Historisch Archief 1877-1940
No.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Flaxman door dat heerlyke Oinomaosbeeld uit
den oostgevel, van zijn academische dom
heid niet bekeerd geworden zijn? En van
wat een geweldige schoonheid, moet die groep
uit het westelijk front zyn geweest, waar een
Kentaur de Lapiethin heeft aangevallen en door
den bukkenden Lapieth doorstoken wordt! Is de
grootsche adel van het menschenlichaam ooit in
pracht van trotscher plastiek gegeven, en voelt
men voor deze beelden staande, niet den adem
van iets goddelijks over zich gaan?
*
Die afgietsels van den Berlijnschen
Olympiaschat zijn nog altijd gebrekkig opgesteld in het
gebouw van het Kantongerecht, maar zullen eer
lang waarschijnlijk naar beter localiteit worden
overgebracht, wanneer op de Ruïne het nieuwe
Museum voor Natuurlijke Historie zal zijn ver
rezen, en daardoor de oude zalen van deze
collectie voor het te veel uit het Oudheidkundig
Museum vrij komen. Het is te hopen dat door
deze verschuiving men voor dat wonderlijk mis
baksel van vaderlandsche beeldhouwkunst dat
thans zoo uitdagend op de Leidsche Ruïne prijkt,
een geschikt heenkomen zal vinden, waar het
geen menschenoogen ergeren kan. In een stad
waar zooveel van de allernobelste plastiek te
genieten valt, kan men het burgerlijkste missen.
* *
Er is zooveel verscheiden moois in Leiden. Een
paar huizen voorbij de Olympia collectie op het
Rapenburg, is het gedeelte van het Ethnogratiesch
Museum, dat aan Japan en China is gewijd.
Helaas, de zeldzame kunst exempelen, die hier
geborgen staan, zijn al te zelden te genieten:
wie niet het geluk heeft op een Dinsdag of
Vrijdag er aan te kloppen, wordt onherroepelijk
buiten gehouden. Met het Prentenkabinet staat
het nog erger. Men moet daar juist Dinsdag van
10?3 uur zich aanmelden om te mogen kijken.
De beeldencollectie in hetzelfde gebouw echter
is doorloopend te bezichtigen, en ook in de
Ethnografische afdeeling op de Hoogewoerd is
men scheutiger met toegang, schoon karig met
licht. Er is daar een macht van kunsthandwerk
van primitieve volken, waarvan de wijzere nijveren
van onze ryper of rotter beschaving oneindig
veel zouden kunnen leeren. Men vindt er b. v.
van de aan ons met het geweer onderworpen
stammen van den Indischen Archipel allerlei
vernuftig-rationeel behandeld vlechtwerk, prach
tige batik-patronen, genottelijke houtconstructie
modellen, interessante houtsneeprenten, en een
overvloed van die treffend expressieve
wajangpoppen, die de Europeesche overheerschers bloot
als kuriositeiten hebben meegebracht, maar ten
onrechte nooit voor kunst hebben aangezien
* *
Wie afloopt, wat er in Leiden aan kunst te zien
is, verzuimt ook niet het gebouw van Rijnland
te bezoeken, met zijn smakelijke
Oud-Hollandsche binnenhuis-architectuur, en den precieusen
geëmailleerd gouden beker van de Hooghe en
eenmaal aan het Oud-Hollandsche toegekomen,
gaat hij, niet verzuimend op het overladen maar
toch opwekkende stadhuis te letten , ook het
stedelijk museum in de Lakenhal bezoeken. Nu
de periodieke tentoonstellingen daar weder ziju
afgeloopen, kan men er de nieuwe zaal, de zaal
Hartevelt en hare inrichting op nieuw gaaf in
oogenschouw nemen. Niemand echter, zal door
den aanblik van deze localiteit bizonder gesticht
worden. Men verbaast zich, dat in een stad, waar
zooveel gelegenheid is, zijn kunstzin geprikkeld,
gevormd en veredeld te vinden, op zoo armzalige
manier een simpele kunstzaal wordt ingericht.
Om iets te noemen, is het volmaakt onklaar,
naar welken stelregel men te werk is gegaan,
met het volhangen van deze zaal. Heeft men zich
overtuigd, wat de milde schenker zich als
bizondere bestemming van de zaal had voorgesteld ? Was
de bedoeling de mooiste of een bepaalde orde
van schilderijen uit het museum in de nieuwe
zaal bijeen te brengen, heeft men dan oak maar
de geringste poging aangewend, de zaal geschikt
te maken om er oude kunst in te hangen en er
met oordeel gestreefd naar eenig geheel in het
arrangement? het zou moeielijk zijn op zulke
vragen een welwillend antwoord te geven.
In elk geval ontstemt het zeer, daar de zaal
nu toch al een drie jaar oud is, haar nog altijd
onvoltooid en in zoo allerschunnigsten staat te
vinden. Bepaald onoogelijk zijn twee met grauw
papier toegeplakte en door de vocht weer losge
scheurde groote doorgangvakken. Op een dozijn
aantal plaatsen zijn de paneelen van de met
revolutie-werk betimmerde gemeen-gele
lambrizeering stukgebarsten, en er ook maar uitgeno
men, zoodat de bekalkte baksteenen muur in
het volle gezicht komt. De wanden zijn nog
altijd in ruwe cement, alleen aan den kap die
bovenal rustig diende te worden gehouden, is
een stukadoor aan het werk geweest.
En verder: de tryptieken van Cornelis
Engelbrechts en Lucas van Leijden, zijn, een eind van
den wand af, op magere gele stelten gesteld,
ijzeren stangen naar achter uitstekend, helpen zo
staande houden. Hij het hangen van de andere
stukken, waaronder veel dat den pakzolder waard
was, is geen de minste acht geslagen op de rampe
die door de gele lambriseering wordt aangegeven;
de onderlijn van de schilderijen is om zeeziek
van 1o worden en om zelfs heimwee te bezorgen
naar de proverbiaal saaie dambordplaatsing van
de portretten in de senaatkamer. Wie eenig hart
heeft, ik zeg niet eens voor kunst, maar voor het
redelijke, verlaat met een beschaamd en mis
troostig gevoel deze onheimelijke gymnastiekzaal
van de Lakenhal.
Wie vooral deze haveloosheid aansprakelijk
moet worden gesteld is ons onbekend. ."Maar dat
in het belang der zeer goode bedoelingen
van den schenker, in het belang ook van onze
waardigheid tegenover don vreemdeling, die de
beroemde schilderijen van meester Cornelis en
meester Lucas komt zien; in het belang eigen
lijk van elk begrip van wat passend is, en van
wat beschaving heet, hot plicht is van liet Stads
bestuur dat de zaal als geschenk heeft aanvaard,
hier de hulp in te roepen van eenig oordeel en
eenige kennis, dit kan een kind wel zien.
Wij hebben het despotisme wel eens gegispt
van onzen referendaris voor Schoone Kunsten,
maar bij het heengaan uit de Lakenhal kwam de
gedachte by ons op, of wij niet inderdaad in het
algemeen nog bij een staat van zaken leven, waarbij
alleen een ingrijpend despotisme ons voor het
belachelijke behoeden kan. En waarlijk een
oogenblik al het andere nu eens vergetend, met zijn
kennis, in zijn konsekwentie, en om zijn door
dachtheid is, vergelijkenderwijze gesproken, de
wakker beredderende heer De Stuers toch een
heilige, bij de onder de geuren der klassieke
altaren opgegroejde mannen van het
BataafschAtheen, die van de inrichting der zaal-Hartevelt
de wrange verantwoordelijkheid dragen.
28 Juli '93. JAS VKTH.
De PM Mail Gazette deelt het volgende mede
omtrent een schilderstuk, waarvan het spoorloos
verdwijnen, zeventien jaar geleden, veel van zich
deed spreken, het portret van Georgiana, her
togin van Devonshire, een kostbare Gainsborough.
De kunstkooper Agnew had het stuk voor 10.000
pond (120.000 gulden) gekocht, en in zijne galerij,
3i) New Bondstreet, tentoongesteld. Het wekte
door zijne schoonheid de algemeene bewondering,
geheel Londen sprak er van. Op zekeren morgen
was het verdwenen, uit de lijst gesneden. Alle
onderzoekingen, ondersteund door het uit
loven eener belooning van 1000 pond, bleven
vruchteloos. De Pall Mail Gazette beweert nu
het verhaal gehoord te hebben van een
Amerikaanschen dief, die in een gevangenis in Belgi
opgesloten zit, Adam Wirth. Deze stal het stuk
en verborg het in zijne woning in St. John's Wood,
maar alle pogingen om het kwijt te raken, mis
lukten; het ging met het stuk als met den
bewusten witten olifant, er was geen geld voor te
krijgen. Het eenvoudigste was geweest, het onder
de hand aan de firma Agnew aan te bieden, maar
dit gebeurde niet. Langen tijd had Wirth de ge
dachte, het stuk te laten overschilderen, het op
een veiling te koopen, en als door toeval, bij het
schoonmaken, den echten Gainsborough onder de
nieuwe kleurenkorst te ontdekken. Maar naar
het schijnt heeft hij daarvoor de ware helpers
niet kunnen vinden. Eindelijk bleef hem niets
anders over, dan het stuk ergens te verstoppen;
intusschen moest hij leven, gaf zich met andere
schurkerijen af, werd gevat en tot zeven jaar
opsluiting in eene Belgische gevangenis veroor
deeld. Waar nu eigenlijk de Gainsborough ver
stopt zit, dat weet de Pall Mail nog niet.
Oost-Vlaamsche Kunstschatten. Onlangs
werd melding gemaakt van het restaureeren eener
kerk teWatei vliet inOost- Vlaanderen,waarbij aller
lei kostbare fresco's waren aan 't licht gekomen.
Men is weder aan 't onderzoeken gegaan, en nu
is gebleken dat het kleine kerkje een klein mu
seum van kunstschatten is. De schilderijen zijn
kunststukken van den eersten rang. Er is al
onder hen gevonden een Casper de Cray er
(1584?l WW) en een Quentijn Metsys(1511 1580);
allen hebben, de meeste heel veel, door den tijd
geleden, Eenige kunstenaars uit Gent leiden de
verdere onderzoekingen, en zullen beoordeelcn
of er wat van gerestaureerd kan worden.
HniiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiii
&&£«,£.
Toute la Lyre.
(Slot).
Naast de gevoelige -snaar" wordt ook een weinig
de satirieke getokkeld. Onder den titel Chaque
siècle a Ie sten komt bet volgende cjuatrain voor:
Le sei/.ième eut Turlupin. j LU <!ix-buitième eut Orispiii.
Le dix-septtème nul Scapiti.' Le dix-ueiivième a Dupin.
Een prachtig gedicht is La mort de Saint
Arnaud, maar te lang om bier aan te balen. Het
geheele tweede gedeelte van den bundel is, onder
den titel La corde d'airain, als vervolg der C 'lu
timents bedoeld. In Amnestie stelt de dichter zich
voor, dat Napoleon 111 van de dankbaarheid der
veroordeelden droomt en bun amnestie wil schon
ken. Hij spreekt tot ben :
Yims absents, je in'eiit'uU ha-jj.n-d ilims los fovèls.
En vaiu Ie Moi/Ji^n' m'arrhe humiile et frais,
J'iübeau suivre aux pres verts lu vLelu' aise'e ;\ truire,
Et songer au buduvl, j'ai beun pour me disiraire
Laisser emir me* \eiix suf Ie ciuue p tli
Du inaivelial lïe^nault du Samt-Jean -d'Ani*é]y,
Je suis trisic. Je sens dn va^ue. Cliaix d'K-t-Auu;e
M'c u u ui e: et par mom en l s je me ttmrne. Qu'entends-je '?
Est-er leur pas? Yunt-ils Lvvenir, me>
baiini-*'De Franschc kritiek prijst zeer bet laatste stuk
van den bundel Coup» de. ('lui'on, geheel in ver
zen van vijf' syllaben gedicht. Het manuscript is
met breetlc letter geschreven, met bier en daar een
breede dikke doorhaling. *;ih een sabelhouw".
De muzikale indruk is inderdaad zeer groot,
veel minder is de intellectueele indruk; het is
alsof slechts nu en dan de dichter de denkbeel
den beeft aangestipt die zijn troiupetklank moe
ten motiveeren.
COUPS DE CLAIKON. U-i^ie nnplnculilc.
l bih hen r dé^er, e,
SouftU'/.-moi vos i'a^es :l,»i <|ii'ui\ erimc. uceable,
SoniïloMnoi vos eris, Kt tui. l.iberte',
Jusüee, <uurncj:es.
IVagiqnes uicpris: 'l'ale, en proic anx tièvre»
I)a vil Laiiiliessa,
Soufflé/ la linéc! Ks-.n\ani tcs levivs
Peuchez-\ous sur inoi, Oue Jiulas buisa,
A'euex, o niiée
Des faces d'ellYui, .Grands devuirs sévcres
'ï'ier^ de rcster seills,
liaison (|iii m'éclaircs, Doulciirs des calvairo-,
Gloiiv au nu(e accent. jTruii-i noiis des iiiieuils.
O dents popnlaires
Dans 1'omljre griueant. Uaiu,' iiienrruplible
[)u mal eliatié,
Droit, t'oree iiupt rJnble, Kt tui, si terrible,
Sarcasme qui miuvls, 'O sainte jütié,
Ilire i'orinidable,
Plaie ad liane des murts. \ e'i'ites l'iiruneiies
Dunt l re m bic Ncron !
Que ce fier poême
Apre, ouvrant sou flanc,
Semant l'analhème,
Bondissant, inélant
Au choc de l'épée
Le pas du lion,
Semble «ne popée
En rébellion!
Trompettes terribles,
('hautez et sounez!
Sur ces tours horriblcs,
Clairous indignéi.
Clairous et troiupettes,
Jetez votre bruit,
Cal* ces tours sout faites,
De crime et de unit.
Votre voix de cuivre
(^uaiul vient Ie moment
Gronde, et se fait suivre
Par l'écroulement!
Vous tes les bouches,
Je suis Ie clairon.
J'ai la foi, la flamme,
la religion
Par laquelle une ame
Devient légion!
Qu'en mon coeur se forme
Et déborde a flot
La parolc enorme
Qui semble uu aanglot!
Que, de mes cntrailles
Sorte Ie grand mot
Qui court aux muniilles
Et donne l'assant;
Le mot qu'i» Florence.
Dit Dan te in-i té,
Le mot: Espénmee!
Le mot: Liberte'!
Que cliaque vers chantu
Et soit uu guerrierl
Que la stronhe ardente
St; mette a crier!
Men kan nauwelijks begrijpen, dat het dezelfde
stem is, die de allerliefste idylle, teeder en zon
der eenige gezwollenheid kan geven, die onder
den naam Au l>ois voorkomt.
Nous lions, elle et inoi, dans eet avril charmant
De l'ainour, qui commence en blonissemcnt.
O souvenir! temps! heures vanouies!
Nous allions Ie cocur plein d'extases inouïes,
Ensemble dans les bois et la inain dans la main.
Pour prendre les sentiers nous quittions Ie ehernin,
Nous quittions Ie sentier pour mareber dans les berbes.
Le eiel resplendissait dans ses re.u'ards superbes;
Elle disait: Je t'aime !" et je me sentais dieu.
Parfois pres d'nne souree on s'asseyait un pen.
Que de fois j'ai montre sa g'^r^u aux branches d'arbre!
Kuiu;issante, et pnreille aux mtïades de marbre,
T» baignais les pieds nus et blanes comme Ie lait,
Pnis nous nous en allions rtVeurs. 11 nu; semblait,
Kn re^ardaii! autuur de nutis les paqucrettes.
Les boutons d'or joyeus, les ppri'cuches secrètes,
Et les l'rais liserons d'une eau pure urrosés,
Que ces petites fleurs taient tuws les baisers
Tombes, dans Ie trajct, de ma boncbe n ta bonebe,
Pendant que nous marchions ; et la s^rotte farouehe
Et la ronee sauvage et Ie roe chauve et uoir,
Envieux, murmuraieut: Que va dire, ee soir,
Diane aux cbfisles yenx, Ja déesse etoilée,
Kn vovant tuute l'lierbe au fond des buis fonlée?"
Eonige reporters te I'arijs zijn op het
originfelo idee gekomen, verschillende schrijvers en
letterkundigen te komen polsen omtrent eeno
candidatuur voor de Kamer. Het eerst is men
naar Zola gegaan, die geen ja of neen gezegd
beeft, maar zich zijn besluit voor later heeft
voorbehouden. Aan Jean Aycard heeft men to
Toulon eene candidatuur aangeboden, maar hij
heeft rondweg geweigerd. Toen hebben do repor
ters de vraag in tweeën gedeeld en aan de ver
dere auteurs gevraagd: wat zij over 't algemeen
van het optreden van letterkundigen in de po
litieke loopbaan dachten, en of zij voor zich zelf
eene candidatuur zouden aannemen.
De meesten hebben alleen op het tweede ge
antwoord. Hector Malot : Ik zal er in 't geheel
mijn meening niet over zeggen, want ik vind
het smakeloos, de rol van den vos met de drui
ven te spelen. Ludovic Halcvy : Neon,- ik zal
geen candidatuur aannemen; maar wees onbezorgd,
mon zal er mij geen aanbieden ook. Alexandre
Parodi (de schrijver van Rome Vaincue en nu
van La reine Juann). Ik afgevaardigde ? Om
alles ter wereld niet ! Maar koning, dat zou ik
met pleizier zijn ! Hebt ge me geen troon aan
te bieden ? Pierre Loti : Oh non ! par exemple !
Kamerlucht in te ademen. Julus Claretie: Ik
vind dat het de plicht van ieder mensch is, zijn
land van krachten te dienen. Maar mij dunkt
dat een schrijver, die algemeene denkbeelden
uitspreekt en de zeden maakt, even nuttig of mis
schien nuttiger is, dan do politicus, die de wetten
maakt. d'Knnery (van Les deux orjiltclinei-). Ik
zou met kracht eeuo candidatuur weigeren. De
sociale crisis die wij doormaken, wordt steods
heftiger en dreigender. Een vreeselijke strijd wordt
voorbereid, die naar mijn meening alleen door
dese formule kan bezworen worden: de veiligheid
der bezittenden, gewaarborgd door de welvaart
der arbeidenden. Do mannen, die in x.ich do
kracht voelen om dit probleem op te lossen, mogen
een mandaat als afgevaardigde aannemen; ik be
ken heel bescheiden, dat ik er voorgoed afzie.
De Goncourt weigert een candidatuur «omdat
men maar n metier tegelijk' goed kan vervullen",
on And réTheuriet zegt ongeveer hetzelfde: Alen
kan niet twee heoren dienen, de litteratuur on
de politiek. De poëet of romancier, die zijne
kunst lief heeft, moot baar al zijne krachten
wijden. Hij hoeft genoeg te doen, als hij zijn
werk goed wil afmaken, en kan geen tijd ver
liezen met het behandelen van de kronkelende
paden der politiek. Kduard Cadol is openhartig
en verklaart dat hij iedere camlidatuur afwijst,
??omdat bij niet van slecht gezelschap houdt,'1 en
Jules Verne is tevreden met zijn lidmaatschap
van don gemeenteraad te Auüeiis -waar men.
nooit aan politiek doet."
Men ziet uit deze opsomminy, dat do schrij
vers geen lust hebben, om iu het l'ahus-Bourbon
te zitten. De stms-vétérinaires'' kunnen dus
gerust ziju, van dien kant dreigt jreen concur
rentie. Maar ook : de schrijvers die reeds po
litici zijn, zoo als Jules Simon en een menigte
anderen, heeft men niet gevraagd.
De spelling van het Fransch. Te Parijs
is dezer dagen in do Académie terwijl de
publieke opine zich warm maakte over de Kamer
verkiezingen en den oorlog met Siani plotse
ling de groote e-u belangrijke beslissing genomen.
waarop sedert maanden gewacht werd. De zaak
van don vooruitgang beeft over de traditie ge
zegevierd, met slechts twee stemmen meerderheid.
l'rof Gréard. grand-maitre do l'université, voerde
de progressistische oppositie aan; de hertog van
Aumale stond aan de spits van de conservatieven,
en men beweert Jat de oude hoer hier met oeno
onstuimigheid en hardnekkigheid heeft gestreden,
die aan de dagen zijner vurige jeugd en het
kommando in Algeriëtegen de Kabylen denken
deed. Hoevele van de uitzonderingen en
zonderlingheden, die het Fransch voor den buitenlander
en voor de jeugd nog zoo moeielijk maken, lang
zamerhand zullen worden afgeschaft, is nog
onzeker; men begint met eenige bescheidene,
maar om verder te gaan. Voorloopig is dit bekend:
men zal in plaats van je veux schrijven je veus;
het meervoud van la voix zal niet zijn voix, maar
wis; blasphéme zal 'blasféw, en het meervoud
van alinea alinéas z\jn, enz. De nieuwe regels
zullen, en dat is heel belangrijk, over een veer
tien dagen in een kleine brochure door de Aca
démie uitgegeven worden, en bij den boekhandel
te verkrijgen zijn. Juist hierover was de discussie
heel levendig; nadat stuk voor stuk de nieuwe
verbeteringen waren afgehandeld, telkens onder
protest, trachtte de hertog van Aumale nog de
openbaarmaking en uitvoering te doen verschui
ven tot na het voltooien van de nieuwe uitgave
van den Dictionnaire, die wel over een twintig
jaar klaar zal zijn. Het kwam hier ook op n
stem aan; Gréard heeft Emile Olivier uit de
provincie er bij weten te krijgen ; de beslissing
is nu met twee stemmen meerderheifl gevallen.
Wat de uitvoering aangaat, zal men aan de
leerlingen bij de examens gedurende eenige jaren
de keus laten, of zij de oude of nieuwe spelling
willen volgen; daarna zullen de aanhangers der
nieuwe spelling een paar punten vóór hebben,
en eindelijk komt dan de dag, waarop het gebruik
der oude spelling als foutief beschouwd wordt.
Over het Nederlandseh Gasthuis voor behoeftige
en minvermogende ooglijflers te Utrecht, is het
vier en dertigste jaarverslag (5 Juni 1893) ver
schenen. Omtrent de verpleging en het onderwijs
rapporteert daarin prof. dr. H. Snellen, omtrent
het geldelijk beheer de rentmeester-secretaris
mr. D. Eagay.
Bij den uitgever Misset te Doetinchem zal
een groot episch gedicht, Niobe, verschijnen, door
dr. dw. B. Koster, van wien vroeger een bundel
gedichten en eenige opstellen, in tijdschriften
verschenen, de aandacht trokken.
De Poolsche geschiedkundige Frans Duchinsky
is te Parijs op den leeftijd van 7G jaar gestorven.
Duchinsky heeft vele jaren aan studiereizen be
steed. Hij is vooral (iaard*or bekend geworden,
dat hij in een werk over den oorsprong van het
Russische volk trachtte te bewijzen, dat de
GrootRussen in 't geheel niet tot de algemeen Slavische
volkenfamilie behoorden ; hij deelde hen in bij
den Mongoolschen stam, de Oeral-Altaïsche groep.
Alet het oog op Panslavistisch streven, wekte
dit wetenschappelijk betoog in Rusland veel be
langstelling.
MltlMIIIIIIIIMHIintl
^CHLTSJES
De Amerikaausclie.
De Amerikaansche vrouw verschilt nog meer
van de Europeesche, dan de Amerikaan van den
Europeaan verschilt. Hare opvoeding is geheel
gelijk aan die der mannen en zij beweegt zich
door het leven op geheel gelijken voet. De ge
middelde Amerikaanscho vrouw is evenmin groot
als de man, hoewel ook haar lichaam goed ont
wikkeld is. Hare trekken zijn regelmatig, maar
zij is niet mooi. Alleen de Californische en de
Creoolsche bezitten scbeonWd. Wat de
OosterAmerikaansche aan mooi heeft, zit in hare leven
dige donkere oogen, haar intelligent gezicht en
haar weelderig bruin haar. Zij kleedt zich,
evenals haar man, met groote elegantie en een
smaak voor levendige kleuren.
Voor de Amerikaansche vrouw staan alle be
trekkingen open en zij bekleedt ook alle be
trekkingen, bewust dat zij het werk beter
doet dan de mannen. Dat een vrouw tegenover
oen man een gevoel van minderheid zou hebben,
vindt zij belachelijk. Ken man ? Maar die is
alleen maar de meerdere van een vrouw in
lichaamskracht, en dan nog ! Want in taaiheid,
in vasthoudendheid, doen de mannen meestal
voor de vrouwen onder. In haar oog zijn de
mannen een aan de vrouwen ondergeschikt soort
mcuschcii, die van de concurrentie der vrouw
alles te vreezen hebben en daar de mannen in
Amerika jegens de vrouwen zeer beleefd zijn,
ontvangt zij de uitingen dier beleefdheid als oen
hulde, die baar om hare intellectueele meerder
heid toekomt.
Voor een gewoon Europeaan is dat heel vreemd.
liet zou hem al vreemd zijn, indien de vrouwen
de pretentie hadden de gelijken van de mannen
te zijn. Dat de Amerikaansahe die pretentie zelfs
overschrijdt en zich de meerdere van don man
waant, maakt baar in zijn oog weinig aantrekkelijk.
Inderdaad schijnt zelfoverschatting een
algemeeno trek bij de jonge Amerikaansche vrouwen
te zij». De teleurstelling blijft baar dus niet ge
spaard (Mi maakt baar ietwat bescheidener naar
mate zij in leeftijd vorderen. Daardoor wint ook
bet gemoedsleven naarmate zij ouder worden.
In bare meisjes-jaren is de Amerikaansche bet
gezond verstand zeil' on het sentimcnteele
ffretelten behoeft men in haar gezelschap niet te zoe
ken. Daar zij gcbeol op eigen boenen kun staan,
is zij geheel vrij teyenover het huwelijk en een
groote genegenheid zal er haar niet licht toe bren
gen een gcwaayd huwelijk to sluiten. Misschien
is bet haar onmogelijk te verlieven op een jongen
man, die maatschappelijk een slechte partij zou
zijn, want dan zou hij waarschijnlijk eigenschap
pen missen, die in het Amerikaansche leven zeer
hoog worden geschat. Maar gesteld, dat dejongo
Amerikaansche liefde gevoelde voor zulk een
jongen man, dan zou zij waarschijnlijk niet eer
met hem willen trouwen, dan wanneer hij zoo
veel genegenheid voor haar gevoelde, dat hij zich
eene betere maatschappelijke positie zou kunnen
veroveren. Ken onberaden huwelijk begaat de jonge
Amevikaansehe niet; een onberaden oogenblik vóór
bet huwelijk heeft zij nog minder en de moeder laat