Historisch Archief 1877-1940
No. 839
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Het Amsterdamsche Kiezerscorps.
("Opgedragen aan de redactie van den VerJciezingsbode, den Heer Jolles wel bekend).
n*»
Een uit het volk: De pop zonder hoofd heeft nu toch een kop gekregen, maar ik kan niet zeggen, dat hij er heel vroolijk uitziet!
'tllllllllMMIIHHI
Verkiezingsmopjes.
03 Amsterdams che kiezers aan
Mr. E. N. Bahnsen, Voorzitter van
Grondwet."
De steen, dien door uw tempelbouwers
Verachtlijk werd een plaats ontzegd,
Is tot verbazing der aanschouwers
Nu tot een hoofd des hoeks gelegd.
[De heer Nolting, de eenige werk
man, die lid van den raad was, en die
door Grondwet" niet was gesteld, is
herkozen met op n na de meeste
(7991) stemmen].
Nolting.
Twee Noltings boden zich aan:
Een tamme met iets wilds in zijn naam,
En een wilde, beladen met Rahusen's blaam ;
Toch lieten de kiezers dien tamme staan.
Yictor" Hugo.
Heer Hugo, in den raad verkoren,
Als eerehd door 't kiezersgild,
Zal tot de »Grooten" hier behooren
En »Victor" zijn, door 't volk gewild.
[De heer Hugo Muller vereenigde het
grootste aantal (8279) stemmen op zich].
Trots het program.
(De herkoxen oud-leden.)
Twee radicalen aan 't hoofd van de lijst;
Hovy als derde, in den schoolstrijd vergrijsd,
Twee liberalen, als doekje voor 't bloeden,
(Laat ons erkennen : het waren twee goeden !)
Twee Katholieken, zelfs Reekers er bij,
(Burgerplicht stelde vergeefs hem terzij.)
Dat 's wat er van de verkiezingen kwam.
Burgerplicht, waar bleef uw heerlijk program ?
[Van de oud-leden werden herkozen de
HH. Huge Muller, P. Nolting, W. Ilovy,
Mr. F. S. van Nierop, Mr. M. J.
Pijnappel, Mr. W. S. J. van Waterschoot van
der Gracht en Mr. F. J. M. A. Reekers].
Dwarskijkers.
(?De twee nieuwe leden.)
Er is niets schuinders
Voor Publieke Werken, dan de verkiezing van
Kuinders;
En de verkiezing van Daniel Schut
Houdt in de hondsdagen de stucadoors uit den
dut.
Burgerplicht.
In 't A. B. C. van Burgerplicht
Is letter B vergeten.
't A. C. heeft daar veel kwaads gesticht
Veel vloeks op zijn geweten.
Want met dat Bethloos Alphabeth
Kan 't geen Beginsel schrijven,
En moest dus naar des Hemels wet
In geest een stumper blijven.
De heeren, die in herstemming komen.
C. H. Den Hertog.
Luidens 4 X 1000 briefjes
Is den Hertog weer gezond;
Zoo'n attest, Verkiezingsbode,
Zoek dat heel de wereld rond:
Moge Jolles 't blozendst wezen,
'k Wed, hij is niet x,w gezond!
Ch. B. Kouveld.
Ieder kent den heer Kouveld
Als iemand, wien niemand wat op de mouw
spelt.
Een sieraad van den Raad, naar 'k gis,
Als zijn geest zoo scherp als zijn snorren is.
Boelof Kuipers.
Kuipers moest uit Nieuwer-Amstel verdwijnen,
Omdat hij de Son niet op de waterleiding kon
zien schijnen.
Als hij in onzen Raad komt te prijken,
Kan hij naar de Amsterdamsche waterleiding
kijken.
C. N. J. Moltzer J. Ezn.
De heer Moltzer
Staat in flux-de-bouche achter bij Solzer.
Hij maakte het Gemeenteraadsverslag niet dik;
Maar stemmen, dat deed hij met schik.
Mr. J. Schölvinck. i
De heer Schölvinck (waarom zouden we 't
yerheelen ':)
Zal in den Raad geen schuilevinkje spelen.
Hij steekt zijn opinie niet onder banken of
stoelen ;
Zoo'n man, daar kan je wat voor voelen!
Mr. W. F. van Leeuwen.
Een van des heeren van Leeuwens qualiteiten
Is dat hij zeer fraai kan pleiten.
Hij is half onderwijs-, half Rijnvaartman. Je
snapt
Dat deze advocaat uit meer dan n vaatje tapt.
Mr. H. Yerkouteren.
Mr. Verkouteren ....
Wie is mr. Verkouteren ?
Mr. Verkouteren ....
Is mr. Verkouteren ....
Wie dit van mr. Verkouteren zegt,
Doet den man in alle opzichten recht.
J. Yersluys.
Jan Versluys
Is in het rekenen bijzonder thuis.
Hij schrijft zijn boekjes nog altijd dapper,
JV'eK déplaise zijn collega Knapper.
Komt hij in den raad, dan cijfert hij met overleg
Alle kwartjesvinders en zuiplappen" (*) uit
Amsterdam weg.
Maar als de kiezers hem thuis laten blijven,
Gaat hij een »verkiezingszielkunde" schrijven.
(*) Zie 's mans rede in Burgerplicht.
Een stukkie brood assieblief J
Vrijster wil uwe assieblief ereis aan me
vrouw vrage om 'n stukkie brood, al is 't
droog en oubakke dat doet er niet toe; assie
blief vrijster? 'k heb zoo'n honger en als
wilde hij aanschouwelijk bewijzen hoe'n hon
ger" hij had, stak de man, met een scheef
getrokken hoofd en naar boven gedraaide,
waterige oogen, de toppen van zijn vier rech
tervingers in den mond en schurkte de
schouders een paar maal heen en weder.
Hij zag er erg arm en smerig uit; een
vuilfiesschen-groene, havelooze jas hing om zijn
lijf en zijn beenen staken in een broek van
zeer bejaard en schrikkelijk verloopen voor
komen. Alles was grauwiggroen en ver
schoten aan den man, behalve zijn gelaat,
dat een hoogroode, bij den neus in 't violet
overgaande, kleur had ; paiïerig en hangend
waren zijn blauw-roode wangen en de onder
lip stak een eindje vooruit, als gegroeid naar
het borrelglaasje.
Toen de meid naar binnen was, hikte de
bedelaar een paar maal, veegde met den rug
der linkerhand langs zijn stoppeligen knevel
en baard en zag met verlangende oogen,
den neus bijna plat drukkend tegen de ruiten
van de onderhuisdeur, naar de terugkeerende
vrijster."
Zijn gelaat nam eensklaps een teleurgestelde
uitdrukking aan, toen de meid hem een hall
tarwebrood toereikte, maar hij beheerschte
zich blijkbaar en zei, mot een zuurzoeten
glimlach het brood aannemend, op lijmerigen
toon : Duizend maal dank ... en ging slof
fend de straat pp.
Een paar huizen verder stond hii stil, nam
't brood van onder zijn arm,_ rook er aan,
plukte een klein knapperig stukje van de korst,
kauwde daar even op, spuwde het uit, bekeek
iet brood met alle aandacht en bergde het
onder zijn jas, waar hij het met zijn linker
illeboog zooveel mogelijk plat drukte.
Nog een eindje verder op de gracht schelde
bij aan een ander huis en vroeg precies 't ,
zelfde; de goedhartige dienstmeid tilde haar
boezelaar op, nam uit haar knip je een paar
centen, en ontving daarvoor in ruil een God
zegen' je juffrouw."
De bedelende man vond blijkbaar het brood
toch te ongemakkelijk, zoo vlak voor de borst
en probeerde daarom het achter in zijn zak te
werken; met moeite en veel knijpen van het
weeke brood lukte hem dat. Hij had nu beide
handen vrij, greep in zijn broekzak en maakte
zijn kas op; 't resultaat scheen niet mee te
vallen, want hij stak de centen weer in zijn
zak, krabde haastig een paar maal onder
zijn stoffige pet en ging de stoep van een
winkelhuis op. Alweer dezelfde vraag: reen
stukkie brood assieblief "
We geven niet aan de deur, ga maar
gerust heen.
'k Heb zoo'n honger meneer, in geen
twee dage wat gehad; al is 't oubakken en
droog; n stukkie brood assieblief ? m'n
vrouw en kinderen hebben ook zoo'n hon
ger. Ik heb geen werk, al in geen drie
maande....
De deur werd voor zijn neus dichtgeslagen
en met een binnensmonds: nou verrek dan"
ging hij heen, om eenige passen verder zyn
dreinende vraag te herhalen; ditmaal had zij
het gewenschte gevolg, want een meewarige
hand reikte hem iets toe.
Hij nam zijn pet af waarschijnlijk was
de gift grpoter dan hij verwacht had en
haastiger liep hij voort, nu en dan even om
kijkend, 't Dikke stuk brood in zijn achter
zak scheen hem lastig te worden, want her
haaldelijk sloeg hij het plat, met de vlakke
hand. Aan den hoek der dwarsstraat bleef
hij staan, keek nog even om naar de gracht,
die hij verliet en wipte met een sprongetje
de stoep op van de Blauwe Druif", waar
met groote, zwarte plakletters, op de raamhor
staat te lezen: Oranje met een klont 5 cents.'1
Een paar minuten later kwam hij
likkebaardend de kroeg uit, ging weer terug naar de
gracht 't scheen hem daar goed te beval
len en schelde aan een groot huis. De
dienstmeid hoorde geduldig naar zijn klacht
en gaf hem iets; een huis of drie verder
herhaalde hij dezelfde manoeuvre en kreeg
weer een stuk brood. Hij stopte 't onder zijn jas,
evenals een kwartier te voren, en liep verder.
Aan verschillende huizen gelukte het hem,
door zijn droeve vraag om brood" eenige
centen op te doen en dientengevolge begun
stigde hij nog een paar maal, in een der zij
straten, een wijnhuis of een kroeg. Zijn
gang bleef even sloffend en sleepend als hij
was: hij zwaaide niet daarvan scheen hij
als geroutineerd drinker geen last meer te
hebben, maar zijn gelaatskleur werd steeds
hooger, zijn oogen slaperiger en doffer en zijn
stemming narriger.
In zichzelf brommend ging hij voort en
bleef hier en daar bedelend aanschellen.
Zijn affaire ging niet zoo goed meer, hij
vloekte binnensmonds en toen hij ten derde
male een groot stuk brood ontving, wist hij
er geen plaats meer voor te vinden en moest
't in de hand houden of onder den arm
dragen.
Dat verdomde brood, pruttelde hij in
zichzelf laat ze 't zelf vreten, wat doe ik
er mee ?
Hij liep voort, een smal steegje voorbij waar
veel arme lui wonen; een paar haveloost!
kinderen die op een stoep zaten, keken hon
gerig naar 't brood, dat hij onder zijn arm
bijna stuk drukte; hij merkte 't niet, maitr
li*p voort, boozer en boozer wordend en met
onvaster, schoon haastiger tred.
Op den hoek der volgende gracht kreeg
hij de hik, nog erger dan te voren; de jene
ver vloog hem tegen de keel op en... hij gaf'
terug wat hij te veel had. 't Brood schoot
onder zijn arm vandaan en viel op de
gootplank van 't huis, waartegen hij met 't voor
hoofd leunde.
Hij richtte zich op, schopte 't brood met
een iiijdigen schop in een hoek naast een kat
die er stond, haalde 't overige brood, dat hij
in- en onder zijn jas had, te voorschija en
smeet het bij het andere.
Vloekend en hikkend ging h'j verder.
De drie stukken tarwebrood bleven daar
liggen, doch niet lang een schamele, maar
fatsoenlijk uitziende vrouw, die van verre
den dronkaard had zien staan, naderde met
behoedzamen tred, telkens omziende, schuw
en angstig als ging ze iets doen wat ze niet
mocht. Haar paarse jak was gelapt, ^ verscho
ten en versleten, maar niet onrein, 't Zwarte
kapje dat zij droeg was rossig-vaal en haar
oogen stonden hol en groot in 't bleeke ge
laat; grauw-blond haar hing sluik langs
siapen en voorhoofd en om haar magere beenen
slingerde een dunne zwarte rok.
Ze bleef aan den hoek der straat wachten,
tot er niemand meer in de nabijheid was, keek
herhaaldelijk schichtig de straat in ging
terug, omdat er een paar menschen aankwa
men en eindelijk, toen ze wist dat niemand
haar opmerkte, schoot ze haastig toe en greep
met bevende handen het brood achter de kar
vandaan, stopte het onder haar bonten boe
zelaar en met haastigen stap ging ze den.
weg terug dien ze gekomen was
J. v. M JE.