Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 840
Waden zijn er zelfs, die met eenig
xiea, dat Frankrijk in Azi
afleivdndt voor zijn zucht naar avonturen.
de Vossisehe, Ztg. acht het gevaar
;, troor een oorlog tusschen Frankrijk en
Enges i land, met het oog op de stemming in
FrankI; ?jjk, niet denkbeeldig; doch in die meening
«taat de Voss. Ztg. vrijwel alleen.
fe,
Het Tooneel.
De Fmnsche tooneelartisten hebben de gewoonte
~e^dem zomer, wanneer hun schouwburg
is gesloten, de mode-badplaatsen af te
Enkele leden van het Théatre Libre"
hebben dit voorbeeld gevolgd. Zij traden te
ScheYeningem in Le manage tFargeyit van E. Bourgeois
en Boubouroche van Georges Courteline op en stel
den ook de Amsterdammers in de gelegenheid met
defee werkjes kennis te maken. Het Amsterdamsch
jnbfiek WRS in grooten getale opgekomen en
riep de spelers herhaalde malen terug. Een echte
Thé&tre-Libre-voorstelling was het niet. Antoine
tras niet van de partij en zonder hem is het
Tbeatre Libre slechts half zich zelf. Van het ver
toonde bleek bovendien alleen Le manage cTargent
een echt Théatre-Libre-stuk. Bourbouroche had te
Parijs wel kolossaal succes, doch men had het ook in
een «aderen schouwburg kunnen vertoonen. Er was
een oogenblik sprake van, dat het Théatre-Cluny
het zou overnemen. Manage d?urgent is een
boerejistudietje, zooals het Théatre-Libre" er bij tien
tallen, en vaak geestiger, vaak ook brutaler, heeft
vertoond. De Théatre-Libre-boer, men weet het, is
alles eerder dan geïdealiseerd. In wuJpschheid doet
hn voor geen Turk, in slimheid voor geen vos, ia
Bcnnutpzucht en gierigheid voor niemand onder.
Het is een opvatting als een andere, waarschijnlijk
even waar en even onwaar als zoovele, die men
voor onfeilbaar heeft uitgekreten. Te Parijs begint
men van het genre een beetje zijn bekomst te
krijgen; wat observatie scheen gaat steeds mjer
op manier gelijken. In Le manage dargent de
geschiedenis van een ouden boei-, die zijn jonge
dienstmeid ten huwelijk vraagt, om het loon
uit te sparen, doch haar op stuk van zaken
aan zijn zoon overdoet, wijl hem dit nog
voordeeliger uitkomt. Het loon spaart hij nu ook uit
en bovendien zal zijn zoon, als hij een vrouw
heeft, het zuur verdiende geld niet meer bij de
nJHlef brengen. Een niemendalletje, dat, dank zij
het forsche en ongegeneerde der behandeling, vrij
wat geur en kleur heeft, dat bovendien verdien
stelijk, in de juiste tooa en stijl werd vertolkt.
Nergens lijken de boeren meer op boeren dan bij
het »Théatre Libre."
Bourbouroche behoort tot een geheel ander genre.
Bonbouroche is een lobbes met een groot hart en
een klein verstand. Hij houdt er een maitres op na,
op wier trouw en gehechtheid hij huizen bouwt.
Een oud heer, zijn bovenbuurman, vertelt hem in
een café, dat Adèle, aldus heet de schoone, hem
bedriegt, wat natuurlijk de waarheid is. Boubou
roche vliegt naar huis en doet Adèle de bitterste
verwijten. Deze laat hem uitrazen en zegt dan:
#Je verdenkt me, ga je gang, doorzoek het huis
en zie of je iemand vindt." Boubouroche is terstond
voldaan en gerustgesteld, maar Adèle duwt hem
de lamp in de baad en zegt: //Zoek overal, in
den kelder, bij den conciërge, waar je maar wilt."
Boubouroche zal gaan; de tocht waait de lamp uit
en door de reten van een grootekast wordt een flauwe
lichtstraal zichtbaar. Boubouroche rukt de kast open
en vindt minnaar no. 2, die in den loop der tijden
in zijn schuilplaats een volledige installatie, een
stoel, een tafel, boeken en een lamp, heeft gekregen
en op zijn gemak een romannetje zit te lezen Adèle
weet wat haar te doen staat; zij zet een wanhopend
gezicht en zegt, tot Boubouroche: //Dus nu zul je
heengaan? Mij voor altijd verlaten ? Eu ik, ongeluk
kige, kan mij niet verdedigen, niet rechtvaardigen".
»Wie is die man?" Ik kan, ik mag het je
niet zeggen. Het is een familiegeheim. De goede
naam van eene vrouw is er mee gemoeid. Ik
moet zwijgen, als je er echter op staat...." Daar
wil de goede Boubouroche niet van hooren. Dat
zou de handelwijze van een ploert, een lomperd
zijn. AdMe's onschuld is voor hem al weer boven
iederen twijfel verheven. Als zij voorstelt hem
vaarwel te zeggen, smeekt hij haar op de knieën
om genade, belooft hij haar nooit weer te zullen
verdenken, nooit weer jaloersch te zullen zijn, enz.
enz. Gestommel op de trap. Het is de oude lieer,
die Adèle zoo schandelijk belasterde. Boubouroche
vliegt de deur uit om den kwaadspreker een ge
ducht pak te geven.
Boubouroche heet pièce, het had farce moeten
heeten niet vaudeville. Het is meer dan een
onnoozele vaudeville met versleten trucs en ver
steende typen. liet is een klucht, een echte,
ouderwetsche klucht, een klucht, die onder zijn
scherts en dartelheid veel ernst en bitterheid ver
bergt. Modern is het slechts tot op zekere hoogte.
Het schijnt de dramatiseering van een //goede
boerde", van een novelle van de koningin van
ISfevarre of Boccaccio. Het thema de slimheid
van de vrouw, de domheid van den man; de dom
heid van den man, die liefheeft, de slimheid van
de vrouw die niet liefheeft en bedriegt is door
de middeleeuwsche sprooksprekers met bijzondere
voorliefde en ongekende virtuositeit beliandeld.
Modern in Botilouroche is, dat de minnaar be
drogen wordt. In de middeleeuwen was het bijna
steeds de man, die deze eer werd waardig ge
keurd. Modern zijn ook enkele gedeelten van den
dialoog, vooral in het eerste bedrijf. Het bijzon
dere, het curieuze en karakteristieke van Boubou
roche is echter, dat het als geheel niet modern
is, dat het in thema, behandeling e» dialoog iets
klassiek-breeds en rustigs heeft. De episode van
de kast en de uitgaande lamp doet in zijn
forsche naïveteit aan enkele trucs van Molière
denken. De kast geeft aan het geheel een onmis
kenbaar archaïsch tintje; zij is de remplacant van
de kleereukist, waschmand naaimand, enz. enz.
(men leze er de oude novellen op na), waarin de
middeleeuwsche dames haar minnaars verstopten.
Het tweede bedrijf is een meesterstukje van geest
en scherpzinnigheid; enkele antwoorden en uit
vluchten van Adèle zijn geniaal onbeschaamd,
b.v. wanneer zij op de kast slaat en zegt: hier
zit een minnaar in" of later als zij Boubouroche
verwijt, dat hij een man kon verdenken, dien
hij in het geheel niet kende. Adèle en Boubouroche
zijn meer en beter dan tooneelmarionetten. Zij
zijn het leven afgekeken; naar het leven weerge
geven.
De Boubouroche van Pons-Arlès is door de
Parijsche kritiek eenstemmig als een meesterstukje
geprezen. Kostelijk humoristisch waren vooral de
laatste tooneelen ; Boubouroche zich klein makende,
om genade smeekende, huilende als een kind,
wien men zijn speelgoed ontneemt. Vermelding ver
dient ook, dat Pons-Arlès en Jeanne Dulac physiek
volkomen beantwoordden aan de voorstelling, die
men zich van Boubouroche en Adèle maakt. Hij
een boom van een kerel, breed en knoestig; zij
een bleek en tenger schepseltje, schijnbaar de zwak
heid en broosheid zelve. Jeanne Dulac typeerde
Adèle voortreffelijk. Toch heb ik een bezwaar.
Waarom sprak zij meer dan eens zoo jammerlijk
onduidelijk? Gemier (de minnaar André) was voor
al tegen het slot grappig. Was hij echter genoeg
heer? De tooneelinrichting liet te wenschen over.
Bij //Het Nederlandsch Tooneel" een reprise van
Labiche's ^Voyage de Mr. Perrichon" en eerste
voerstelling van Het wonderkind, blijspel in n
bedrijf uit het Duitsch van Ludwig Fulda. Het
laatste een niet al te frissche en vrij gerekte
Plauderei in Benedixiaanschen trant. Een jong
echtpaar kibbelt over de opvoeding van hun half
jarigen eersteling. De moeder is van oordeel dat
het een wonderkind is, een genie in den dop. De
vader houdt haar een beetje voor den gek en zegt,
dat het een zuigeling is als alle zuigelingen,
leelijk, lastig en ongenietbaar. Het publiek geeft den
vader gelijk en komt voor de zooveelste maal tot
de overtuiging dat kinderen op het tooneel onuit
staanbaar zijn, zelfs als deze kinderen zuigelingen
zijn en zelfs als deze zuigelingen geen echte zui
gelingen, maar poppen met een piepmechaniekje
zijn. Het middelmatige productje werd door juf
frouw Lorjé(Louise) en den heer Schulze (Fritz)
middelmatig, te stroef en benepen vertolkt.
Bet zomerreisje van mijnheer Perrirhon dateert
van 1860. Het bekent en verraadt dit met de
meest mogelijke openhartigheid. Bij de lezing vol
doet het thans beter dan op het tooneel. Toen
het nieuw was, was zonder twijfel het omgekeerde
het geval. De handeling is te weinig boeiend en ver
rassend om voortdurend de belangstelling gaande
te houden en de typeering en
karakterteekening zijn niet breed en magistraal genoeg om dit
gebrek te doen vergeten. Ook zijn wij het een
beetje ontwend, dat de moraal (// Un liiewfaU
reprnchétint toiijo/irs Keu d o ff enne") ons zoo angstvallig
en nauwkeurig wordt ontvouwd en ontrafeld als
dit in het laatste bedrijf het geval is. Toch weet
het blijspel, dank zij Labic!ie's onverstoorbaar
en onweerstaanbaar goed humeur, nog herhaal
delijk te boeien. De episode van het duel is
allerkoddigst. De karakteristiek vaii Perrichon boeit
vooral in den beginne. Later schijnt zij een beetje een
tonig en overladen. In Labiche's overrijke collectie
ioa;yeow-ploerten neemt Perrichon niet de eerste,
maar toch een der eerste plaatsen in. De vertoo
ning was in het bijzonder als ensemble te loven.
Van regie en mise-en-scone was veel werk ge
maakt. Werd het tempo nog een beetje sneller
genomen, er zou in dit opzicht weinig te wenschen
overblijven. De Perrichon van den lieer de Boer
nam vooral voor zich in door natuurlijkheid eu
eenvoud in spel en dictie. Toch kau men zich de
fyuur met meer geest en fantaisie vertolkt den
ken. Vooral in de duel-episode had de typeering
breeder, forscher, kleurrijker mogen zijn. IQ de
partijen van Armaud en Dauiël gaven de heeren
Tourniaire en Verenet elkander weinig of niets
toe. De heer Spoor was een verdienstelijke
Mathieu. Van de figuur is echter meer te maken,
zoo ook van die vau Majorin (de heer van llefen).
De rollen der dames zijn als in bijna al LaDiche's
blijspelen van geheel ondergeschikt belang.
II. J. MEIILEII.
Nieuwe uitgaven van werken
muzikaal gebied.
op
Compositiën van Ed. de Hartog: Ein Mtirchen
(Conte d'autrefois) Cbarakterskizze fiir Orchester
Opus (>2 (1). Suite de Fantmsies pour Ie piano
opus II (~2). Es kehrt nie mehr zurück, Lied für
eine Singstimme mit begeleitung des Piano's (?!).
Der Entfernten, fiir Mannerchor Opus 77 (?!?).
Die Scliönste im Land, Tyrolerlied, für
Mannerchor, Opus 71 (5). Zwei Lieder (Auf d'nn t>ee,
Seemannslied) fiir Miinnerchor, Opns l>4 (li).
Bij het beoordeelen van compositiën, gedichten
of dramatische werken bespeurt men dikwijls dat
de kunstrichting die de referent voorstaat den
doorslag geeft bij den indruk dien hij weergeeft;
m. a. w. over alles wat niet overeenkomt met de
denkbeelden die bij huldigt, wordt zoo dikwijls
onverbiddelijk de staf gebroken, zonder dat men
tracht zicb op het standpunt van den schrijver
of componist te plaatsen en van uit dat stand
punt na te gaan of hij iets gebrekkigs of iets
volkomens heeft gegeven.
De lezer weet dat ik dit al meermalen heb
betoogd, en ook dat ik getracht heb ook aan
wer1) Uitgegeven te Brussel, bij Scbott Frèrcs.
Prijs: Partitie C francs ; stemmen G francs ; iedere
stem afzonderlijk 0.25 centimes.
2) Uitgegeven te Hamburg, bij Aug. Cranz.
Prijs: Mark ;!.80.
3) Uitgegeven te Hamburg, bij Aug. Cranz.
Prijs: Mark 080.
4) Uitgegeven te Keulen, bij Alt und Ulirig.
Prijs: Mark 1.00.
5) Uitgegeven te Keulen, bij Alt und Uhrig.
Prijs: Mark 1.20,
Prijs
0) Uitgegeven te Bonn, bij Gustav Cohen.
?ijs: Partitie Mark 2.00; stimmen. Mark 1.20.
ken die. wat stijl en richting betreft, tegen mijne
opvatting van kunst indruischen, zooveel mogelijk
recht te laten wedervaren. Ik releveer dit niet
als eene verdienste, doch als eene verplichting;
want wie zal in ernst kunnen beweren alleen en
uitsluitend de waarheid te bezitten.
Bovendien pleegt men hiermede volstrekt geen
verraad aan zijne overtuiging; want het gaat met
kunst evenals met godsdienst of politiek: wie zich
geheel opsluit in zijn eigen denkbeelden en geen
rekening houdt met die van andersdenkenden
wordt verblind in plaats van helderziende.
De compositiën die ik thans te bespreken heb,
zijn van een componist die de jaren van streven
en werken hoofdzakelijk in de vreemde heeft
doorgebracht (te Parijs en in Duitschland); eerst
in den herfst van zijn leven heeft hij zich weer
ten onzent gevestigd.
Hij is getrouw gebleven aan de denkbeelden
en de richting waarin bij zich in jongere jaren
leerde bewegen. Vooral zijne leerjaren te Parijs
zijn van den grootsten invloed op zijne compositiën
geweest, niet zoozeer wat den styl als wel wat de
bewerking betreft.
Zoo wordt men in het Mdrchen getroffen door
de doorschijnende en nooit overladen instrumen
tatie, terwijl hier ook het karakter een geheel
Franschen geest ademt. In deze kleine schets is
geest aanwezig, zoowel wat de grillige wendingen
als wat het karakter betreft. Dit nummer zal,
door een goed orkest gespeeld, zeer aantrekken.
Hierin vind ik ook het meest een meer modern
karakter, veel meer dan in de overige hierboven
aangekondigde compositiën. De lezer heeft uit
mijn aanhef zeker reeds begrepen, dat de heer
de Hartog en ik, wat stijl betreft, geen geest
verwanten zijn.
Dit nummer is eenigzins vrij van vorm, hoe
wel de componist zich gewacht heeft voor vor
meloosheid. De inleiding, een kort staccato-figuur,
waar tusschen zich een kort motief als voorbe
reiding naar het hoofdmotief doet hooren, wordt
gevolgd door het hoofdthema g. kl. t. en een
tweede thema Bes gr. t., waarna het eerste stac
cato-figuur in gewijzigde bewerking naar het
slot voert.
De Suite voor piano bestaat uit vier nummers
L Au Jardin, (Rêverie) 2. Le Retour, .'ï.
Confession en 4 Au Cabaret de Village. Het belang
rijkste van deze nummers acht ik No. 4, waar
boven als motto Heine's gedichtje is geplaatst:
Wohl unter der Linde erklingt die Munk. De
vinding is hier m, i. het belangrijkst, en de vorm
minder traditionel dan in de vorige nummers.
Ook vond ik in de eerste stukken te veel her
haling zonder eene bepaalde stijging, waardoor
de natieven aan belangrijkheid gaandeweg ver
liezen. In Xo. 4 is op gelukkige wijze gebruik
gemaakt van een volkslied uit Lotharingen. Het
klinkt frisch en heeft karakter.
Alle nummers zijn echter niet alleen voor klavier
geschreven, doch ook voor klavier gedacht (slechts
op enkele plaatsen stuitte ik op gedeelten die
met eene kleine wijziging, zonder het effect te
benadeelen, beter in de vingers zullen liggen).
Zij zijn wat de Duitscbers noemen: klufiermassig.
Het lied: Es kehrt nie mehr zurück acht ik,
wat vinding betreft, booger staande dan de Suite,
zoowel de declamatie als de uitdrukking verhoogt
bijna overal de kracht van de woorden.
Bij de woorden : du hattest midi lieb had ik
in de begeleiding een analoog figuur verwacht
als bij het voorafgaande : Wie ivar's einst schijn ;
bovendien klinkt bet optreden van bet accoord
van Des in deze ligging eenigszins stroef; ook
valt m. i. de uitdrukking van den zang hier een
beetje uit den stijl van het geheel.
Wanneer dit lied met goede uitdrukking wordt
gezongen, zal bet voor de vertolker of vertolkster
een dankbaar lied zijn.
Van de vier mannenkoren stel ik: Der
Entfernten het hoogst. Het is niet buitengewoon
mocielijk, en de declamatie is ook hier met zorg
behandeld. Alleen tegen het slot zou eene andere
accentuatie wenschelijk zijn geweest, nl. bij de
woorden: Seliwingen sich Iets. Hier schijnt nog een
triolen figuur noodig om het acccent »scliwin^ot"
te vermijden.
Dte Seliiinste im Land, Tyroler Lied is brillanter
en moeielijker en blijkbaar met bet oog op een
concours geschreven, doch meer een effectstukje.
Ztvei Lic'ter opus 04 dateeren blijkens bet
opusgetal reeds van vroeger. Ze zijn eenvoudig
en practisch geschreven, docb als vinding stel ik
ze niet naast de anderen. Als ik niet vreesde de
verontwaardiging van tal van
mannen-zangvereenigingen op te wekken, zon ik zeggen: Ze
klinken mij wat liedertafelachtig, m. a. w. zij
doen, wat stijl betreft, wat veel aan de tallooze
mannenkoren denken, zooals das Jliitli en andere
van die bundels ons reeds jaren lang hebben
gegeven.
Uit al deze koren spreekt de ervaren hand van
een geroutineerd kunstenaar, die practiscb weet te
schrijven en zich in bet enge keurslijf van do
twee octaven omvang waarbinnen de mannenstem
men zicb beperken, gemakkelijk en natuurlijk
weet te bewegen.
VAX Mii.LioiiX.
Garcia en Malibran. De beroemde zangeres
Malibran was even als mevr. Viardot eene dochter
van den gevierden zanger Garcia. Deze laatste
was een uiterst driftig en opvliegend man, en
niet zelden vielen er heftige tooneelen tusschen
vader en dochter voor, die eindelijk tot een breuk
en scheiding leidden.
Xu wilde bet toeval dat cenige jaren later
vader en dochter gelijktijdig te Parijs waren en
beiden moesten optreden in de Italiaansche Opera.
Men las op de aankonigingen: Otello M. (iarcia,
Dexdemonti Mad. Malibran.
liet publiek, dat op de hoogte was van de
gespannen verhouding tusschen vader en dochter,
was zeer benieuwd boe beider houding zoude zijn.
Eerst trad (iarcia op, later Malibran en daarna
de beroemde Lablacbe (als de vader).
Garcia overtrof dien avond zichzelf en zong
\veer zooals hij in zijn besten tijd had gedaan, ook
Ma-libran, gespannen door den ongewonen toestand,
trof ieder door hare schoon uitgedrukte melan
cholie, en toen na de finale het gordijn viel weer
klonk een donderend applaus.
Nog was het gordijn niet geheel gevallen of de
toeschouwers zagen dat Dtsdemona op Otello
toeliep. Toen het scherm weer opging, traden
vader en dochter hand in hand terug en o
wonder! heider gezicht was nu even zwart ge
worden.
Wat was er gebeurd ? Onder den indruk van
het liefdeduo was mevr. Malibran haar vader om
den hals gevlogen en nu had zij hem geen
tooneelkus doch een echten gegeven, zoo hartelijk
en welgemeend, dat zij een deel van de zwarte
kleur van Garcia's gelaat had overgenomen.
Hoewel dit zwarte gelaat mevr. Malibran vrij
dwaas stond, lachte niemand. Want men begreep
dat er eene verzoening had plaats gehad en dat
beiden onder den invloed van hun talent en suc
ces alle veeten hadden vergeten.
Een reporter van L'éclnir heeft eene interview
gehad met Jules Claretie, over het verblijf der
comédie Francaise te Londen. «Toen wij het
programma vaststelden", zeide Claretie, »was het
mijn bedoeling, het Engelsch publiek onze nieuwe
werken te laten zien ; het te doen kennis maken
met al het nieuwste van onze tooneeldichters.
Maar al gauw zag ik, dat ik mij vergist had;
de keus viel beslist op de oudere stukken;
JHernani en Ruy Rlas bij voorbeeld werden
schitterend ontvangen.
De zaal was ook vol op de dagen van de mo
derne comédie. Le gendre de monsieur foirier
met Got in de titelrol vond heel veel bijval. Er
was een beetje weifeling tegenover Dumas, wiens
paradoxen een weinig afschrikten; misschien was
er ook maar een klein gedeelte van het publiek,
dat er de fijnheid van begreep.
Veel menschen wisten niet, dat wij Sarah
Bernhardt en Coquelin ainéniet meer hebben ;
zij verwachtten, dat die zouden optreden.
Er is gezegd, door Francisque Sarcey onder
anderen, dat het succes veel grooter zou ge
weest zijn, als er eene vrouwelijke »ster" bij was
geweest.
Misschien is het waar.
Toen de heer Grau er over sprak, de comédie
Francaise te laten overkomen, had Irving gezegd :
»Er ontbreekt eene ster aan."?»Wat?"antwoordde
terecht de heer Grau: «vergeet ge dan Mlle
Bartet, Mlle Dudlay, Mlle Reichemberg, Mad.
Jane Ilading ? Heeft de Comédie Francaise geen
ster V Zij heeft er minstens vijf of zes." »Datis
veel te veel," antwoordde Irving »en niet genoeg."
De Engelschen oordeelen eene artiste niet enkel
naar bare innerlijke waarde, maar ook naar het
gerucht dat er in de wereld over baar gemaakt
is ; daarom bekoorde Mad. Sarah Bernhardt hen
zoo bijzonder. Men kwam, als zij speelde, niet
enkel naar de artiste, maar ook naar de schil
deres, de beeldhouwster, de excentrieke vrouw
kijken."
Claretie heeft van koningin Victoria eene
dasspeld voor Got, en eene diamanten broche voor
Mlle Reicbemberg, de doyen en doyenne, ontvangen.
tHHMiiiimmiiiHiiiMiiiinmiHii
IIIIHDHJIIIIIIIIIIIIIIHIIMIIIIH
ItHnst in Leiden.
Indien het bij geval mij werd beschoren, op
eens te mogen beschikken over een tiendaagsche
verandering van occupatie, dan zou, onder de
minstens een dozijn dingen, waarvan ik ter keuze
een verlanglijst voor voedzame vervulling van
zulk een vacantic-bestek zou opmaken, eenig
verblijf te Leiden er niet een van de minst
gewonschte wezen. De deftige Sleutelstad mag in
vele opzichten een viile marie zijn, het is een
doodenstad dan, met de meest monumentale
kerkhoven, indien het geoorloofd is de eer
biedwekkende stapelplaatsen van oude kunst,
die men hier bij elkaar vindt, met de doodsch»
rustplaatsen onzer dooden te vergelijken. Doch
neen, waarlijk dit mag niet geoorloofd heeten
Ken kerkhof doet denken aan den dood, en de
kunst is dat eeiiige wat, reeds lloratins be
tuigde het van de dooden eeuwig levends
blijft. Ik ben geenszins een gretige
knekelhuisbezoeker, maar het fragment van een Egyptische
grafkamer dat in het Oudheidkundig Museum op
de lireestraat te Leiden is opgesteld, acht ik eeu
kunstbedevaart wel zoo waard als iets. Want wat
heerlijk stratt'e ernst in de barre reliëfs op de wan
den van die steenen cel, en wat imponeerende
grootheid woont er in heel de zaal er om heen, waar
al die rustige kolossen geposteerd zijn, met den
hautainon blik in de indolente ainandeloogen,
welke geschapen schijnen om vér over
woestijnvlakten en zeeën, vér over menschcmvriemelmg
en kleinzieligheid, door eeuwiglieden been te
staren, tot in de starre eindeloosheid van het
absolute. Kan men een kunst zicli denken, verder
ai' van cenige ijdelheid dan deze, die in een onze
..ontwikkelde" tijden beschamende kultutrr van
vijf duizend jaren hér, een stuk werk voortbracht
als dat ongeloolelijk perfekte relief van de ezeltjes,
een van de wonderen van het rijke Leidsche
museum, dat in zoo enkele kinderlijk trouwhartig
gekorven omtrekken, de meest argelooze groot
heid openbaart !
* *
*
Ik zou wensclien onder den rook te leven van
het huis waar de hoogliartigbeid der Egyptische
monumenten vermanende troont, onder den
rook van het gebouw op de lireestraat, en niet
te ver van dat succursaal-pakhuis jop het Rapen
burg, waar men die nog heel andere ontzachlijke
kunst heeft, bloeiender van levensweelde, liet is
waar, en voller van schoonheid, gewrocïiten
van een Griekschen Michel-Aiigelo: de machtige
beelden van den Zeus-tempel te Olympia. Zou
Flaxman, die in zijn tijd, als kenner opgeroe
pen om zicb omtrent de waarde te verklaren
van Lord Elgins rijken l'arthenon-roof, de kos
telijke friezen bevond in w-aarde beneden den
Apollo van Belvédère te staan, zou de goede