De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 23 juli pagina 7

23 juli 1893 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 839 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Het Amsterdamsche Kiezerscorps. ("Opgedragen aan de redactie van den VerJciezingsbode, den Heer Jolles wel bekend). n*» Een uit het volk: De pop zonder hoofd heeft nu toch een kop gekregen, maar ik kan niet zeggen, dat hij er heel vroolijk uitziet! 'tllllllllMMIIHHI Verkiezingsmopjes. 03 Amsterdams che kiezers aan Mr. E. N. Bahnsen, Voorzitter van Grondwet." De steen, dien door uw tempelbouwers Verachtlijk werd een plaats ontzegd, Is tot verbazing der aanschouwers Nu tot een hoofd des hoeks gelegd. [De heer Nolting, de eenige werk man, die lid van den raad was, en die door Grondwet" niet was gesteld, is herkozen met op n na de meeste (7991) stemmen]. Nolting. Twee Noltings boden zich aan: Een tamme met iets wilds in zijn naam, En een wilde, beladen met Rahusen's blaam ; Toch lieten de kiezers dien tamme staan. Yictor" Hugo. Heer Hugo, in den raad verkoren, Als eerehd door 't kiezersgild, Zal tot de »Grooten" hier behooren En »Victor" zijn, door 't volk gewild. [De heer Hugo Muller vereenigde het grootste aantal (8279) stemmen op zich]. Trots het program. (De herkoxen oud-leden.) Twee radicalen aan 't hoofd van de lijst; Hovy als derde, in den schoolstrijd vergrijsd, Twee liberalen, als doekje voor 't bloeden, (Laat ons erkennen : het waren twee goeden !) Twee Katholieken, zelfs Reekers er bij, (Burgerplicht stelde vergeefs hem terzij.) Dat 's wat er van de verkiezingen kwam. Burgerplicht, waar bleef uw heerlijk program ? [Van de oud-leden werden herkozen de HH. Huge Muller, P. Nolting, W. Ilovy, Mr. F. S. van Nierop, Mr. M. J. Pijnappel, Mr. W. S. J. van Waterschoot van der Gracht en Mr. F. J. M. A. Reekers]. Dwarskijkers. (?De twee nieuwe leden.) Er is niets schuinders Voor Publieke Werken, dan de verkiezing van Kuinders; En de verkiezing van Daniel Schut Houdt in de hondsdagen de stucadoors uit den dut. Burgerplicht. In 't A. B. C. van Burgerplicht Is letter B vergeten. 't A. C. heeft daar veel kwaads gesticht Veel vloeks op zijn geweten. Want met dat Bethloos Alphabeth Kan 't geen Beginsel schrijven, En moest dus naar des Hemels wet In geest een stumper blijven. De heeren, die in herstemming komen. C. H. Den Hertog. Luidens 4 X 1000 briefjes Is den Hertog weer gezond; Zoo'n attest, Verkiezingsbode, Zoek dat heel de wereld rond: Moge Jolles 't blozendst wezen, 'k Wed, hij is niet x,w gezond! Ch. B. Kouveld. Ieder kent den heer Kouveld Als iemand, wien niemand wat op de mouw spelt. Een sieraad van den Raad, naar 'k gis, Als zijn geest zoo scherp als zijn snorren is. Boelof Kuipers. Kuipers moest uit Nieuwer-Amstel verdwijnen, Omdat hij de Son niet op de waterleiding kon zien schijnen. Als hij in onzen Raad komt te prijken, Kan hij naar de Amsterdamsche waterleiding kijken. C. N. J. Moltzer J. Ezn. De heer Moltzer Staat in flux-de-bouche achter bij Solzer. Hij maakte het Gemeenteraadsverslag niet dik; Maar stemmen, dat deed hij met schik. Mr. J. Schölvinck. i De heer Schölvinck (waarom zouden we 't yerheelen ':) Zal in den Raad geen schuilevinkje spelen. Hij steekt zijn opinie niet onder banken of stoelen ; Zoo'n man, daar kan je wat voor voelen! Mr. W. F. van Leeuwen. Een van des heeren van Leeuwens qualiteiten Is dat hij zeer fraai kan pleiten. Hij is half onderwijs-, half Rijnvaartman. Je snapt Dat deze advocaat uit meer dan n vaatje tapt. Mr. H. Yerkouteren. Mr. Verkouteren .... Wie is mr. Verkouteren ? Mr. Verkouteren .... Is mr. Verkouteren .... Wie dit van mr. Verkouteren zegt, Doet den man in alle opzichten recht. J. Yersluys. Jan Versluys Is in het rekenen bijzonder thuis. Hij schrijft zijn boekjes nog altijd dapper, JV'eK déplaise zijn collega Knapper. Komt hij in den raad, dan cijfert hij met overleg Alle kwartjesvinders en zuiplappen" (*) uit Amsterdam weg. Maar als de kiezers hem thuis laten blijven, Gaat hij een »verkiezingszielkunde" schrijven. (*) Zie 's mans rede in Burgerplicht. Een stukkie brood assieblief J Vrijster wil uwe assieblief ereis aan me vrouw vrage om 'n stukkie brood, al is 't droog en oubakke dat doet er niet toe; assie blief vrijster? 'k heb zoo'n honger en als wilde hij aanschouwelijk bewijzen hoe'n hon ger" hij had, stak de man, met een scheef getrokken hoofd en naar boven gedraaide, waterige oogen, de toppen van zijn vier rech tervingers in den mond en schurkte de schouders een paar maal heen en weder. Hij zag er erg arm en smerig uit; een vuilfiesschen-groene, havelooze jas hing om zijn lijf en zijn beenen staken in een broek van zeer bejaard en schrikkelijk verloopen voor komen. Alles was grauwiggroen en ver schoten aan den man, behalve zijn gelaat, dat een hoogroode, bij den neus in 't violet overgaande, kleur had ; paiïerig en hangend waren zijn blauw-roode wangen en de onder lip stak een eindje vooruit, als gegroeid naar het borrelglaasje. Toen de meid naar binnen was, hikte de bedelaar een paar maal, veegde met den rug der linkerhand langs zijn stoppeligen knevel en baard en zag met verlangende oogen, den neus bijna plat drukkend tegen de ruiten van de onderhuisdeur, naar de terugkeerende vrijster." Zijn gelaat nam eensklaps een teleurgestelde uitdrukking aan, toen de meid hem een hall tarwebrood toereikte, maar hij beheerschte zich blijkbaar en zei, mot een zuurzoeten glimlach het brood aannemend, op lijmerigen toon : Duizend maal dank ... en ging slof fend de straat pp. Een paar huizen verder stond hii stil, nam 't brood van onder zijn arm,_ rook er aan, plukte een klein knapperig stukje van de korst, kauwde daar even op, spuwde het uit, bekeek iet brood met alle aandacht en bergde het onder zijn jas, waar hij het met zijn linker illeboog zooveel mogelijk plat drukte. Nog een eindje verder op de gracht schelde bij aan een ander huis en vroeg precies 't , zelfde; de goedhartige dienstmeid tilde haar boezelaar op, nam uit haar knip je een paar centen, en ontving daarvoor in ruil een God zegen' je juffrouw." De bedelende man vond blijkbaar het brood toch te ongemakkelijk, zoo vlak voor de borst en probeerde daarom het achter in zijn zak te werken; met moeite en veel knijpen van het weeke brood lukte hem dat. Hij had nu beide handen vrij, greep in zijn broekzak en maakte zijn kas op; 't resultaat scheen niet mee te vallen, want hij stak de centen weer in zijn zak, krabde haastig een paar maal onder zijn stoffige pet en ging de stoep van een winkelhuis op. Alweer dezelfde vraag: reen stukkie brood assieblief " We geven niet aan de deur, ga maar gerust heen. 'k Heb zoo'n honger meneer, in geen twee dage wat gehad; al is 't oubakken en droog; n stukkie brood assieblief ? m'n vrouw en kinderen hebben ook zoo'n hon ger. Ik heb geen werk, al in geen drie maande.... De deur werd voor zijn neus dichtgeslagen en met een binnensmonds: nou verrek dan" ging hij heen, om eenige passen verder zyn dreinende vraag te herhalen; ditmaal had zij het gewenschte gevolg, want een meewarige hand reikte hem iets toe. Hij nam zijn pet af waarschijnlijk was de gift grpoter dan hij verwacht had en haastiger liep hij voort, nu en dan even om kijkend, 't Dikke stuk brood in zijn achter zak scheen hem lastig te worden, want her haaldelijk sloeg hij het plat, met de vlakke hand. Aan den hoek der dwarsstraat bleef hij staan, keek nog even om naar de gracht, die hij verliet en wipte met een sprongetje de stoep op van de Blauwe Druif", waar met groote, zwarte plakletters, op de raamhor staat te lezen: Oranje met een klont 5 cents.'1 Een paar minuten later kwam hij likkebaardend de kroeg uit, ging weer terug naar de gracht 't scheen hem daar goed te beval len en schelde aan een groot huis. De dienstmeid hoorde geduldig naar zijn klacht en gaf hem iets; een huis of drie verder herhaalde hij dezelfde manoeuvre en kreeg weer een stuk brood. Hij stopte 't onder zijn jas, evenals een kwartier te voren, en liep verder. Aan verschillende huizen gelukte het hem, door zijn droeve vraag om brood" eenige centen op te doen en dientengevolge begun stigde hij nog een paar maal, in een der zij straten, een wijnhuis of een kroeg. Zijn gang bleef even sloffend en sleepend als hij was: hij zwaaide niet daarvan scheen hij als geroutineerd drinker geen last meer te hebben, maar zijn gelaatskleur werd steeds hooger, zijn oogen slaperiger en doffer en zijn stemming narriger. In zichzelf brommend ging hij voort en bleef hier en daar bedelend aanschellen. Zijn affaire ging niet zoo goed meer, hij vloekte binnensmonds en toen hij ten derde male een groot stuk brood ontving, wist hij er geen plaats meer voor te vinden en moest 't in de hand houden of onder den arm dragen. Dat verdomde brood, pruttelde hij in zichzelf laat ze 't zelf vreten, wat doe ik er mee ? Hij liep voort, een smal steegje voorbij waar veel arme lui wonen; een paar haveloost! kinderen die op een stoep zaten, keken hon gerig naar 't brood, dat hij onder zijn arm bijna stuk drukte; hij merkte 't niet, maitr li*p voort, boozer en boozer wordend en met onvaster, schoon haastiger tred. Op den hoek der volgende gracht kreeg hij de hik, nog erger dan te voren; de jene ver vloog hem tegen de keel op en... hij gaf' terug wat hij te veel had. 't Brood schoot onder zijn arm vandaan en viel op de gootplank van 't huis, waartegen hij met 't voor hoofd leunde. Hij richtte zich op, schopte 't brood met een iiijdigen schop in een hoek naast een kat die er stond, haalde 't overige brood, dat hij in- en onder zijn jas had, te voorschija en smeet het bij het andere. Vloekend en hikkend ging h'j verder. De drie stukken tarwebrood bleven daar liggen, doch niet lang een schamele, maar fatsoenlijk uitziende vrouw, die van verre den dronkaard had zien staan, naderde met behoedzamen tred, telkens omziende, schuw en angstig als ging ze iets doen wat ze niet mocht. Haar paarse jak was gelapt, ^ verscho ten en versleten, maar niet onrein, 't Zwarte kapje dat zij droeg was rossig-vaal en haar oogen stonden hol en groot in 't bleeke ge laat; grauw-blond haar hing sluik langs siapen en voorhoofd en om haar magere beenen slingerde een dunne zwarte rok. Ze bleef aan den hoek der straat wachten, tot er niemand meer in de nabijheid was, keek herhaaldelijk schichtig de straat in ging terug, omdat er een paar menschen aankwa men en eindelijk, toen ze wist dat niemand haar opmerkte, schoot ze haastig toe en greep met bevende handen het brood achter de kar vandaan, stopte het onder haar bonten boe zelaar en met haastigen stap ging ze den. weg terug dien ze gekomen was J. v. M JE.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl