Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 841
Het Tooneel.
Ilse, een tooneelspel in vier bedrijven van den
Duitscher Hans Olden, dat door »Het
Nederlandsch Tooneel" de eer ener vertaling en
vertooning werd waardig gekeurd, is een van die
dramatische producten, waarvan men zich het
liefst met de alles- en nietszeggende
qualificatie «mislukt" zou willen afmaken. Het tweede en
derde bedrijf bevatten een paar tooneeltjes,
waarin de schrijver zich van zijn betere zijde
doet kennen, waarin hij meer zich zelf en oor
spronkelijk schijnt; aan het geheel is bovendien
zekere logge en brutale dramatische Kracht
niet te ontzeggen. Deze betere eigenschappen
z\jn echter van te weinig gewicht en beteekenis
.dan dat zij tegen de vele slechte en leelijke ook
maar eecigszins kunnen opwegen. Helene Hilde
beging voor haar huwelijk met Botho von
Rudowitz een misstap. Z\j is moeder van een kind,
waarvan de vader stierf, voor hij haar kon
huwen. Dank zy het toeval, dank zij de slimheid
en laagheid van Helene en haar vader, bleef
de waarheid voor de wereld verborgen. Helene
had Rudowitz niet lief; zij werd zijn vrouw
om aan den wensch van haar vader te voldoen.
Van haar kind wilde zij echter niet gescheiden
Wijven. Het moest in de stad harer inwoning
worden opgevoed. Hilde geeft toe. Omstreeks
dezen zelfden tijd wordt een arm, ouderloos nichtje
door hem in huis genomen. De wereld ziet in haar
de moeder van het kind. Hilde en Helene doen
niets om dit vermoeden aan het wankelen te
brengen. Ilse is jong, mooi en lief. Wat ge
beuren moest, gebeurt; zij wordt ten huwelijk
gevraagd. Helene acht het geraden haar alles te
bekennen. Ilse offert zich voor oom en nicht
op en laat de onverdiende smet en verdenking
op haar naam en eer kleven. Het offer wordt
haar niet te zwaar, zelfs niet, wanneer haar dit de
liefde van Gunther von Helldorf, den man, dien zij
innig en oprecht liefheeft, ontrooft. Zij blijft liegen
en veinzen en zou een oude jongejuffrouw zijn
geworden, indien het toeval Helene niet deed
bekennen en verraden, wat zij met zooveel han
digheid en angstvalligheid had weten verborgen
te houden.
Dat een geschiedenis als deze onmogelijk, on
aannemelijk is, ik zou het niet willen beweren.
Schurken en domooren zijn er helaas te vele op
dit ondermaansche. Dat de auteur ze niet
waarschnnlijk en belangwekkend wist te maken, dat
h\j dacht, dat deze schurken en deze domooren
onze belangstelling zouden wekken en levendig
houden, mag hem verweten worden. Het onder
werp leende zich tot velerlei behandeling. In de
voorgeschiedenis zie ik stof voor een kloek en
kernachtig drama. Helene en Hilde werden
natuurlgk maar niet zoo in eens de monsters, die
zij in Ilse zijn. De auteur had ons in een uitvoerige
psychologische analyse kunnen verklaren en
verduidely'ken, hoe zij tusschen goed en kwaad weifel
den en wankelden, hoe zij streden en worstelden,
hoe zij vrijwillig en onvrijwillig te gelijk vielen
en ontaardden. Een ander drama vind ik in den
strijd tusschen Hélène's liefde voor haar kind
en de vrees voor de ontdekking van haar
schande. Ook dit had een dramatische worste
ling vol boeiende en aangrijpende momenten,
vol echte smart en waarachtige aandoening
kunnen zijn. Door Olden worden deze
echtmenschelijke conflicten nauwelijks aangestipt. Hij
bedacht een curieus allerleitje en diende dit zoo
pikant en smakelijk mogelijk voor. Om effecten,
steeds bonter en brutaler effecten is het hem te
illilliiiiiniiiitiiiiiiniiiiiiiiiii
IIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIII
u lange boomstammen, van een meter lengte
ongeveer, aan elkander sluitende als de mu
ren van zekere negerwoningen.
Op deze twee muren rustende en spits
toeloopende, als het dak van een chalet, bestaat
de zoldering uit dezelfde bestanddeeler.
Door deze iudeeling kan men in het midden
rechtop loopen, maar aan beide zijden moet
men bukken om zich niet te stooten.
Een oponthoud: het is de post van on
derzoek der lampen. Een oude mijnwerker
beschouwt de eene na de andere met de
grootste voorzorg.
Ter linkerzijde ligt een zware reusachtige
deur, ter dikte van vier duim, uit haar hengsels
gerukt; de uitbarsting heeft haar opgeheven,
en als een stuk verwaarloosd speelgoed tot
hier heen geslingerd.
De lucht wordt zwaarder, de zoldering,
van nu aan vierkant, wordt hoe langer hoe
lager.
Pas op de hoofden! roept de ingenieur.
En een oogenblik later:
Pas op de voeten!
De grond is in waarheid bezaaid met al
lerlei puin en afval: stukken hout, balken,
werktuigen, en ik voel dat hij weeker wordt.
Daarbij glijdt de voet, als men niet oppast,
op de rails uit; en men moest zich ieder
oogenblik in de hoeken vastklemmen om de
manden kool te laten passeeren, die te mid
den van deze verwarde schaduwen, met
diamanten beladen schijnen.
Een misstap daar ik meende mijn voet
op vasten bodem te zetten en ik word
plotseling nat tot boven de enkels. Dat
komt door de weerkaatsing in de mijn, het
optisch bedrog door den moerassigen bodem
veroorzaakt.
Wij moeten op deze helling terugkeeren;
wij zouden tot aan de knieën in den moeras
sigen grond zakken.
En toch doen de mijngravers daar hun
werk, al zijn hun voeten half vergaan, en
doen en in z\jn opwinding ziet hij geheel voorbij,
dat hij zijn ware natuur en aanleg voortdurend
geweld aandoet, dat zijn tooneelspel op niets
zoozeer gel y k t als op een
Gartenlaube-rpmannetje door een melodramafabrikantgedramatiseerd,
dat het alle eenheid, dat het tengevolge daarvan
alle kracht en karakter mist.
Aan de vertooning als geheel ontbrak, wat aan
de meeste vertooningen van »Het Nederlandsen
Tooneel" ontbreekt, het voorname, het
geacheveerde, de fijne puntjes. Wat men de Koninklijke
Vereeniging voor alles zou willen toewenschen is
een man van smaak en oordeel, die de btorende
oneffenheden en onzuiverheden, die .haar voor
stellingen aankleven, aanwees en uit den weg
hielp. De vertaling van Ilse was niet juist slecht,
maar stijf en slordig. Zij wemelt van volzinnen, die
men zou willen besnoeien, verschikken en
verplooien. Van regie en mise-en-scène geldt hetzelfde.
De requisieten zijn op zichzelf meest goed en fraai.
Het ensemble is echter niet altijd gelukkig. Men
aou ook hier willen verschikken en verplaatsen
en vooral een en ander achter de schermen
brengen; het tooneel is bijna steeds te vol. Stond
een man van smaak en oordeel aan het hoofd,
hij zou de tooneelspelers op de vele minder
juiste en zuivere intonaties, waaraan bijna allen
zich bezondigen, wijzen; hij zou over de opvatting
der partijen met de vertolkers in bespreking en
overleg treden; hij zou, waar het een vertooning
als Ilse betrof, mevrouw Holtrop (Ilse), een actrice
begaafd als weinigen, doch die niet altijd haar
kracht en zwakheid kent, hebben aangeraden, in
haar vroolijkheid minder druk en luidruchtig te
zijn; hij zou haar hebben gezegd, dat naar zijn
meening het slot van het derde bedrijf eenigszins
anders dient vertolkt te worden, dat Ilse, zooals
zij later zelf bekent, uit toorn en spijt Gunther be
schuldigt en zij dus, na Hélène's blikken begrepen
te hebben, heftig en gejaagd, als in een roes de
woorden moet uitstooten; hy zou haar gevraagd
hebben, of haar toiletten voor een moderne
Asschepoes niet een beetje te coquet en nieuw
modisch waren. Kortom, een man van smaak en oor
deel zou tal van foutjes en vlekjes kunnen doen
verdwijnen, die te vaak den goeden indruk der ver
tooningen afbreuk doen en te vaak den Neder
landschen tooneelverslaggever den plicht opleggen
op een gebied; dat niet juist het zijne is, dat der
regie, te gaan vrijbuiten. Na deze verlichtende
uitweiding kan ik volstaan met de vermelding,
dat de heer Brondgeest als Gunther den goeden
indruk, in «Professor Crampton" gemaakt, niet
beschaamde, dat zijn dictie soms nog iets te
bestudeerd, zijn houding en gebaren soms nog
iets te theatraal zijn, dat hij er echter in slaagde
in zijn weinig boeiende partij bijna steeds sym
pathiek te zijn en zijn samenspel met mevrouw
Holtrop in het tweede en vooral in het derde
bedrijf het lichtpunt van den avond was; dat
mevrouw Holtrop behoudens de gemaakte opmer
kingen en gelet op het weifelende en onzekere in
Ilse's beeld aanspraak op groote waardeering heeft
en de overige vertolkers zich met ernst en over
tuiging van hun meest weinig dankbare taak
kweten.
He t gezelschap van Lier vertoonde Hendrik III,
het bekende drama van den ouden Dumas, de
eerste alarm- en juichkreet van het ontwakend
romantisme in Frankrijk. Niettegenstaande zijn
04 jaren is het nog steeds jong en krachtig, weet
het nog steeds te boeien en te bekoren. Reeds
in zijn eersteling is Dumas de wonderman, de
toovenaar en heksenmeester, die duizenden aan
zijne lippen doet hangen, die het onmogelijke mo
gelijk, het onwaarschijnlijke waarschijnlijk maakt,
voor wien geen effect te stout of forsch, goen
conflict te wreed of schril is, die alles durft, alles
kan, alles mag, »une force de la nature", zooals
Michelet zeide. Toen hij Hendrik III schreef,
was hij 2(> jaar. In de keus en verwerking van
UIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlltlHIIIIIIIItllllllllllllllllltlllllllllllH
moeten zij tot aan het midden in het dras
waden; zij doen daar een goeden voorraad
ziekelijkheid op.
Hun gelaat, zwart als die kolenmuur, groeit
er als mede te zamen en het komt mij
voor, dat die muur, die zooveel ontzettende
dingen heeft zien geschieden, oogen heeft,
zeer zachte oogen, oogen vol onderwerping
en wanhoop.
Wij verlaten de benedengalerij, om naar
die daar boven op te stijgen.
Dat zal zwaar werk worden, mevrouw,
zegt zachtjes de heer Laporte, de ervaren
ingenieur, die ons bij het uitstappen ont
vangt en er in heeft toegestemd ons gezel
schap te geleiden.
Ik weet het wel, dat het er nu gaat
spannen! Maar daar ik de mijn heb willen
bezoeken, wil ik nu toch ook alles zien. Een
scherpe wal van kolenafval, die men op den
buik kruipende moet opklauteren, zoo dicht
is de zoldering bij den bodem, een mollen
gang, waarin men den adem, het gehoor en
het gezicht verliest, zooveel stof dringt daar
door in longen, oogen en ooren ! Het
zweet gudst van de slapen, de klecren
kleven aan de huid, als waren ze door ko
kend water gehaald; en de temperatuur
wordt plotseling gloeiend, onhoudbaar: 40
minimum.
Opstaan . . . bukken .. . gaan zitten !
Men bukt zich, men zit een oogenblik.
Maar onder de hand is de kool lauw, alsof
hij zoo even eerst uitgebrand was. De man
nen die daar werken, staan tot aan het mid
den toe naakt; zij bewegen zich slechts met
langzame, breede gebaren en een adel van
houding die aan den Islamiet doet denken!
Sommigen, als zij een vrouw in mij her
kennen, begroeten mij met een goedhartigen
weeken glimlach, die hun negerachtig gelaat
geheel verheldert. Zij blijven echter door
werken, zonder zich te laten afleiden en ver
zijn stof toonde hij zich reeds terstond een groot,
een geniaal dramaturg. Dat hij Scott bewon
derde en zich Schiller's »Don Carlos" herinnerde,
vergeeft en vergeet men gaarne. Welk een zeker
heid en gemakkelijkheid in de schildering van
het tijdvak. Welk een gloed en spanning in de
liefdestooneelen. Het bonte, het gewrongene en
opgeschroefde in hartstocht en aandoening, in de
stemming van het geheel schijnt het natuurlijk
en noodzakelijk. Welk een boeiende mengeling
van historie en verdichting. Welk een rijkdom
van kleuren en tinten. Dat het »Théatre
Franc.ais" «Henri III et sa cour" wederom op het
repertoire bracht, was niet meer dan zijn plicht.
Van Dumas' vele en veelsoortige tooneelwerken
heeft misschien geen zich jonger en frisscher
gehouden dan juist zijn eersteling.
Over de vertooning in het «Grand Théatre"
zal ik niet in te veel bijzonderheden treden.
De vertaler liet, bewust of onbewust profe
tisch, de helft van den titel vallen. Men had
den koning bij zijn hof moeten voegen en
het drama »Guise's wraak" of iets dergelijks
betitelen. Van den laatsten der Valois en zijn
omgeving kregen wij een beeld, dat, niet
tegenstaande het mooie en juiste der
kostumen, voor alles aan een caricatuur deed den
ken. Voortreffelijk daarentegen waren de Guise
van Veltman en de hertogin van Guise van Julia
Cuypers. Ware de eerste iets jonger, de laatste
iets ouder geweest, hunne creaties zouden nog
fraaier tegen elkander hebben opgewogen. Juf
frouw Cuypers was misschien te weinig hertogin;
in het laatste bedrijf, waarin uitsluitend de vrouw
aan het woord is, ontwikkelde zij verpletterende
dramatische kracht. Den Saint- Mégiin van den
heer Potharst ontbrak het niet aan hartstocht;
de gratie en grandezza van den jongen edelman
miste hij echter. Over de vertaling, van de hand
van den heer C. F. van der Horst en dus waar
schijnlijk goed, valt het moeilijk te oordeelen.
De meesten spraken slordig en onzuiver, waren
niet rolvast en gaven zeker vaak hun eigen woor
den in plaats van die van den tekst. De
verdietsching van
Miynonne, allons voir si la rose,"
de bekende verzen van Itonsard, zeide mevrouw
Dons-Albregt (Arthur) op een wijze, die het
mogelijk maakte ze zoowel voor Volapük als voor
Nederlandsen aan te zien.
H. J. MEIILKB.
Het Parsifal-monopolie te Bayreuth.
Uit Bayreuth wordt gemeld, dat mon daar reeds
lang, toen er sprake van was, dat er te München
Wagner-uitvoeringen zouden gegeven worden, zich
boos en ongerust had gemaakt over de concur
rentie; maar nu door een artikel van den
Bayerischen Kurier,a.\s voorbereiding tot deze opvoe
ringen, buitengewoon de verontwaardiging gewekt
is. Te Bayreuth, de Wagnerstad, interesseert zich
oud en jong, arm en rijk, voor de opvoering van
Wagners werken; nu komt de Bayerische Kuner
betoogen, dat de Parsifal, die, (zooals dr. Hichard
Pobl reeds jaren geleden in een open brief ver
klaard heot't), door Wagner zelf als monopolie
voor het Bayreuther Festspielhaus bestemd is
geworden, moet worden vrijgegeven. Het stuk
behoort, zooals het blad beweert, aan koning
Lodewijk II en diens erven, en mag niet meer voor
de particuliere belangen van mevr. Cosima-Wagner
gereserveerd blijven. De Uayentclie laurier ver
langt, dat in den Beierscben Landdag een des
kundig lid deze quaestie ter sprake zal brengen
en er op aandringen, dat aan heel Beieren een
recht zal worden toegekend, waarvoor zooveel is
uitgegeven. Bayreuth zal zich met hand en tand
er tegen verzetten, want de l'arsifal is de grooto
aantrekkingskracht, en maakt goed, wat door de
groote kosten soms aan andere stukken verloren
werd.
diepen zich haastig weder in hun bezigheid.
Hoeveel verdienen die mannen ?
Van vijf tot zes franken per dag.
Vijf a zes franken per dag. En daarvoor
leiden zij dit onderaardsche leven, doen zij
dit ellendige werk, aanhoudend in gevaar
zwevend den vreeselijksten dood te moeten
sterven!... of nog ergere verminkingen te
moeten ondergaan .. .
Op dit punt heeft men de meeste lijken
gevonden, zei de ingenieur.
Ik had het reeds geroken ! De stank der
ontbinding vergiftigde hier de atmosfeer, en
daarin mengde zich nog een scherpe lucht van
geroosterd haar, nagels en leder.
Dat komt van de paarden, verklaarde
een ander, men heeft ze gisteren eerst kun
nen wegruimen.
Daar verheft zich plotseling, te midden
van dezen stand, van deze duisternis, een
zacht vriendelijk, streelend geluid...
Het is het eenige dier dat den mensch in
deze uiterste diepte vergezelt, de eenige mak
ker van den mijnwerker : de mijnkrekel. Op
het gezang van den eerste heeft een tweede
geantwoord ; daarop volgt weer een derde.
Nu geven zij ons een waar concert. Zij
zijn zoo klein, zoo zwak, dat het mijngas
dat den mensch nedervelt, dit insekt spaart.
Na het diepe stilzwijgen dat op de katastrofe
volgt, is het gezang van den krekel het eerste
geluid, dat de gewonden vernemen. Hun
kleine makkers in de spleten der muur vra
gen of zij nog tot deze wereld behooren en
of zij niet vreeselijk moeten lijden!
Inmiddels komt er hulp opdagen en de
nachtegalen der zonlooze wereld zingen van
het geluk nog in leven te zijn, en beloven
hun genezing en herstel.
Ik ben half flauw. Rondet neemt mij bij
de hand en trekt mij achter zich voort.
Met zijn forsche lengte, zijn adelaarsneus,
zijn fonkelende oogen en, zijn groote zwarte
In het hertogelijk-Saksisch hoftheater te Gotha
is eene reeks feestvoorstellingen geopend met
de Medea van Cherubini. Men vond het interes
sant, nu de opera naar de tegenwoordige richting
meer uit een dramatisch dan uit een zuiver muzi
kaal oogpunt beschouwd werd, na te gaan, hoe
Cherubini, die bedoeld had eene demonische
figuur, eene furie en tooveres te schilderen, veel
meer een vrouw heeft geschilderd, die met helden
moed voor haar bedrogen liefde strijdt, eene
moeder, die de rechten harer kinderen verdedigt,
tot den tragischen ondergang. Fraulein Doscat
vertolkte meesterlijk de zeer zware Medea-partij,
als zangeres en als actrice; de partijen van Dirce
en Neris werden goed vertolkt door de mooie
mevr. Mottl-Standhartner en de goede zangeres
Maria Altona. Anthes, als .Tason, deed vergeefs
zijn best om de karakterlooze rol sympathiek te
maken ; directeur was hofkapelmeester Mottl.
mni'iii umi ijin i iiiiiiiiiMiiiiiiiHiiiiHiniiimm»
De heer Albert Neuhuijs verzocht, naar mij
bericht wordt, aan de commissie van de
driejaarlijksche in den Haag, zooals dat natuurlijk zoo
dikwijls gebeurt, twee dagen verlenging van in
zendingstermijn, en kreeg tot zijn verbazing ten
antwoord dat men hier niet in treden kan. Aan
Jacob en Willem Maris overkwam iets dergelijks.
Dit optreden van de Haagsche commissie valt wel
zeer te laken. De heeren moesten beter begrijpen
wat in het wezenlijk belang van oen Hollandsche
expositie was, en het is verwonderlijk dat de schil
ders in dit comitéde leeken-leden niet aan het ver
stand hebben gebracht, hoe belachelijk en nadeelig
deze militaire stiptheid is. De heeren Maris en
Neuhuys zullen door dezen maatregel natuurlijk
hoegenaamd niets lijden, maar de expositie aan
den Boschkant is, mede door de afwezigheid dezer
meesters, tot de onbeduidendste van alle driejaar
lijksche geworden.
Was er de zeer mooie Harpspeelster van Israëls
niet (die hoogst onoordeelkundig werd geplaatst),
zoo zou men de heele collectie maar best onge
zien laten.
Een correspondent van de Arnhemsche Courant
vestigt de aandacht op de onzinnige plaatsing
der beeldhouwwerken op de Driejaarlijksche en.
schrijft verder:
»En, hoe weinig rekenschap de bedoelde com
missie zich heeft gegeven van de verantwoorde
lijkheid die op bare schouders drukt, blijkt wel
heel overtuigend uit het feit dat, naast boven
genoemde werken, een paar terra-cottabeelden
prijken van de allermiddelmatigste soort, waarbij
adreskaarten van de firma neergelegd zijn.
»Er staat o. a. op te lezen :
» >Maakt al wat voorradig is, in den kortst
mogelijken tijd, alsmede naar teekeningen, welke
door h.h. architecten worden opgegeven, zooals
afdrukken van Antiquiteiten en het schilderen
van Beelden en Vazen.""
Het is waar, van een commissie die zoo
haar werk begrijpt, kan men vatten dat zij de
onmisbaarheid voor de tentoonstelling van een
Jacob Maris, een Willem Maris, een Albert
Neuhuys, zoo niet weet in te zien.
Bij de firma van Wisselingh in Amsterdam
was dezer dagen en is wellicht nog, een kostelijk
schilderij van Théodore Rousseau, een van die
volle, diepe werken uit dezelfde periode als het
prachtige groote schilderij van hem, waarvan
mttHiiitmnmiiiniiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiMliimiMiiiiiiiiiMiiiiiluiiniluililllii
baard, gelijkt hij op die Italiaansche hande
laars die de jongens uit de arme Pi
monteesche families opkoopen, en ze met zich
voeren, ver van de ouderlijke woning,,
Wij herhalen de reis, nu in tegenoverge
stelde richting; nu bevinden wij ons weder
aan den ingang. De lucht is er ijzig ; wij
leunen er een poos tegen den muur om adem
te scheppen, terwijl de twee mijnwerkers met
de groote leêren hoeden en de leêren muts,
die belast zijn metden dienst der ascenseurs,
aanhoudend kloppen om haar naar beneden
te roepen.
Zij wordt eindelijk neergelaten. Wij nemen
zoo goed mogelijk plaats en de opstijging begint.
Dit keer is de regen in een stroom ver
keerd. Een aanhoudend hevige stortbui daalt
op mijn schouders neder. Wanneer zullen
wij eindelijk het daglicht wederzien '? Het
heerlijk licht dat ons doet leven, de schit
terende zon die ons verwarmt!
Eindelijk .. . wij zijn boven !
Ik heb drie uren in de mijn doorgebracht,
drie ontzettende uren. De vrouwtjes daar
boven staan mij op te wachten, ik knik haar
haastig in het voorbijgaan goeden dag en
vlieg, ja, dat is het woord, in mijn geïmpro
viseerde kleedkamer.
Een blik in den spiegel en een kreet van
afschuw! Hoe, ben ik dat, die neger, die
schoorsteenvegersjongen, dat af/ichtelijk
ventje, dat zich schaamt, zóó leelijk te
zijn?... Een kwartier later, als vrouw her
schapen, kom ik weer te voorschijn, de mijn
lamp voor mij uitdragende, die men mij wel
willend als aandenken aan mijn tocht heeft
aangeboden.
Alvorens in mijn rijtuig te stappen, keer
ik nog eens om en zie rond. Ik heb daar
drie van de vreeselijkste uren mijns levens
doorgebracht en daar zijn menschen die
niet anders dan zulke ontzettende uren ken
nen; menschen wier leven slechts bestaat,
uit gelegenheden om te sterven.