Historisch Archief 1877-1940
Na 839
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND,
da goede weg zjjn. Mjjn correspondent uit
CMcago, die de toestanden daar zoo goed als
iemand kent, schrijft het immers: »Men kan zich
zelf hier alles noemen wat men verlangt.'* Volledi
ger kan het niet. In Ghicago vindt men geen
oordeel, geen kennis, geen smaak in zaken van
kunst.
Men gelooft en accepteert dengene, die er zich
ogdringt. Reclame is er het een en het al.
Waarlyk, dit kan ons vrjj koud laten. Maar
hier is n ding aan vast wat van den beginne af
aan, bjjna onze verontwaardiging heeft gaande
gemaakt. Het is dat met alle macht onze
Nederlandsche kunst juist op die reclame-kermis
zoo moest worden gepousseerd. Dat men het han
delsbelang op deze groote wereldtentoonstelling
ter harte neemt, het is mij duidelijk, en van de
klacht, die dezer dagen in de couranten de ronde
deed, dat onze industrie daar ginds zoo slap voor
den dag komt, begrijp ik den ernst. Maar kunst
mag niet speculeeren op een handelsbelang, omdat
de onverschillige handel de kanker ia voor de
kunst. En dat nu juist in het land van de reclame
onze kunst in de eerste rijen moest m
e-figureeren ergert ons daarom, omdat de deugd der
Nederlandsche schilderkunst tot heden bovenal
is gelegen in hare onbevangenheid, hare trouw
hartigheid, hare intimiteit. Welnu, dit en het
exploiteeren van deze deugden op de wyze zooals de
expositie-waar ter Chicago-kermis dient geëxploi
teerd te worden, dat is iets wat vloekt en ten
hoogste onwaardig moet worden genoemd.
_ J. V.
Uit Londen wordt gemeld, dat er buitengewoon
hooge prijzen besteed zijn op de Holford-collectie,
prenten van Rembrandt. »Rembrandt op zijn
sabel leunend", het eenige exemplaar, dat in de
National Gallery niet vertegenwoordigd is, bracht
200pond op; de zoogenoemde
»honderd-guldensprent", ^Christus de kranken genezend" 1750 pd.
Een ^Christus voor Pilatus" behaalde 1250, een
prachtig bewaard exemplaar van het «portret
van den Joodschen arts Ephraïm Bonus" 1950,
een niet minder goed portret van Rembrandts
vriend Kpppenol 1350 pond. Het portret van
Van Tolling bracht 530 pond, dat van Burge
meester Six 380 pond op; onder de landschappen
ging het hoogst een »Gezicht op Omval" 320
pond.
Op volgende dagen kwamen nog prenten en
teekeningen naar andere oude meesters onder
den hamer. Het hoogste bod bereikte eene
»zilverstiftteekening" van Albert Durer, twee
mannenkoppen met monogram en datum 1520; het werk
is blijkbaar een blad uit Durer's schetsboek en
werd, naar het heet, voor Munchen of Weenen
gekocht, voor 635 pond. Eene kinderstudie in
krijt van Correggio 82 pond ; de beroemde
teekening van een beker van Andrea Mantegna kocht
het Britsch Museum voor 125 pond aan.met Rubens'
portret van Elisabeth Brandt, rood en zwart
krijt, 65 pond. Paul Potters' penteekening
Boerenhofstede met vee, bracht 270 pond op; Adriaan
Ostade's «Hut van binnen" en »Herberg van
buiten" 145 en 250 pond. Een bloemstuk van
van Huysum bereikte 150 pond. De geheele
verzameling 696 stuks, bracht 58,117 pond
(336,404 gulden) op.
Te "Waidhofer aan de Thaya is Zondag een
standbeeld van Robert Kamerling onthuld. De
geheele boschstreek vierde de plechtigheid als
een nationaal feest; het monument is het werk
van den beeldhouwer Brandstetter, en draagt op
granieten voetstuk een levensgroot metalen stand
beeld van den dichter, die op een zijbank ge
steund, peinzend voor zich uitziet, in de rech
terhand een stift, in de linker een
aanteekenboekje houdend.
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Kalverstraat, is geëxposeerd eene schilderij van Jan
Veth (Zittende Vrouw).
MllnillllllllllllMltllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMiiiillllllllMlltlllllllll
Toute la Lyre.
Het nieuwe werk van Victor Hugo, eenige
weken geleden verschenen,heeft tot titel: »Toute
la, lyre, Dernière Série." Het vormt het laatste
deel onuitgegeven verzen, die men in de groote
manuscriptenkist, door den dichter nagelaten,
gevonden heeft. Evenals in de beide vroegere
deelen, zijn hier ook de »zeven snaren," les sept
cordes, vertegenwoordigd: Amour, Philosophie,
Nature, enz. Men vindt er van alles in weer;
maar er is een achtste afdeeling bij. La corde
d'airain, die onder den titel Les années funeste.?,
de tusschenruimte tusschen Les Chatiments en
L'année terrible (1825?1870) moet aanvullen.
De verzen van den nieuwen bundel zijn groo
tendeels uit des dichters beste periode, uit den
tijd van de Contemplations en de Légende des
aiècles. Natuurlijk treffen ons weer 's dichters
eigenaardigheden, die langzamerhand »manier"
zyn geworden, nu eens indrukwekkend, dan zon
derling; maar de grootsche inspiratie ontbreekt
bijna nergens.
Het volgend fragment bv. treft het allereerst
door de samenvoeging %van woorden, die nooit
in poëzie gebruikt zijn. Dan verbaast men zich
hoe de dichter uit deze schijnbaar onwillige
elementen ongewachte vergelijkingen en tegen
stellingen heeft weten te halen; eindelijk ziet
men hoe hij, van het diverse tot de grootsche
samenvatting komend, juist verkregen heeft het
geen hij wenschte: kracht en eenheid.
Geometrie! algèbre! arithmétique! zone
Ou l'invisible plan coupe Ie vague cóne,
Ou l'asymptote cherche, oül'hyperbole fait;
Cristallisiition des prismes de fa Duit:
Her dout Ie polvclre ent l'aiï'reiix maurépore;
Nuée ou l'uuivers en calculs s'évapore,
Ou Ie fluide vaste et sombre pars dans tont
N'est plus qn'une hypothese, et tremble, et se dissout;
Nuit faite d'un amas de sombres vidences,
Ou les forces, les gaz, confuses abonaances,
Les léments grondants que l'épouvante suit,
Perdent leur noir vertige et leur flamme et leur bruit;
Caverne oüIe tonnerre entre saus qu'on l'entende,
Ou tonte lampe fait l'obscuritéplus grande,
Oa l'unitéde l'être apparait mise a nu!
Stalactites du chiffre au fond de l'inconnu!
Cryptes de la science!
De wiskundigen, die hun wetenschap als de
eenige heldere beschouwen, zullen zich verbazen
over de eerste verzen van de volgende periode,
maar later hun schoonheid toegeven en zeggen,
dat men Victor Hugo moet zijn. om deze tien of
twaalf verzen over »het abstracte" te schrijven.
Il est deux units, deux puits d'aveuglement, deui tables
IVobscurité, aans fin. sans forme, pouvantables
1,'algènre. nmt de l'homme, et Ie ciel, nm t.de Dieu;
Les sièeles s'nseraient a oompter, hors du heu,
De l'espace, dn temps, invisibles pilastres,
Les chiffres dans une oml>re et dans l autre les aslres!
Mathématiancs! ohute au fond du vrai! tombeau
Ou descend l'idéal qui rejette Ie beanl
Ab,traH! eher anx so«geurs comme l'etoile aux guebres!
Mur de bronze et, de brnme! fresque des teuebres
Sur la nuit! torsion de Vidée en dehors
DPS tres. des aspects, des rayons et des corps!
Oréation rampant sur la chose en décomores!
O chapelle sixtine effrayante des nombres
Ou ces damnés, perdus dans Ie labeur qu a lont.
S'écronlent a jamais dans Ie e.alcul saus fono.
Précipice inouï. quel est ton Michel-Ange.
O.uel penseur, qnel rêveur. quel créatenr eirange,
Quel mage a mis ee gouifre au fond Ie plus nagard
De la pensee hnmaine et moitelle, en regard
De l'autre gouffre. vie et monde, qu'on devme
Au fond de la pensee ternelle et divine?
Men zou meenen, dat de dichter al deze frag
menten niet voor uitgave bestemd had ; waarom
had hij ze anders laten rusten, terwijl toch zijn
diteur hem er om lastig moest vallen i l oen
zijn ze zoo afgewerkt, en eenige geven zoo zijn
levensbeschouwing en geloofsbelijdenis weer, dat
hij wel moest verlangen ze gedrukt te zien. De
wijsgeer, dien hij schildert, moet toch hij zelf zijn:
Tandis qn'on ne sait quoi d'etrange et de farouche
Surgit dans les berceau*. Saus les tombeaux se couchc,
TanHis que l'onragiin souffléet que pal' moment
La vie universellc est un riigissernent,
Et qu'a d'antre.s mrtmenls tont n'est plus qu une iace
Be silence oüIe cri de l'abïine s'efface,
Tandis que Ie, flot roule a l'enploutissemcnt,
Que la livide mort court sous Ie firmament
Distribuant Ie monde aux fléaux. ses ministres,
Que les astres hasrards out des levers sinistres
Et que tont semble craindre un lugubre abandon,
Lui, tranquüle. il dit : Paix, harmonie et pardon!
Il jette sa pitie' dans la som-de tendue,
Hans Foinbre t'ormirlnble a jatmis perdae,
Hans Ie deuil, dans l'émgm'e affreuse, dans l'liorrau';
II inarche, et, sans rien' vnir, perdii, quoique claireur,
Sous la brnme ternelle a flots noirs panchée,
Sent dans la nuit sa rnain par des langues lochees.
De volgende verzen over »kerk en staat" schij
nen meer politiek dan poëzie; wellicht waren ze
daarom door de dichter zelven ter zijde gelegd.
Y pensez-vous? l'Etat a l'Kglisc mêlél
Mais par ou vit l'Etat l'antel est branlé!
Ma's de ce que l'nn fait l'autre se scandalise!
Ou dans l'Etat froissévous installez l'Eglise,
Ou bien vous néforme"/.. par uu autre attentat,
L'Eglise en v faisant de force entrer l'Etat.
Alors tont se confond. L'intrisne dit la raesse:
Alors de ses péchés an crime on se confessc;
Alors je ne sais quoi de triste et de petit
Entre Ie nr'trc et Dien snv Vautel se blottit;
C'est l'Etat. c'est-ü-dire un immense mélan'ie
De mille objets honteux; 1111 tas d'or et de fanïe;
L'intérêt, nain hideux; la brigue. un pur demon,
Qni met des seus eacbés dans les plis d'un sermon;
C'est Ie manteau di roi que Ie prêtre s'agrafe;
C'est l'Eglise prêtant sa tour au télégraphe,
C'est un ensemble vil, morne. déslionoré,
Ou Ie profane vit guindésur Ie saeri';
Alors, e'est Ie boudoir qui se fait sacristie,
C'est nn festin coupable ou l'on mangc l'liostie!
Daarentegen tot Victor Hugo's" beste verzen,
de welsprekende klacht van den dichter voor
armen, misdeelden en verdrukten, behooren de
volgende:
A U BIN
Quel age as (n? Seixe ans. De quel pays es-tu ?
D'Aubiu. N'est-ce pas la. dis-moi, qn'on s'est battu?
On ne s'est pas battu, l'on a tué. I>a mine
Prospérait. Quel tait sou produit? La fiimine.
Oui, je sais, Ie mineur vit som terre, et n'a rien;
Avee la nnit de plus, il est galérien.
Mais toi, faisais-tu done cc travail, jeune fille?
Avec tout mon village et toute ma familie,
Oui. Pour chaqiie hottée on me donnait mi sou.
Mon grand-père tait mort tuédu feu grisou,
Mon petit frère tait boiteux d'uu coup de pierre.
Nous tions tons mineurs, lui, mon père, ma mère,
Moi. L'ouvrage tait dur, Ie chef n'était pas bon.
Comme ou mauquait de pain, on müchait du cliarbou.
Aussi, vons Ie voyez, 7nonsienr, je suis tres maigre;
Ce qui me fait du tort. Le mineur, c'est Ie nègre.
Hélas, oui! Dans la mine ou desci'nd, ou deseend.
Ou travaille a tjenonx dans Ie jinits, C'est glissant.
11 pleut, quoiqu'on n'ait pas d,: eiel. On est; som l'archc
D'uu caveau bas, et tant qu'on peut marchcr, on marclie;
A pres, on ramuc; on est dans uue eau nnirc ; faut
Etayer Ie plafond, s'il a quelque défaut.
La mort fait un grand bruit (|nand tout ii coup elle entre;
C'ert cumme Ie touiierre. Ou se couche a [ilat ventru.
Ceux qui ne sont pas morts se relèvent. I'as d'air.
Chaque sape est un trou tlont un homme est Ie ver.
Quaud la veiuc est en loug, c'est bien; quand elle est
druite,
Alors la lachüest rude et la sape est t roi t e.
On sne, ou ;èle, on tousse-, on u ebaud, on a froid,
Ou n est pas sur si e'esl vivant tont cc qu'on voit.
Sitót qu'on est sous trrre ou devieut des fautómes.
]-es pauvres paysans qui vivent sous les chaumes
lïesj)irent du moins l'air des ciewx. On toiitfait.
Pourquoi ne pas vous plaiudre aussi??Nous l'avons fait,
Nous avoiis demaiidé, ne croyant pas déplairc.
Uu peu mums de travuil, uu peu plus de culture.
Et l'on vous a donne', quoi? Des coups de fusil.
Je m'en souviens, Ie maitre a froncéIe sourcil.
Mou père est mort frappe d'une balie. Et ta mère ?
Tolle. Et tu n'a» plus rieu ? Si. J'aimon petit frère.
Il est inflrme, il fant qu'il vive, de fa^ou
Que j'ai mendié, nxais on m'a mise en prisou.
Je ne sais pas les lois, mais on me les appliqae.
Que fais-tu doac alors? Je suis fille publique.
* * *
Reposons nos regards sur d'autres femmes. Dieu
A mis toute la paix d'en haut dans ce beau lieu;
C'est uu palais et c'est un eden. Faste et joie.
Le rubis sur les seins, l'aube au ciel, tout rougeoie,
Tout est pourpre et spiendeur, lumière et volupté.
Roses et femmes sont ouvertes; c'est l'été,
Et l'on voit dans les fleurs et l'on voit dans les ames.
César rêve, eutouréde parfums et de flammes.
Le soir, on fait errer des orchestres sur l'eau;
Diane en marbre avec la lune et son halo
Mêleut leur regard chaste a la tiède soiree;
L'eau par les coups de rame est mollemeut moirée.
La voix du rossignol, la flüte de Tulon,
Altenient, et Ton chante un refrain andalou,
L'air se tait, toute l'ombre conte la fanfare,
Et Ie daim, qui buvait au lac sombre, s'eöare.
Waarom dit gedicht, gedateerd 12 Augustus
18G9, niet is uitgegeven, is niet te begrijpen;
misschien alleen omdat er in dezelfde periode
eenige van Victor Hugo zijn, waarmede het
gelijkenis vertoont.
(Skt volgt).
XXIIe Nederlandsch Taal- en Letter
kundig Congres, 28?31 Aug. 1893 te Arn
hem. Naar men ons mededeelt ontving de
regelings-commissie voor het XXIIe Ned. Taal- en
Letterkundig Congres reeds de mededeeling dat
officieel zullen worden vertegenwoordigd:
uit Zuid-Nederland: de Belgische Regeering
door de heeren J. A. van Droogenbroeck,
afdeelings-overste bij het Algemeene Bestuur van We
tenschappen, Letteren en Fraaie Kunsten bij
het Departement van Binnenlandsche Zaken en
werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Acade
mie van Taal en Letterkunde en mr. V. C. M.
Begeren, advocaat te Gent; lid der Kamer van
Volksvertegenwoordigers; de Koninklijke Aca
demie van Wetenschappen, Letteren en Fraaie
Kunsten van Belgiëdoor mr. Julius Vuylsteke
te Brussel; het algemeen bestuur van het
Willems-Fonds te Gent, de Antwerpsche afdeeling
van het Willems-Fonds door den voorzitter den
heer Max Rooses, conservator van het Museum
Plantin-Moretus te Antwerpen ; het bestuur der
Maatschappij »De Taal is gansch het Volk" te
Gent, door den heer G. D. Minnaert, schoolop
ziener aldaar ; het bestuur van het Kunstgenoot
schap »De Distel" onder de zinspreuk, »Stekelig,
niet hekelig" te Brussel, door de heeren E. H.
t'Sjoen, voorzitter en Joh. Kesler, beiden te Brus
sel ; het hoofdbestuur van het Davidsfonds te
Leuven door den heer dr. H. Claijs, lid der
Koninklijke Vlaamsche Academie, pastoor te Gent;
het Taalminnend Studentengenootschap »'t Zal
wel gaan", te Gent;
uit Noord-Nederland: de Koninklijke Academie
van wetenschappen te Amsterdam door prof. dr.
C. Bellaar Spruijt; de Senaat der universiteit van
Amsterdam door prof. dr. C. M. Kan; de Senaat
der vrije universiteit door prof. dr. A. Kuyper;
de Maatschappij der Neder!.. Letterkunde te Leiden
door prof. dr. Jan ten Brink; het bestuur der
Holl. Maatschappij van Fraaie Kunsten en Weten
schappen te Amsterdam, door den heer dr. E.
Laurillard, secretaris; het hoofdbestuur der Maat
schappij tot Bevordering van Toonkunst te Am
sterdam door den heer Daniël de Lange, alge
meen secretaris; het bestuur dor Nederlandscho
Toonkunstenaarsvereeniging door den heer W.
F. G. Nicolaï, te's-Gravenhage; het hoofdbestuur
der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen te
Amsterdam door den heer J. Bruinwold Iliedel,
algemeen secretaris; het bestuur der Vereeniging
ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels
te Amsterdam door de heeren J. K. Tadema, te
Haarlem, en F. C. D. Thieme, te Nijmegen; het
hoofdbestuur van het Nederlandsch
Tooneelverbond te Amsterdam door den heer J. A. Heuff
Az. te Tiel; het bestuur van denNederlandschen
Journalistenkring door de heeren dr. P. H. Tutter,
hoofdredacteur van het Nieuws van den Dag te
Amsterdam, en H. L. Berckenhoff, redacteur
correspondent van de Nieuwe Bott. Courant te
Amsterdam; het Leidsche Studentenkorps »Virtus
Concordia Fides" door den heer C. 11. Andréde
la Porte.
Eindelijk nog: het »Comitériamand de France"
door de heeren abt Camel, eerelid van het Comité,
aalmoezenier bij het leger, te Rijssel; Looten,
vice-president, docent in de vreemde talen en
letterkunde aan de Kath. Hoogeschool te Ilijssel;
Alexandre Eeckman, penningmeester, hon. alge
meen secretarig van het Aardrijksk. Genootschap
te Hussel, en den abt Jémire, leeraar aan het
Instituut St. Franrois te Hazebrouck.
Uit Arnhem: het bestuur der Geldersche Maat
schappij van Geschied- en Letterkunde, onder de
zinspreuk »Prodesse conamur", door den heer dr.
H. F. Thijssen,; het bestuur van het Concert
St.-Caecilia door den heer mr. II. A. Elias, voor
zitter; het bestuur van de Zangvereeniging
»Euphonia" door den heer,T. Bennink, secretaris ;
het bestuur der Mannenzangvereeniging »Aurora"
door den heer J. B. Lürsen Jr., voorzitter; het
bestuur dor afd. »Arnhenr' van de Maatschappij
tot Nut van 't Algemeen door den Heer J. C.
Simon Thomas, secretaris; het bestuur der ge
westelijke vereeniging «Gelderland" van het
Nederlandsche Onderwijzersgenootschap te Arnhem
door den heer D. Boswijk, voorzitter; liet bestuur
der Afdeeling ^.Arnhem en Omstreken" van het
Nederl. Ondenvijzersgenootschap door den heer
D. Feikema, voorzitter; het bestuur der afdee
ling ;,Arnhem" van het Nederlandsch Onderwij
zersgenootschap, door de heeren J. Jebbink,
voorzitter en II. van Lohuizen, secretaris; het
bestuur van het Natuurk. Genootschap »Wessel
Knoops" ; het bestuur van de Letterlievende
Vereeniging -Erato" door den heer W. K. F. du
Croo, secretaris; het bestuur der Vereeniging
«Audiendo delectamur" door den heer B. II.
Everts, voorzitter; het bestuur der Litt. Vereeni
ging »Gaudeamus" door den heer Th. Muller'
Massis; het bestuur der Vereeniging tot Bevor
dering van het Vreemdelingenverkeer in Arnhem
en Omstreken.
Als sprekers ter inleiding van een of meer
onderwerpen op het Congres, hebben zich reeds
aangemeld de heeren: J. B. Meerkerk, leeraar
aan de hoogere burgerschool te Kampen; mr.
Seerp Gratama, rijks-archivaris te Assen; prof.
dr. Paul Fredericq, hoogleeraar te Gent; mr. J.
E. Heeres, commies bij het rijks-archief te 's Gra
venhage ; W. K. H. J. Ramondt te Heteren; prof.
dr. J. te Winkel, hoogleeraar te Amsterdam;
Taco H. de Beer, leeraar aan de hoogere bur
gerschool te Amsterdam; Jac. Anspach, predikant
te Eek en Wiel; prof. dr. J. H. Gallée, hoog
leeraar te Utrecht; prof. dr. C. Bellaar Spuyt,
hoogleeraar te Amsterdam; dr. J. Th. Cattïe,
leeraar aan de hoogere burgerschool te Arnhem;
Julius Pee, doctorandus in de Germ. philologie
te Gent; J. F. Bense, leeraar aan het gymnasium
te Arnhem; dr. H. Brugmans te Groningen;
Julius Sabbe, leeraar aan het Kon. Athenaeum
te Brugge; dr. Julius Fredericq, leeraar aan het
Kon. Athenaeum te Oostende; dr. W. Zuidema,
te 's Hertogenhosch; Edmond Hendrikx, bestuur
der van den Vlaamschen schouwburg te Brussel;
prof. dr. P. Alberdingk Thijrn, hoogleeraar te
Leuven.
Nog is bericht ontvangen van de Kon. Vlaam
sche Academie, te Gent, dat zij den heer mr. Julius
Obrie, rechter in de rechtbank van eersten aan
leg te Gent, als haren afgevaardigde aanwees;
van den »Zetternamskring" te Gent, dat de heer
Julius Pee voornoemd, als zijn vertegenwoordiger
optreedt; van den »Snellaertskring" te Gent, dat
als zoodanig is benoemd de heer Pol. Van de
Gehuchte, letterkundige, te Gent. Het Natuurkun
dig Genootschap »Wessel Knoops" te Arnhem
noodigde den heer mr. Th. van Tricht, advocaat
aldaar, uit, het bestuur op het Congres te ver
tegenwoordigen. Nog hebben de Senaat van het
Amsterdamsche Studentenkorps «Honestum petimus
usque" en de Senaat van het Groningsche Stu
dentenkorps »Vindicat atque polit" aangekondigd,
dat zij vertegenwoordigers zullen benoemen.
In de »Notes about Authors", zegt het
Engelsche weekblad The Literary World van 30 Juni 11.
het volgende over onzen landgenoot »Maarten
Maartens" (J. M. W. van der Poorten Schwartz):
»De heer Maarten Maartens, romanschrijver en
dichter, werd in 1858 in Holland geboren, en
bezocht als jongen Engeland met zijn ouders;
maar hij is sedert zijn twaalfde jaar niet in dit
land geweest, tot voor verleden week, toen hij
de gast was van den heer G. Beutley, den uit
gever, te Slough. Hij werd hoofdzakelijk opge
leid aan een Duitsche voorbereidende school en
aan een Ilollandsche hoogeschool, maar het
Engelsch werd zeer veel bij hem thuis gesproken,
en hij schrijft met het grootste gemak in die taal.
Zijn eerste werk, «The Sin of Joost Avelingh"
werd geschreven te Parijs, en, na geweigerd te
zijn door de meeste voorname Londensche uit
gevers firma's, werd het ten slotte in 1889 uit
gegeven. Twee jaren later gaven de h.h. Beutley
zijn werk uit, »An Old Maid's Love", dat zeer
de aandacht trok. Dezelfde firma publiceerde in
den afgeloopen herfst »God's Fooi", naar het ge
voelen van zijne vrienden het beste werk dat hij
tot nu toe geschreven heeft. Zijn laatste roman
»The Greater Glory", werd begonnen in Holland
en eenige weken geleden geëindigd in een
Alpijnsch chalet; thans verschijnt het werk maan
delijks in de kolommen van Temple Bar. Vreemd
genoeg schijnt in Holland zeer weinig bekend te
zijn van Maarten Maartens' letterkundig succes.
Maar hier heeft hij erkenning gevonden, en n
bewijs daarvan is dat hij het eerste eerelid is
geworden van de t Authors' Club."
De Literary World van 7 Juli heeft het vol
gende:
Bij 't introduceeren van den gast op de Au
thors' Club op Maandag avond, vergeleek de heer
Douglas Sladen de verovering van het Engelsche
volk door den heer Maarten Maartens met de
verovering van Lancelot door Elaine (de Elaine
van de »morte d'Arthur").
Het werd hun, die 't genoegen hadden den
heer Maarten Maartens te hooren spreken, ech
ter duidelijk, dat hij zich niet alleen een ver
dienstelijk Engelsch romanschrijver had betoond,
maar zich ook een meesterschap over onze ge
sprokene taal verworven had die hem een voor
werp van afgunst moest maken in de oogen van
de meesten zijner gastheeren. Een toast op zijn
gezondheid beantwoordend, maakte hij een ge
lukkige toespeling op de club. Voordat hij zijn
eigen land verliet, zeide hij, had hij vele beschrij
vingen gelezen >van ulieden door ulieden", die
hem 't idee gaven dat de gemiddelde Engelsche
auteur slechts een povere gedachte had over de
werken van andere Engelsche auteurs.
De erkenning van tijdgenooten scheen geen
plaats te kunnen vinden in het leven van andere
Engelsche schrijvers. Toch vond hij, toen hij in
Engeland kwam, in hot bestaan van een
auteursvereeniging, het bewijs van den goeden wil der
Engelsche auteurs om zelfs de minst geslaagde
letterkundige poging te erkennen. Hij zinspeelde
met dankbaarheid op de vriendelijke wijze waarop
zijn eigen werk was ontvangen."
Het zij mij vergund deze medodeelingen hier
een plaats te geven als aanvulling bij het door
mij over dezen auteur geschrevene in de
sNederlandsche Spectator" van 15 April 1.1.
E. B. K.
De poeta laureatus. Uit Londen wordt
gemeld, dat ter gelegenheid van het huwelijk van
den hertog van York met prinses May van Teek
toch op wensch van hoogerhand door een dichter
eene ode gemaakt is, en wel door Lowis Morris.
Men schijnt dus toch een -lauwer-poect" te
willen hebben, en als er een benoemd wordt, is
dus Lewis Morris ervoor aangewezen. Er was
gemeend dat na Tennyson's dood de post onbezet
zou blijven. Morris is geboren in 1834; hij was
eerst schilder en heeft ook veel voor de verhef
fing van de Engelsche kunstindustrie gedaan;
eerst later kwamen zijne epische gedichten, die
uitstekend in vorm, gedeeltelijk aan Tennyson,
gedeeltelijk aan Chaucer doen denken, en hem