »het abstracte" te schrijven. Il est deux units, deux puits d'aveuglement, deui tables IVobscurité, aans fin. sans forme, pouvantables 1,'algènre. nmt de l'homme, et Ie ciel, nm t.de Dieu; Les sièeles s'nseraient a oompter, hors du heu, De l'espace, dn temps, invisibles pilastres, Les chiffres dans une oml>re et dans l autre les aslres! Mathématiancs! ohute au fond du vrai! tombeau Ou descend l'idéal qui rejette Ie beanl Ab,traH! eher anx so«geurs comme l'etoile aux guebres! Mur de bronze et, de brnme! fresque des teuebres Sur la nuit! torsion de Vidée en dehors DPS tres. des aspects, des rayons et des corps! Oréation rampant sur la chose en décomores! O chapelle sixtine effrayante des nombres Ou ces damnés, perdus dans Ie labeur qu a lont. S'écronlent a jamais dans Ie e.alcul saus fono. Précipice inouï. quel est ton Michel-Ange. O.uel penseur, qnel rêveur. quel créatenr eirange, Quel mage a mis ee gouifre au fond Ie plus nagard De la pensee hnmaine et moitelle, en regard De l'autre gouffre. vie et monde, qu'on devme Au fond de la pensee ternelle et divine? Men zou meenen, dat de dichter al deze frag menten niet voor uitgave bestemd had ; waarom had hij ze anders laten rusten, terwijl toch zijn diteur hem er om lastig moest vallen i l oen zijn ze zoo afgewerkt, en eenige geven zoo zijn levensbeschouwing en geloofsbelijdenis weer, dat hij wel moest verlangen ze gedrukt te zien. De wijsgeer, dien hij schildert, moet toch hij zelf zijn: Tandis qn'on ne sait quoi d'etrange et de farouche Surgit dans les berceau*. Saus les tombeaux se couchc, TanHis que l'onragiin souffléet que pal' moment La vie universellc est un riigissernent, Et qu'a d'antre.s mrtmenls tont n'est plus qu une iace Be silence oüIe cri de l'abïine s'efface, Tandis que Ie, flot roule a l'enploutissemcnt, Que la livide mort court sous Ie firmament Distribuant Ie monde aux fléaux. ses ministres, Que les astres hasrards out des levers sinistres Et que tont semble craindre un lugubre abandon, Lui, tranquüle. il dit : Paix, harmonie et pardon! Il jette sa pitie' dans la som-de tendue, Hans Foinbre t'ormirlnble a jatmis perdae, Hans Ie deuil, dans l'émgm'e affreuse, dans l'liorrau'; II inarche, et, sans rien' vnir, perdii, quoique claireur, Sous la brnme ternelle a flots noirs panchée, Sent dans la nuit sa rnain par des langues lochees. De volgende verzen over »kerk en staat" schij nen meer politiek dan poëzie; wellicht waren ze daarom door de dichter zelven ter zijde gelegd. Y pensez-vous? l'Etat a l'Kglisc mêlél Mais par ou vit l'Etat l'antel est branlé! Ma's de ce que l'nn fait l'autre se scandalise! Ou dans l'Etat froissévous installez l'Eglise, Ou bien vous néforme"/.. par uu autre attentat, L'Eglise en v faisant de force entrer l'Etat. Alors tont se confond. L'intrisne dit la raesse: Alors de ses péchés an crime on se confessc; Alors je ne sais quoi de triste et de petit Entre Ie nr'trc et Dien snv Vautel se blottit; C'est l'Etat. c'est-ü-dire un immense mélan'ie De mille objets honteux; 1111 tas d'or et de fanïe; L'intérêt, nain hideux; la brigue. un pur demon, Qni met des seus eacbés dans les plis d'un sermon; C'est Ie manteau di roi que Ie prêtre s'agrafe; C'est l'Eglise prêtant sa tour au télégraphe, C'est un ensemble vil, morne. déslionoré, Ou Ie profane vit guindésur Ie saeri'; Alors, e'est Ie boudoir qui se fait sacristie, C'est nn festin coupable ou l'on mangc l'liostie! Daarentegen tot Victor Hugo's" beste verzen, de welsprekende klacht van den dichter voor armen, misdeelden en verdrukten, behooren de volgende: A U BIN Quel age as (n? Seixe ans. De quel pays es-tu ? D'Aubiu. N'est-ce pas la. dis-moi, qn'on s'est battu? On ne s'est pas battu, l'on a tué. I>a mine Prospérait. Quel tait sou produit? La fiimine. Oui, je sais, Ie mineur vit som terre, et n'a rien; Avee la nnit de plus, il est galérien. Mais toi, faisais-tu done cc travail, jeune fille? Avec tout mon village et toute ma familie, Oui. Pour chaqiie hottée on me donnait mi sou. Mon grand-père tait mort tuédu feu grisou, Mon petit frère tait boiteux d'uu coup de pierre. Nous tions tons mineurs, lui, mon père, ma mère, Moi. L'ouvrage tait dur, Ie chef n'était pas bon. Comme ou mauquait de pain, on müchait du cliarbou. Aussi, vons Ie voyez, 7nonsienr, je suis tres maigre; Ce qui me fait du tort. Le mineur, c'est Ie nègre. Hélas, oui! Dans la mine ou desci'nd, ou deseend. Ou travaille a tjenonx dans Ie jinits, C'est glissant. 11 pleut, quoiqu'on n'ait pas d,: eiel. On est; som l'archc D'uu caveau bas, et tant qu'on peut marchcr, on marclie; A pres, on ramuc; on est dans uue eau nnirc ; faut Etayer Ie plafond, s'il a quelque défaut. La mort fait un grand bruit (|nand tout ii coup elle entre; C'ert cumme Ie touiierre. Ou se couche a [ilat ventru. Ceux qui ne sont pas morts se relèvent. I'as d'air. Chaque sape est un trou tlont un homme est Ie ver. Quaud la veiuc est en loug, c'est bien; quand elle est druite, Alors la lachüest rude et la sape est t roi t e. On sne, ou ;èle, on tousse-, on u ebaud, on a froid, Ou n est pas sur si e'esl vivant tont cc qu'on voit. Sitót qu'on est sous trrre ou devieut des fautómes. ]-es pauvres paysans qui vivent sous les chaumes lïesj)irent du moins l'air des ciewx. On toiitfait. Pourquoi ne pas vous plaiudre aussi??Nous l'avons fait, Nous avoiis demaiidé, ne croyant pas déplairc. Uu peu mums de travuil, uu peu plus de culture. Et l'on vous a donne', quoi? Des coups de fusil. Je m'en souviens, Ie maitre a froncéIe sourcil. Mou père est mort frappe d'une balie. Et ta mère ? Tolle. Et tu n'a» plus rieu ? Si. J'aimon petit frère. Il est inflrme, il fant qu'il vive, de fa^ou Que j'ai mendié, nxais on m'a mise en prisou. Je ne sais pas les lois, mais on me les appliqae. Que fais-tu doac alors? Je suis fille publique. * * * Reposons nos regards sur d'autres femmes. Dieu A mis toute la paix d'en haut dans ce beau lieu; C'est uu palais et c'est un eden. Faste et joie. Le rubis sur les seins, l'aube au ciel, tout rougeoie, Tout est pourpre et spiendeur, lumière et volupté. Roses et femmes sont ouvertes; c'est l'été, Et l'on voit dans les fleurs et l'on voit dans les ames. César rêve, eutouréde parfums et de flammes. Le soir, on fait errer des orchestres sur l'eau; Diane en marbre avec la lune et son halo Mêleut leur regard chaste a la tiède soiree; L'eau par les coups de rame est mollemeut moirée. La voix du rossignol, la flüte de Tulon, Altenient, et Ton chante un refrain andalou, L'air se tait, toute l'ombre conte la fanfare, Et Ie daim, qui buvait au lac sombre, s'eöare. Waarom dit gedicht, gedateerd 12 Augustus 18G9, niet is uitgegeven, is niet te begrijpen; misschien alleen omdat er in dezelfde periode eenige van Victor Hugo zijn, waarmede het gelijkenis vertoont. (Skt volgt). XXIIe Nederlandsch Taal- en Letter kundig Congres, 28?31 Aug. 1893 te Arn hem. Naar men ons mededeelt ontving de regelings-commissie voor het XXIIe Ned. Taal- en Letterkundig Congres reeds de mededeeling dat officieel zullen worden vertegenwoordigd: uit Zuid-Nederland: de Belgische Regeering door de heeren J. A. van Droogenbroeck, afdeelings-overste bij het Algemeene Bestuur van We tenschappen, Letteren en Fraaie Kunsten bij het Departement van Binnenlandsche Zaken en werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Acade mie van Taal en Letterkunde en mr. V. C. M. Begeren, advocaat te Gent; lid der Kamer van Volksvertegenwoordigers; de Koninklijke Aca demie van Wetenschappen, Letteren en Fraaie Kunsten van Belgiëdoor mr. Julius Vuylsteke te Brussel; het algemeen bestuur van het Willems-Fonds te Gent, de Antwerpsche afdeeling van het Willems-Fonds door den voorzitter den heer Max Rooses, conservator van het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen ; het bestuur der Maatschappij »De Taal is gansch het Volk" te Gent, door den heer G. D. Minnaert, schoolop ziener aldaar ; het bestuur van het Kunstgenoot schap »De Distel" onder de zinspreuk, »Stekelig, niet hekelig" te Brussel, door de heeren E. H. t'Sjoen, voorzitter en Joh. Kesler, beiden te Brus sel ; het hoofdbestuur van het Davidsfonds te Leuven door den heer dr. H. Claijs, lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, pastoor te Gent; het Taalminnend Studentengenootschap »'t Zal wel gaan", te Gent; uit Noord-Nederland: de Koninklijke Academie van wetenschappen te Amsterdam door prof. dr. C. Bellaar Spruijt; de Senaat der universiteit van Amsterdam door prof. dr. C. M. Kan; de Senaat der vrije universiteit door prof. dr. A. Kuyper; de Maatschappij der Neder!.. Letterkunde te Leiden door prof. dr. Jan ten Brink; het bestuur der Holl. Maatschappij van Fraaie Kunsten en Weten schappen te Amsterdam, door den heer dr. E. Laurillard, secretaris; het hoofdbestuur der Maat schappij tot Bevordering van Toonkunst te Am sterdam door den heer Daniël de Lange, alge meen secretaris; het bestuur dor Nederlandscho Toonkunstenaarsvereeniging door den heer W. F. G. Nicolaï, te's-Gravenhage; het hoofdbestuur der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen te Amsterdam door den heer J. Bruinwold Iliedel, algemeen secretaris; het bestuur der Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels te Amsterdam door de heeren J. K. Tadema, te Haarlem, en F. C. D. Thieme, te Nijmegen; het hoofdbestuur van het Nederlandsch Tooneelverbond te Amsterdam door den heer J. A. Heuff Az. te Tiel; het bestuur van denNederlandschen Journalistenkring door de heeren dr. P. H. Tutter, hoofdredacteur van het Nieuws van den Dag te Amsterdam, en H. L. Berckenhoff, redacteur correspondent van de Nieuwe Bott. Courant te Amsterdam; het Leidsche Studentenkorps »Virtus Concordia Fides" door den heer C. 11. Andréde la Porte. Eindelijk nog: het »Comitériamand de France" door de heeren abt Camel, eerelid van het Comité, aalmoezenier bij het leger, te Rijssel; Looten, vice-president, docent in de vreemde talen en letterkunde aan de Kath. Hoogeschool te Ilijssel; Alexandre Eeckman, penningmeester, hon. alge meen secretarig van het Aardrijksk. Genootschap te Hussel, en den abt Jémire, leeraar aan het Instituut St. Franrois te Hazebrouck. Uit Arnhem: het bestuur der Geldersche Maat schappij van Geschied- en Letterkunde, onder de zinspreuk »Prodesse conamur", door den heer dr. H. F. Thijssen,; het bestuur van het Concert St.-Caecilia door den heer mr. II. A. Elias, voor zitter; het bestuur van de Zangvereeniging »Euphonia" door den heer,T. Bennink, secretaris ; het bestuur der Mannenzangvereeniging »Aurora" door den heer J. B. Lürsen Jr., voorzitter; het bestuur dor afd. »Arnhenr' van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen door den Heer J. C. Simon Thomas, secretaris; het bestuur der ge westelijke vereeniging «Gelderland" van het Nederlandsche Onderwijzersgenootschap te Arnhem door den heer D. Boswijk, voorzitter; liet bestuur der Afdeeling ^.Arnhem en Omstreken" van het Nederl. Ondenvijzersgenootschap door den heer D. Feikema, voorzitter; het bestuur der afdee ling ;,Arnhem" van het Nederlandsch Onderwij zersgenootschap, door de heeren J. Jebbink, voorzitter en II. van Lohuizen, secretaris; het bestuur van het Natuurk. Genootschap »Wessel Knoops" ; het bestuur van de Letterlievende Vereeniging -Erato" door den heer W. K. F. du Croo, secretaris; het bestuur der Vereeniging «Audiendo delectamur" door den heer B. II. Everts, voorzitter; het bestuur der Litt. Vereeni ging »Gaudeamus" door den heer Th. Muller' Massis; het bestuur der Vereeniging tot Bevor dering van het Vreemdelingenverkeer in Arnhem en Omstreken. Als sprekers ter inleiding van een of meer onderwerpen op het Congres, hebben zich reeds aangemeld de heeren: J. B. Meerkerk, leeraar aan de hoogere burgerschool te Kampen; mr. Seerp Gratama, rijks-archivaris te Assen; prof. dr. Paul Fredericq, hoogleeraar te Gent; mr. J. E. Heeres, commies bij het rijks-archief te 's Gra venhage ; W. K. H. J. Ramondt te Heteren; prof. dr. J. te Winkel, hoogleeraar te Amsterdam; Taco H. de Beer, leeraar aan de hoogere bur gerschool te Amsterdam; Jac. Anspach, predikant te Eek en Wiel; prof. dr. J. H. Gallée, hoog leeraar te Utrecht; prof. dr. C. Bellaar Spuyt, hoogleeraar te Amsterdam; dr. J. Th. Cattïe, leeraar aan de hoogere burgerschool te Arnhem; Julius Pee, doctorandus in de Germ. philologie te Gent; J. F. Bense, leeraar aan het gymnasium te Arnhem; dr. H. Brugmans te Groningen; Julius Sabbe, leeraar aan het Kon. Athenaeum te Brugge; dr. Julius Fredericq, leeraar aan het Kon. Athenaeum te Oostende; dr. W. Zuidema, te 's Hertogenhosch; Edmond Hendrikx, bestuur der van den Vlaamschen schouwburg te Brussel; prof. dr. P. Alberdingk Thijrn, hoogleeraar te Leuven. Nog is bericht ontvangen van de Kon. Vlaam sche Academie, te Gent, dat zij den heer mr. Julius Obrie, rechter in de rechtbank van eersten aan leg te Gent, als haren afgevaardigde aanwees; van den »Zetternamskring" te Gent, dat de heer Julius Pee voornoemd, als zijn vertegenwoordiger optreedt; van den »Snellaertskring" te Gent, dat als zoodanig is benoemd de heer Pol. Van de Gehuchte, letterkundige, te Gent. Het Natuurkun dig Genootschap »Wessel Knoops" te Arnhem noodigde den heer mr. Th. van Tricht, advocaat aldaar, uit, het bestuur op het Congres te ver tegenwoordigen. Nog hebben de Senaat van het Amsterdamsche Studentenkorps «Honestum petimus usque" en de Senaat van het Groningsche Stu dentenkorps »Vindicat atque polit" aangekondigd, dat zij vertegenwoordigers zullen benoemen. In de »Notes about Authors", zegt het Engelsche weekblad The Literary World van 30 Juni 11. het volgende over onzen landgenoot »Maarten Maartens" (J. M. W. van der Poorten Schwartz): »De heer Maarten Maartens, romanschrijver en dichter, werd in 1858 in Holland geboren, en bezocht als jongen Engeland met zijn ouders; maar hij is sedert zijn twaalfde jaar niet in dit land geweest, tot voor verleden week, toen hij de gast was van den heer G. Beutley, den uit gever, te Slough. Hij werd hoofdzakelijk opge leid aan een Duitsche voorbereidende school en aan een Ilollandsche hoogeschool, maar het Engelsch werd zeer veel bij hem thuis gesproken, en hij schrijft met het grootste gemak in die taal. Zijn eerste werk, «The Sin of Joost Avelingh" werd geschreven te Parijs, en, na geweigerd te zijn door de meeste voorname Londensche uit gevers firma's, werd het ten slotte in 1889 uit gegeven. Twee jaren later gaven de h.h. Beutley zijn werk uit, »An Old Maid's Love", dat zeer de aandacht trok. Dezelfde firma publiceerde in den afgeloopen herfst »God's Fooi", naar het ge voelen van zijne vrienden het beste werk dat hij tot nu toe geschreven heeft. Zijn laatste roman »The Greater Glory", werd begonnen in Holland en eenige weken geleden geëindigd in een Alpijnsch chalet; thans verschijnt het werk maan delijks in de kolommen van Temple Bar. Vreemd genoeg schijnt in Holland zeer weinig bekend te zijn van Maarten Maartens' letterkundig succes. Maar hier heeft hij erkenning gevonden, en n bewijs daarvan is dat hij het eerste eerelid is geworden van de t Authors' Club." De Literary World van 7 Juli heeft het vol gende: Bij 't introduceeren van den gast op de Au thors' Club op Maandag avond, vergeleek de heer Douglas Sladen de verovering van het Engelsche volk door den heer Maarten Maartens met de verovering van Lancelot door Elaine (de Elaine van de »morte d'Arthur"). Het werd hun, die 't genoegen hadden den heer Maarten Maartens te hooren spreken, ech ter duidelijk, dat hij zich niet alleen een ver dienstelijk Engelsch romanschrijver had betoond, maar zich ook een meesterschap over onze ge sprokene taal verworven had die hem een voor werp van afgunst moest maken in de oogen van de meesten zijner gastheeren. Een toast op zijn gezondheid beantwoordend, maakte hij een ge lukkige toespeling op de club. Voordat hij zijn eigen land verliet, zeide hij, had hij vele beschrij vingen gelezen >van ulieden door ulieden", die hem 't idee gaven dat de gemiddelde Engelsche auteur slechts een povere gedachte had over de werken van andere Engelsche auteurs. De erkenning van tijdgenooten scheen geen plaats te kunnen vinden in het leven van andere Engelsche schrijvers. Toch vond hij, toen hij in Engeland kwam, in hot bestaan van een auteursvereeniging, het bewijs van den goeden wil der Engelsche auteurs om zelfs de minst geslaagde letterkundige poging te erkennen. Hij zinspeelde met dankbaarheid op de vriendelijke wijze waarop zijn eigen werk was ontvangen." Het zij mij vergund deze medodeelingen hier een plaats te geven als aanvulling bij het door mij over dezen auteur geschrevene in de sNederlandsche Spectator" van 15 April 1.1. E. B. K. De poeta laureatus. Uit Londen wordt gemeld, dat ter gelegenheid van het huwelijk van den hertog van York met prinses May van Teek toch op wensch van hoogerhand door een dichter eene ode gemaakt is, en wel door Lowis Morris. Men schijnt dus toch een -lauwer-poect" te willen hebben, en als er een benoemd wordt, is dus Lewis Morris ervoor aangewezen. Er was gemeend dat na Tennyson's dood de post onbezet zou blijven. Morris is geboren in 1834; hij was eerst schilder en heeft ook veel voor de verhef fing van de Engelsche kunstindustrie gedaan; eerst later kwamen zijne epische gedichten, die uitstekend in vorm, gedeeltelijk aan Tennyson, gedeeltelijk aan Chaucer doen denken, en hem

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl