De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 6 augustus pagina 2

6 augustus 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 841 Het Tooneel. Ilse, een tooneelspel in vier bedrijven van den Duitscher Hans Olden, dat door »Het Nederlandsch Tooneel" de eer ener vertaling en vertooning werd waardig gekeurd, is een van die dramatische producten, waarvan men zich het liefst met de alles- en nietszeggende qualificatie «mislukt" zou willen afmaken. Het tweede en derde bedrijf bevatten een paar tooneeltjes, waarin de schrijver zich van zijn betere zijde doet kennen, waarin hij meer zich zelf en oor spronkelijk schijnt; aan het geheel is bovendien zekere logge en brutale dramatische Kracht niet te ontzeggen. Deze betere eigenschappen z\jn echter van te weinig gewicht en beteekenis .dan dat zij tegen de vele slechte en leelijke ook maar eecigszins kunnen opwegen. Helene Hilde beging voor haar huwelijk met Botho von Rudowitz een misstap. Z\j is moeder van een kind, waarvan de vader stierf, voor hij haar kon huwen. Dank zy het toeval, dank zij de slimheid en laagheid van Helene en haar vader, bleef de waarheid voor de wereld verborgen. Helene had Rudowitz niet lief; zij werd zijn vrouw om aan den wensch van haar vader te voldoen. Van haar kind wilde zij echter niet gescheiden Wijven. Het moest in de stad harer inwoning worden opgevoed. Hilde geeft toe. Omstreeks dezen zelfden tijd wordt een arm, ouderloos nichtje door hem in huis genomen. De wereld ziet in haar de moeder van het kind. Hilde en Helene doen niets om dit vermoeden aan het wankelen te brengen. Ilse is jong, mooi en lief. Wat ge beuren moest, gebeurt; zij wordt ten huwelijk gevraagd. Helene acht het geraden haar alles te bekennen. Ilse offert zich voor oom en nicht op en laat de onverdiende smet en verdenking op haar naam en eer kleven. Het offer wordt haar niet te zwaar, zelfs niet, wanneer haar dit de liefde van Gunther von Helldorf, den man, dien zij innig en oprecht liefheeft, ontrooft. Zij blijft liegen en veinzen en zou een oude jongejuffrouw zijn geworden, indien het toeval Helene niet deed bekennen en verraden, wat zij met zooveel han digheid en angstvalligheid had weten verborgen te houden. Dat een geschiedenis als deze onmogelijk, on aannemelijk is, ik zou het niet willen beweren. Schurken en domooren zijn er helaas te vele op dit ondermaansche. Dat de auteur ze niet waarschnnlijk en belangwekkend wist te maken, dat h\j dacht, dat deze schurken en deze domooren onze belangstelling zouden wekken en levendig houden, mag hem verweten worden. Het onder werp leende zich tot velerlei behandeling. In de voorgeschiedenis zie ik stof voor een kloek en kernachtig drama. Helene en Hilde werden natuurlgk maar niet zoo in eens de monsters, die zij in Ilse zijn. De auteur had ons in een uitvoerige psychologische analyse kunnen verklaren en verduidely'ken, hoe zij tusschen goed en kwaad weifel den en wankelden, hoe zij streden en worstelden, hoe zij vrijwillig en onvrijwillig te gelijk vielen en ontaardden. Een ander drama vind ik in den strijd tusschen Hélène's liefde voor haar kind en de vrees voor de ontdekking van haar schande. Ook dit had een dramatische worste ling vol boeiende en aangrijpende momenten, vol echte smart en waarachtige aandoening kunnen zijn. Door Olden worden deze echtmenschelijke conflicten nauwelijks aangestipt. Hij bedacht een curieus allerleitje en diende dit zoo pikant en smakelijk mogelijk voor. Om effecten, steeds bonter en brutaler effecten is het hem te illilliiiiiniiiitiiiiiiniiiiiiiiiii IIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIII u lange boomstammen, van een meter lengte ongeveer, aan elkander sluitende als de mu ren van zekere negerwoningen. Op deze twee muren rustende en spits toeloopende, als het dak van een chalet, bestaat de zoldering uit dezelfde bestanddeeler. Door deze iudeeling kan men in het midden rechtop loopen, maar aan beide zijden moet men bukken om zich niet te stooten. Een oponthoud: het is de post van on derzoek der lampen. Een oude mijnwerker beschouwt de eene na de andere met de grootste voorzorg. Ter linkerzijde ligt een zware reusachtige deur, ter dikte van vier duim, uit haar hengsels gerukt; de uitbarsting heeft haar opgeheven, en als een stuk verwaarloosd speelgoed tot hier heen geslingerd. De lucht wordt zwaarder, de zoldering, van nu aan vierkant, wordt hoe langer hoe lager. Pas op de hoofden! roept de ingenieur. En een oogenblik later: Pas op de voeten! De grond is in waarheid bezaaid met al lerlei puin en afval: stukken hout, balken, werktuigen, en ik voel dat hij weeker wordt. Daarbij glijdt de voet, als men niet oppast, op de rails uit; en men moest zich ieder oogenblik in de hoeken vastklemmen om de manden kool te laten passeeren, die te mid den van deze verwarde schaduwen, met diamanten beladen schijnen. Een misstap daar ik meende mijn voet op vasten bodem te zetten en ik word plotseling nat tot boven de enkels. Dat komt door de weerkaatsing in de mijn, het optisch bedrog door den moerassigen bodem veroorzaakt. Wij moeten op deze helling terugkeeren; wij zouden tot aan de knieën in den moeras sigen grond zakken. En toch doen de mijngravers daar hun werk, al zijn hun voeten half vergaan, en doen en in z\jn opwinding ziet hij geheel voorbij, dat hij zijn ware natuur en aanleg voortdurend geweld aandoet, dat zijn tooneelspel op niets zoozeer gel y k t als op een Gartenlaube-rpmannetje door een melodramafabrikantgedramatiseerd, dat het alle eenheid, dat het tengevolge daarvan alle kracht en karakter mist. Aan de vertooning als geheel ontbrak, wat aan de meeste vertooningen van »Het Nederlandsen Tooneel" ontbreekt, het voorname, het geacheveerde, de fijne puntjes. Wat men de Koninklijke Vereeniging voor alles zou willen toewenschen is een man van smaak en oordeel, die de btorende oneffenheden en onzuiverheden, die .haar voor stellingen aankleven, aanwees en uit den weg hielp. De vertaling van Ilse was niet juist slecht, maar stijf en slordig. Zij wemelt van volzinnen, die men zou willen besnoeien, verschikken en verplooien. Van regie en mise-en-scène geldt hetzelfde. De requisieten zijn op zichzelf meest goed en fraai. Het ensemble is echter niet altijd gelukkig. Men aou ook hier willen verschikken en verplaatsen en vooral een en ander achter de schermen brengen; het tooneel is bijna steeds te vol. Stond een man van smaak en oordeel aan het hoofd, hij zou de tooneelspelers op de vele minder juiste en zuivere intonaties, waaraan bijna allen zich bezondigen, wijzen; hij zou over de opvatting der partijen met de vertolkers in bespreking en overleg treden; hij zou, waar het een vertooning als Ilse betrof, mevrouw Holtrop (Ilse), een actrice begaafd als weinigen, doch die niet altijd haar kracht en zwakheid kent, hebben aangeraden, in haar vroolijkheid minder druk en luidruchtig te zijn; hij zou haar hebben gezegd, dat naar zijn meening het slot van het derde bedrijf eenigszins anders dient vertolkt te worden, dat Ilse, zooals zij later zelf bekent, uit toorn en spijt Gunther be schuldigt en zij dus, na Hélène's blikken begrepen te hebben, heftig en gejaagd, als in een roes de woorden moet uitstooten; hy zou haar gevraagd hebben, of haar toiletten voor een moderne Asschepoes niet een beetje te coquet en nieuw modisch waren. Kortom, een man van smaak en oor deel zou tal van foutjes en vlekjes kunnen doen verdwijnen, die te vaak den goeden indruk der ver tooningen afbreuk doen en te vaak den Neder landschen tooneelverslaggever den plicht opleggen op een gebied; dat niet juist het zijne is, dat der regie, te gaan vrijbuiten. Na deze verlichtende uitweiding kan ik volstaan met de vermelding, dat de heer Brondgeest als Gunther den goeden indruk, in «Professor Crampton" gemaakt, niet beschaamde, dat zijn dictie soms nog iets te bestudeerd, zijn houding en gebaren soms nog iets te theatraal zijn, dat hij er echter in slaagde in zijn weinig boeiende partij bijna steeds sym pathiek te zijn en zijn samenspel met mevrouw Holtrop in het tweede en vooral in het derde bedrijf het lichtpunt van den avond was; dat mevrouw Holtrop behoudens de gemaakte opmer kingen en gelet op het weifelende en onzekere in Ilse's beeld aanspraak op groote waardeering heeft en de overige vertolkers zich met ernst en over tuiging van hun meest weinig dankbare taak kweten. He t gezelschap van Lier vertoonde Hendrik III, het bekende drama van den ouden Dumas, de eerste alarm- en juichkreet van het ontwakend romantisme in Frankrijk. Niettegenstaande zijn 04 jaren is het nog steeds jong en krachtig, weet het nog steeds te boeien en te bekoren. Reeds in zijn eersteling is Dumas de wonderman, de toovenaar en heksenmeester, die duizenden aan zijne lippen doet hangen, die het onmogelijke mo gelijk, het onwaarschijnlijke waarschijnlijk maakt, voor wien geen effect te stout of forsch, goen conflict te wreed of schril is, die alles durft, alles kan, alles mag, »une force de la nature", zooals Michelet zeide. Toen hij Hendrik III schreef, was hij 2(> jaar. In de keus en verwerking van UIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlltlHIIIIIIIItllllllllllllllllltlllllllllllH moeten zij tot aan het midden in het dras waden; zij doen daar een goeden voorraad ziekelijkheid op. Hun gelaat, zwart als die kolenmuur, groeit er als mede te zamen en het komt mij voor, dat die muur, die zooveel ontzettende dingen heeft zien geschieden, oogen heeft, zeer zachte oogen, oogen vol onderwerping en wanhoop. Wij verlaten de benedengalerij, om naar die daar boven op te stijgen. Dat zal zwaar werk worden, mevrouw, zegt zachtjes de heer Laporte, de ervaren ingenieur, die ons bij het uitstappen ont vangt en er in heeft toegestemd ons gezel schap te geleiden. Ik weet het wel, dat het er nu gaat spannen! Maar daar ik de mijn heb willen bezoeken, wil ik nu toch ook alles zien. Een scherpe wal van kolenafval, die men op den buik kruipende moet opklauteren, zoo dicht is de zoldering bij den bodem, een mollen gang, waarin men den adem, het gehoor en het gezicht verliest, zooveel stof dringt daar door in longen, oogen en ooren ! Het zweet gudst van de slapen, de klecren kleven aan de huid, als waren ze door ko kend water gehaald; en de temperatuur wordt plotseling gloeiend, onhoudbaar: 40 minimum. Opstaan . . . bukken .. . gaan zitten ! Men bukt zich, men zit een oogenblik. Maar onder de hand is de kool lauw, alsof hij zoo even eerst uitgebrand was. De man nen die daar werken, staan tot aan het mid den toe naakt; zij bewegen zich slechts met langzame, breede gebaren en een adel van houding die aan den Islamiet doet denken! Sommigen, als zij een vrouw in mij her kennen, begroeten mij met een goedhartigen weeken glimlach, die hun negerachtig gelaat geheel verheldert. Zij blijven echter door werken, zonder zich te laten afleiden en ver zijn stof toonde hij zich reeds terstond een groot, een geniaal dramaturg. Dat hij Scott bewon derde en zich Schiller's »Don Carlos" herinnerde, vergeeft en vergeet men gaarne. Welk een zeker heid en gemakkelijkheid in de schildering van het tijdvak. Welk een gloed en spanning in de liefdestooneelen. Het bonte, het gewrongene en opgeschroefde in hartstocht en aandoening, in de stemming van het geheel schijnt het natuurlijk en noodzakelijk. Welk een boeiende mengeling van historie en verdichting. Welk een rijkdom van kleuren en tinten. Dat het »Théatre Franc.ais" «Henri III et sa cour" wederom op het repertoire bracht, was niet meer dan zijn plicht. Van Dumas' vele en veelsoortige tooneelwerken heeft misschien geen zich jonger en frisscher gehouden dan juist zijn eersteling. Over de vertooning in het «Grand Théatre" zal ik niet in te veel bijzonderheden treden. De vertaler liet, bewust of onbewust profe tisch, de helft van den titel vallen. Men had den koning bij zijn hof moeten voegen en het drama »Guise's wraak" of iets dergelijks betitelen. Van den laatsten der Valois en zijn omgeving kregen wij een beeld, dat, niet tegenstaande het mooie en juiste der kostumen, voor alles aan een caricatuur deed den ken. Voortreffelijk daarentegen waren de Guise van Veltman en de hertogin van Guise van Julia Cuypers. Ware de eerste iets jonger, de laatste iets ouder geweest, hunne creaties zouden nog fraaier tegen elkander hebben opgewogen. Juf frouw Cuypers was misschien te weinig hertogin; in het laatste bedrijf, waarin uitsluitend de vrouw aan het woord is, ontwikkelde zij verpletterende dramatische kracht. Den Saint- Mégiin van den heer Potharst ontbrak het niet aan hartstocht; de gratie en grandezza van den jongen edelman miste hij echter. Over de vertaling, van de hand van den heer C. F. van der Horst en dus waar schijnlijk goed, valt het moeilijk te oordeelen. De meesten spraken slordig en onzuiver, waren niet rolvast en gaven zeker vaak hun eigen woor den in plaats van die van den tekst. De verdietsching van Miynonne, allons voir si la rose," de bekende verzen van Itonsard, zeide mevrouw Dons-Albregt (Arthur) op een wijze, die het mogelijk maakte ze zoowel voor Volapük als voor Nederlandsen aan te zien. H. J. MEIILKB. Het Parsifal-monopolie te Bayreuth. Uit Bayreuth wordt gemeld, dat mon daar reeds lang, toen er sprake van was, dat er te München Wagner-uitvoeringen zouden gegeven worden, zich boos en ongerust had gemaakt over de concur rentie; maar nu door een artikel van den Bayerischen Kurier,a.\s voorbereiding tot deze opvoe ringen, buitengewoon de verontwaardiging gewekt is. Te Bayreuth, de Wagnerstad, interesseert zich oud en jong, arm en rijk, voor de opvoering van Wagners werken; nu komt de Bayerische Kuner betoogen, dat de Parsifal, die, (zooals dr. Hichard Pobl reeds jaren geleden in een open brief ver klaard heot't), door Wagner zelf als monopolie voor het Bayreuther Festspielhaus bestemd is geworden, moet worden vrijgegeven. Het stuk behoort, zooals het blad beweert, aan koning Lodewijk II en diens erven, en mag niet meer voor de particuliere belangen van mevr. Cosima-Wagner gereserveerd blijven. De Uayentclie laurier ver langt, dat in den Beierscben Landdag een des kundig lid deze quaestie ter sprake zal brengen en er op aandringen, dat aan heel Beieren een recht zal worden toegekend, waarvoor zooveel is uitgegeven. Bayreuth zal zich met hand en tand er tegen verzetten, want de l'arsifal is de grooto aantrekkingskracht, en maakt goed, wat door de groote kosten soms aan andere stukken verloren werd. diepen zich haastig weder in hun bezigheid. Hoeveel verdienen die mannen ? Van vijf tot zes franken per dag. Vijf a zes franken per dag. En daarvoor leiden zij dit onderaardsche leven, doen zij dit ellendige werk, aanhoudend in gevaar zwevend den vreeselijksten dood te moeten sterven!... of nog ergere verminkingen te moeten ondergaan .. . Op dit punt heeft men de meeste lijken gevonden, zei de ingenieur. Ik had het reeds geroken ! De stank der ontbinding vergiftigde hier de atmosfeer, en daarin mengde zich nog een scherpe lucht van geroosterd haar, nagels en leder. Dat komt van de paarden, verklaarde een ander, men heeft ze gisteren eerst kun nen wegruimen. Daar verheft zich plotseling, te midden van dezen stand, van deze duisternis, een zacht vriendelijk, streelend geluid... Het is het eenige dier dat den mensch in deze uiterste diepte vergezelt, de eenige mak ker van den mijnwerker : de mijnkrekel. Op het gezang van den eerste heeft een tweede geantwoord ; daarop volgt weer een derde. Nu geven zij ons een waar concert. Zij zijn zoo klein, zoo zwak, dat het mijngas dat den mensch nedervelt, dit insekt spaart. Na het diepe stilzwijgen dat op de katastrofe volgt, is het gezang van den krekel het eerste geluid, dat de gewonden vernemen. Hun kleine makkers in de spleten der muur vra gen of zij nog tot deze wereld behooren en of zij niet vreeselijk moeten lijden! Inmiddels komt er hulp opdagen en de nachtegalen der zonlooze wereld zingen van het geluk nog in leven te zijn, en beloven hun genezing en herstel. Ik ben half flauw. Rondet neemt mij bij de hand en trekt mij achter zich voort. Met zijn forsche lengte, zijn adelaarsneus, zijn fonkelende oogen en, zijn groote zwarte In het hertogelijk-Saksisch hoftheater te Gotha is eene reeks feestvoorstellingen geopend met de Medea van Cherubini. Men vond het interes sant, nu de opera naar de tegenwoordige richting meer uit een dramatisch dan uit een zuiver muzi kaal oogpunt beschouwd werd, na te gaan, hoe Cherubini, die bedoeld had eene demonische figuur, eene furie en tooveres te schilderen, veel meer een vrouw heeft geschilderd, die met helden moed voor haar bedrogen liefde strijdt, eene moeder, die de rechten harer kinderen verdedigt, tot den tragischen ondergang. Fraulein Doscat vertolkte meesterlijk de zeer zware Medea-partij, als zangeres en als actrice; de partijen van Dirce en Neris werden goed vertolkt door de mooie mevr. Mottl-Standhartner en de goede zangeres Maria Altona. Anthes, als .Tason, deed vergeefs zijn best om de karakterlooze rol sympathiek te maken ; directeur was hofkapelmeester Mottl. mni'iii umi ijin i iiiiiiiiiMiiiiiiiHiiiiHiniiimm» De heer Albert Neuhuijs verzocht, naar mij bericht wordt, aan de commissie van de driejaarlijksche in den Haag, zooals dat natuurlijk zoo dikwijls gebeurt, twee dagen verlenging van in zendingstermijn, en kreeg tot zijn verbazing ten antwoord dat men hier niet in treden kan. Aan Jacob en Willem Maris overkwam iets dergelijks. Dit optreden van de Haagsche commissie valt wel zeer te laken. De heeren moesten beter begrijpen wat in het wezenlijk belang van oen Hollandsche expositie was, en het is verwonderlijk dat de schil ders in dit comitéde leeken-leden niet aan het ver stand hebben gebracht, hoe belachelijk en nadeelig deze militaire stiptheid is. De heeren Maris en Neuhuys zullen door dezen maatregel natuurlijk hoegenaamd niets lijden, maar de expositie aan den Boschkant is, mede door de afwezigheid dezer meesters, tot de onbeduidendste van alle driejaar lijksche geworden. Was er de zeer mooie Harpspeelster van Israëls niet (die hoogst onoordeelkundig werd geplaatst), zoo zou men de heele collectie maar best onge zien laten. Een correspondent van de Arnhemsche Courant vestigt de aandacht op de onzinnige plaatsing der beeldhouwwerken op de Driejaarlijksche en. schrijft verder: »En, hoe weinig rekenschap de bedoelde com missie zich heeft gegeven van de verantwoorde lijkheid die op bare schouders drukt, blijkt wel heel overtuigend uit het feit dat, naast boven genoemde werken, een paar terra-cottabeelden prijken van de allermiddelmatigste soort, waarbij adreskaarten van de firma neergelegd zijn. »Er staat o. a. op te lezen : » >Maakt al wat voorradig is, in den kortst mogelijken tijd, alsmede naar teekeningen, welke door h.h. architecten worden opgegeven, zooals afdrukken van Antiquiteiten en het schilderen van Beelden en Vazen."" Het is waar, van een commissie die zoo haar werk begrijpt, kan men vatten dat zij de onmisbaarheid voor de tentoonstelling van een Jacob Maris, een Willem Maris, een Albert Neuhuys, zoo niet weet in te zien. Bij de firma van Wisselingh in Amsterdam was dezer dagen en is wellicht nog, een kostelijk schilderij van Théodore Rousseau, een van die volle, diepe werken uit dezelfde periode als het prachtige groote schilderij van hem, waarvan mttHiiitmnmiiiniiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiMliimiMiiiiiiiiiMiiiiiluiiniluililllii baard, gelijkt hij op die Italiaansche hande laars die de jongens uit de arme Pi monteesche families opkoopen, en ze met zich voeren, ver van de ouderlijke woning,, Wij herhalen de reis, nu in tegenoverge stelde richting; nu bevinden wij ons weder aan den ingang. De lucht is er ijzig ; wij leunen er een poos tegen den muur om adem te scheppen, terwijl de twee mijnwerkers met de groote leêren hoeden en de leêren muts, die belast zijn metden dienst der ascenseurs, aanhoudend kloppen om haar naar beneden te roepen. Zij wordt eindelijk neergelaten. Wij nemen zoo goed mogelijk plaats en de opstijging begint. Dit keer is de regen in een stroom ver keerd. Een aanhoudend hevige stortbui daalt op mijn schouders neder. Wanneer zullen wij eindelijk het daglicht wederzien '? Het heerlijk licht dat ons doet leven, de schit terende zon die ons verwarmt! Eindelijk .. . wij zijn boven ! Ik heb drie uren in de mijn doorgebracht, drie ontzettende uren. De vrouwtjes daar boven staan mij op te wachten, ik knik haar haastig in het voorbijgaan goeden dag en vlieg, ja, dat is het woord, in mijn geïmpro viseerde kleedkamer. Een blik in den spiegel en een kreet van afschuw! Hoe, ben ik dat, die neger, die schoorsteenvegersjongen, dat af/ichtelijk ventje, dat zich schaamt, zóó leelijk te zijn?... Een kwartier later, als vrouw her schapen, kom ik weer te voorschijn, de mijn lamp voor mij uitdragende, die men mij wel willend als aandenken aan mijn tocht heeft aangeboden. Alvorens in mijn rijtuig te stappen, keer ik nog eens om en zie rond. Ik heb daar drie van de vreeselijkste uren mijns levens doorgebracht en daar zijn menschen die niet anders dan zulke ontzettende uren ken nen; menschen wier leven slechts bestaat, uit gelegenheden om te sterven.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl